INDEX.
N.B.: De getallen verwijzen naar de nummers der bronnen; eventueel tusschen haakjes daarachter geplaatste getallen verwijzen naar de artikelen.
LIJST VAN AFKORTINGEN, GEBEZIGD IN DEN INDEX OP DE PERSOONSNAMEN.
A. = Altena
B. = Babilonienbroek
E. = Emmichoven
G. = Giessen
H. = Holland
R. = Rijswijk
S. = Sleeuwijk
Wa. = Waardhuizen
Wo. = Woudrichem
a. = aartsdiaken
b. = burgemeester
bs. = bisschop
dijkgr. = dijkgraaf
dr. = drossaard
g. = graaf of gravin
h. = heemraad
k. = kanunnik
p. = proost
r. = rechter
rentmr. = rentmeester s. = schepen stadh. = stadhouder van de leenen INDEX OP DE PERSOONSNAMEN Aalburg,
van. Zie: Claes Spierinck. Aart. Zie: Arend. Abel van
Coulster 370, 381, 390. Abcoude,
van. Zie: Sweder; Jacob van Gaesbeek. Adam van
Cleve 307, 341. , Millinc
227, 236. Adolf, g. van Nieuwenaar en Meurs, heer
van A. 415-417. Echtgenoote van -. Zie: Walburg van Nieuwenaar en Meurs. Adriaan,
Mr. 372. , Adriaansz.,
h. te De Werken 331. -- ,
403. , zn,
van Anthonis (Doydenz.) 360, 366. , zn.
van Aart Colen, s. te Wo. 338. , Dammesz.,
s. te Wo. 380. , Dirksz.,
b. te Gorinchem 401. ,
, h. te S. 404. , van
Dockenbeeck, s. te Wo. 371. , (van
Emmichoven?). Zie: Adriaan, zn. van Jan Zegersz. Adriaan,
Engelbrechtsz. 299. ,
, Jansz, van den Gheest, s. te WO. 333. , van
Giessen 299. , Govertsz.
391. , Cornelisz,
Havelaar 398. , Hendriksz.,
h. te S. 404. , van
Herlaer, dr. van A., r. te G. 315, 332, 345 ,
, 392. , Dirksz,
van den Heuvel 403. , van
der Houff 404. , zn.
van Jan Arendsz., h. te De Werken 272, 284. , zn.
van Jan Zegersz., h. te E. en Wa. 404. , Claesz.
403. , van
Malburch 273. , Michielsz.
340. , van
Rijswijk, s. te Wo. 394, 408. , Jansz,
van der Wetering, h. en r. te B. 345, 357, 361. , Woutersz.,
h. te E, en Wa. 404 Aest,
van. Zie: Wierik. Albrecht van Beieren, ruwaard, later
g. van h. 117, 124, 125, 132-135, 138, 149, 151, 160, 161, 169, 172, 177, 178,
180, 197, 201, 206, 207, 209-211, 216-225, 228, 229, 232, 297. Echtgenoote van
-. Zie: Margaretha van Liegnitz. -,
Scutmouwe 277. Alburg,
echtgenoote van Gerard den vleeschhouwer 26. Aleid,
weduwe van Liebrecht Godevaertsz. 154, 155. , vrouwe
van Putten en Strijen, echtgenoote van heer Nicolaas 55, 56. , dochter
van Willem Scolpen, echtgenoote van Arend van Weyborch 224. , echtgenoote
van Lannickin de Werpa (Lammerken van den Worpe) 26, Alkemade,
van. Zie: Willem. Allaard
Dirksz. 403. Almkerk,
van. Zie: Herman; Cornelis Jansz. Almonde,
van. Zie: Jacob. Altena,
van. Zie: Diederik; Sophia; Altena, heer van. Alva,
hertog van 407 (noot), 411 (6), Ameyde,
van der. Zie: Dirk Jansz. Amerongen,
van. Zie: Geertruid; Hendrik. Andel, van. Zie: Aart; Diederik;
Elisabeth Dirksdr.; Engelbert; Gerard; Hendrik; Rijswijnt; Steesken Dirksz. Andries
Liebrechtsz, van den Zande 52. Angeli.
Zie: Jan Angeli (of: Engelsz.) van Lezaenen. Anna van Egmond, g. van Horne,
vrouwe van A. 383, 384, 386, 387, 389, 390, 392, 405, 406, , Jans,
subpriores van nonnenklooster to Wo. 394. Annel,
van. Zie: Aart, Annock.
Zie: Pieter. Anthonis.
Zie ook: Teunis. , Doedijnsz.
391. , Michiels
307, 309, - , van
Wijffvliet. Weduwe van -. Zie: Geertruid van Amerongen van Wielesteyn. Antwerpen,
van, Zie: Neesken. Arend
(Arent, Aernt, Aernout, Aernoldus, Aart). , Adriaansz.,
h. to B. 357, 359. , van
Amstel. Zie: IJsselstein. ,
van Annel (Andel). Erfgenamen van - 233. , van
Arkel 97. , Boekelaar
368, 370, 371. , Bruynsz.,
nabuur to G. 404. , van
Emmichoven, s. to Wo. 345, 346? , van
Gent, zn, van Pieter van Giessen 212. , pachter
der tollen 251, 259. , van
Giessen 28, 42, 43, 47. , Vastraadsz,
van Giessen 173, 184, 197. , van
Goorle 233. , van
Heesbeen 43, 166. , Hyelaert
299. , Hoevelman
52. , van
Horne, bs. van Utrecht, later van Luik 115, 136, 143. , Jansz.,
bode van de leenkamer van A. 377, , zn.
van Jan Noydenz. 285, Dochter van -. Zie: Elisabeth. , de
Jeude, heer van Hardinxveld 395, 401. ,
Kemp 417 (Aant. opgave vindplaatsen). , Claesz
118. ,
van Coudenhoven, h. te E. 234, z37. , van
Kraaiestein 67. , van
Kruiningen 133. , van
Leyenberch 244. ,
Neysenz., s. te Wo. 198. , Neudenz.
76. , Nicolay
404. , van
der Porte 43, , Robbrechtsz.,
h. to E. 175. ,
Reiniersz, van den Zande, priester 116, 118. ,
Sandelijn 326, 343. , Sasbout
390, 404. , heer
van Zevenbergen, Noordeloos en Nieuwkoop 389. , de
Slaper 214. , van
de Sluis, k. van St. Marie te Utrecht 99. , de
Slusen 28. , Spierinck
van Well 358, 363. , van
Uitwijk 24. ,
, 47-51, 96. Echtgenoote van -. Zie: Heilwig. , 96,
162. , domdeken
te Utrecht 34. , Vettekin
26. Echtgenoote van -, Zie: Lysa. , van
der Voort, plaatsvervanger van den drossaard van A. 391. , Robbijnsz. van Weyborch 224.
Echtgen. van -, Zie: Aleid. , van Weyborch, s. te Wo. 372, 374, 377 , van
Weyburch (Weienburch) 169. , van
Wijk, Echtgenoote van -, Zie: Scholastica. ,
, heer van Onzenoord en Nieuwkuijk 293, 294? , Willemsz.,
priester 315. , h.
te Andel 404. , zn.
van Willem Vinkenz., h. te E. 175. , Wisscaert
96. ,
Wolfsz., schout van den Hil 390. Arkel,
van, Zie: Arend; Herbaren; Jan; Claes; Koenraad; Otto; Arkel, heer van. Arkelschen,
de 235, 238. Arnoud.
Zie: Arend. Asperen,
van. Zie: Jan Volpertsz. Assendelft,
van, Zie: Gerrit. Baex,
van. Zie: Lenel Aartsz. Back(e).
Zie: Bartout; Daniel. Balen,
van. Zie: Gerrit Jonclcers; Jan. Balten
Jansz, van Goor, nabuur to G. 404. Bammelroy.
Zie: Johan. Barnier.
Zie: Willem. Bartout Back,
h. to G. 315. Barthoutsz. 326, 343. Bartruyt,
dochter van Jan Moleman 333; Beatrix,
dochter van Lodewijk den kastelein, echtgenoote van Jan van de Merwede 23. , bastaarddochter van Willem
VI, g. van H., echtgenoote van Philips van Dorp 243. Beeck,
van. Zie: Gernt. Beele
Jacobsz. Kinderen van - 116. Beieren,
van. Zie: Albrecht; Jacoba; Jan; Lodewijk; Willem. Bentinck.
Zie: Hendrik. Berend
de Smid, s. te Wo. 67. Berendrecht,
van. Zie: Willem. Bergen.
van J. 417 (16). , Zie:
Maximiliaan: Berck,
van. Zie: Hendrik. Berkel,
van. Zie: Herman Jacobsz.; Jacob Woutersz.; Vastraad Jacobsz.; Willem Jacobsz.
Berlaymont 397. Bernard
26. Echtgenoote van - 26. , pastoor
to Vuren 42. Berthout.
Zie: Floris. Besoijen,
van. Zie: Willem, Betto
Bliec, k. van Oudmunster to Utrecht 99. Bye, de.
Zie: Hendrik Petersz,; Philips. Bisschop,
den. Zie: Gerrit. Blasenborch,
van, Zie: Zweer. Bliec.
Zie: Betto. Bloom.
Zie: Gerrit; Jan. Bloys,
van. Zie: Jan. Bloc,
Zie: Hugo. Blonde,
de. Zie: Herman; Houken. Boey(e).
Zie: Jacob; Jan. Boekelaar.
Zie: Arend; Dirk Rutgersz.; Godschalk; Catharina Robbijnsdr.; Lodewijk; Robbrecht;
Wouter Pietersz. Boeven.
Zie: Jacob. Boisot
397. Bommel,
van. Zie: Jacob; Jan. Boo(m)gaert,
van den. Zie: Dirk. Boon.
Zie: Cornelis. Borch,
van der. Zie: Jacob; Jacob Jacobsz.; Lambrecht Jacobsz. Borchgrave, de. Zie: Diederik;
Diederik Hendriksz.; Gerrit; Hendrik; Jan; Jan Diederiksz.; Jan Dirksz.; Jan
Hendriksz.; Jan Jansz.; Jan Willemsz.; Willem. Borghman.
Zie: Diederik; Lodewijk, den kastelein. Borchoven,
van. Zie: Willem. Borselen,
van. Zie: Floris; Frank; Gerard. Bot,
Zie: Gijsbert; Hendrik; Willem. Botterman.
Zie: Wouter Gijsbertsz. Boudewijn
(Baldewinus, Bouden, Boudijn, Bouwen). ,
van Dubbelmonde. Voogd over de kinderen van - 200. , van
Gent, zn. van Pieter van Giessen 213. ,
van Reimerswaal 133. , Dankertsz.
van de Werken 202. , Jansz.
van de Werken 264. , van
den Worpe, schout te Wo. 49, 50, 51. Boullin.
Zie: Jan. Bourgondie,
van. Zie: Karel; Maria; Philips. Boxtel,
van. Zie: Willem. Brabant.
Zie: Hendrik. , van.
Zie: Jan. Brakel,
van. Zie: Diederik; Steesken. Brasser.
Zie: Gijsbert. Brederode,
van, Zie: Gijsbrecht; Reinoud; Brederode, heer van. , kinderen
van 233. Brien
Aartsz. 391, 392. , van
Honswijk 97. , Jansz.
372. , van
Weyborch, h. te S., schout en s. te Wo. 127, 142, 155, 162, 198, 226. , van
Weyborch, b. te Gorinchem 309. , Willemsz,
Erfgenamen van - 246. Brievonc.
Zie: Storm. Bruelis,
van. Zie: Jan. Brugge,
van der. Zie: Willem Reiniersz. Bruinijs
de Witte, kastelein van het slot te Wo. 258. Bruisten
van Herwijnen, baljuw en rentmeester van A. 216, 218. , Jacobsz.
375. , Lodenz.
299. , Voogdsz,
159. Bueren,
van. Zie: Dirk; Gerrit; Jan. Buys. 133-135.
Zie ook: Claes. Buyser.
A. 417 (16). Cecilie.
Zie: Gerard, Daem
Claesz., h. te Wa. 191, Dalem, van.
Zie: Laurens; Roelof. Dalckin.
Zie: Jan. Dam,
van. Zie: Jan; Claes; Willem. Damhoudre 397. Daniel
Backe, h. te De Werken 202, 246, 264, 265. ,
van de Merwede 133, 183, 184. , de
Smid, s. te Wo. 26. Dankert
van de Werken 233, 264, 265. David van
Goorle 420. Deil,
van. Zie: Elia. Deliaen
Haghens, priores van nonnenklooster te Wo. 394. Diederik
(Theodericus, Thericus, Didderic, Dieric, Dyrc, Dirck). , 11
van Altena 2, 5-9, 11, 12, 15. , Jansz,
van der Ameyde 375. , van
Andel 47. , Noudenz. van Andel 140.
Dochter van -. Zie: Rijswijnt. Echtgenoote van -. Zie: Heilwig. Zoon van -,
Zie: Gerard. , Rutgersz.
Boekelaar 264, 265, 284. ,
van den Boo(m)gaert, monnik te Mariendonk 310, 331. , de
Borchgrave 47, 67. , Hendriksz,
de Borchgrave 232, 273. , Borghman
17. Echtgenoote van -, Zie: Gisela. ,
van Brakel 152. , van
Bueren, biechtvader van nonnenklooster te Wo. 394. , van
Dockenbeeck, s. te Wo. 346. , van
Echt 73. ,
Gijsbrechtsz., h. te G. 283. , Glimmersz.
Zie: Dirk Glimmersz. van Rijswijk. , Heermansz.,
h. te Wa. 191. , van
Heukelum, dr. van A. 283. , III
van Horne, heer van A. 13, 18-20. , van Horne, a. en p. van
Oudmunster te Utrecht en k. van St. Lambert te Luik 28-34, 102. , van Horne, heer van Perwez,
Duffel, Cranenburch en Herlaer, voogd van A. 101, 103, 115, 130, 131, 136, 138. , Loef van Horne, heer van A.,
later van Herstal en Montcornet 113, 115, 122, 124, 128-138, 219. , broeder
van Jacob uit het gasthuis 52. , Evertsz.
Keye, s. te Wo. 330, 341. , V,
g. van Cleve 7, 8. , VIII,
h. van Cleve 89, 90, 92, 101. , van
Klootwijk 299. , de
kok 26. , Loyaertsz.
193. , van
der Made 77, 78. Echtgenoote van -. Zie: Elisabeth van de Merwede. , van de Merwede, heer van
Eethen, Meeuwen en 's-Gravenmoer, kastelein van Heusden 293, 294, 298. , van
Nuerden, h. te E. 175, 214, 215. , Oem
72. , van
Oosterzeel 292. , Glimmersz.
(van Rijswijk ?) 299? , van
Rijswijk 368. , Roeder,
rentmeester van A. 408. , Rommel,
h. te G. 283. , van
den Zande, r. te De Werken 246. , van
Zevender, schout te R. 418. , Zoetemelk
226. , Steesz.,
nabuur te Andel 404. , Stephensz.,
h. te B. 345. ,
van Thienen (Th. de Thenis) 111. , van
Uitwijk 24, 50. , Herbarensz.
van Uitwijk 50. , van
Uitwijk 162, 167, 168. , Vastertsz.
(Vastraadsz.) 233. , van
Waardhuizen 48-So. , van
Waetselaer 368. , van
de Werken 246, 252, 264. , zn.
van Jan Dankertsz., r. te De Werken 264, 265. , Wever
174. , Rutgersz.
van den Wiel 202. , de
Wolf, s. te Wo. 107. Dielye,
dochter van Jan (de) Pape 107. Dietger
Zoudenbalch, k. van St. Pieter te Utrecht 48. Dijk,
van. Zie: Jan Gerritsz. Dimmer.
Zie: Jan d'Immer. Dockenbeeck,
van. Zie: Dirk; Adriaan Dirksz. Dolivera,
Zie: Martijn Forts d'Olivera. Dongen,
van. Zie: Willem. Donck,
van der. Zie: Jan. Doornik,
van. Zie: Helmich. Dorp,
van. Zie: Philips, Drongelen,
van. Zie: Hesselinus; Johannes (Jan); Wouter. Dubbelmonde,
van. Zie: Boudewijn. Dublioul
367. Duyn,
van der. Zie: Jacob. Dukinc.
Zie: Willem. Dunen,
van. Zie: Jan. Dussen,
van der. Zie: Floris; Jan. Duvenvoorde,
van. Zie: Jan; Willem. Echt,
van. Zie: Diederik; Gillis. Eem, van
der. Zie: Eme, van der. Eethen,
van. Zie: Gillis; Jan Gerardsz.; Jan. Egbert,
zn. van heer Jan 231. Egmond,
van. Zie: Anna; Willem; Karel van Gelre; Egmond, heer van. Eyke,
van der. Zie: Jan Woutersz.; Lodewijk; Willem Scobbeland; Wouter: Eylart.
Zie: Willem. Eleonora
van Montmorency, douairiere van Hoogstraten 413 (noot). Elia van
Deil, pastoor te Uitwijk 45. Elisabeth
(Lisebet) Dirksdr. van Andel 193. , dochter
van Arend Jan Noydenz. 285. , Dankertsdr.
159. , van
Emmichoveri, echtgenoote van Claes van Arkel 62. , van
Horne 115. ,
dochter van Jan Doedijn, echtgenoote van Wouter van Klootwijk 204. , Jansdr.,
weduwe van Gillis Schellaert 381. , van
de Merwede, echtgenoote van Diederik van der Made 77, 78. Eme, van der. Zie: Hendrik; Jan;
Claes (Nicolaas); Claes Jansz.; Johanna, vrouwe van Gennep en van der Eem;
Reinoud van Brederode. Emmichoven, van. Zie: Aart; Adriaan;
Elisabeth; Hendrik; Jan Zegersz.; Jan; Claes Arendsz.; Reyngout; Robbrecht; Roelof (2x)
; Zeger Jansz.; Zeger Woutersz. (2x); Wouter Zegersz. Ems, van
(van der Eme?) Zie: Jan. Enesa
26. Engelbert
(Engbrecht, Engebrecht) van Andel 67, 70, 72, 99 , --
, 193. , --
, 299. , van Horne, k. van St. Lambert
te Luik, scholaster, a. en p. van Oudmunster te Utrecht 28-31, 45. Essen,
van. Zie: Hendrik. Everard
Jansz. Keye, s. te Wo. 285, 292, 295? , van der Marck, heer van
Aremberg, van Mirwar en van Nieuwenberg, erfvoogd van Haspengouw en van St.
Hubrecht 354, 364? , van
der Marck Jr. 354. Echtgenoote van -. Zie: Margaretha van Horne. , de
Veer 371. Everdey.
Zie: Jan. Fave.
Zie: Robbrecht. Feyter,
de. Zie: Jan Brienensz. Floris
(Florens) Berthout, heer van Mechelen 57, , van
Borselen 113, 133. , van
der Dussen 200. , Hermansz.,
s. te Wo. 374. , IV,
g. v. H. 20, 25, 25. , Jacobsz.
387. , van Kijfhoek, baljuw, rentmr.
en dijkg. van A., pachter der tollen 245, 254, 259, 286, 288. , van
Klootwijk 272. , van
Tule zlz, 213. , van
Wevelickhoven, bs. van Utrecht 158. , Willemsz.
375. Foyken Foykenz., heer van Waalwijk,
dr., rentmr, en dijkgr. van A. 206, 231, 233, 243. Erfgenamen van - 256. Folpert.
Zie: Volpert. Franciscus
Cobel 357, 368, 370. Frank
(Vranke) Arneutekenz., s. te We. 70. , van
Borselen 133, 135. , Jongh
191. , de
Mersman Sz. Frans
Caell, s. te We. 408. Frederik
Barendsz. 340. , van
Horne, heer van Montigny 338. , g.
van Meurs, heer van A. 287. Gaesbeek,
van, Zie: Jacob. Ganswijk,
van. Zie: Gerrit; Hoeven. Gaveren,
van. Zie: Coppeken. Geenken
Willemsz. de Hoghe 52. Geertruid
van Amerongen van Wielesteyn, weduwe van Anthonis van Wijffvliet 372. , weduwe
van Hoyft 193. Gheest,
van den. Zie: Adriaan Jansz. Geyster.
Zie: Heyneman; Claes (Nicolaas). Gellicum,
van. Zie: Gillis; Claes; Otto. Gelre,
van, Zie: Karel; Reinoud. Gennep,
van. Zie: Johanna, vrouwe - en van der Eem. Gent,
van. Zie: Arend; Boudewijn; Gerrit; Jan; Claes; Wouter. George
van Horne, h. van Houtkercken 413 (noot). Gerard
(Gerardus, Gheraert, Gheraet, Gheryt, Gerrit). , zoon
van Diederik Noudenz. van Andel 140, 141. , Anthonisz.,
h. te R. 404. ,
Arendsz. (Aartsz.), h. te E. 237. Kinderen van - 246 , heer
van Assendelft 307, 317, 335. ,
, 381, 390. , van
Assendelft, h. te G. 315, 341. , Jonckers
van Balen, proost te Honswijk 394. ,
van Beeck, kelweerder van Mariendonk 375. , den
Bisschop 403 . , Bloem,
pastoor te Neer-Andel 157, 158. , de
Borchgrave 299. , van
Borselen 135, ,
van Bueren 315. , Cecilie
26. , zn.
van Dirk Lyonisz. 341. , Doedijnsz.,
s. te WO- 333. , Evertsz.
392. , van
Ganswijk, h. te E. 237. , van
Gent 362. ,
van Giessen 197. , Claesz.
van der Goude 341. , van
Gronselt 335. , Haec,
s. te Wo. 61, 67, 70. , van
Heemskerk 104. , de
Hoghe, r. te De Werken 246, 284. , van Horne, heer van A., Perwez
en Herlaer 28, 33-44, 46-48, 52-57, 62-65, 69, 83, 84, 99, 379. , II
van Horne, heer van A. 99-101. , zn.
van Jan Doedijn 204. , Jansz.,
h. te R. 404. , Jonckers
van Balen, proost te Honswijk 394. , Ketelaer
391. , Pietersz.
Lens (Leens), s. te Wo. 67. , Lens,
b. te We. 198. , van
de Maelstede 133. , van
Malsen, dr. van Wo. en A. 391. Echtgenoote van - 403. , van
Merxem 104. , van
der Mije 340 (?), 368. , van
Nederveen 125. , Noot,
zn. van Wouter Boeyen, r. te Almkerk 185. , Arnoudsz.
van Oversteghe 70. , Paulusz.
403. , Smoutriem
277. , Spierinck
van Well, kastelein te Heusden 391. , van
Uitwijk 382. , de
Vette, s. te WO. 304, 310. , de
vleeschhouwer 26. Echtgenoote van -. Zie: Alburg. ,
van Voorne, burggraaf van Zeeland 85. Ghese,
dochter van den gruiter te Wo. 61, 64. Ghibe
van der Haren 52. Gielis.
Zie: Gillis. Gier,
de. Zie: Hillen. Giessen, van. Zie: Adriaan; Arend;
Arend Vastraadsz.; Gerrit; Hugeman; Jan Vastraadsz.; Jan; Jan Vastraadsz.; Jan
Pietersz.; Joachim; Kerstijne Jansdr.; Koenraad; Pieter; Steesken; Vastraad
Vastraadsz.; Vastraad Arnoudsz.; Vastraad Jansz.; Vastraad; Arend van Gent;
Bouden van Gent; Jan van Veen. Gijsbert
(Gijsbrecht), zn. van Anthonis (Doydenz.) 359, 360, 362. , Bot
28. , Brasser
107. , van
Brederode, domp. en p. van Oudmunster te Utrecht 307, 309. , Gerritsz.,
h. te E. 237. ,
van Hemert 293, 294, 391 , Lambrechtsz.
340. , Neyse,
s. te Wo. 118, 119. , Arendsz.
Neyse, s. te Wo. 285, 288, 292. , Pijn
302, 303. , Quekel
331, 332. , van
Riede, s. te Wo. 67. ,
, s. te We. 154. , Gijsbrechtsz.
van Riede 226. , van
Rode (of van Riede?) 121. , van
den Zande 47. ,
Zas 375. , uter
Spijk, r. te E. en Wa. 175, 191 ,
, Valk 392. Gillis
(Gielys, Gielis, Gelys) van Echt 64. , van
Eethen 166. , van
Gellicum 127. ,
"persona" van Giessen 107. , de
Hoghe 172. , uten
Campe. Weduwe van -. Zie: Creyne. , van
Nulant, abt van Berne 374. ,
Schellaert, rentmr. en stadh. van A. 372, 377, 381 --
Weduwe van -. Zie: Elisabeth Jansdr. , Schellaert
392. , van
Uitwijk 162. , van
Wijk 299. Ghize
Laurensz. 63. Gisela,
echtgenoote van Diederik Borghman 17. Goch,
van. Zie: Jan. Godevaert
(Godeken) van Honswijk, s. te We. 304. , zn.
van Jan Doedijn 204. , Liebrechtsz.
52. ,
, 229. , Mebrechtsz.
52. , van
Nispen 341. , Liebrechtsz.
de Rijke, s. te Wo. 118, 119, 127, 154. , de
Vos, h. te S. 127. , Walwijn
275. Godfried
van Rhenen, bs. van Utrecht 1, , van
Tule, k. van St. Pieter te Utrecht 99. , s.
te Wo. 26. Godschalk,
abt van Berne 275. , Boekelaar,
heer van Herpt 391. , van
den Hil, h. te B. 212. , van
Oudheusden 386. 384, 392. Godtconincx.
Zie: Hendrik; Hendrik Mathijsz. Goor,
van. Zie: Balten Jansz.; Jan; Jan Willemsz.; Jan; Lambrecht; Melchior; Wolfert. Goorle,
van. Zie: Aart; David. Goude,
van der. Zie: Gerrit Claesz. Goudt.
Zie: Willem. Grave
(Greve), de. Zie: Jan Diederiksz.; Willem Gorisz.; Willem Diederiksz. Graward.
Zie: Jan. Gregorius
IX, paus 4. Grevenbroek,
van. Zie: Robbrecht. Grieke.
Zie: Maurijs. Groesbeek,
van. Zie: Jan. Gronselt,
van. Zie: Gerrit. Gruythuyse,
van de. Zie: Johanna; Lodewijk. Guillam
Zegers, heer van Wassenhoven 404. Haastrecht,
van. Zie: Paulus. Haec.
Zie: Gerard. , Heermansz.
52. Haeften,
van. Zie: Claes; Cornelis. Haestenberch,
van. Zie: Claes van Zevender. Haew.
Zie: Simon. Haghens.
Zie: Deliaen. Hac.
Zie: Hendrik Arnoudsz. , Hacken.
Zie: Iwan. Halewijn,
van. Zie: Jan. Hambroeck,
van. Zie: Herman. Haneton,
M, 364. Hanic.
Zie: Jan. Hanne
Dreden. Kinderen van - 74. Hannekin,
zn. van Hildegond 26. Haren,
van der. Zie: Ghibe. Hartbern.
Zie: Herbaren. Havelaar.
Zie: Adriaan Cornelisz.; Cornelis; Mathijs Cornelisz. Haven.
Zie: Roelof. Heda, de
384. Hedel,
van. Zie: Jacob; Jan; Wouter. Hedikhuizen,
van. Zie: Willem. Heemskerk,
van. Zie: Gerard. Heenvliet,
van. Zie: Hugo. Heesbeen,
van. Zie: Arnoud. Heyde,
van der. Zie: Jan. Heyman
van Rijswijk 31. Heyneman
Geyster 193. , Lemkensz.,
h. te Andel 193. ,
van Uitwijk 60. Heilwig,
echtgenoote van Arnoud van Uitwijk 49. , echtgenoote
van Diederik Noudenz. van Andel 140, 141. Helmich
van Doornik 200, 254. , Pietersz.,
h. te S. 404. Hemert, van. Zie: Gijsbert; Johan;
Pieter; Liebrecht Torck. Hendrik (Henricus, Henric, Heynric), , van
Amerongen (H. Ameronghen) 112. , van
Andel 155, 157-159, 162, 193. , Bentinck,
dr. en dijkgr. van A. 411 (aanhef en 6). , van
Berck, prior van Mariendonk 33;. , Bigghen.
Erfgenamen van - 202. , Petersz.
de Bye 214, 215. , de
Borchgrave 167, i68, 232. , Bot
65. , Brabant
224. , van
der Eme 11. , van
Emmichoven 47, 62. , van
Essen 340. , Godtconincx,
s. te Wo. 371. , Mathijsz.
Godtconincx, s. te Wo. 408. , Arnoudsz.
Hac. 141. , Hendriksz.,
h. te R. 404, 418. , van
Heukelum 126, 127. , zn,
van Jan Maechsz. 304. , Cornelisz.
374. , van
Cronenborch 344. , Lodichsz.,
h. te De Werken 233. , van
Loosen, s. te WO. 403. , van
der Mije 340(?) , Paulusz.,
h. te B. 357. ,
Poppenz, (H. Popponis) 111, 112. , van
den Roeve 127. , de
Roomer, s. te Wo. 408. , van
Zevenbergen 342. , Stagge
250. , Stesenz.
358. , Stoke,
r. te Andel 193. , uter
Stove 209 , van
Uitwijk 24. , Utenhove
307, 309. ,
abt van St. Paulus te Utrecht 102. , Walwijn
175, 214. , de
Weent 213. , van
der Wiel, r. te E, 237. Henegouwen,
van. Zie: Jan II; Willem III; Willem IV, graven van H.; Margaretha. Henne Liebrechtsz.
van den Zande 52. Herbaren
(Hartbern, Herberen). , Aartsz.
Erfgenamen van - 341. , van
Arkel 68. , Jacobsz.,
r, te Andel 159, 174. , zn.
van Jan Neudenz., h. te B. ziz, 213. , van
Riede 156, 194. , van
Uitwijk 24, 31, 50. Herlaer,
van. Zie: Adriaan; Johanna. Herman
Jacobsz.. van Berkel 70. , de
Blonde 72. ,
van Hambroeck, priester te Berne en proost te Honswijk 339. , Jacobsz.,
h. te R. 404. , Jansz.,
h. te Andel 399, 404. , van
Luxemburg, k. van Oudmunster te Utrecht 99. , g.
van Nieuwenaar en Meurs, heer van A. 413. , van
Ommeren, monnik van de abdij te Oostbroek 185, 186. , Jansz.
Pieck 391. , Rutinc
52, , Melisz.
Schoor, h te S. 404. , van
Uitwijk. Kinderen van - 152. Herwijnen,
van. Zie: Bruisten; Corstiaan. Hesselinus
van Drongelen, ontvanger der abdij van St. Truyen 123. Heukelum,
van, Zie: Dirk; Hendrik; Jan. Heus, den,
van. Zie: Jan. Heuvel,
van den. Zie: Adriaan Dirksz. Hyelaert.
Zie: Aart. Hil, van
den. Zie: Godschalk. Hillen
de Gier (Hillinus Ghier), baljuw van A, 123. Hoer,
de. Zie: Jan. Hoevelman.
Zie: Aart. Hoeven
van Ganswijk, h. te E. 234. Hoghe, de, Zie: Geenken Willemsz.;
Gerrit; Gillis; Jan; Jan Willemsz.; Zeger; Willem (2x); Willem Willemsz. Hogelande,
van. Zie: Jasper. Hoy,
van. Zie: ,Jan. Hoyft.
Weduwe van -. Zie: Geertruid. Holland,
van. Zie: Otto; Holland, graaf van. Hongarije,
van. Zie: Maria. Honswijk,
van. Zie: Brien; Godevaert; Jan Arend Wisschaardsz. Hoogstraten,
van. Douairiere -. Zie: Eleonora van Montmorency. Horne, van. Zie: Diederik III;
Diederik (p. en a. van Oudmunster); Diederik (heer van Perwez) ; Diederik Loef;
Elisabeth; Engelbert; Frederik; George; Gerard I; Gerard II; Jacob I; Jacob II;
Jacob III; Johan (bs. van Luik); Johan; Lambert; Margaretha; Oda; Rijckard;
Willem I t/m VII. Houff,
van der. Zie: Adriaan. Houken
Blondenz. Kinderen van - 237. Houwelingen,
van. Zie: Huibert Herbarensz. Houweningen,
van. Zie: Robbrecht. Hubrecht
(Hubert, Huibert). , Herbarensz.
van Houwelingen, schout te Almkerk 380. , Ottoosz.
van Zoelen 97. , Woutersz.
van Zoelen 97. , proost
van St. Marie te Utrecht 34. , zn.
van Willer 26. , Woutersz.,
schout te Op- en Neer-Andel 380, 391, 392, 404 Hugeman
van Giessen 37, 43 Hugo
(Huyge, Huge) Bloc 135 , Goeswijnsz., h. te De Werken 202,
233, 246. , van
Heenvliet 232. , Jacobsz.,
h. te De Werken 284. , Quekel 341. , Jansz.
Voet 185, 186, 191. , Volprechtsz.
65, 67. , van Wielesteyn 246, 253. Huibert.
Zie: Hubrecht. Ymmonet
Koenraadsz. Royers, lombard te Wo. 180. Ypelaer.
Zie: Jan. Immer,
d'. Zie: Jan. Iwan
Hacken 377. , van
Vuren 72. Jacob
(Jacop) van Almonde 340. , Andriesz.
52, , zn.
van heer Andries 76. ,
Aartsz., h. en r, te B. 357, 359-362. , Woutersz,
van Berkel 70. , Bocy
246, 284. , Boeven
184. ,
van Bommel, h. te Andel 141, 193 ,
van der Borch. Echtgenoote van -. Zie: Wilhelma. , Jacobsz. van der Borch 310 , Boudijnsz.
370. , zn.
van Dirk Heermansz., h. te Wa. 341. , van
der Duyn 205, 207, 234, 237. , van
Gaesbeek 281, 297, 305, 309, 340 , uit
het gasthuis 52. , Ghibenz.,
h. te E. 234. ,
van Hedel, h. te E. 234. , Hermansz.
159. , I, heer (later
graaf) van Horne, heer van A., Cortessem, Montigny en Cranendonck, 294, 296,
297, 299-303, 305-309, 311-314, 316, 317, 319, 320, 323, 327, 329, 332, 338,
340. Echtgenoote van -. Zie: Johanna van Meurs. , II, g. van Horne, heer van A.,
Cortessem en Cranendonck 329, 334-338, 340, 343, 344. 347-350, 353-358, 363,
364, 368, 369, 389 Echtgenoote van -. Zie: Johanna van de Gruythuyse. , III, g. van Horne, heer van
A., ridder van her gulden vlies 364, 367, 369, 372, 373, 375, 376, 395. , Jacobsz.
Kinderen van - I59. , Jansz.,
h. te E. 214, 237 , van
Cats 309. , de
kleermaker 26. , de
Knijf, s. te Wo. 295. , uter
Coken 159. , Leeuwevelt
417 (aant. opgave vindplaatsen). , Ruisch
335, 340. , Liebrechtsz,
van den Zande 52. ,
Zasse 226, 351. Echtgenoote van -. Zie: Zegerade. , Dirksz.
Spierinck 350, 351. - , Petersz.
Sporckman(s) 333. , zn. van Willem (den zoon van Jan
Neudenz.), s. te Wo. 226. Jacoba van Beieren, g. van H.,
echtgenoote van Jan van Brabant 266, 267, 269-273, 286, 288, 292. Jan
(Johannes, Johan). , Adriaansz.,
h. te B. 366. , schout
te Wa. 390. , 403, , Anthonisz.,
h. te B. 357, 359-362, 366. , zn.
van Anthonis Doydenz. 361. , X
van Arkel 43, 46, 48, 62. , XI
van Arkel 52; 85, 201. , van
Arkel, bs. van Luik en g. van Loon 136, 138, 144, 145. , XII
van Arkel 297. , Volpertsz.
van Asperen 401, , van
Balen, slijkh. te WO. 419. ,
Bammelroy 408, 415, 417 (aant. opgave vindplaatsen). , van
Beieren 277-281. , Bloem,
h. te Wa. 341. , van
Bloys, heer van Schoonhoven en Gouda 134, 135. , Boeye,
pastoor te Wo. 264, 285. , van
Bommel, kelweerder van Mariencroon 362, 366. , Diederiksz,
de Borchgrave 65, 67, , Hendriksz.
de Borchgrave 142, 191I. , de
Borchgrave 289. , Dirksz.
de Borchgrave 299, , Jansz,
de Borchgrave 299. , Willemsz.
de Borchgrave 299. , Boullin
335, 337. ,
hertog van Brabant 274. Echtgenocte van -. Zie: Jacoba van Beieren. , Briensz.,
s. te Wo. 61, 67, 70. , van
Bruelis 113. , Bruistenz.,
h. te De Werken 202. , van
Bueren 111. , Dalckin
26. , van
Dam 390. , Gerritsz.
van Diik 340. ,
Doedijn, s. te Wo, 154, 204 , van
der Donck 233. , van
Drongelen 123. , van
Dunen 264, 265. ,
van der Dussen 200. ,
van Duvenvoorde, heer van Warmond 70, 381. , Gerardsz,
van Eethen 52, , van
Eethen, s. te Wo. 288. , Woutersz.
van der Eyke 234. , van
der Eme 26(?) 52. , Zegersz,
van Emmichoven, r. te E, 275, 299. ,
van Emmichoven, schout te Wa. 380, 392. , van
Ems 26. , Everdey
308. , Brienensz.
de Feyter 405. , Geerborgenz.
Sz. , van
Gent 213. ,
zn. van heer Gerard 95. , Gerritsz.
345. ,
, nabuur te Andel 404. , zn.
van Ghese, gruiter te Wo. 61, 64. , Vastraadsz,
van Giessen 43. , van
Giessen 197. ,
Vastraadsz. van Giessen 203. , Pietersz,
van Giessen, h. te B. 212, 213. ,
van Goch, abt van Mariencroon 284. , van
Goor 171, I82. , Willemsz. van Goor, schout te
Andel, ambachtsheer van G. 299, 314, 319, 321-323, 325, 33-, 349, 350, 356. , van
Goor, schout te G. 380, 388, 390, 392, 404. , Diederiksz.
de Grave (Greve); s. te Wo. 186, 198, 233. ,
Graward, k. van Oudmunster te Utrecht 99. ,
van Groesbeek 67. , van
Halewijn 317, 335, 337. , Hanic,
h. te De Werken 233. , van
Hedel 392. , van
der Heyde, s. te Wo. 292. ,
Heynenz., h. te De Werken 246, 264, 265. , van
Hemert 332. , Hermansz.
184. ,
, 341. , van
Heukelum 126, 127. ,
heer van Heusden 2. ,
, 20, 28. , de
Hoer 403. , de
Hoghe, s. te Wo. 49, 50, 52. , Willemsz.
de Hoghe 52. ,
van Hoy, k. van Oudmunster te Utrecht 99. , II,
g. van h. 29, 30. , Arend
Wisschaardsz. van Honswijk, s. te Wo, 141. , van
Horne, bs. van Luik 347. , g.
van Horne, heer van A. 378-380, , Houtsz.
59. , Ypelaer
366. , d'Immer
401. , Jansz.
174. , zn.
van Jan Hermansz., h. te Andel 193. , de
Jeude, heer van Hardinxveld 395. , de
Jonge 381. ,
uten Campe 61, 74. ,
, s. te Wo. 118, 119. , Willemsz.
uten Campe, s. en b. te Wo. 154, 186, 198, 200, 204. , Claesz,
uten Campe, s. te Wo. 225, 226. , uten
Campe 307. , Adriaansz.
Kemp 392. , van
Kessel 142. , Kever,
buur te Wa. 48. , de
Klerk (Clerc) 48-50. ,
Dirksz. van Klootwijk 350. , van
Klootwijk 392. , Koye,
s. te Wo. 154. , van
Cronenburch 232. ,
heer van Cuyk 42. , Kuyst,
h. te h. 283. , van Langerak, dr. en rentmr. van
A., kastelein van Loevestein en het slot te Wo. 245, 249, 250, 2S5, 258, 260. , van
Lannoy, heer van Lannoy 302, 303, 307, 309, 340. , Laureysz,
233. ,
uten Leen, k, van Oudmunster te Utrecht 99. , Angeli
(of Engelsz.) van Lezaenen 404. , Liebrechtsz.
52. , van
Loe 158. , Loye,
s. te Wo. 107. , Lonis,
s. te Wo. 154. , Maechsz.
Erfgenamen van - 304. Zoon van -. Zie: Hendrik. , van
de Merwede 23, 43. Echtgenoote van -. Zie: Beatrix. , bastaard
359, 361, 362. , de
Mol van Andel 141. , Mombaar
345. , g.
van Nassau, heer van Breda, kastelein van Heusden 312. , van
Oyen 65. , de
Ongevoeg (of Ongenoeg), buur te Almkerk 185. , de
Pape, s. te Wo. 49, 50, 52. Dochters van , Zie: Dielye; Oda (Oede). , Paulusz.
(Pouwelsz.) 381. ,
van Petershem 136, 138. , Pieck,
schout te G. 401, 404. , van Polanen, heer van de Lek
en van Breda 95, 115, 116, 1118, 136, 138, 146-148. , Pontiaansz.
330. Erfgenamen van - 417 (I6). ,
van Raamsdonk 162, 184, 191, 192, 195. , van
Rapenburch 390. , van
Rijswijk 31, 47-50, 65 Broeders en zusters van - 31. , Willemsz.
van Rijswijk, baljuw van A. 183, 184, 198. , Glimmersz,
van Rijswijk 299. , van
Rijswijk 350. , Robijnsz.
375. , Ruychrok
307, 309. , van
den Zande, k. van Oudmunster te Utrecht 99. ,
Schellaert, dr., rentmr. en dijkgr. van A. 380, 381, 391, 392, 399, 403 , Schellaert,
slijkh, te WO. 419. ,
van Schinveld 332, 350, 351 , de
schoenmaker 26. , van
Schoonhoven 340. , van
den Schoor, h. te B. 212, 213. , Schot
341. , Dielisz.
van der Zijdewij 362. ,
Smeets, Smeeds h. te De Werken 331 , Spiegel,
s: te Wo. 403. , Jansz.
Spierinck, h. te B. 366. , Petersz.
Sporckman(s) 333. , Stael
99 ,
van der Stael, mbachtsheer te s. 404. , Jansz.
van Strijen, s. te Gorinchem 375. , van
Zwijndrecht, k. te Heusden 328. , Todeman,
h. te Andel 141, 19, 193 , Gijsbrechtsz,
Tueling, s. te WO. 419. , van
Veen, zn. van Pieter van Giessen 212 , van
Vlijmen. Erfgenamen van - 159. , Hugenz.
Voet 185, 186. , Jansz.
Voet 185, 186. , van
Waardhuizen 96. , van
Wieldrecht 43, 46. , van
Wijffvliet, h. te Wa. 341. , Wickersz.
107. , Willemsz,
gS. ,
, buur te Almkerk 185. , zn,
van Willer 26. , de
Wit 392. , Dirksz.
de Wolf, s. te We. 408. , Woutersz.
358. ,
Jaspar (Jasper) Adriaansz., s. te Wo. 380. , Lievensz.
van Hogelande 370, 381, 390. Jeude,
de. Zie: Aart; Jan, Joachim van Giessen 392. Johanna, vrouwe van Gennep en van
der Eem, echtgenoote van Reinoud van Brederode 146-148. , van de Gruythuyse, echtgenoote
van Jacob II van Horne 336, 346-348, 350, 351, 354, 363--I van Herlaer,
echtgenoote van Pieter van Hemert gSo. , van
Meurs, echtgenoote van Jacob I van Horne 338. , van
Montigny, echtgenoote van Willem VII van Horne 271. Johannes
Zie: Jan, Jonge,
de. Zie: Jan. Jongh.
Zie: Frank. Jonckers.
Zie: Gerrit - van Balen. Joost Adriaansz.,
h. te E. en Wa. 404. , zn.
van Peter Willemsz. 358. , van
Rijswijk 390. , van
Weyborch, s. te WO. 341, 346. , Westvelinc,
r. te De Werken 202, 265. , van
Wijk 346. Jutte,
echtgenoote van Wouter van Keppel 68. Caell.
Zie: Frans. Campe, uten (van den). Zie: Gillis;
Jan; Jan; Jan Willemsz.; Jan Claesz.; Jan; Claes (3x); Leonius; Reingoud
Tielmansz.; Tielman (2x); Tielman Jansz.; Tielman; Willem Tielmansz. Cardinael.
Zie: Willem, Karel
van Bourgondie, g. van H. 322, 329, 334, 335, 337, 340 , hertog
van Gelre 373. , V (van Oostenrijk), keizer van
Duitschland 369, 375, 378, 384, 387, 390, 392, 393, 397, 402. Kateline,
dochter (of echtgenoote?) van Hanne 75. Catharina
Robbijnsdr. Bokelaer 273. ,
weduwe van Paulus Hugemansz. 357. Cats,
van. Zie: Jacob. Keye.
Zie: Dirk Evertsz.; Everard Jansz.; Jan Koye. Kemp.
Zie: Aart; Jan Adriaansz. Keppel, van: Zie: Wouter. Kerstiaan, klerk van baljuw
van Zuid-Holland 108. , van
der Visschen 52. Kerstijne
(Korstijn) Jansdr. van Giessen 268. , Quekels
339, 342? Kessel,
van. Zie: Jan; Mathijs. , Ketelaer.
Zie: Gerrit. Kever.
Zie: Jan. Kijfhoek,
van, Zie: Floris. Killemoy
278. Claes
(Nicolaas, Clays) Andriesz., s. te Wo. 52. ,
Aartsz., h. te B, 357, 359, 360, 362, 366. , van
Arkel 62, 120. Echtgenoote van -, Zie: Elisabeth van Emmichoven. , Boudekensz,
52, , Buys,
b, te Heusden 391. , van
Dam 3z6, 343, 370(?). , Dirksz.,
h. te De Werken 331. ,
, h. te R. 404. , van
der Eme 11. , Jansz.
van der Eme 52. , Arendsz.
van Emmichoven, r. te E 215, , Geyster,
schout te Wa. 48. , van
Gellicum. Dochter van -, non 127. , (van)
Gent. Kinderen van - 345. , Gerard
204. , van
Haeften 350. , van
Haestenberch: Zie: Claes van Zevender. , Jacobsz.
315. , uten
Campe, s. te Wo. 52. ,
, s- te Wo- 150, 153, 154. , dr.
en kastelein van Heusden 298 (noot, 3). , zn.
van Clauwaert de Smet (de smid) 52. , Willemsz.
den Coninck 391. , Cornelisz.
375. , van Cronenborch (Cronenberge)
344, 353. , van
Malsen, h. te De Werken 284. , van
de Merwede 142. Zusterszoon van -. Zie: Willem van Borchoven. , van
den Molen, s. te Wo. 26. , Petersz,
175, 214. ,
heer van Putten en Strijen 38, 39. Echtgenoote van -, Zie: Aleid. , Kervijn
van Reimerswaal 224. , van
Rode 246. , Oeke van Zevender (van
Haestenberch), baljuw, rentmr., dijkgr. en kastelein van A. 154, 155, 162, i
63. , Florisz,
Spierinck, r. te B. 212. , Spierinck
van Aalburg 350. , Stuuc
95. , Teunisz.,
h. te E. en Wa. 404. , Voogd.
Kinderen van -. 212, 213 , de
Vriese 307, 309. , Welf
74. , Wisscaertsz.,
s. te Wo. 198. , de
Wolf, s. te Wo. 154, 192, 204, 205. , zn.
van Wouter Holenz. 52. , Clauwaert
de Smet (de smid) 52. Klerk,
de. Zie: Jan. Cleve,
van. Zie: Adam;, Cleve, graven , van. Klootwijk,
van. Zie: Dirk; Floris; Jan Dirksz.; Jan; Reyver; Zeger; Wouter Arendsz. Knijf,
de. Zie: Jacob. Cobel.
Zie: Franciscus. Koenraad
(Conradus, Coenraet, Coen), , van
Arkel, k, van St. Pieter te Utrecht 48. , van
Giessen 295. ,
van Malsen, abt van Berne 391, 392, 394 , van
Oosterwijk 224. Koye.
Zie: Keye, Coken,
uter. Zie: Jacob. Coninck,
den. Zie: Claes Willemsz. Coppeken
van Gaveren 52. Cornelis
Jansz. van Almkerk 406. , Boon
381. , zn.
van Jan Buysz. 359, 362. , van
Egmond van der Nyenburg 404. , Engelbrechtsz.,
h. te Andel 404. , van
Haeften 387, 390. , Havelaar
398. , Cornelisz.
374. , van
Mierop 381. , Quekel
375. , Rijckesz.,
h. te Andel 404. , Zweersz.
van Rijswijk, ambachtsheer van R. 403, 404. , Robijnsz.,
s. te Wo. 389. , Suys
381. , Hendriksz.
van Weldam 390. Corstiaan.
Zie: Kerstiaan. , van
Herwijnen, r. te De Werken 284. Korstijn.
Zie: Kerstijne. Coudenhoven,
van. Zie: Arend. Coulster,
van. Zie: Abel. Kraaiestein,
van Zie: Arend. Creyne,
weduwe van Gillis uten Campe 118, 119. Croy, van. Zie: Willem. Cronenberge (Cronenborch,
Cronenburch), van. Zie: Hendrik; Jan; Claes. Kruiningen,
van. Zie: Arend (Arnoud). Cuyk,
van. Zie: Jan; Cuyk, heer van. , C.
417 (16). Kuyst.
Zie: Jan; Roelof; Teunis Jansz. Lambrecht
(Lambert, Lammeken, Lammcrken, Lannickin), , zn.
van Bele 52. , Jacobsz.
van der Borch 310. ,
neef van Ghibe van der Haren 52 , van
Goor 142. , van
Horne, s. te Wo. 338. , prior
van Mariencroon 359-361. , Millinc
142, 227, 344. , Adamsz.
Millinc 236. , van
den Worpe (Lannickin de Werpa) 26. Echtgenoote van -. Zie: Aleid. Langerak,
van. Zie: Jan: Lannoy,
van. Zie: Johan. Lau.
Zie: Louken, , Hendriksz.
375. Laurens
van Dalem, s. te Wo. 198. , Cloetsz.
118, 119. , Rutgersz.
299. Leen,
uten. Zie: Jan. Leeuwevelt.
Zie: Jacob. Leyenberch,
van. Zie: Arend. Lenel
Aartsz. van Baex, r. te G. 283. Lens,
Zie: Gerrit Pietersz.; Gerrit; Pieter. Lent,
van, Zie: Roelof. Leonius,
burggraaf van Brussel 15. Echtgenoote van -. Zie: Sophia van Altena. ,,
uten Campe 99, 111, 112. Lezaenen,
van. Zie: Jan Angeli (of Engelsz.) van Lezaenen. Levynis
van Weyborch 392. Liebrecht
Godevaertsz., s. te Wo. 141, 154. Weduwe van -. Zie: Aleid. , zn.
van Jan Merersz. 52. , zn.
van Liebrecht Pelser 154, 155 , zn.
van Pieter Helvoertsz. 154, 155. , Torck,
heer van Hemert 377. Liegnitz,
van. Zie: Margaretha. Lyonys
Jan Piersijnsz., s. te Wo. 345. Lysa,
echtgenoote van Arnoud Vettekin 26. Lisebet.
Zie: Elisabeth. Lodewijk,
Zie: Louken; Ludeken. , van Beieren, roomschkoning,
keizer 69, 88, 90, 91, 101, 379. Echtgenoote van -. Zie: Margaretha van
Henegouwen, , Boekelaer
31. , van
der Eyke 307, 309, 335. , van
de Gruythuyse, g. van Winchester 317, 335-337. , zn.
van Jan Bartoutsz., buur te Almkerk 185. , de
kastelein (van A.) 28. Echtgenoote en zonen van - 23. , van
Treslong 307, 309. , Dankertsz,
van De Werken 202. Loe,
van. Zie: Johan. Loye.
Zie: Jan. Loo, van
397. Loosen,
van. Zie: Hendrik; Mathijs. Louken
Woutersz. 207. Ludeken
de Wilde, rentmr. en kastelein van A., tollenaar te Wo. 160, 172, 187, 193, 198. Luxemburg,
van. Zie: Herman. Maarten Jansz, 212. ,
, s. te Wo. 408. , van
Naerden 404. Maas,
zn. van Dirk Maasz. 340. , Gijsbrechtsz.,
h. te s. 127. Made,
van der. Zie: Diederik. Maechs.
Zie: Jan. Maelstede,
van de. Zie: Gerard. Maerle,
van. Zie: Medaert. Malburch,
van. Zie: Adriaan. Malsen,
van. Zie: Gerrit; Claes; Koenraad. Margaretha
van Henegouwen, echtgenoote van Lodewijk van Beieren 101, , van
Horne, echtgenoote van Everard van der Marck Jr. 354. , van
Liegnitz, echtgenoote van Albrecht van Beieren 233-135, 160, 161. ,
van Parma 407. Maria
van Bourgondie, echtgenoote van Maximiliaan van Oostenrijk 337, 340 , van
Hongarije 396, Marck,
van der. Zie: Everard; Everard Jr.; Robbrecht. Martijn
Fons d'Olivera, kastelein te Gorinchem 331. Mathijs
(Tijs) Cornelisz. Havelaar 398. ,
van Kessel 167, 168. , van
Loosen 392. , van
Muilwijk, h. te s. 127. ,
, 372. Maurijs
Grieke 107. Maximiliaan
van Bergen, heer van Zevenbergen 389. , van
Oostenrijk 340, 347, 348. Echtgenoote van -. Zie: Maria van Bourgondie. Medaert
van Maerle, dr. en stadh. van A. 350, 351. Medemblik,
van H. 417 (16). Meer,
van der. Zie: Willem Willemsz. Meeus
Spierinc. Dochter van - 276. Meyns
Jansz., h. te De Werken 264, 265. Melchior
van Goor 321, 323, 349. Melis
Dirksz. 328, 345. , de
Vos, r. te Andel r41. Merwede,
van de. Zie: Daniel; Dirk; Elisabeth; Jan; Jan; Claes; Odilia. Merxem,
van. Zie: Gerard. Meurs, van. Zie: Frederik; Johanna;
Adolf van Nieuwenaar; Herman van Nieuwenaar; Walburg van Nieuwenaar. Michiel
Joostenz, 391. Michiels.
Zie: Anthonis. Mierop,
van: Zie: Cornelis. Mije,
van der. Zie: Gerrit; Hendrik; Philips Willemsz. Millinc.
Zie: Adam; Lambrecht; Lambrecht Adamsz. Mol, de.
Zie: Jan. Moleman.
Zie: Bartruyt, dochter van Jan. Mombaar.
Zie: Jan. Montmorency,
van. Zie: Eleonora; Philips. Muilwijk,
van. Zie: Mathijs. Naerden,
van. Zie: Maarten. Nassau,
van. Zie: Jan; Willem van Oranje. Nederveen,
van. Zie: Gerrit. Neesken
van Antwerpen, procuratrix van nonnenklooster te Wo. 394. Neyse.
Zie: Aarti; Gijsbrecht; Gijsbrecht Arendsz. Neude,
zn, van Frank de Mersman 52, 64. , Rutgersz.
141. , Willemsz.,
h. te Andel 141, 159. Nieuwenaar,
van. Zie: Adolf; Herman; Walburg. Nyenburg,
Zie: Cornelis van Egmond van der -. Nicolaas.
Zie: Claes. Nicolay.
Zie: Arend (Aernoult), Nispen,
van. Zie: Godevaert. Noot.
Zie: Gerrit; Pieter Gerardsz. Noude.
Zie: Neude, Nuerden,
van. Zie: Diederik. Nulant,
van. Zie: Gillis. Oda
(Oede), dochter van Jan (de) Pape 107 , van Putten en Strijen, echtgenoote
van Willem IV van Horne 38, 55, 56, 71, 79, 80. 85. Odenkerk,
van. Zie: Willem. Odilia.
Zie: Dielye. , van
de Merwede, vrouwe van Eethen en Meeuwen 312. Odoen
Perchenaelsz. Royers, lombard te Wo, 180. Oerden,
van. Zie: Diederik van Nuerden. Oyen,
van. Zie: Jan. Olivera,
d'. Zie: Martijn Fons. Oliverus,
Abt van klooster van St. Marie te Middelburg 91. Ommeren,
van. Zie: Herman. Ongevoeg,
de. Zie: Jan. Oorden,
van. Zie: Diederik van Nuerden. Oostenrijk,
van Zie: Karel V; Maximiliaan; Philips (de Schoone); Philips II, Oosterzeel,
van. Zie: Dirk. Oostervant,
van. Willem. Zie: Willem van Beieren. Oosterwijk,
van. Zie: Koenraad (Coen). Oranje,
van, Zie: Willem. Otto van
Arkel 144, 145, 150, 153, 206, 297 ,
van Gellicum 345 , van
Holland, bs. van Utrecht 14. , g.
van Cleve 40, 44- , van
Zoelen 97. Oudheusden,
van. Zie: Godschalk. Overloope,
d' 397. Oversteghe,
van Zie: Gerard Arnoudsz. Pape,
(de). Zie: Jan; Weluken. Parma,
van. Zie: Margaretha. Paulus
(Pouwels) van Haastrecht 183, 184. , Hugemansz.
Weduwe van -Zie: Catharina. Peter.
Zie: Pieter. Petershem,
van. Zie: Jan. Philips
(Philips) de Bye 392 , 1 van Bourgondie, g. van H.
289, 290, 294, 296, 298, 299, 301-303, 305-308, 311, 317, 318, 340 , van
Dorp, dr., rentmr. en dijkgr. van A. 243. Echtgenoote van -. Zie: Beatrix. , Willemsz.
van der Mije 330. , van Montmorency, g. van Horne,
heer van A., ridder van het gulden vlies 383, 384, 387, 392, 395-397, 400-413,
407, 409 (aanhef, 7, zo en slot), 410, 413. Echtgenoote van -. Zie: Walburg van
Nieuwenaar en Meurs. , van
Oostenrijk (de Schoone) 347, 348, 363, 364, 367, 369. , II (van Oostenrijk), koning
van Spanje 397, 400, 402-404, 406, 407, 411 (aanhef, 2, 5, 6), 413, 414. , van
Polanen 134, 135. , Andriesz.
Royers, lombard te Wo. 180. , Ruychrok
van der Werve 340. , van
Spangen 368. , van
Uitwijk 382, 39z. , van
Weyborch 392, 403, Pieck,
Zie: Herman Jansz.; Jan. Pieter
(Peter) Annock 345. , zn.
van Badelog 118. , Dirksz.,
h. te R. 404. , van
Giessen i97. , zn.
van Hendrik de Weent, r. te B. 213. , van
Hemert, heer van Poederoyen 350 , Hendriksz.,
h. te De Werken 331 , Jansz.
340. , Lens,
s. te Wo. 52, 61, 67. , Gerardsz.
Noot, bode te Wo. 189. , zn.
van Pieter Grietenz., h. te Wa. 191. , zn.
van Scaert Vassen 212, 213. , Scoyaert,
h. te E. 175. , Scholten,
buur te Wa. 48. Pijn.
Zie: Gijsbrecht. Poederoijen,
van. Zie: Willem, natuurlijke zoon van Hugeman. Polanen,
van. Zie: Jan; Philips. Pons
Heestensz., nabuur te G. 404. Porte,
van der. Zie: Arnoud. Putten
en Strijen, van. Zie: Aleid; Claes (Nicolaas) ; Oda; Putten, heer van. Quekel.
Zie: Gijsbert; Hugo; Kerstijne; Cornelis. Quintijn
Weytsen. 404. Raamsdonk,
van. Zie: Jan. Rapenburch,
van. Zie: Johan. 35 Reyner
Hugemansz., h. te B. 345, 361, 362. , Claesz.,
schout te De Werken 375. Reyver
van Clootwijck, pastoor te Hardinxveld 375. Reimerswaal,
van. Zie: Boudijn; Claes Kervijn. Reingoud
(Reyngout) van Emmichoven, pr. der abdij van Berne 175, 208, 214, 215. , Tielmansz.
uten Campe, r. te S. 127. Reinoud van Brederode, heer van
Gennep en van der Eem 146, 148. Echtgenoote van -. Zie: Johanna, vrouwe van
Gennep en van der Eem. , graaf
van Gelre 44. Rembout
Godertsz., s. te Heusden 391 , de
Vlieger 330. Rhenen,
van, Zie: Godfried. Renze
van Waardhuizen, buur te Wa. 48. Riebeeck,
van. Zie: Willem. Riede,
van. Zie: Gijsbrecht (2X); Gijsbrecht Gijsbrechtsz.; Herbaren; Riede, vrouwe
van. Rijckhard
van Horne 392. Rijswijk, van. Zie: Adriaan; Dirk
Glimmersz.; Dirk; Heyman; Jan; Jan Willemsz.; Jan Glimmersz.; Jan; Joost;
Cornelis Zweersz.; Willem. Rijswijnt,
dochter van Diederik Noudenz, van Andel 140, 141. , Ricout
Hendriksz. 341, 352. , Steeskensz.,
h. te Andel 159. Willemsz., r, te Wa. 341. Robbrecht
(Rubbeken) Aartsz. 304. , Bokelaer,
priester 237, 273 , Diederiksz.,
h. te De Werken 202. , van
Emmichoven 175. , Fave
345, 351, 352. , van
Grevenbroek 210, 233. , van
Houweningen 221. , van
der Marck 354 ,
Schrieck, r. te De Werken 233, , Willemsz.,
s. te We. 310, 330. Rode,
van. Zie: Claes; Gijsbrecht van Riede (of van Rode). Roeder.
Zie: Dirk. Roelof
van Dalem 95. , van
Emmichoven 31. , 167,
168, 208. , Haven
193. (Roelof),
Hendriksz., r, te De Werken 331. , Kuyst,
h. te G. 283. , van
Lent 285, zgz, 304. ,
Melisz., h. te Andel 159. ,
Reyndersz., h. te B. 361. , de
Taem, s. te Wo. 127. , Aartsz.
Westvelinc 265. Roeve,
van den. Zie: Hendrik; Wouter, Rogge,
W. J., secretaris van Eethen en Meeuwen 142. Rovers.
Zie: Ymmonet Koenraadsz.; Odoen Perchenaelsz.; Philips Andriesz. Rommel.
Zie: Dirk. Roomer,
de. Zie: Hendrik, Rubbeken.
Zie: Robbrecht. Ruychrok.
Zie: Jan; Philips. Rutsch.
Zie: Jacob. Rutger
Meynsenz. 331. Rutinc.
Zie: Herman. Zadelboger 224. Zande, van den. Zie: Andries
Liebrechtsz.; Arend Reiniersz.; Diederik; Gijsbrecht; Henne Liebrechtsz.; Jacob
Liebrechtsz.; Jan; Severijn Reiniersz.; Willem Reiniersz. Sandelijn.
Zie: Arend. Sander
Frederiksz. Erfgenamen van - 341. , Geerborgenz.
Sz. Sasbout. Zie: Arnoud. Zas(se).
Zie: Gijsbert; Jacob. Schellaert.
Zie: Gillis (2x); Jan (2x). Schinveld,
van. Zie: Jan. Scoyaert.
Zie: Pieter. Scholastica,
echtgenoote van Aart van Wijk 213. Scolpen.
Zie: Willem. Schoonhoven,
van. Zie: Jan. Schoor
(van den). Zie: Herman Melisz.; Jan. Schot.
Zie: Jan. Schouten.
Zie: Willem. Schrieck,
Zie: Robbrecht. Scutmouwe.
Zie: Albrecht. Scutte.
Zie: Wouter. Zeeland,
van. Zie: Willem, Zeger
Woutersz. van Emmichoven, ambachtsheer van en r. te E, 176, 214, 234 ,
, van Emmichoven 299. , Jansz.
van Emmichoven 341 , Florisz.,
baljuw van A. 223. , de
Hoghe 172. , van
Klootwijk 399. , van
Uitwijk 293, 294, 299, 309 Zegerade,
dochter van Albrecht Zegersz., echtgenoote van Jacob Zasse 226. Selekinus
Vos van Emmerik 99. Zevenbergen,
van. Zie: Hendrik; Arend, heer van. Zevender,
van, Zie: Dirk; Claes Oeke. , H.
401, 403, 405, 408. Severijn
Reiniersz. van den Zande 76. , Willemsz.,
s. en b. te Wo. 141, 154, 198. Zijdewij,
van der. Zie: Jan Dielisz. Simon
Haew 330. Sc. Zie:
Sch. Slaper,
de. Zie: Arend. Sleeuwijk,
van. Zie: Tielman Jansz. uten Campe. Slotemaker.
Zie: Willem van Hedikhuizen. Sluis,
van de. Zie: Arnoud. Slusen,
de. Zie: Arnoud. Smeets,
Smeeds. Zie: Johannes. Smoutriem.
Zie: Gerrit. Zoelen,
van. Zie: Otto; Hubrecht Ottoosz.; Hubrecht Woutersz. Sophia
van Altena, echtgenoote van Leonius, burggraaf van Brussel 15. Zoudenbalch.
Zie: Dietger. Spangen,
van, Zie: Philips. Spiegel.
Zie: Jan. Spierinck.
Zie: Arend - van Well; Gerrit - van Well; Jacob Dirksz.; Jan Jansz.; Claes
Florisz.; Claes - van Aalburg; Meeus. Spijk,
uter. Zie: Gijsbrecht; Willem. Splinter
van Voern 344. Sporckman(s).
Zie: Jacob Petersz.; Jan Petersz. Stael.
Zie: Jan. Stael,
van der. Zie: Jan, Stagge.
Zie: Hendrik. Steesken
(Stees) Dirksz. van Andel 159. , Aartsz.,
h. te B, 345. ,
, h. te Andel 404. , van
Brakel, baljuw en rentmr. van A. 99, 103. , van
Giessen 276. , Ricoutsz.,
h. te Andel 141. , Jansz.
Vos 299. Stephanus,
domdeken te Utrecht 26, 27. Steven
Cornelisz. Volkier, s. te Gorinchem 375. Stoke.
Zie: Hendrik. Storm
Brievonc 200. Stove,
uter. Zie: Hendrik, Striene,
van. Zie: Willem. Strijen,
van. Zie: Jan Jansz.; Arend, heer van Zevenbergen; Aleid van Putten en -;
Nicolaas van Putten en -; Oda van Putten en -. Stuuc.
Zie: Claes. Suys,
Zie: Cornelis. Sweder
(Zweer) van Abcoude 115. , van
Blasenborch 310. Zwieten,
van. Zie: Willem. Zwijndrecht,
van. Zie: Jan. Taem,
de. Zie: Roelof. Telekin,
zn. van Hildegond 26. Teunis
(Thonis). Zie Anthonis. , Jansz.,
s. te Wo. 389. , zn,
van Jan Kuyst 391. , Michielsz.
403. Tielman,
zn. van Jan Riebrechtsz. 52. , Jansz.,
s. te Wo. 64. , uten
Campe 24. ,
, k. van Oudmunster te Utrecht 99. , Jansz.
uten Campe van Sleeuwijk 74, 98. ,
uten Campe 229, 257, 288. , Willemsz.
64, 95. Tijs.
Zie: Mathijs. Torck,
Zie: Liebrecht. Treslong,
van. Zie: Lodewijk. Tueling.
Zie: Jan Gijsbrechtsz. Tule,
van. Zie: Floris; Godfried; Willem (2x). Uitwijk, van. Zie: Arend (Arnoud,
3x); Diederik; Diederik Herbarensz.; Diederik; Gerard; Gillis; Heyneman;
Hendrik; Herbaren; Herman; Philips; Zeger; Willem. Utenhove. Zie: Hendrik, Utencampe. Zie: Campe, uten. Valk. Zie: Gijsbrecht. Vastraad
Jacobsz. van Berkel 70 ,
Vastraadsz. van Giessen 43, 46. , Arnoudsz.
van Giessen 43, 46, 47, 65. , Jansz.
van Giessen 133-135, 139, 155 , van
Giessen 183, 184, 193, 276. Veen,
van. Zie: Jan, Veer,
de. Zie: Everard. Vette,
de. Zie: Gerrit. Visschen,
van der. Zie: Kerstiaan. Vlieger,
de. Zie: Rembottt. Vlijmen,
van. Zie: Jan. Voet.
Zie: Hugo Jansz.; Jan Hugenz.;, Jan Jansz. Volkier.
Zte: Steven Cornelisz. Volpert
Mathijsz., secretaris te Gorinchem 375. Voogd.
Zie: Bruisten; Claes. Voorn,
van. Zie: Splinter. Voorne,
van, Zie: Gerard. Voort,
van der. Zie: Aart. Vos.
Zie: Selekinus; Steesken Jansz. -- de. Zie: Godevaert; Melis. Vrank.
Zie: Frank, Vriese
de. Zie: Claes. Vuren,
van. Zie: Iwan. Waal
Nodenz. 299. Waardhuizen,
van. Zie: Diederik; Jan; Renze. Waetselaer,
van. Zie: Dirk. Walburg,
gravin van Nieuwenaar en Meurs, vrouwe van A., echtgenoote van 1e Philips van
Montmorency, 2e Adolf van Nieuwenaar en Meurs 414, 420. Walwijn.
Zie: Godevaert; Hendrik. Wassenhoven,
van. Zie: Guillam Zegers. Weent,
de. Zie: Hendrik. Weyborch, van. Zie: Arend Robbynsz.;
Arend; Arend van Weyburch; Brien (2x); Joost; Levynis; Philips. Weytsen.
Zie: Quintijn. Weldam,
van. Zie: Cornelis Hendriksz. Welf,
Zie: Claes. Well,
van. Zie: Arend Spierinck; Gerrit Spierinck, Weluken,
zn. van Gillis Pape 52. Werken, van de. Zie: Boudewijn
Dankertsz.; Boudewijn Jansz.; Dankert; Diederik (2x); Lodewijk Dankertsz. Werve,
van der. Zie: Philips Ruychrok. Westvelinc.
Zie: Joost; Roelof Aartsz. Wetering,
van der. Zie: Adriaan. Wevelickhoven,
van, Zie: Ploris. Wiel,
van der. Zie: Diederik Rutgersz.; Hendrik. Wieldrecht,
van. Zie: Jan. Wielesteyn,
van. Zie: Hugo; Geertruid van Amerongen. Wierik
(Quiricus) van Aest, k. van Oudmunster te Utrecht 99. Wijffvliet,
van. Zie: Anthonis; Jan. Wijk, van. Zie: Arend (2x); Gillis; Joost. Wilde,
de. Zie: Ludeken. Wilhelma,
echtgenoote van Jacob van der Borch 310. Willem,
zn. van A, 26. , Adriaansz.,
h. en r, te B. 359, 362, 366. , van
Alkemade 317. , Gijsbrechtsz.
Barnier 285. , van Beieren, g. van
Oostervant, heer van A., later g. Willem VI van H. 173, 176-184, 187, 189, 191-196,
199, 200, 202, 203, 225, 227, 230, 231, 235, 236, 238, 245, 247-249, 251-259, 261,
262, 264, 267, 296, 297, 311. , van
Berendrecht 340. , Jacobsz.
van Berkel 70. , van
Besoijen 184, 193. , de
Borchgrave, r. te Almkerlc 121. , van
Borchoven 142. , Bot
116, 118. , van
Boxtel 42. , Reiniersz.
van der Brugge, h. te G. 315. , van
Dam 406. ,
Danielsz., s. to Wo. 49, 50. , van
Dongen 97. ,
Dukinc 152. ,
van Duvenvoorde, heer van Oosterhout 71, 96, 97. , van
Egmond 307. , Scobbeland
(van der Eyke) 234. ,
Eylart, priesterbroeder van het Duitsche huis to Utrecht 27, , Geerborgenz.
Sz. , Gerritsz.,
h. te B. 212, 213. , Goudt
371. , Gorisz.
de Grave (Greve), s. te Wo, 187, 198. , Diederiksz.
de Grave (Greve), s. to Wo 204, 205, , van
Hedikhuizen, gezegd Slotemaker 141, , Hermansz.,
h. to G. 315. , de
Hoghe 52. ,
, 172. , Willemsz.
de Hoghe 172. , III,
g. van H. 43, 46, 57-60, 63, 66, 71, 73-81, 83-85, 87-95. , IV,
g. van h. 101 , V,
g. van H. 104, 108, 111-113. , VI,
g. van H. Zie: Willem van Beieren. , I
van Horne, heer van A. 6, 8, 12, 13, 15, 16, 18. , II
, , 13 10-13, 15, 18-31, 35, 41, 41, 44, 101, 141. , III
, , 23, 18-34, 41, 44, 102. , IV , 38, 55, 66, 67, 71,
72, 77-87, 89, 92-94, 98, 100, 178 (5), 201, 238 (29), 379, Echtgenoote van -.
Zie: Oda van Putten en Strijen. Erfgenamen van - 115. , V
van Horne, heer van A. 86 (noot), 101, 103, 104, 109-112, 114. , VI , , en Cortessem
136, 138, 139, 142-145, 149, 155, 156, 162-171, 174. , VII , , 266-271, 283,
297. Echtgenoote van -. Zie: Johanna van Montigny. ,
Jacobsz, 118. , zn.
van Jan Neudenz. 118, 263. , Jansz.,
nabuur to Andel 404. ,
Tielmansz. uten Campe 116. , Cardinael,
k. van Oudmunster to Utrecht 99. , van
Croy, heer van Chievres 367. ,
Willemsz. (van der Meer) 381. , Mettenz.
159 , van
Odenkerk, k, van Oudmunster te Utrecht 99. , Oekenz.
52. , van
Oostervant. Zie: Willem van Beieren. , prins
van Oranje 406. , Pietersz.,
nabuur to Andel 404. ,
Pijnsz. 381. , natuurlijke
zoon van Huge man van Poederoijen 141. , van
Riebeeck, dijkgr. van A. 377, 391, 392. , van
Rijswijk 99, 104 (noot), 124, 127. ,
Remiersz, van den Zande 73. Kinderen van - 116, 118. , Scolpen
204, 224. , Schouten
411. , van
Zeeland, h. te De Werken 233, 246, 264, 265. , uter
Spijk 200. , van
Striene, s. te Wo. 58, 61, 64, 67. , van
Zwieten 340, , Teunisz.
(Thonysz.). Erfgenamen van - 202. , Teunisz.,
264, 265, 284. , van
Tule, s. te Wo- 70, 75. ,
, 212, 213. , van
Uitwijk 50, 60. ,
zn. van Willem Hermansz., s. te Wo. 333. ,
Willemsz. 350. , Zie:
Willem Willemsz. van der Meer. , Wisse,
s. to Wo. 67, 118. , van
(den) Worpe, s. to Wo. 26. Winnock
Jacobsz. alias Goedeskock 340. Wisse,
Zie: Willem. Wit, de.
Zie: Jan. Witte,
de Zie: Bruinijs. Wolf,
de. Zie: Diederik; Jan Dirksz.; Claes. Wolfert
van Goor, dr. en stadh, van A. 353, 355. Worpe, van den. Zie: Boudewijn;
Lammerken (Lannickin); Willem. Wouter (Waltherus) Arendsz., h. to
Andel 141. ,
Pietersz. Boekelaar, h. to S. 105, 127. , Gijsbertsz.
Botterman, s. te Wo. 408, , bastaard
van Drongelen 123. , van
der Eyke 234. , Zegersz.
van Emmichoven, ambachtsheer van E. 380, 392, 404. , van
Gent 274. , Ghevaert,
h. to De Werken 284. , van
Hedel 72. , Jacobsz.,
h. te Andel 141. , van
Keppel 68. Echtgenoote van -. Zie: Jutte. , van Klootwijk, zn, van Arend
Roelofsz. 204, 205, 207. Echtgenoote van -. Zie: Elisabeth, dochter van Jan Doedijn. , Cornelisz
374. , van
den Roeve 72. ,
Scutte 141. 1. BISSCHOP GODFRIED VAN UTRECHT GEEFT DE TIENDEN VAN DRIEL,
GIESSEN EN WOUDRICHEM, WELKE HIJ ZICH HAD TOEGEEIGEND IN DE MEENING DAT ZE
NOVALE TIENDEN WAREN, TERUG AAN HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT. 1178 April 9. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 158; Sloet, no. 349;
Oorkondenboek Sticht, no. 498. Litt.: Inleiding, blz.
54-55 2. DIEDERIK II VAN ALTENA EN JAN VAN HEUSDEN SLUITEN EEN
VERDRAG. EVENTUEEL VOORKOMENDE GESCHILLEN ZULLEN OP VREDELIEVENDE WIJZE WORDEN
OPGELOST. 1212 z. d. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 228. 3. GEKOZEN SCHEIDSRECHTERS DOEN UITSPRAAK IN HET GESCHIL
TUSSCHEN DEN PROOST VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT EN HET KAPITTEL OVER HET GEN0T
DER INKOMSTEN VAN HET AARTSDIAKONAAT EN HET BEHEER DER PREBENDEN. ALLE
INKOMSTEN UIT DE TIENDEN VAN DE KERKEN VAN WOUDRICHEM, DRIEL, WIJK EN VLEUTEN
ZULLEN, NA HET VACANT WORDEN VAN DE PASTOORSPLAATSEN, ONDER HET BEHEER VAN DE
PROOSDIJ, TEN BEHOEVE VAN DE ADMINISTRATIE DER PREBENDEN, GEBRACHT WORDEN. 1224 Februari 1. Gedrukt: Oorkondenboek
Sticht, II, no. 716. Litt.: Inleiding, blz.
55. 4. PAUS GREGORIUS IX BEVESTIGT HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE
UTRECHT IN HET BEZIT VAN ZIJN HOVEN EN TIENDEN TE GIESSEN, BRAKEL, GASPERDE,
WIJK, UITWIJK EN VLEUTEN EN VAN ZIJN OVERIGE GOEDEREN. 1228 Januari 29. Gedrukt: Oorkondenboek
Sticht, II, no. 777. Litt.: Inleiding, blz.
55. 5. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, MAAKT
BEKEND, DAT HIJ ZICH JEGENS GRAAF FLORIS IV VAN HOLLAND VERBOND, HET SLOT
ALTENA AAN NIEMAND OP TE DRAGEN VOOR DEN EERSTKOMENDEN 24 JUNI. HIJ BELOOFT OP
EEN BEPAALDEN DAG BINNEN HOLLAND TE KOMEN, BIJ WELKE GELEGENHEID DE GRAAF HEM
ZIJN EIGENDOMS- EN LEENRECHTEN ZAL BEZEGELEN. WANNEER HIJ DIEN DAG NIET ZAL
VERSCHIJNEN EN GEEN GEGRONDE REDEN VOOR ZIJN AFWEZIGHEID KAN AANTOONEN, ZAL HIJ
ZIJN GOEDEREN AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND OPDRAGEN. 1230 Maart 30. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 328 (aldaar ten onrechte op 1231 gedateerd); Van Mieris, I, blz.
206. Litt.: Prfschr., blz.
14. 6. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, ERKENT DAT ZIJN SLOT ALTENA
EN AL ZIJN ALLODIAAL GOED IN ZUID-HOLLAND, IN DE WOUDRICHEMERWAARD EN IN "HOETTE",
HET EIGENDOM IS VAN GRAAF FLORIS IV VAN HOLLAND EN DAT HIJ, TEZAMEN MET ZIJN
BLOEDVERWANT WILLEM VAN HORNE, DAT SLOT EN HETGEEN DAARTOE BEHOORT
GEZAMENDERHAND VAN DEN GRAAF IN LEEN HOUDT. 1230 Mei 7. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 322; Van Mieris, I, blz.,
207. Litt.: Inleiding, blz.
60; prfschr., blz. 14. 7. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, MAAKT BEKEND, DAT HIJ ZIJN
SLOT ALTENA AAN DEN GRAAF VAN CLEVE HEEFT OPGEDRAGEN ALS OPEN HUIS TEGEN AL 'S
GRAVEN TEGENSTANDERS, MET UITZONDERING VAN DEN GRAAF VAN HOLLAND. 1234 z. d. Omnibus Christi fidelibus notum esse
volo, quod ego Th(eodericus) de Altena domino meo Th(eoderico), comiti
Clyvensi, cuius homo sum, castrum meum Altena liberum contradidi et quavis in
tempore contra omnes suos adversarios, excepto camite Hollandrie, ad beneplacitum
suum eidem sine contradictione adaperiam. Ut ergo hec collatio seu dacio a
nemine dissolvatur set firma permaneat, presentem paginam in testimcnium ipsi
conscribi fecimus et sigillo nostro roborari. Acta sunt anno Domini MCCXXXIIII. Oorspr. -
Staatsarchiv Dusseldorf, Kleve-Mark, no. 3. 8. WILLEM I, HEER VAN HORNE, VERKLAART ZICH TE ZULLEN
HOUDEN AAN HET VERDRAG DAT ZIJN OOM, DIEDERIK VAN ALTENA, SLOOT MET GRAAF
DIEDERIK VAN CLEVE, WELK VERDRAG INHIELD, DAT HET KASTEEL ALTENA VOOR DEN GRAAF
EEN OPEN SLOT ZOU ZIJN TEGEN AL DIENS VIJANDEN, MET UITZONDERING VAN DEN GRAAF
VAN HOLLAND. 1235 z. d. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, 1, no. 358. 9. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, SCHENKT AAN HET KLOOSTER ST.
ELIZABETHSDAL O.M. EEN JAARLIJKSCHE SOM GELDS UIT ZIJN VISSCHERIJ BIJ
WOUDRICHEM (WALTRECHE), ALSMEDE 2000 HARINGEN (ALLECES) 'S JAARS. 1240 October 9. Gedrukt: Miraeus,
Opera diplom., IV, blz. 549. Regest: Publ.
du Limbourg, XVII, I880, blz. 7-8 en 59. Litt.: Inleiding, blz.
58. 10. HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT BEPERKT, BIJ
GELEGENHEID VAN DE VERKIEZING VAN EEN NIEUWEN PROOST, DE BEVOEGDHEDEN VAN DEZEN
EN VAN ZIJN OPVOLGERS. DE NIEUWE PROOST ZAL VOOR ZICH EN ZIJN OPVOLGERS, DE
SCHENKINGEN, DOOR VROEGERE PROOSTEN AAN HET KAPITTEL GEDAAN, MOETEN BEVESTIGEN.
TOT DEZE SCHENKINGEN BEHOORT DIE VAN DE KERK TE GIESSEN MET VERSCHEIDENE
TIENDEN EN ANDERE TOEBEHOOREN, VAN WELKE KERK DE COLLATIE EENS TOT DE PROOSDIJ
BEHOORDE. HIJ ZAL VOORTS MOETEN BELOVEN, DAT HIJ OP GEEN ENKELE WIJZE INBREUK
ZAL MAKEN OP DE SCHENKING VAN DE TIENDEN, BEHOORENDE BIJ DE KERKEN VAN
WOUDRICHEM, DRIEL, UITWIJK EN VLEUTEN, WELKE TIENDEN PROOST LODEWIJK AFSTOND
AAN DE PREBENDEN VAN HET KAPITTEL. 1241 Januari. Gedrukt: Oorkondenboek
Sticht, II, no. 961. Litt.: Welding, blz.
55. 11. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, VERKLAART VERZOEND TE ZIJN MET
NICOLAAS VAN DER EME EN DIENS ZOON HENDRIK. MOCHTEN DEZE HUN VERPLICHTINGEN
NIET NAKOMEN, DAN ZULLEN DE DOOR HEN GESTELDE BORGEN IN LEISTING GAAN. 1241 juni 26. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no.381. Litt.: Inleiding, blz.
58 12. PROOST, DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER GEVEN, NA HET
OVERLIJDEN VAN DIEDERIK II VAN ALTENA, DE TIENDEN, DIE DEZE IN ERFPACHT HIELD,
AAN ZIJN OPVOLGER WILLEM VAN HORNE IN ERFPACHT. 1242 Juni. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 386; Oorkondenboek Sticht,
II, no. 983. Litt.: Inleiding, blz.
55. 13. WILLEM I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, TESTEERT EN LAAT (O.A.) DE HEERLIJKHEID HORNE NA AAN ZIJN OUDSTEN ZOON WILLEM, DE HEERLIJKHEID ALTENA
AAN ZIJN TWEEDEN ZOON DIEDERIK. z. j. e. d. (Juni 1242 - October 1264). Afschr. -
Universiteitsbibliotheek Utrecht, Ms. no. 1646, P. C. Bockenberg, Annotationes
de nobilibus familiis Neerlandicis, fol. ,165, no. 8. 14. DE ABDIJ VAN ST. TRUYEN STAAT AAN DE ABDIJ TE BERNE HAAR
TIENDEN TE BERNE EN HERPT AF, TEGEN BETALING VAN 21 ZALMEN PER JAAR, WELKE
ZALMEN GEVANGEN ZULLEN MOETEN WORDEN TUSSCHEN WOUDRICHEM EN DRIEL. MOCHT HET
GEBEUREN, DAT DIT AANTAL ZALMEN TUSSCHEN DE GENOEMDE PLAATSEN NIET WERD
GEVANGEN, DAN ZAL DE ABDIJ TE BERNE KUNNEN VOLSTAAN MET DE BETALING VAN VIER
KEULSCHE MARKEN PER JAAR. 1246 Januari 25. Gedrukt: Sloet, no.
671 (dateering volgens den Paaschstijl); De Fremery, Supplement Oorkondenboek
Holland, no. 92. Bekrachtigd door bisschop Otto van Utrecht in 1246,
Oorkondenboek Sticht, no. 1103. Litt.: Inleiding, blz.
58. 15. LEONIUS, BURGGRAAF VAN BRUSSEL, EN ZIJN VROUW SOPHIA
VERKLAREN DE GOEDEREN, WELKE HUN TOEKWAMEN UIT DE NALATENSCHAP VAN DIEDERIK II
VAN ALTENA, TE HEBBEN AFGESTAAN AAN HEER WILLEM VAN ALTENA, ZULKS MET INBEGRIP
VAN CRUCHTENE EN WERTE. 1247 z. d. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 443. 16. WILLEM I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, ERKENT, DAT HIJ VAN
PROOST, DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT DE TIENDEN VAN WOUDRICHEM
EN ANDEL EN DE HELFT VAN DE TIENDEN TE GIESSEN VERKREGEN HEEFT VOOR ZIJN LEVEN
OF GEDURENDE HET LEVEN VAN DEN PROOST. 1258 Maart 21. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 52 (aldaar ten onrechte op 1259 gedateerd). Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, I, no. 1382. Litt.: Inleiding, blz.
55. 17. THEODERICUS DICTUS BORGHMAN EN ZIJN VROUW GISELA OORKONDEN,
DAT ZIJ AAN DE ABDIJ VAN BERNE VIJF EN TWINTIG MORGEN LAND, DE VROUWENWEIDE GENAAMD,
HEBBEN GESCHONKEN TOT STICHTING VAN EEN KAVEL; TE BEDIENEN DOOR EEN DER
KANUNNIKEN VAN DE ABDIJ 1), ONDER BEPALING DAT DIT PERCEEL GROND
VRIJ ZAL ZIJN VAN DIJKPLICHT EN VAN DE VERPLICHTING EEN WATERGANG TE
VERSCHAFFEN, EN ONDER VOORWAARDE DAT DE ABDIJ DAARAAN VIJF EN TWINTIG MORGEN
VAN HAAR NABIJ GELEGEN GROND ZAL TOEVOEGEN. NA DEN DOOD VAN DE SCHENKERS ZULLEN
ER EENS PER JAAR MISSEN WORDEN GELEZEN TE HUNNER NAGEDACHTENIS, WAARTOE DE
ABDIJ TWINTIG HOLLANDSCHE SCHELLINGEN 'S JAARS UIT DE VROUWENWEIDE ZAL TREKKEN. 1264 Februari 7. Gedrukt: De Fremery,
Supplement Oorkondenboek, no. 147. 1) Uit een oorkonde van omstreeks 1458 (archief der
abdij van Berne, Cart., I, no. 477) blijkt, dat de ingevolge deze dotatie
gestichte kapel die te Honswijk was. 18. DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT GEVEN DE GOEDEREN,
WELKE WIJLEN WILLEM I VAN ALTENA VAN HEN IN ERFPACHT HIELD, AAN ZIJN ZOON
DIEDERIK IN ERFPACHT. 1265 April 29. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 125 (aldaar abusievelijk gedateerd: 1265 April 22). Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, I, no. 1577, Litt.: Inleiding, blz.
55.
19. DIEDERIK III,
HEER VAN ALTENA, BELOOFT DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT GEEN
MOEILIJKHEDEN IN DEN WEG TE LEGGEN BIJ DEN VERKOOP DER TIENDEN VAN
WOUDRICHEM, GIESSEN EN ANDEL. 1272 Augustus 1. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 238. Litt.: Inleiding, blz.
55. 20 JAN, HEER VAN HEUSDEN, MAAKT BEKEND, DAT HIJ MET GRAAF FLORIS
V VAN HOLLAND EEN OVEREENKOMST HEEFT GESLOTEN MET BETREKKING TOT DE SCHOUW VAN
DE ZIJDEWINDE EN DEN HOOFDIJK. DE HEER VAN ALTENA ZAL AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND
EN DEN HEER VAN HEUSDEN GEVEN HETGEEN HUN TOEKOMT VAN DEGENEN, DIE IN HET LAND
VAN ALTENA WONEN. IN HET GRAAFSCHAP HOLLAND ZULLEN ZES HEEMRADEN ZIJN, IN HET
LAND VAN HEUSDEN VIER EN IN HET LAND VAN ALTENA TWEE. WANNEER DEZE TWAALF
HEEMRADEN GEEN OVEREENSTEMMING ZULLEN BEREIKEN OVER BE HOOGTE OF BREEDTE VAN
DEN DIJK, DAN ZULLEN DE HEEMRADEN VAN HOLLAND DE BESLISSING GEVEN. 1273 Februari 12. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 248 (Deze oorkonde moet weI volgens den
Paaschstijl gedateerd zijn, daar Willem II van Altena getuige is, terwijl op 1
Augustus 1272 zijn broeder Diederik nog als heer van Altena voorkomt). Litt.: Prfschr., blz.
17. 21. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART, DAT DE
GESCHILLEN TUSSCHEN HEM EN DE ZIJNEN EENERZIJDS EN DE STAD UTRECHT ANDERZIJDS
BEEINDIGD ZIJN. 1275 November 1. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 297 22. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT HET KAPITTEL
VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT NAAR VERM0GEN TE ZULLEN BIJSTAAN BIJ HET BEHEER VAN
ZIJN GOEDEREN. 1277 Juni. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 337. Litt.: Inleiding, blz.
55. 23. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, EN ZIJN OUDSTE ZOON
WILLEM VERKLAREN DE TIENDEN VAN UPPEL IN ERFPACHT GEGEVEN TE HEBBEN AAN LODEWIJK,
DEN KASTELEIN VAN ALTENA. DIENS ECHTGENOOTE EN ZONEN HEBBEN DIE TIENDEN GEGEVEN
AAN LODEWIJKS DOCHTER BEATRIX EN HAAR ECHTGENOOT JAN VAN DE MERWEDE. 1277 April 25. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 332 (aldaar een drukfout in de dateering. Men
leze: in die beati Marci Ewangeliste, i.p.v. Matthei.). Geinsereerd in de
oorkonde van 1371 Augustus 15. Litt.: Inleiding, blz. 60. 24. OPSOMMING VAN DE GOEDEREN IN HET LAND VAN ALTENA, WELKE VAN
DEN GRAAF VAN HOLLAND IN LEEN GEHOUDEN WORDEN. z. j. e. d. (ca. 1280). 311.
Haer Arnout van
Utwike, die es mijns heren man van den goede, dat leghet in den Groeten Wert tUthoven.
Des lants es achtendertich morghen, ende daer af zijn XXVI morghen tientvri. 312.
Thileman van den
Campe, die es mijns heren man worden van enen tventtich morghen lants, die
licghen te Woudrikem beneden der wimolen, die ene acker heitet die Vorstweide,
die ander heitet die Middelweide ende die darde camp heitet dOude broec. 313.
Henric van
Utwike, die es mijns heren man worden van sire hoestede ende sine husinghe,
daer hi op wonet, ende van enen campe, die after zijn huus leghet. 314.
Didderic van
Utwike, die es oec mijns heren man worden ende heft hem op ghegheven sine
ghesate ende sine husinghe ende vier marghen lants, gheleghen te Honsewike.1) 315.
Haer
Hartbernen van Utwike, die es mijns heren man van ere hoeven lants, die heitet
Coppelhoeve ende leghet in den Spike in des heren lande van Altena. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 5, fol. 90. Gedrukt: S. Muller
Hz., Het oude register van graaf Florens, Bijdr. en Med. Hist. Gen., XXII, 1901,
blz, 266. Litt.: Prfschr., blz. 15,
41. 1) De later bijgeschreven aanteekening, betreffende de
opvolgers van Diederik van Uitwijk in dit leen, is hier weggelaten. Men vindt
ze bij Muller. 25 GRAAF FLORIS V VAN HOLLAND VERKLAART, DAT DE POORTERS VAN
WOUDRICHENI VAN VRIJDAG, BIJ HET OPGAAN VAN DE ZON, TOT DEN ZONSONDERGANG OP
ZONDAG TOLVRIJ MOGEN VAREN VOORBIJ S GRAVEN 1'OL TE NIEMANDSVRIEND. SLECHTS VAN
DOOR HEN VERVOERDEN WIJN ZAL TOL GEHEVEN WORDEN. ALLE ONDERDANEN VAN HEER
VUILLEM VAN ALTENA, DIE ZIJN TIENDEN OF PACHT KOOPEN, ZULLEN llAARMEDE TOLVRIJ
VOORBIJ DEN TOL MOGEN VAREN, ALS WAREN ZIJ POORTERS. DE POORTERS VAN DELFT,
DORDRECHT EN ZIERIKZEE, DIE LAKEN VERVOEREN, TEN EINDE DAT TE WOUDRICHEM EN
GIESSEN TER JAARMARKT TE BRENGEN, ZULLEN, TEN TIJDE VAN DIE NIARKTEN, EVENZEER
VRIJ ZIJN VAN TOL. VOORTS HOliDT HEER WILLEM IN LEEN TIEN KEULSCHE MARKEN OF
DERTIEN HOLLANDSCHE PONDEN 'S JAARS UIT DE OPBRENGST VAN DIEN TOL, EN ACHTTIEN
PONDEN 'S JAARF, UIT DE MUNT TE DORDRECHT. 1283 Maart 28. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 474. Litt.: Inleiding, blz.
64. 26. SCHOUT, SCHEPENEN EN DE GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM MAKEN
BEKEND, DAT EENIGE POORTERS ZICH, OF VERBEURTE VAN EEN BOETE VAN HONDERD POND,
HEBBEN ONDERWORPEN AAN DE SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK VAN STEPHANUS, DOMDEKEN
TE UTRECHT, MET BETREKKING TOT HET GESCHIL OVER EEN HUIS EN ERF BINNEN
WOUDRICHEM, WELK GESCHIL, GEREZEN TUSSCIIEN HEN EENERZIJDS, EN DEN COMMANDEUR
EN DE BROEDERS VAN HET DUITSCHE HUIS TE UTRECHT ANDERZIJDS, HANGENDE WAS VOOR
DEN PRIOR VAN ST. PAULUS TE UTRECHT, ZIJNDE DEN DOOR DEN APOSTOLISCHEN STOEL
AANGEWEZEN RECHTER. SCHOUT, SCHEPENEN EN GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM STELLEN
ZICH BORG VOOR DE NAKOMING DER SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK DOOR DEZE
POORTERS. 1290 September 9. Universis
presentes litteras inspecturis, nos, scultetus, scabini et uni.versitas
oppidanorum de Woudrichem notum facimus quod Gerardus Cecilie, Theodericus
coqus, Johannes de Ems, Enesa, Johannes Dalckin, Arnoldus Vettekin, Lysa, ejus
uxor, Gerardus carnifex, Alburgis, ejus uxor, Lannickinus de Werpa, Aleydis,
ejus uxor, Wilhelmus filius A.... is, Johannes sutor, Jacobus sartor, Bernardus et ejus
uxor, Johannes et Hubertus, filii Willeri, Hannekinus et Telekinus, filii
Hildegundis et eorum in lite consortes et complices compromiserunt pro se sub
pena centum librarum Holland. denariorum legalium in ven. virum, dominum
Stephanum, decanum ecclesie Trajectensis, tanquam in arbitrum arbitratorem sive
amicabilem compositorem super causa, questione et discordia, que vertebatur
inter eos ex una parte et commendatorem et fratres domus Theutonice
Trajectensis ex altera, coram domino priore monasterii Sancti Pauli
T'rajectensis, judice a sede apostolica delegato, super quadam'domo et area,
sitis in oppido de Woudrichem et super dampnis, injuriis, expensis et interesse
inde habitis. Qui promiserunt quod quicquid predictus dominus decanus super
premissis ordinaverit, statuerit, dixerit aut pronunciaverit arbitrando per
viam juris sive amicabilis compositionis, quod hoc ratum habebunt sub dicta
pena et inviolabiliter cbservabunt; pro qua pena nos obligavimus et obligamus
tanquam principales debitores et fidejussores apud eosdem commendatorem et
fratres et pro omnibus supradictis, promittentes, quod si ipsi non servaverint
pronunciationem et ordinacionem dicti domini decani in premissis aut in contrarium
venerint quaquo modo, quod nos dictas centum libras persolvemus sine qualibet
contradictione commendatori et fratribus memoratis. In cujus rei testimonium,
quia opidum nostrum sigillo caret, presentes litteras sigillis quatuor
scabinorum ejusdem opidi, videlicet Wilhelmi de Worpe, Nicolai de Molendino,
Godefridi de.... de et Danielis fabri pro nobis communiter rogavimus communiri.
Et nos jam prenominati scabini confitemur sigilla nostra ad rogatum predictorum
sculteti, scabinorum et universitatis opidi de Woudrichem, presentibus in
premissorum testimonium appendisse. Datum anno Domini M.mo-CC.mo
nonag.mo, in crastino nativitatis beate Marie virginis. Afschr. -
Rijksarchief te Utrecht, coll. Bondam. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2362; Van den Bergh, Oorkondenboek, II, no. 758. Litt.: Inleiding, blz.
55, noot 4; 64.. 27. STEPHANUS, DOMDEKEN TE UTRECHT, DOET UITSPRAAK IN HET
GESCHIL TUSSCHEN COMMANDEUR EN BROEDERS VAN HET DUITSCHE HUIS TE UTRECHT EN
EENIGE POORTERS VAN WOUDRICHEM OVER EEN HUIS EN ERF ALDAAR, HETWELK EERTIJDS
TOEBEHOORDE AAN WILLEM LYLART, PRIESTERBROEDER VAN HET DUITSCHE HUIS. HIJ
BESLIST, DAT BEDOELD HUIS EN ERF IN VOLLEN EIGENDOM AAN HET DUITSCHE HUIS ZAL
TOEBEHOOREN, BEHOUDENS HET RECHT VAN DEN HEER VAN ALTENA, ZOOALS VANOUDS HET
GEVAL PLACHT TE ZIJN. DE POORTERS ZULLEN TEN OVERSTAAN VAN HET WERELDLIJK
GERECHT VAN WOUDRICHEM VAN HUN RECHTEN OP HET HUIS EN ERF AFSTAND DOEN,
OVEREENKOMSTIG HET RECHT EN DE GEWOONTE VAN DIE "POORT" (OPPIDUM),
TEN BEHOEVE VAN DE BROEDERS. BOVENDIEN ZULLEN DL POORTERS OP HET ERF EEN LANGEN
HOUTEN PAAL MOETEN OPRICHTEN; MET EEN KRUIS DAARAAN BEVESTIGD, ALS ZICHTBARE
ERKENNING VAN HET EIGENDOMSRECHT DER BROEDERS. DE POORTERS ZULLEN BOETE DOEN
VOOR HET ONRECHT, DEN BROEDERS AANGEDAAN, IN DIER VOEGE, DAT ZIJ OP DRIE
ACHTEREENVOLGENDE ZONDAGEN OP BLOOTE VOETEN EN MET ONTBLOOTE HOOFDEN IN
PROCESSIE ZULLEN GAAN ROND DE KERK VAN WOUDRICHEM. PARTIJEN BELOVEN ZICH AAN DEZE
UITSPRAAK TE ZULLEN HOUDEN. 1290 September 28. Gedrukt: J. J. de Geer
tot Oudegein, Archieven der ridderlijke Duitsche orde, balie van Utrecht, deel
I, no. 279, blz. 331. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2368; Van den Bergh,
Oorkondenbaek, II, nalezing, no. 74 (aldaar abusievelijk gedateerd: 1291). 28. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BEPAALT, DAT DE BEWONERS
EN ERVEN VAN DE GERECHTEN VAN UITWIJK, WAARDHUIZEN, EMMICHOVEN,
BABILONIENBROEK, ALMKERK EN HET BOVENSTE DEEL VAN DE WERKEN, VRIJ ZULLEN ZIJN
VAN HET MAKEN VAN DEN MERWEDEDIJK IN ZIJN GEBIED EN VAN DEN DIJK TUSSCHEN
WERKENDAM EN VEENREGRAVE. 1292 October 18. Nos Wilhelmus, de Hoern et de
Altenae dominus, universis presentes litteras inspecturis salutem et noscere
veritatem. Noveritis quod nos hanc graciam indulsimus omnibus et singulis hominibus
ac hereditatibus, jurisdictianibus infra nominandis commorantibus et constitutis,
videlicet in jurisdictione de Uutwijck, Werthuysen 1), Emminchoeven,
palude Babilonie, Almekerck et de superiori parte Wercke, in perpetuum et
hereditarie, ut liberi sint et immunes a constructu seu factu aggerum supra
litus Merwede infra limites et terminos terre nostre seu infra Werkendam et
Verne grave 2) jacentium seu sitarum. Et ut gracia sive
indulgencia,hujusmodi firma permaneat et inviolata, ipsam concessimus sub
testimonium nobilium virorum, hominum nostrorum, videlicet domini Johannis 3)
de Huesden, domini Aernoldi de Slusen 4), Ghijsberti dicti Bot,
aliorumque quam plurium nostrorum ministerialium et hominum. Insuper ad
confirmacionem et certitudinem premissorum presentes 'litteras sigillo nostro
et sigillis filiorum, nostrorum videlicet domini Wilhelmi, militis, et domini
Theodrici prepositi sancti Salvatoris Trajectensis et canonici Leodiensis,
adhibito concensu ac voluntate Engelberti et Gherardi, filiorum nostrorum,
fecimus communiri. Datum anno Domini millesimo ducentesimo nonagesimo 2, in die Luce
ewangeliste. Afschrift van een
vidimus, d.d, 1347 Mei 29. - Rijksarchief te Utrecht, Cartularium St. Laurens
abdij te Oostbroek, fol. 68 verso. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2478. 1) De tekst heeft: Wthuysen. 2) De tekst heeft: Verme gracie. 3) De tekst heeft: dominus Johannes. 4) Vermoedelijk zal men moeten lezen: Ghiesen. 29. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, ZIJN OUDSTE ZOON
WILLEM EN ZIJN ZONEN DIEDERIK, PROOST VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT, GERARD EN
ENGELBERT, KANUNNIK VAN ST. LAMBERT TE LUIK, BETUIGEN HUN ONSCHULD AAN DEN
MOORD OP GRAAF FLORIS V VAN HOLLAND EN BELOVEN AAN GRAAF JAN II VAN HOLLAND, OP
VERBEURTE VAN LIJF EN GOED, IN LEISTING TE ZULLEN GAAN OP EEN DOOR DEN GRAAF
AANGEWEZEN PLAATS EN DAAR TE BLIJVEN, TOTDAT DEZE DE ZAAK ONDERZOCHT ZAL
HEBBEN. WANNEER DE GRAAF, NA EEN WAARHEIDSONDERZOEK, ZAL BEVINDEN, DAT DE
HEER VAN ALTENA EN ZIJN ZONEN SCHULD HEBBEN AAN DEN MOORD, DAN ZULLEN ZIJ
HUN LIJF EN GOED VERBEURD HEBBEN. 1300 Februari 4. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 6.
30. WILLEM II VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, ZIJN OUDSTE ZOON WILLEM EN ZIJN ZONEN DIEDERIK, PROOST
VAN OUDMIUNSTER TE UTRECHT, GERARD EN ENGELBERT, KANUNNIK VAN ST. LAMBERT TE
LUIK, BELOVEN, OP VERBEURTE VAN LIJF EN GOED, IEDER VOOR ZICH EN DE EEN VOOR
DEN ANDERE, DAT, WANNEER GRAAF JAN II VAN HOLLAND HUN ALLEN OF EEN VAN HEN ZAL
VERGUNNEN UIT DE LEISTING TE GAAN, ZIJ OP DE EERSTE AANMANING OP DE DOOR DEN
GRAAF AANGEWEZEN PLAATS EN TIJD ZULLEN VERSCHIJNEN. 1300 Februari 10. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 7.
31. WILLEM II VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, VERZOENT ZICH MET DEN HEER VAN RIJSWIJK EN ZIJN
FAMILIE. JAN VAN RIJSWIJK EN ZIJN BROEDERS EN ZUSTERS GEVEN DEN HEER VAN ALTENA
DE HALVE TIENDEN TERUG, WELKE HEER HEYMAN HAD GEKOCHT. DE HEER VAN ALTENA GEEFT
AAN JAN VAN RIJSWIJK IN ONVERSTERFELIJK ERFLEEN HET DAGELIJKSCH GERECHT VAN
RIJSWIJK TOT TIEN SCHELLINGEN TOE. VAN DE BOETEN BOVEN TIEN SCHELLINGEN, WELKE
BINNEN HET GERECHT VAN RIJSWIJK VERVALLEN, ZAL DE HEER VAN ALTENA TWEE DERDE
GENIETEN EN DE HEER VAN RIJSWIJK EEN DERDE. VOORTS ZAL JAN VAN RIJSWIJK ZIJN HUIS
EN EENIG LAND VAN DEN HEER VAN ALTENA IN LEEN HOUDEN. 1300 April 29. Wi her
Willem, ridder, heere van Hoerne ende van Altena, graeten mit kennissen der
waerheyt allen denghenen, die desen brief sullen sien ofte horen lesen. Wi doen
U dat cont mit desen brieve dat alle die brueken ende alle die misdaden, die
haer Heyman, die ridder van Rijswijc, ende Jan, sijn sone, ende anders sijn
kynder ende sine vrient hebben misdaen hier tevoeren ende tot desen dach, huden
dat dese brief ghegheven wart, jeghens ons, jeghens onse kynder ende jeghens
onse vrient, dat die sullen sijn alle volcomelike te broeken ende versoent mit
desen vorwaerden, die hierna volghen, bescreven in desen brieve. Ende aldus
sijn die vorwaerden, dat die selve Jan van Rijswijc ende sine broeder ende sine
zusteren sullen ons wedergheven die halve tiende, die si hadden ghemene mit
haren Herthere 1), den ridder van Uutwijc, ende die her Heyman, haer
vader, jeghens ons hadde ghecoft. Ende want ons die tiende was vergouden, soe
hebben wi ghegheven den vorghenoemden Janne ende sinen nacomelinghen voer die
guldene te leen dat daghelics ghericht van Rijswijc tote tien scillinghen toe.
Ende alle verval, dat binnen then gherechte vervallet boven tien scillinghen,
dat sal wesen twedeel onse ende onse nacomelinghe ende dat derdendeel sal sijn
desselven Jans ende sijnre nacomelinghe. Voert soe sal die selve Jan van ons
houden te lene sijn huus, sijn haf; ende 1). gheven hem
oerlof, sine mueren te helen, sijn poerthuus te maken ende een kemmenade
daerbinnen te tymmeren, alsoe groet alse haxen Willem, onsen sone, Lodewijch
Boekelaer ende Roelof van Emmichoven goet ende moeghelijc sal duncken wesen.
Voert sal die selve Jan van ons houden te lene zes morghen lants in den
Gherstcamp, die voer sijn huus leghet ende enen camp van vijf morghen, die heet
Overhoef, die oec leghet voer sijn huus ende vijf morghen in Vrederix campe. Ende
alle dit vorghenoemde goet, beyde, gherecht, huus ende hof ende lant, dat sal
die dicke ghesegede Jan ende sine nacomelinge van ons ende van onsen
nacomelinghen houden ende besitten ewelike in gherechten erfleen, alsoe dat des
selven Jans nacomelinghe, est sone est dochter, est neve est nichte, ende
gherechte erfnamen sijn, nemmermeer van den vorghenoemden goede sullen sijn
ontervet mit haren rechten heergewade. Ende ommedat wi willen, dat hem ende
sinen nacomelinghen alle dese voerghesproken vorwaerden van ons ende van onsen
nacomelinghen vaste bliven ende ghestade, soe hebben wie hem ghegheven desen
brief, beseghelt mit onsen zeghele ende mitten zeghelen anser kyndere, haren
Willems, des ridders, haren Diederic, des proefsts van Oudemunster, ende haren
Enghebrechts, des scoelasters van Oudemunster ende haren Gheraert, des ridders.
Dese brief wart ghegheven ende ghescreven int jaer Goets, alse men scrivet
dertienhondertich jaer, des Vriendaghes na sinte Marcsdaghen des Ewangelist. Afschr.
- Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged., fol. 15 verso. Regest:
Muller, Regesta Hannonensia, blz. 186 (op het jaar 1330, met een noot, dat ook
1300 gelezen kan moeten worden. Dit laatste is zonder twijfel het geval. De
dateering is volkomen duidelijk en de namen van de zonen van den heer van
Altena sluiten elken twijfel uit). Litt.:
Inleiding, blz. 69. 1) Men zal moeten lezen: Hertberen. 2) De tekst heeft hier nog het woord: en. 32. DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT EN WILLEM III
VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, MAKEN BEKEND, DAT TUSSCHEN DEKEN EN KAPITTEL
EENERZIJDS, EN WIJLEN WILLEM II VAN HORNE EN WILLEM III ANDERZIJDS, EEN
GESCHIL IS GEREZEN. DEKEN EN KAPITTEL VORDEREN BETALING VAN DE PACHT VAN DE
GOEDEREN IN ALTENA, VVELKE DE HEEREN VAN ALTENA VANOUDS VAN HEN IN ERFPACHT
HEBBEN, IN DE UTRECHTSCHE MUNT, IN DE ERFPACHTOORKONDEN GENOEMD, OF DE
WAARDE DAARVAN IN ANDERE MUNT. DE HEER VAN ALTENA ECHTER STAAT OP HET
STANDPUNT, DAT HIJ BIJ HET VOLDOEN VAN DE PACHT KAN VOLSTAAN MET HET BETALEN
VAN EEN BEPAALD AANTAL MUNTEN, ZOOALS DEZE OP HET OOGENBLIK VAN DE BETALING IN
GEBRUIK ZIJN. PARTIJEN DRAGEN DE BESLISSING VAN DIT GESCHIL OP AAN HEER
DIEDERIK, PROOST VAN OUDMUNSTER, BROEDER VAN WILLEM III VAN HORNE, EN BELOVEN
ZICH AAN DIENS UIT'SPRAAK TE ZULLEN HOUDEN, OP VERBEURTE VAN EEN BOETE VAN
VIJFHONDERD POND. DE PROOST NEEMT DEZE OPDRACHT AAN. 1301 Januari 28. Universis presentia visuris seu audituris, decanus et
capitulum ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, necnon Wilhelmus, domin,~s
de Altenae, salutem et noscere veritatem. Orta inter nos, decanum et capitulum
jam dictos ex una parte et nobilem virum quondam dominum Wilhelmum, dominum de
Altenae, dum viveret, ac nos Wilhelmum predictum ex altera, materia questionis,
super ea videlicet, quod nas, decanus et capitulum de bonis ecclesie nostre in
Altenae, que idem dominus Wilhelmus senior et sui progenitores pro annua certa
pensione ab ecclesia nostra hactenus tenuerunt, et in quibus nos, Wilhelmus
predictus, ex successione paterna succedimus, legitimam, certain et legalem
monetam Trajectensem aut ipsius monete in alia pagamento valorem seu
estimationem petivimus et petimus nobis dari, prout in instrumentis, super hoc
confectis, plenius continetur, dicto domino. Wilhelmo, dum viveret, et nobis,
Wilhelmo predicta, in contrarium asserentibus, videlicet quod c~ pensione
bonorum predictorum pagamentum in Trajecto pro teln~ pore usuale et non amplius
solvere teneamur. Nos ex utraque par~e deliberatione diligenti prehabita, paci
et concor[die] intenc~ere cupientes, ad dietam questionem decidendam et
funditus terminendam in venerabilem virum, dominum Theodericum, dicte ecclesie
prepositum necnon Wilhelmi [antedicti frat]rem carnalem tanquam in arbitrum
communiter et concorditer compromisimus et compro m.ittimus per presentes in hunc
modum: Quod ipse prepositus visis, intellectis et diligenter consideratis
litteris, instrumentis et rationibus et ipsarum circumstantiis, quas nos
decanus et capitulum [ex parte nostra] et nos Wilhelmus ex nostra,
prad[iveri]mus seu allegaverimus aut allegari fecerimus super negocio pagamenti
seu monete antedicte, pronuntiare et [arbitrari] possit et debeat secundum
[verum jus], que partium nostrarum predictarum pocius jus habeat in premissis
et qu[ale] pagamentum seu moneta nobis, decano et [capitulo, dari et] solvi de
bonis debeat prenominatis, promittentes per presentes nos, decanus et
capitulum, [pro nobis et ecclesia] nastra et nos Wilhelmus, pro nobis et
successo [ribus et here] dibus nostris, stipulatione sollempni, quicquid dictus
prepositus in premissis secundum verum )us dix[erit, pronuntia]verit seu
arbitratus fuerit infra festum Pasche nunc proxime affuturum, in scriptis vel
sine scriptis si[.]ne [..] sedendo, die feriato [vel non] feriato, inviolabiliter
abservare, nec contravenire in futurum per nos vel per alium aut alios, publice
vel occulte, aiiqu[o ra . g . n]o ratione vel causa, [de jure] vel de facto,
sub pena quingentarum librarum Trajectensium legalium denariorum pro parte
media dicto preposito et pro alia [me]dietate parti observanti [arbitrium]
ipsius prepositi a parte resiliente et non observante integraliter solvendarum.
Quam penam, si nos Wilhelmus predictus, quod absit, incurrere contigerit,
[fide] prestita in manu [dicti] prepositi, fratris nostri, corporaliter
prestita per presentes promittimus, quod de bonis in Altenae predictis nos
omnino non intromittemus nec aliquis ex parte seu auctoritate nostra se
intromittet, antequam ipsa pena fuerit integraliter persoluta, litteris et instrumentis
super dictis bonis a predecessoribus nostris decano et capitulo supradictis
traditis in suo robore duraturis; renuntiantes nos, decanus et capitulum pro
nobis et ecclesia nostra et nos Wilhelmus, pro nobis et heredibus nostris, per
presentes omnibus constitutionibus, actionibus, beneficiis, exceptionibus,
defensionibus, juribus canonicis et civilibus et omnibus aliis, que nobis
conjunctim vel diversim contra premissa in toto vel in parte possent
quomodolibet suffragari. Et nos, Th. prepositus predictus pace et concordia
dictarum partium, praut tenemur, ex debito intendentes, dictum conpromissum
secundum formam suprascriptam in nos acceptavimus et acceptamus hiis
presentibus, promittentes per presentes, ipsum infra terminum prefixum supra,
prout jus suadebit, fideliter terminate. In cujus.rei testimonium fortius et
munimen, nos decanus et capitulum sigillum ecclesie nostre, et nos prepositus
et Wilhelmus predicti sigilla nostra huic apposuimus compromisso. Actum et
datum anno Domini millesimo tricentesimo, in octava beate Agnetis virginis. Met uithangend zegel
van het kapittel van Oudmunster in bruine was, cverige zegels verloren. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, 1, no. 625 (Het tusschen haakjes geplaatste, in het
oorspr. onleesbaar, hoofdzakelijk aangevuld naar het afschrift van Brom). Met transfix d.d. 1301
Maart 27. Regest: Brom,
Regesten van oorkonden, II, no. 2938; Muller, Regesta Hannonensia, blz. 1 (op
1300). 33. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, HECHT ZIJN GOEDKEURING
AAN DE OVEREENKOMST, DOOR DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER EN WILLEM III VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, 1301 JANUARI 28 GESLOTEN, TER BEEINDIGING HUNNER
GESCHILLEN. HIJ BELOOFT ZICH AAN DE UITSPRAAK VAN ZIJN BROEDER, PROOST
DIEDERIK, TE ZULLEN HOUDEN, OP VERBEURTE VAN DE BOETE, IN DE OVEREENKOMST
GENOEMD. 1301 Maart 27. Nos Gerardus, dominus de
Altenae, notum f acimus universis, quod nos compromissum, inter venerabiles
viros, decanum et capitulum ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, ex una
parte, et dominum Wilhelmum, bone memorie, quondam fratrem nostrum~ cui in
dominia succedimus, ex altera, super questione de' pag ,rfiento pensionis
bonarum in ipso, compromisso contentorum, f acium, conscriptum et sigillatum,
gratum et ratum, pro no bis et heredibus nostris habemus, et ipsi compromisso
consentimus in omni sui forma, promittentes sub penis, in ipso compromisso
cantentis, nos et heredes nostros ratum et gratum habere et tenere ac firmiter
abservare quicquid dominus Th. prepositus ecclesie sancti Salvatoris predicte,
frater noster, dixerit, pronuntiaverit, seu arbitratus fuerit in premissis. In cujus rei testimonium presens
scriptum sigillo nostra transfigi premisso fecimus compromisso. Actum et datum
anno Domini millesima tricentesimo, in crastino Dominice palmarum. Met
uithangend zegel in roode was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, I, no. 627. Getransfigeerd door de oorkonde van 1301
Januari 25. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2945. 34. DIEDERIK VAN ALTENA, PROOST EN AARTSDIAKEN VAN OUDMUNSTER
TE UTRECHT, DOET UITSPRAAK IN HET GESCHIL TUSSCHEN DEKEN EN KAPITTEL VAN
OUDMUNSTER EN GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA. HIJ BESLIST, DAT DE HEER
VAN ALTENA DE PACHT VAN DE GOEDEREN, WELKE HIJ VAN OUDMUNSTER IN ERFPACHT
HEEFT, MOET VOLDOEN IN WETTELIJKE UTRECHTSCHE MUNT, OF DE WAARDE DAARVAN IN
ANDERE MUNT MOET BETALEN. 1301 Maart 31 In
Dei nomine, amen. Nos Theodericus de Altenae, Dei gratia prepositus et archidyaconus
ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, arbiter electus et assumptus inter
partes subscriptas, virtute com= promissi seu arbitrii inter venerabiles viros
dilectas nobis in Christo~ decanum et capitulum ecclesie sancti Salvatoris
predicte ex una pare et dominum Wilhelmum, dominum de Altenae, fratrem nostrum,
dum viveret, ac postmodum daminum Gerardum, fratrem nostrum, ipsius Wilhelmi in
dominio successorem, ex altera, super moneta seu pagamento dictis decano et
capitulo de bcnis in Altenae solvenda, in nos assumpti, visis, auditis et
diligenter una cum juris peritis examinatis rationibus, juribus et
instructionibus ex utraque parte propositis, arbitramur pronuntiando et
pronuntiamus arbitrando: dictum dominum Gerardum et heredes suos, dictorum
bonorum pro tempore possessores, de mero jure teneri dare ac solvere
imperpetuum decano et capitulo supradictis et earum successoribus veram et
legalem sell legitimam monetam Trajectensem aut ipsius in alio pagamento
valorem seu estimatianem, non obstante, si forte legalis Trajectensis denarius
pro tempore in usu non fuerit, non obstantibus etiam rationibus quibuscumque in
contrarium propositis sell etiam allegatis, precipientes dictis partibus sub
pena in dicto compromisso contenta, arbitrium sell pronuntiatianem nostram
hujusmodi firmiter abservare. In cujus rei testimonium et munimen presens
arbitrium et pronuntiationem nostram sigillo nostro una cum sigillis
venerabilium virorum dominerum Arnoldi, decani majoris, et Huberti, prepositi
sancte Marie ecclesiarum Trajectensium, qui interfuerunt predictis, fecimus
sigillari. Et nos Arnoldus decanus et Hubertus prepositus predicti, quia
predictis interfuimus, presens arbitrium et pronuntiationem sigillis nostris
sill fecimu4,.ad preces dicti prepositi in testimonium premissorum. Actum
Trajecti, die ultima mensis Marcii, feria videlicet sexta Parasceves, capitulo
ecclesie sancti Salvatoris predicte presente et ipsum arbitrium et
pronuntiationem nostram acceptante, anno Domini millesimo tricentesimo primo. Met drie
uithangende zegels in bruine was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, S. f. Regest: Brcm, Regesten
van oorlionden, II, no. 2946; Muller, Regesta Hannonensia, blz. 6. .
35. DEKEN EN
KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT GEVEN DE GOEDEREN, WELKE WIJLEN WILLEM II
VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VAN HEN IN ERFPACHT HIELD, AAN ZIJN ZOON GERARD IN
ERFPACHT. 1301 Juni 28. Decanus totumque capitulum
ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis universis presentia visuris et
audituris salutem in vero Salutari. Noverit universitas vestra, quod nos bona,
que tenuit a nobis et ecclesia nastra nobilis vir Wilhelmus, dominus de
Altenae, bone memorie, sub annuo pacto, viro nobili Gerardo, gjusdem Wilhelmi
filio et sibi in dominio de Altenae successori, concessimus, et per presentes
concedimus sub pacto viginti sex marcarum Coloniensium, pro qualibet marca
viginti septem solidis et sex denariis Trajectensium legalium denariorum
computatis, nobis solvendarum annis singulis suis periculis, laboribus et
expensis in nostra ecclesia in die nativitatis beati Johannis baptiste, vel
prius, et ecclesiam nostram in omne tempus sequens tanquam fidelis pactianarius
ecclesie nostre in bonis acquisitis vel adhuc postmodum acquirendis pro suo
posse et nosce fideliter prolxlovebit. Ad hujusmodi vero salutionem debito die
et loco faciendam ac impensa promotionis in bonis nostris facienda, suo
juramento prestito in altari sancti Salvatoris predicti corporaliter, presente
capitulo nostro ac quibusdam ministerialibus suis, idem dominus Gerardus
firmiter se astrinxit. Et si ipse dominus Gerardus solutionem dicti pacti dicto
die et loco salvere neglexerit, ipse dominus Gerardus personaliter cum duobus
militibus Trajectum intrabit, inde non exiturus, nisi dictum pactum cum dampnis
et expensis, exinde provenientibus, cum integritate debita fuerit persolutum.
Adjectum est etiam quod quicumque legitimus heres ipsYus domini Gerardi in
bonis predictis extiterit, in receptione bonorum corundem dabit ecclesie nostre
ad vinum in recognitionem receptionis decem marcas Colonienses, pro marca viginti
septem solidis et sex denariis, ut dictum est computatis, antequam se de bonis
predictis modo aliquo intromittat. In cujus rei testimonium presens
scriptum sigillo nostro ecclesie et sigillo dicti domini Gerardi fecimus
sigillari ad perpetuam firm* tatem. Nos vero, Gerardus, dominus de Altenae predictus, qui
presentibus sigillum nostrum apposuimus, recognoscimus nos ad omnia et
premissorum singula obligatum. Datum anno Domini Me tricentesimo primo, in
vigilia Petri et Pauli apostolorum.
Met uithangende zegels
van het kapittel van Oudmunster enl Gerard van Horne in bruine was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, S. no. 12, Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2964; Muller, Regesta Hannonensia, blz. 5. 36. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, ERKENT DE GOEDEREN VAN OUDMUNSTER
IN ALTENA TE HOUDEN OP DE VOORWAARDEN, VERVAT IN DE UITSPRAAK D.D. 1301 MAART
31. 1301 Juni 29. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2965.
37. RECHTER,
SCHEPENEN, RAAD EN GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT GERARD VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, KRACHTENS DE GESLOTEN OVEREENKOMST NAAR EIGEN
GOEDDUNKEN HANDELDE MET HET HUIS TE GIESSEN, DAT DE GRAAF VAN GELRE HEM IN
ONDERPAND GEGEVEN HAD, NADAT HUGEMAN VAN GIESSEN, ACHT DAGEN VOORDAT HET HUIS
TE GIESSEN WERD VERNIETIGD, VAN DE POORTERS VAN WOUDRICHEM EN DEN HEER VAN
ALTENA ACHT EN TWINTIG STIEREN EN TIEN VARKENS HAD AFGENOMEN. 1302 Januari 29. Wi richter, scepene, raet ende die ghemeene poert van
Woudrichem maken cont ende kenlijc met ter waerheit alle denghenen, die desen
brief soelen sien ende horen lesen, dat her Gheraert, onse here, die here van
Horne ende van Althena, dat huus te Ghiecen, dat hem die grave van Glletre
tenen onderpande gheset hadde, alse vore sine ghevanghen, wittelie ende wale
hilt ende alle dien voerwaerden, dat hem gheset was, tehent there tijt dat her
Hugheman van Ghiecen ende sine knapen namen onsen porteren van Woudrichem ende
up onsen here achte ende tvintich hoeft vers ende tien verken, ende dat was
acht daghe vaer then dach dat huus van Ghiecen te broken wart. Ende dat
betoende onse here van Horne den grave van Ghelre ende daeraf en wart hem gheen
bericht. Ende want hem daeraf gheen bericht en wart, dede hi sinen wille met
sinen onderpande, alsoe alse sine voerwaerden waren. In oirconde van desen brieve beseghelt met anser
ghemeenre poert seghelen ende ghegheven int jaer ons Heren dertienhandertich
jaer ende vive, des Vriendaghes voer onser Vrouwen lichtmisse. Met
uithangend zegel in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 77. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 16. Litt.: Inleiding, blz.
55, noot 4; 64; 78. 38. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, MAAKT BEKEND MET
NICOLAAS, HEER VAN PUTTEN EN STRIJEN, EEN OVEREENKOMST TE HEBBEN AANGEGAAN, MET
BETREKKING TOT EEN TE SLUITEN HUWELIJK VAN GERARDS ZOON WILLEM MET OEDE,
DOCHTER VAN NICOLAAS VAN PUTTEN. HEER GERARD BELOOFT ONDER MEER AAN ZIJN ZOON
WILLEM DE HEERLIJKHEID ALTENA TE ZULLEN AFSTAAN, ZOODRA DEZE TWAALF JAAR OUD
ZAL ZIJN. 1305 Mei 4 1). Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 78, fol. 41-43. Ander afschrft:
Leenkamer Holland, no. 80, fol. 46 verso - 49 verso. Regest:
Muller, Regesta Hannonensia, blz. I3. 1) Dinsdag na Meidag 1305. 39. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERBINDT VOOR DE
NAKOMING VAN ZIJN VERPLICHTINGEN, VOORTVLOEIENDE UIT DE MET NICOLAAS, HEER VAN
PUTTEN EN STRIJEN, GESLOTEN OVEREENKOMST, EENIGE AAN HEM TOEBEHOORENDE GOEDEREN
IN HET LAND VAN ALTENA, WAARONDER DE TIENDEN VAN RIJSWIJK, UITWIJK EN ZANDWIJK.
MANNEN VAN ALTENA EN SCHEPEfEN VAN WOUDRICHEM, TEN OVERSTAAN VAN WIE DIT
GESCHIED IS, BEZEGELEN DE OORKONDE MEDE. 1306 Maart 29 1). Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 80, fol. 40 verso - 41 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 16. 1) Dinsdag na Palmzondag 1306. 40. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT AAN GRAAF OTTO
VAN CLEVE, DAT HIJ ALLE MANNEN EN DIENSTMANNEN UIT HET LAND VAN ALTENA,
VOORZOOVER HIJ DIT VAN DEN GRAAF VAN CLEVE HOUDT, ZAL VONNISSEN EN RECHT DOEN
NAAR HET DAAR VANOUDS GELDENDE RECHT. 1306 April 10 Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 54. 41. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART, DAT
WOUDRICHEM EN DE WOUDRICHEMERWAARD EN VOORTS AL HETGEEN WIJLEN ZIJN VADER EN
ZIJN BROEDER WILLEM IN LEEN HIELDEN VAN HET GRAAFSCHAP CLEVE, DOOR HET
KINDERLOOS OVERLIJDEN VAN DEN BROEDER AAN DEN GRAAF WAS TERUGGEVALLEN, ZOODAT
HIJ, GERARD, DAAROP GEEN RECHT HAD. HIJ HEEFT DIE GOEDEREN NU NIETTEMIN IN LEEN
GEKREGEN, ONDER VOORWAARDE DAT HIJ DEN GRAAF DESVERLANGD IN DEN OORLOG ZAL
STEUNEN MET TWINTIG BEREDEN WELGEBOREN MANNEN. 1306 April 14. Afschr.
(copia copiae) - Archief Altena, no. 3, Gevidimeerd d.d. 17 Oct. 1307. Dit vidimus gedrukt:
Van Mieris, II, blz. 53 en 54. Litt.:, Prfschr., blz.
6, 9, 16, 17, 26-29. 42. JAN VAN CUYK, WILLEM VAN BOXTEL EN BERNARD, PASTOOR VAN
VUREN, OORKONDEN, DAT IN HUN TEGENWOORDIGHEID ARNOUD VAN GIESSEN OP HET KERKHOF
TE RIJSWIJK DOOR WILLEM (II) VAN HORNE BELEEND WERD MET HET HUIS TE GIESSEN. 1307 Maart 17 of 1308 April 5. Wi Jan, here van Kuyc, Willem, here van Boecstele, ende
Beriaert, de pape van Vueren, doen cont allen luden, dat her Arnout Jan
Ghiesene, heren Vastraetds sone van Ghiesene, quam te Risewijc op den kerchof
ende ontfinc sijn huis te Ghiesene van heren Willeme, den here van Horne, die
doet es, die vader was des heren van Horne, laer wi in jeghenwaerden waren.
Ende omme dat ons dit cont ende ~enlcec es, soe hebbe wi desen brief besegelt
met onsen segelen. Die vart ghemaect in jaer ons Heren doe men screef dusentech
drie londert ende zevene, des Vriendaghes voer Palmesonnendaghe. Met uithangend zegel van Jan van Cuyk in bruine was. Beide andere zegels
verloren. Oorspr. - Archaef
Altena, no. 30. Regest: Muller. Regesta
Hannonensia. blz_ zc_ 43. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND DOET
UITSPRAAK IN DE GESCHILLEN TUSSCHEN GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
EENERZIJDS, EN JAN VAN ARKEL, VASTRAAD VAN GIESSEN EN DIENS OOM VASTRAAD,
ANDERZIJDS. VASTRAAD VAN GIESSEN EN ZIJN MEDESTANDERS, DIE DOOR DEN HEER VAN
ALTENA VAN HUN GOEDEREN VERJAAGD ZIJN, ZULLEN HUN BEZITTINGEN TERUG KRIJGEN.
ZIJ ZULLEN ECHTER 2000 POND MOETEN BETALEN, WAARVAN 1000 POND AAN DEN HEER VAN
ALTENA WEGENS HET MISDRIJF, JEGENS HEM BEGAAN, EN 1000 POND TER VERGOEDING VAN
DE SCHADE, DOOR ZIJN MANNEN GELEDEN. DE HEER VAN ALTENA ZAL HET HUIS TE
GIESSEN WEER MOETEN LATEN OPBOUWEN. VOOR HET OVERIGE MOETEN BEIDE PARTIJEN ELKANDER
OVER EN WEER DE SCHADE KWIJT SCHELDEN, WELKE ZIJ GELEDEN HEBBEN SINDS HET BEGIN
DER TWISTEN TOT 23 MEI 1307. DE BESLISSING VAN DE OVERIGE, TUSSCHEN DE TWEE PARTIJEN
HANGENDE GESCHILPUNTEN HOUDT DE GRAAF AAN ZICH, TEN EINDE DAAROVER LATER
UITSPRAAK TE DOEN. BEIDE PARTIJEN WORDT EEN ZOEN OPGELEGD. WORDT DE ZOEN
GEBROKEN, DAN ZAL ELK VAN BEIDE PARTIJEN DE HELFT VAN HET BEDRAG, OP VERBEURTE
WAARVAN ZIJ ZICH AAN HET ZEGGEN VAN DEN GRAAF HEEFT ONDERWORPEN, AAN DEZEN
MOETEN TER HAND STELLEN. DE GRAAF ZAL DAN VERVOLGENS BESLISSEN, DOOR WELKE VAN
BEIDE PARTIJEN DE BOETE VERBEURD IS. BREEKT EEN ONDERDAAN VAN EEN DER BETROKKEN
HEEREN DEN ZOEN, DAN ZAL ZIJN HEER ZOO IEMAND AAN DEN GRAAF MOETEN UITLEVEREN,
EVENALS ZIJN GOED. IS HIJ GEVLUCHT, DAN MOET ZIJN GOED UITGELEVERD EN DE MAN
ZELF VERBANNEN WORDEN. ZIJ, DIE HUN LEEN IN VERBAND MET DEN OORLOG AAN HUN HEER
AFSTONDEN, ZULLEN HET TERUG ONTVANGEN. DE GRAAF BEHOUDT ZICH HET RECHT VOOR
ZIJN UITSPRAAK NADER UIT TE LEGGEN, ALSOOK ZIJN RECHT OP BETERING WEGENS HET MISDRIJF,
TEGEN 'S GRAVEN HEERLIJKHEID BEGAAN, EN ZIJN RECHT OP VERGOEDING DER DOOR HEM
GELEDEN SCHADE. DE GIJZELAARS ZULLEN IN GIJZELING BLIJVEN. 1307 September 24. Wij Willaem, grave van Henegouwen, van Holland, van Zeland,
ende here van Vriesland, maken cond allen luden, dat edele luden, onze
ghetrouwe manne, hare Gheraert, here van Horne ende van Altena, onze lieve
neve, voer hem, voer zine maghe ende voer sinen helpers an de eene zide, zoe
waer zi woenachten zijn, haer Jan, here van Arkele, onze lieve neve, Vastraed
van Ghiesen ende Vastraed zijn oem, voer hem, haren maghen ende voer haren
helpers, an die ander zide, soe waer zi woenachtich zijn, van allen tviste, van
a.lre scade ende van alre broeke, ist in luden, in doeden, in ghewonden ende in
goede, in wat maniere dat gheschiet si, ist binnen der graefscep van Holland of
daer buten, in wat steden dat is, ist binnen vrede of buten vrede, die
gheschiet zijn inne den tviste te Ghiesendamme, int jaer onz Heren MCCC ende
viere, des Manedaghes na sinte Jansdagh te midden zomer, of daer tevoren, van
zaken, daer die tvist voerseit of roerde of roeren mochte, ende van allen
andren tviste ende scade, die tusschen den partien voerseit gheschiet tot op
den dach van heden zijn, in wat maniere dat si gheschiet sijn of ghedaen sijn,
op onz bleven, van hoghe ende van leeghen, dat wij daerof onsen zegghen zegghen
moeghen, die partien gheroepen, weder dat si commen soe ne doen, tot ere stood
ofte meer, dat zegghen te zegghen, al of in dele, na onzen goeddinken op eene
zeker pijne, dat is te verstane, die here van Horne vorss. op tienduzent pond
Holl. cnde die here van Arkele voernoemt op 'Evintich duzent pont Holl., ende
Vastraed van Ghiesen, Vastraed, zijn oem, Jan van der Merewede, Arncud van
Hazebeen ende Arn(oud) van der Porte ghezameder hand op haer lijf ende op haer
goed, onzen zegghen te houdene zo waer wijt zegghen, dat wi zegghen zullen
binnen den graefscep van Hollant, alsoe dat wijt in pointen verlinghen moeghen
na onzen goeddincken. Ende in den name Gods, onz Heren, zoe zegghen wij onze
zegghen van den sticken voerscreven, bede partien gheroepen ende bede
theghenwoerden waren tote sinte Gherdenberghe, des Zonnedaghes voer sinte
Bavendaghe int jaer ons Heren MCCC ende zevene, wel vorpinst ende bi rade wiser
lude, in der maniere die na volghet. In den eersten, zoe is onze zegghen, dat Vastraed van
Ghiesen, heren Arn(ouds) soene, heren Hughemans van Ghiesen ervename, ende Jans,
sijns broeders, ende Vastraed her broedere, Jan van der Merewede, ende al hare
helpers, die verdreven zijn van den haren bi den here van Horne ende bi zijne
helpers, weder zullen commen oppet hare, zo waer dat gheleghen is, alsoe als
sijt vinden, in denzelven rechten ende vrieden, daer zi in waren doe de zaken
eerst roerden, daer die tvist eerst of quam. Ende hierbi zo zullen haren
Hughemans ervenamen, Jans, sijns broeders, ende Vastraed haer broeder, Jan van
der Merewede ende haer helpers, die met hem verdreven waren;, gheven voer hare
misdaet, die si thieghens den here van Horne misdaen hebben, ende over die
scade, die sij zijnen luden ghedaen mebben, tweeduzent pond zvarte torn., die
eene duzent pond te ghevene den here van Horne over die mesdaet, die si jeghen
hem mesdaen hebben, ende die ander duzent pond te ghevene zijne lude, die scade
van hem ghenomen hebben, ende die te ghevene eenen man, die wijre toe zetten.
Ende hi zal se voert gheven den luden, die de scade ghenomen hebben, elken na
der grote van sire scade, na dat hijt vint. Ende dit voerss. gelt zal men
betalen te viere terminen, telken termine een vierendeel, ende daerof zal die
eerste dach wesen van nu Karstdach coemt over een jaer, ende alsoe voert van
)are te jare op dienzelven dach een vierendeel te betalen, teint alle die
penninghen voerss. vergouden zijn. Ende tot elken daghe zoe zal die here -van
F-rIorne tsine nemen of doen nemen, ende onze bode tander deel ter lude behoef.
Ende dit ghelt zal men betalen ter kerke te Houweninghe. Voert zoe is onze zegghen, dat die here van Horne thuus te
Ghiesen weder zal doen maken, alsoe groet ende alsoe vaste alse wijt zegghen
zullen, of ghelden tonsen zegghen, zo welk hare onz beter denct, ende met boven
der werde dat tevoren was, ende den kinde van den scade van sinen renten sulc
verset te doene alse onz goed denken zal, binnen ere tijt, die wire toe zetten
zullen, de wareide ondervonden hoe de dinghen eerst toequamen, dats te verstane
tusschen hier ende Dartiendaghe naest cammende. Voert zegghen wij, dat van allen scaden, die gheschiet
zijn tusschen den partien voerss., ist in doeden luden, in ghewonden ende in
goede, in wat manieren dat si gheschiet zijn of in wat steden, zeder dat die
tvist voerss. eerste roerde tote des Dinxendaghes na beloken Pinxtren, alse de
wijch ghevochten was te Sleewijch, int jaer onz Heren MCCC ende zevene, elke
partie voerseit den ander quite zal scelden; ende elke partie zal haer helpers
ende hare vriend still_en, alsoe dat deene partie den ander niet eesschen en zal
van wat scaden dat is, in manieren alst voerscreven is. Ende of sie hieraf
maechgelt gaderen zullen van haren maghen, die hem des orloghs met en
onderwonden, dat houden wi tonsen verclaersen. Ende zegghen tusschen de partien
voerss, eene alinghe zoene ende ene ghestade, van allen zaken voerss. ende
voerscreven. Ende van der misdaet, die an Janne van Wieldrecht ghedaen
was van zire doot ende van sire misdaet, die hi ghedaen hadde tjeghens den here
van Horne, houden wij tonsen verclaersen ende tonzen zegghen tusschen hier ende
jaersdach naest commende, ende ghebieden op lijf ende op goed al Jans r:aaghen
vorss., dat si dese zoene vaste ende ghestade houden op onzen zegghen. Voert zegghen wi van alre scade, die ghesciede tusschen den
here van Hoerne voerscr. ende sine helpers, an dene zide, ende den here van
Arkle ende sine helpers, an dander zijde, te Sleewijc op den dach voernoemt
ende in de porte van Woudrichem in den lande van Althena, of in wat ander stede
dat bet was of daerna gheschiet es tot op den dach van heden, ist in doeden
luden, ist in wonden, ist in brande, ist in roeve, ist in nemen of in goede, in
wat manieren of hoe dat si gheschiet zijn, of in wat stucken, dat bond wi
tonzen zegghen ende tonzen verclaersen tusschen hier ende Dertiendach naeste
commende. Want dnz die zaken so claer met en zijn ancommen, dat wire nu ter
wijle onze zegghen of zegghen mochten of wouden, want wi binnen der tijt vorss.
de zaken bet ondervinden zullen. Voert van den leene, dat die here van Horne zeghet, dat
die here van Arkele van hem houden zoude, ende van der visscherie, dat houde wi
tonzen verclaersen ten daghe vornoemt. Ende dit zal wesen behouden al onzer
macht, die daghe te verlinghene zonder al arghelist, of wire met toe commen en
mochten bi zaken, die onz deren mochten, waert van onz zelven of van onzen
lande. Ende hierbi zoe zegghen wij tusschen de partien ene
alinghe zoene ende die wettelike te houdene op die pijne vorss. Ende zoe welke
hare partien these breict, daer sullen wi of nemen die helft van der pine
voernoemt ende de partie, daer si op gbebroken word, dander helft, behouden onz
ende onze nacommelinghe, grave van Holland, te kenne ende te zegghen, of de
pine verburd is of en es. Ende daer soe en zal die eene partie der ander met of
eesschen toter tijt, dat wi onzen zegghen daerof ghekent hebben, verclaert ende
gheseit, of si verburd is of en es. Ende al waer si verburd, zoe zoude nochtan
dit zegghen vorss, vaste ende ghestade bliven ende men zoude de pine betalen
alst vorss. is. Ende al eist dat wi desen termijn soe langhe ghenomen hebben,
nochtan zulle wi zegghen onzen zegghen, daer of, alse tijde als wi moghen. Ende
sullen den partien vorss. acht daghe tevoren zegghen als wij onze zegghen
zegghen wille. Ende ware dat zake dat iement van den helpers der varss. partien
dit zoendinc brake, alsoe verre alse wi kennede, dat van then stuken vorss.
roerde oft om die stuken quamen, zoe zoude die here, onder wi hi ware woenendc,
die man onz levren zijn lijf ende zijn goed, onze wille mede te doene. Ende
ontrumede hi, zo zoud hine ballinc maken ute sire heerscap ende eweleke daer
ute te houdene ende zijn goed onz te leverne, zulke misdaet mede te beterne
tonsen wille, als hi mesdaen hadde. Ende emmer zal onze zegghen vaste bliven. Voert zegghen wi, dat alle deghene, die haer leen
opghaven haren heren, daer slit of hilden, dor wez wiile dat was, om des
orloghs wille, in wat manieren dat was, haer leen zullen behouden ende besitten
zonder ander ontfanghen, in denzelven rechte dat sijt hadden heer zijt opgaven.
Ende deden die van Ghiesen ende haer hulpers enighe scade op then dach, dat men
den wijck te Slewijc vacht, den here van Horne ende sinen helpers, of zeder die
dach tot op den dach van heden, dat hauden wi tonsen verclaersen ende tonzen
zegghen ten daghe alse wi onse ander zegghen zegghen zullen.Ende dit zegghen
varss, hebbe wi gheseit behouden onze vulle macht alle die pointen vorss. of
elken bi hem, die wi gheseit hebben of noch zullen zegghen tusschen den partien
vorss., of die die zaken aneghinghen of ane gaen mochten, te verclaersen ende
te bedieden, zonder al harghlist, na onzen verstannisse, behouden oec altoes
der betringhe van der misdaet, die onz ende onser heerlichede mesdaen is, ende
den scade, die wire of ghehad hebben, in wat manieren dat si ghevallen is in
den zaken varseit of noch ghevallen mach. Ende omme de meere zekerede van al desen pointen vorseit,
zoe wille wi, dat de ghisele ende de ghevanghene, die hier omme gheghiselt ende
ghevanghen waren, voert in onze hand zullen bliven staen, ende die borghen in
denzelven point dat si borghen worden, toter willen dat onze zegghen hier of
volseit es ende verclaerst. Ghedaen, gheseit ende ghemaect ende bezeiglet met onzen
zeigle, ten Berghe voerseit, des Zonnedaghes vaer sinte Bavendaghe voerscreven,
int jaer onz Heren MCCC ende zevene. Uithangend zegel
verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 29. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 23. Litt.: Prfschr., blz,
16. 44. GRAAF REINOUD VAN GELRE EN GRAAF OTTO VAN CLEVE VIDIMEEREN DE
OORKONDE VAN 1306 APRIL 14, WAARBIJ GERARD, HEER VAN HORNE, VERKLAARDE, DAT
WOUDRICHEM EN DE WOUDRICHEMERWAARD EN VOORTS AL HETGEEN WIJLEN ZIJN VADER EN
ZIJN BROEDER WILLEM IN LEEN HIELDEN VAN HET GRAAFSCHAP CLEVE, DOOR HET
KINDERLOOS OVERLIJDEN VAN DIENS BROEDER AAN DEN GRAAF WAS TERUGGEVALLEN, ZOODAT
HIJ, GERARD, DAAROP GEEN RECHT HAD, DOCH DAT HIJ DIE GOEDEREN NU NIETTEMIN IN
LEEN HEEFT GEKREGEN, ONDER VOORWAARDE, DAT HIJ DEN GRAAF DESVERLANGD IN DEN
OORLOG ZAL STEUNEN MET TWINTIG BEREDEN WELGEBOREN MANNEN. 1307 October I7. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 53 en 54
45. ENGELBERT VAN
HORNE, PROOST EN AARTSDIAKEN VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT, STELT ELIA VAN DEIL AAN
TOT PASTOOR VAN UITWIJK EN GEEFT IN VERBAND DAARMEDE INSTRUCTIES AAN DEN DEKEN
TE WOUDRICHEM. 1) 1307 October 24. Eng(elbertus) de Horne,
prepositus et arch(idiacanus) ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, discreto
viro domino Hermanno de Almekerke, decano nostro de Woudrichem, salutem. Cum
Elye dicto de Deyl de ecclesia de Uter[wij]ch providerimus curam animarum et
reliquiarum custodiam sibi ejusdem ecclesie in Dei nomine committendo, vobis
mandamus, quatenus-accedentes ubi propter hoc fuerit accedendum, prefatum Elyam
presbiterum in dicte sue ecclesie possessionem inducatis sollempnitatibus
debitis et consuetis, precipientes universis et singulis dicte ecclesie
parochianis, ut eidem Elye tanquam suo vera rectori reverenter in omnibus
abediant et intendant, sibique de redditibus, proventibus, juribus et oblatis
ejusdem sue ecclesie integre respondeant loco et tempore oportunis. Registrata
littera sigillata. Datum anno Domini MCCC septimo, feria tercia post XIcim
milia virginum. Met
afhangend zegel in bruine was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, S. z07. Regest (waarbij de
inhoud der oorkonde op onjuiste wijze wordt samengevat): Muller, Regesta
Hannonensia, blz. 23. 1) Dr. A. J. Maris te Utrecht was zoo vriendelijk mij
erop te wijzen, dat deze oorkonde slechts op Uitwijk , betrekking kan hebben.
Dit was een afzonderlijke parochie. Uterspijk of Spijk bij Emmichoven, de
eenige plaats, welke, behalve Uitwijk, in aanmerking zou kunnen komen, is
daarentegen nimmer een zelfstandige parochie geweest (Vgl. Geschiedkundige
atlas van Nederland, Tekst bij kaart IX, De kerkelijke indeeling omstreeks
1550, Mr. S. Muller Hzn., Het bisdom Utrecht, blz. 4m e.v.). 46. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND DOET, NA EEN
WAARHEIDSONDERZOEK, NADER UITSPRAAK IN DE GESCHILLEN TUSSCHEN GERARD VAN HORNE,
HEER VAN ALTENA, EN ZIJN MEDESTANDERS, EENERZIJDS, EN JAN VAN ARKEL MET ZIJN
AANHANGERS, ANDERZIJDS. ALLE, OP 23 MEI 1307 TE SLEEUWIJK OF ELDERS GEMAAKTE
GEVANGENEN ZULLEN IN VRIJHEID WORDEN GESTELD EN ONTSLAGEN ZIJN VAN HUN BELOFTEN,
GEDURENDE HUN GEVANGENSCHAP GEDAAN. VOOR HET GEDURENDE HUN GEVANGENSCHAP
GENOTEN LEVENSONDERHOUD ZULLEN ZIJ EEN REDELIJKE VERGOEDING BETALEN. DE HEER
VAN ARKEL EN ZIJN AANHANGERS ZULLEN AAN DE INWONERS VAN WOUDRICHEM EN HET LAND
VAN ALTENA 2000 POND BETALEN VOOR VERGOEDING DER DOOR HEN VAN 23 MEI TOT 24
SEPTEMBER 1307 GELEDEN SCHADE. MET DE BETALING VAN DIT BEDRAG ZULLEN ALLE
AANSPRAKEN TOT VERGOEDING VAN IN DIE PERIODE GELEDEN SCHADEN TE NIET GEDAAN
ZIJN. DE GRAAF ZAL NADER UITSPRAAK DOEN OVER HETGEEN NA LAATSTGENOEMDEN DATUM
IS GESCHIED. HIELD DE HEER VAN GIESSEN ZIJN HUIS IN LEEN VAN DEN HEER VAN ALTENA,
OF WAS HET ZIJN EIGEN GOED, DAN MOET DE HEER VAN ALTENA HEM 1000 POND BETALEN.
DE HEER VAN GIESSEN OF ZIJN NAKOMELINGEN ZULLEN IN DIT GEVAL IN HET LAND VAN
ALTENA ZONDER TOESTEMMING VAN DEN HEER NIMMER MEER VERSTERKINGEN MOGEN BOUWEN.
WAS HET HUIS TE GIESSEN ECHTER EEN LEEN VAN DE GRAFELIJKHEID VAN HOLLAND, DAN
ZAL DE HEER VAN ALTENA HET HUIS WEER MOETEN LATEN OPBOUWEN. MET BETREKKING TOT
DIT PUNT ZAL EEN WAARHEIDSONDERZOEK WORDEN INGESTELD DOOR DRIE PERSONEN, VAN
WIE EEN ZAL WORDEN AANGEWEZEN DOOR DEN HEER VAN ALTENA, EEN DOOR DE HEEREN VAN
ARKEL EN GIESSEN EN EEN DOOR DEN GRAAF. OVER DE OVERIGE PUNTEN IN GESCHIL ZAL
DE GRAAF LATER UITSPRAAK DOEN. BEIDEN PARTIJEN WORDT EEN ZOEN OPGELEGD, OP
VERBEURTE VAN EEN BOETE ALS IN HET EERSTE ZEGGEN OMSCHREVEN. DE GRAAF BEHOUDT
ZICH WEDEROM ZIJN RECHTEN VOOR. DE BORGEN ZULLEN AANSPRAKELIJK BLIJVEN OP DE
PUNTEN MET BETREKKING WAARTOE ZIJ BORG ZIJN GEBLEVEN. 1308 September 11. Wij Willaem, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeland,
ende here van Vrieslant, maken cond allen luden, dat edele lude, onse lieve
neven, heren Gherard, here van Horne ende van Altena, voer hem, voer sine
helpers ende voer sine maghe, op die eene zide, ende heren Jan van Arkele, voer
hem, voer zine helpers ende voer zine maghe, op die ander zijde, op ons bleven
waren ende bleven zijn van hoghe ende van leghen, van allen tvisten, van alre
scade ende van allen eisschen, die dene den andren eysscheden jof noch eysschen
mochte, hoe si gheschiet of gheroert waren of in wat manieren dat si gheschien
jof gheroeren mochten, ist in doeden, in wonden, in roeve, in brande, in
scaden, in claghen, jof in wat dinghen jaf in wat onrechte dat toe commen
mochte, die gheschiet zijn tusschen den partien vorseit, jof van wat zaken
there of roeren mochten tote den daghe dat men screef Zonnedaghe voer sente
Bavendaghe int jaer ons Heren duzent driehondert ende zeven, dat naest leyden
is, of van wat stucken die daerna daeraf comen machten, alsoe dat wi mochten
zegghen van harre claghen of van haren eysschen tote eenre stont ofte meer, na
onsen goeddencken onse zegghen. Ende wi wel voerpinst ende bedocht van stucken, die ons
cond waren, ende de wareit wel ondervonden hadden, zoe zeyde wi onse zegghen
tuschen den partien vorseit op den dach voernomt, alsoe alse die brief hout van
ansen zegghen dier op ghemaect is, ende gheseit tote sinte Gherdenberghe in
onse eersten zegghen. Ende van den andren painten, die wi helden tonsen zegghen
ende tonsen verclaersen na der macht, die ons ghegheven was ende is van den
partien vorseit, zoe zegghe wi onse zegghen ende onse verclaersen, alsoe verre
als wi de wareit cndervonden hebben, in den name ons Heren, in der manieren dat
hierna volghet. In den eersten zoe is onse zegghen, dat alle die ghevanghene,
die ghevanghen waren te Sleewijc in den wijch, of waer dat was binr.en sheren
lande van Altena, des Dinxendaghes na belokene Chinxen als men screef tjaer ons
Heren duzent driehondert ende zevene, quite ende vrij zullen wesen van der
vanghenesse ende van alre beloften, die sire af beloft hebben, alsoe dat si
betalen zullen redenleke cost, die si ghedaen hebben in der vanghenesse. Voert is onze zegghen, dat boven alle dese ghevanghene,
die w: quite gheseit hebben ende quite zegghen, die here van Arkele ende sine
helpers gheven zullen den luden van Woudrichem ende uter lande van Altena voer
al haren scade, die si namen in roeve ende in brande in den lande van Altena op
den dach voerss., dat men den wijck te Sleewijc vocht, tote den daghe dat wi onse
eersten zegghen zeiden te sinte Gherdenberghe, tvintich hondert pont zwarter
tornoise, eenen groeten tornoisen voer zestien penninghen, te betalen binnen
tve jaren naest comende, dats te verstane: vijfhondert pont te sinte
Pietersdaghe in de vasten naest commende, ende die ander vijfhondert pont te
sinte Martinsmesse in die winter daer naest comende, ende int ander jaer daer
naest tote elken termine vorseit vijfhondert pont desselves paiement. Ende dit
ghelt zal men betalen ;elken termine te Houweningherkerke. Ende dat zullen
ontfanghen tve mannen van der poerte van Woudrichem ende tve mannen uteri lande
van Altena, there thoe gheset zullen worden bi sheren opene lettren van Horne.
Ende hierbi zal elke partie hare lude ende hare .helpers stillen ende zvighen doen van alre scade, van allen
claghen i ende van allen eysschen, die si malic andren eysschen moeghen van den dinghen, die gheschieden op den dach vorseit, dat men
vacht te Sleewijc, ist in doeden, in wonden, in brande, in roeve, jof in wat
scaden dat si ghescieden )of gheschiet zijn, tote op den dach dat wi onse
eerste zegghen zeyden tote sinte Gherdenberghe voernomt. Ende die stucken, die
sint gheschiet zijn tot op den dach van heyden, jof die tevoren gheschiet
waren, daer wi die wareit noch met af en hebben ondervonden, die houden wi
tonsen verclaersen ende zegghen na der proeve, die wi der op doen zullen. Voert zegghe wi: want kint van Ghiesen onmondich was, als
wi ter wareit vonden hebben, doe zijn huus te broken was, ende waest dat hi
thuus helt van den here van Horne of dat huus des kints eyghen was, zo zal hem
gheven die here van Horne tvalef hondert pont zvarter tornoise, den groeten
tornoisen voer zestien penninghe. IIII, Ende dat kint noch zinc
nacommelinghe en zullen nemmermeer vesten maken noch daen maken int lant van
Altena buten sheren wille van Altena, dat den here van Altena jof sine
nacommelinghe scaden mach. Ende ist dat zake dat men dat huus vorseit van ons
hilt ende wi dat vinden ter wareit, zoe zalt die here van Altena ii weder doen
maken alsoe goed alst was eer dat het te broken wart, bi tve wittachtigghen
marine, die wire toe zullen zetten. Ende te deser warede tondervindene zal die
here van Horne eene man nemen, die here van Arkele ende tkint van Ghiesen eenen
andren man, ende ; wi sulre den darden toe doen zetten. Ende alse die wareit
is onder vonden bi den drien vorseit ende bi ons gheopenbaert, ende draghet dan
de wareit dat men thuus helt van den here van Horne jof dat het des kints
eyghen was, zoe zal die here van Horne den kinde voernomt de voerseyden
penninghe gheven bin eere tijt die wi hem dan zetten zullen. Ende vinden wijt
dat men dat huus van ons hilt ende schuldich is te houdene, zo zalt die here
van Horne weder maken jof doen maken alst voerseit is, binnen den daghe dat wi
hem zetten zullen. Voert zegghe wi, dat alle zaken, die deene partie jeghens
dander mesgrepen hebben zider den dach dat wi onse eerste zegghen zeyden te
sinte Gherdenberghe tot op den dach van heyden, alse die drie vorseit die
wareit daer af ondervonden hebben ende voer ons brocht, dat beter(en) zellen
tonsen zegghen. Voert zegghe wi, dat die van Ghiesen ghene maghzoenne
gadren en zullen over recht, men wilt hem doen bi vrienscepen, van der misdaet
die si mesdaen hebben jeghens den here van Horne, daer wi onse zegghen af
gheseit hebben. Voert so wille wi, dat die drie vorseit, die den onderzouc
doen zullen van den huuse van Ghiesen, dat si onderzouken ende proeven wat
scaden dat dat kint van Ghiesen van zinen renten nam of ghenomen hevet, in wat
manieren, van den daghe dat mondich was tote op den dach dat wi onsen eersten
zegghen zeyden tot sinte Gherdenberghe, dat wi houden tonsen verclaersen na der
wareit onderwonden bi den drien vorseit. Voert van der manschepe, die die here van Horne eischt
den here van Arkele ende van der visscherie, daer si om twien, houden wi tonsen
verclaersen ende tonsen zegghen na der wareit van den drien vorseit daeraf
ondervonden ende voer ans brocht. Voert van Jans doot van Wieldrecht houden wi tonsen
verclaersen ende tonsen zegghen, na der wareit ondervonden hoe die zaken
toequamen bi tve wittachticghen mannen, die wire toe zetten zullen. Ende den
onderzouc van allen stucken ende van allen pointen vorseit wille wi dat men doe
tusschen hier ende Alrehelighendaghe naest commende. Ende waert dat wi jof die
onderzoukers binnen der tijt vorseit bi eenreghe dinc belet worde, zoe moeghen
wi de tijt verlinghe na onsen goeddencken. Ende alse die zaken zijn ondervonden
ende voer ons brocht, zo zullen wi den partien vorseit eenen dach zetten, onse
zegghen te verclaersen ende te zegghen. Ende dat xullen wi hem acht daghen
tevoren laten weiten. Ende hierbi zo wille wi, dat die zoenne dat wi eersten
zeiden, van allen stucker die gheschiet waren voer den dach dat wi onse zegghen
zeyden Gherdenberghe, vaste ende stade blive, alst dat zegghen
hout. Ende alle stucken, die sint gheschiet zijn tot op den dach van heyden,
die wi ghehouden hebben tonsen verclaersene ende tonsen zegghen, zegghe wi eene
vaste zoenne ende eene stade, ende ghebienden se te houdene op de pijne, die in
den eersten zegghen staet bescreven, alsoe die eenre partie der ander niet
eysschen en mach, noch en sal, van ghene stucken, die gheschiet zijn jof hierna
gheschien zullen, roerende van den orloghe vorseit, mar men zalt ons toghen
ende wijt zullent doen betren denghenen die misdaen is ende onz zelven, iia der
wareit, die wire af zellen vinden, behouden altoes [dat wi] de wareit van den
stucken, die gheschiet zijn jof gheschien zullen, moghen ondervinden na onsen
goeddincken ende bi wittachticghen luden, zonder partie. Ende daeraf zullen wi
gheloeft wesen. Ende dit zal wesen behouden anser voller macht alle stucken
ende elc bi hem, die gheschiet zijn jof hierna gheschien zullen, te
verclaersen, ende - ist noet - zegghen daeraf te zegghen na onsen verstant
nader wareit die wire af vinden zullen, tere stont ofte meer, er.de de daghe te
verlinghene van pointen daert ons oerbaer af dinct, ende de pijne die sire ons
op gheloft hebben te eesschen, waert dat si ons zegghen verbraken, in alder
maniere dat ons eerste zegghen hout dat wi zeyden ten Berghen vorseit. Ende ware dat zake dat iement jeghens onse zegghen vorseit
dede, ende hi in de pijne viele, zo zoude wi dat doen betren ende de pijne
nemen also dicken alst ghevallen zoude; ende die zoene vorseit ende onse
zegghen zoude altoes vast ende stade bliven, zonder al arghlist, behouden oec
altaes der betringhe van der misdaet, die ons ende onser heerlichede misdaen is
ende der scade ende den cost, die wire bi ghehad hebben, in wat manieren si
ghevallen zijn in den zaken vorseit jof noch ghevallen moeghen, dat wi tonsen
verclaersen ende tonsen zegghen behauden. Ende omme de meerre zekerheit van al desen pointen
vorseit, zoe wille wi, dat de boerghen vorseit bliven in al denselven pointen
als si borghen worden; heer wi onse segghen zeyden, tater wilen dat wi onse
zegghen hieraf volseit ende verclaerst hebben. Ende in kennesser_ ende in vestnesse hieraf hebben wi
desen open brief bezeglet met onsen zegle. Gheseit, ghedaen ende ghegheven tot
sinte Gherdenberghe, des Woensdaghes na onser Vrouwendaghe als si gh.boren was,
int jaer ons Heren duzent driehondert ende achte. Met uithangend zegel
in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 29. Regest: Muller, Regesta
Hannanensia, blz. 27. Litt.: Prfschr., blz.
16. 47. LEENMANNEN VAN ALTENA OORKONDEN, DAT VASTRAAD VAN GIESSEN
TEN BEHOEVE VAN DEN HEER VAN ALTENA AFSTAND DEED VAN AL ZIJN RECHTEN OP DE
GERECHTEN VAN GIESSEN EN ANDEL. 1311 Maart 12. WI Jan van Risewijc, riddre, Aert van Uutwijc, Henric
van Emmekoven, Diederic de Borchgrave, Ghisebrecht van den Zande encle Diederic
van Anle, cnapen, orconden, dat wi daerover waren, gheroepen van rechtsweghen
alse te kennen alse man ons lieves heren, heren Gheraerds, here van Horne, van
Althena ende van Perweis, dat Vastraet, heren Aernoudssone van Ghiesene, quam
met sinen moetwille ende machtech sijne sinne, encle droech op onsen here van
Horne vorseit die gherichten van Ghiesene ende van Anle, alsoe groet encle
alsoe cleine alse Vasteraet vorseit of sine oudere hadden encle hilden van
onsen here van Horne voerghenoemt of van sinen ouderen, encle verteech daerop
encle dede daeraf allet therecht, dat wi ende anders ons heren man vorseit
wijssden dat hi sculdech was te doene. Ende omme de meerre sekerheit cnde
vestenisse van al desen vorscrevenen worden ende navolghende in desen
jeghenwordeghen brief, soe hebbe wi ghebeden Vastraede van Ghiesene verseit,
dat hi desen brief mede besegele met sinen segele in beghieden woerden. Ende ic
Vastraet voerseit beghie encle lye alle deser voerscrevenre voerwaerden encle
navolghende in desen brief, dat die waer sijn encle ic noch mine nacomelinghe
minen here van Horne vorseit noch sinen nacomelinghen daeraf nummermeer niet eisschen
en selen noch en moghen met enghenen witteleken rechte. In orconscape ende in vestenissen alle deser
voerghenoemder vorwaerden, sae hebbe wi, die hiervore staen bescreven, desen
jeghenwordeghen brief open besegelt met onsen segelen; die waert encle
ghegheven int jaer ons Heren, daer men screef dusent driehondert encle elleve,
in sente Gregorysdaghe. Met de uithangende
zegels van Jan van Rijswijk, Aart van Uitwijk, Hendrik van Emmichoven en
Diederik de Borchgrave in bruine was, alsmede die van Gisbrecht van den Zande,
Diederik van Andel en Vastraad van Giessen in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 80. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 45. 48. ARNOUD VAN UITWIJK DRAAGT, TEN OVERSTAAN VAN HET GERECHT
VAN WAARDHUIZEN, 26½ MORGEN LAND, ONDER DIE JURISDICTIE GELEGEN, IN EIGENDOM
OVER AAN DEKEN EN KAPITTEL VAN ST. PIETER TE UTRECHT EN ONTVANGT DIT LAND
VERVOLGENS IN ERFPACHT TERUG. 1311 April 7. Universis presentia visuris seu audituris ega Arnoldus de
Utwijc, famulus, notum facio, quod ego propter hoc in judicio meo de Werthusen,
quod a nobili viro, domino Gerardo, domino de Horne, in feodum teneo,
constitutus, viginti sex cum dimidio jugera mee proprie terre in parochia de
Werthusen et in jurisdictione de Werthusen predicta inter terrain Johannis
dicti Cleric et Theaderici de Werthusen a parte orientali et terram dcmini
Johannis de Rijswijc militis a parte occidentali jacentia effestucando cum sua
libera proprietate resignavi libere in manibus dominorum Tydgeri Zoudenbalch et
Conradi de Arkel, canonicorum ecclesie beati Petri Trajectensis, ad opus et ad
usus decani et capituli ecclesie beati Petri predicte. Quo facta ego Arnoldus de Utwijc
predictus ipsam terram a dictis decano et capitulo recepi conducti titulo
hereditarie perpetuo de herede in heredem possidendam sub annuo pacto triginta
librarum nigrorum denariorum grosso bcno regio turonense, pro sedecim denariis
colnputato, ipsis decano et capitulo infra octo dies post festum beati Petri ad
cathedram annis singulis sine aliquo impedimento et sine ulla diminutiane seu
defulcatione persolvendo. Quod si aliqua anno non facerem, extunc ipso facto
cado ab omni jure quod michi in dicta terra competebat et tamen solvere tenebor
pactum non solutum, et sic de herede in heredem. Et dicti decanus et capitulum
de ipsa terra disponere poterunt pro sua libera voluntate. Acta sunt hec in
Werthusen, Nycolao dicto Geyster, sculteto meo ibidern vice mea et ex mandato
meo speciali judicio presidente, presentibus Renzen de Werthusen, Petro Scolten,
Johanne Kever et aliis pluribus convicinis ibidem ad ipsam jurisdictionem
pertinentibus et ipsam terram ab omni occupatione liberam et absol.utam per jus
et sententias pronunciantibus prius et decernentibus ita quod ego de ipsa
vendere et obligare, transferre seu alias quocumque modo. disponere libere
possem pro meo libito voluntatis. In cujus rei testimonium dictis decano et
capitulo hanc litteram dedi sigillis nobilium virorum dominarum Gerardi, domini
de Horne, et Johannis, domini de Arkel, ac meo sigillo proprio roboratam. Et nos Gerardus, dominus de 1)
Horne et Johannes, dominus de Arkel, ad preces Arnoldi de Utwijc, qui premissa
omnia et singula coram nobis recognovit esse vera, sigilla nostra cum sigillo
Arnoldi predicti presentibus appenso apposuimus huic scripto in testimonium
premissorum. Datum et actum anno Domini MCCC undecimo, feria quarta post festum
Palmarum. Afschr. - Rijksarchief
te Utrecht, Cartularium Archief St. Pieter, inventaris no. 1, fol. 30. - 30
verso. Regest: S. Muller Fz.,
Regesten van het kapittel van St. Pieter, no. 143; P. L. Muller, Regesta Hannonensia,
blz. 39. Litt.: Inleiding, blz,
18, 86. 1) Hier heeft het handschrift nog het woord Arkel, hetwelk is
doorgestreept. 49. RECHTER EN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT, TEN
OVERSTAAN VAN HEN ARNOUD VAN UITWIJK, VOOR ZICH EN ALS VOOGD OVER ZIJN VROUW
HEILWIG; TEN BEHOEVE VAN DEKEN EN KAPITTEL VAN ST. PIETER TE UTRECHT AFSTAND
DEED VAN 26½ MORGEN LAND, GELEGEN ONDER DE JURISDICTIE VAN WAARDHUIZEN. 1311 Juni I3. Universis presentia visuris nos Baldewinus van den Worpe,
judex, Johannes dictus Paepe, Johannes dictus Hoghe, et Willelmus Danielis, scabini
in Woudrichem, notum facimus tenore presentium publice protestando, quod
constituta in judicio coram nobis Heylewigis, uxor Arnoldi de Utwijc, petivit
in judicio munburnum sibi dari. Igitur predicto ejus marito per jus et sententias in
munburnum sibi dato, idem Arnoldus pro se et uxore sua predicta et cum manu
ipsius uxoris resignavit ad usus dominorum decani et capituli ecclesie beati
Petri Trajectensis viginti sex cum dimidio jugera terre, jacentis in parochia
et in judicio de Werthusen inter terram Johannis dicti Clerc et Theoderici de
Werthusen indivise a parte orientali et terram domini Johannis de Rijswijc a parte
occidentali, et recognovit se ipsam terrain in judicio de Werthusen in quo ipsa
terra jacet prius resignasse et se debere ipsam terrain ab omni aggere, slusa
et exactione liberam imperpetuum conservare. In cujus rei testimonium nos
Baldewinus, judex, Johannes Pape, Johannes Hoghe et Willelmus filius Danielis,
scabini predicti, sigilla nostra apposuimus huic scripto. Datum et actum in
Woudrichem, anno Domini MeCCCe undecimo, die Dominico post octavas
1'enthecostes. Afschr. -
Rijksarchief te Utrecht, Cartularium archief St. Pieter, inventaris no. 1, fol.
30 verso-31. Regest: S. Muller Fz.,
Regesten van het kapittel van St. Pieter, no. 145. Litt.: Inleiding, blz.
18; 89, noot 2; 93; 95; 97; 104.
50. RECHTER EN
SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN, ARNOUD VAN
UITWIJK EN DRIE BORGEN BELOOFDEN, DEKEN EN KAPITTEL VAN ST. PIETER TE UTRECHT
GEDURENDE JAAR EN DAG TE ZULLEN VRIJWAREN TEGEN STOORNIS IN HET BEZIT VAN 26½ MORGEN
LAND ONDER WAARDHUIZEN. MOCHT DIT BEZIT BINNEN GENOEMDEN TERMIJN GESTOORD
WORDEN, DAN ZULLEN ARNOUD VAN UITWIJK EN ZIJN BORGEN IN GORINCHEM IN LEISTING
GAAN. 1311 Juni 13. Universis presentia visuris nos Baldewinus de Worpe,
judex, Johannes Pape, Johannes dictus Hoghe, et Willelmus filius Danielis,
scabini in Woudrichem, notum f acimus, quod canstituti in judicio coram nobis
Arnoldus de Utwijc, principalis, Willelmus et Theodericus, ejus fratres, et
Theodericus de Utwijc, filius domini Herberni militis, fidejussores,
promiserunt manu conjuncta venerabiles viros, decanum et capitulum ecclesie
beati Petri Trajectensis in viginti sex cum dimidio jugeribus terre, jacentis
in parochia et judicio de Werthusen inter terrain Johannis dicti Clerc et
Theoderi de Werthusen indivise a parte orientali et terram domini Johannis de
Risewijc, militis, a parte occidentali et in ejus possessione warandizare et
tenere per annum et diem sub hac forma, quod si ipsam terram infra annum et
diem aliquis impeteret, extunc ad monitianem dictorum decani ct capituli seu
ipsorum certi nuncii Arnoldus de Utwijc, Willelmus, Theodericus et Theodericus
predicti intrabunt unum hospicium, ita qui primo moneatur, primo intrabit in
oppido Gorinchem, ipsis per dictos decanum et capitulum seu ipsorum certum
nuncium assignandum, ibidem comedendo et dormiendo horis debitis et consuetis,
inde non recessuri nisi prius ipsa terra a dicta impetitione fuerit liberaliter
absoluta. Addito quod si aliquis ipsorum non jaceret vel interim moreretur per
hoc alii se non excusabunt set jacebunt ut est dictum. Et si aliquis ipsorum prapter metum
aut corporis egritudinem aut propter aliquam aliam causam jacere in loco
predicto non posset, ille alium equivalentem sibi pro se ponet; et ibidem
jacebunt suis propriis expensis. In cujus rei testimonium nos Baldewinus, judex,
Johannes Paepe, Johannes Hoghe et Willelmus, filius Danielis, scabini predicti,
sigilla nostra apposuimus huic scripto. Datum et actum anno Domini MCCC
undecimo, die Dominico post octavas Penthecostes. Afschr. - Rijksarchief
te Utrecht, Cartularium archief St. Pieter, inventaris no. 1, fol. 31-31 verso. Regest: S. Muller Fz.,
Regesten van het kapittel van St. Pieter,. no. 146; P. L.
Muller, Regesta Hannonensia, blz. 40. Litt.: Inleiding, blz.
18. 51. ARNOUD VAN UITWIJK ERKENT DOOR HET KAPITTEL VAN ST. PIETER
TE UTRECHT VOLDAAN TE ZIJN VAN EEN SOM VAN 300 POND ZWARTE PENNINGEN, WEGENS
DEN VERKOOP VAN 26½ MORGEN LAND ONDER WAARDHUIZEN. 1311 Juni 16. Regest: S. Muller Fz.,
Regesten van bet kapittel van St. Pieter, no. 147. Litt.: Inleiding, blz.
18. 52. SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM GETUIGEN, DAT TWEE PARTIJEN, DIE
TE WOUDRICHEM GEVOCHTEN HEBBEN, ZICH TE DIER ZAKE HEBBEN ONDERWORPEN AAN HET
ZEGGEN VAN GERARD VAN HORNE. DEZE LEGT, NA VERSCHEIDENE PERSONEN ONDER EEDE
GEHOORD TE HEBBEN, PARTIJEN EEN ZOEN OP. EEN VAN BEIDE PARTIJEN MOET 250 POND
BETALEN. WORDT DIT BEDRAG NIET OP DE VASTGESTELDE TIJDSTIPPEN VOLDAAN, DAN ZAL
DE HEER HET BIJ DE LOMBARDEN MOGEN OPNEMEN. DESGEVRAAGD ZULLEN DE SCHULDIGEN
DAN HOOFDSOM EN RENTE MOETEN VOLDOEN. BLIJVEN ZIJ DAARMEDE IN GEBREKE, DAN
ZULLEN ZIJ IN LEISTING MOETEN GAAN. ZIJN ZIJ VEERTIEN DAGEN IN LEISTING
GEWEEST, DAN ZAL DE HEER TOT EXECUTIE MOGEN OVERGAAN. DE BORGEN BLIJVEN
AANSPRAKELIJK. 1313 Juli 25 Wi Jan de Pape, Claes uten Campe, Claes Andriessone,
Peter Lens ende Jan de Hoghe, scepenen tot Wouderechem, maken cont ende kenleke
allen denghenen, die desen brief selen sien ende hoeren lesen met kennissen der
waerheit, dat wi daerover gheroepen waren alse scepenen, dat en edel man, onse
lieve here, mijn here van Horne er.de van Althena ende van Peruweis, en seggen
ane heme nam tusschen tvee partien, die ghevochten hadden te Wouderechem, dats
te verstane dene partie Willem de Hoghe ende Hovelman ende al hore helperen ane
dene side, ende Boudene van den Worpe ende sine helperen ane dander side, ende
beide dese partien ende hore helperen verborghet hebben ende versekert elc voer
tsine in ghesamender hant ende onghescheiden ende kennen, dat onse here van
Hoerne voerghenompt sijn segghen gheseit heeft met alsulken worden, alse huerna
ghescreven staen. Wi Gheraert, here van Hoerne, van Althena ende van
Pereweis, maken cont allen denghenen, die desen brief selen sien ende hoeren
lesen met kennisse der waerheit, dat Willem de Ho-,he ende Hoevelman ende al
hore helperen ane ons bleven sijn van enen tvie ende vechtene, die ghevallen es
tusschen Willeme ende Hoevelmanne ende horen helperen ane dene side ende
Boudene van den Worpe ende sinen helperen ane dander side, welc tvi ende
vechten gheschiede des Manendaghes na belokenen Paesken, dat naestleden es,
ende wi ons daerop versien hebben ende beraden met onsen maghen, met onsen
mannen ende met onsen vrinden, soe segge wi onse seggen bi alsulker waerheit,
alse wi vernomen hebben van goeden lieden ende wittachteghen ende bi hcren ede,
dat Willem ende Hoevelman ende hore helperen voerghenompt jeghen ons ende
jeghen onse heerlecheit met hoverden ghedaen hebben in onser port van
Wouderechem, dat wi verbetert willen hebben, ende seggen, dat Willem ende
Hoevelman ende alle hore helperen voerseit ons gheven selen tveehondert pond
ende vijftech pond, enen groeten ouden conincs tornoysen voer sestien penninghe
of payment daerjeghen alsoe goet, te ghevene ende te betaelne half te sente
Mertensmisse naesttoecomende ende dander helft te Kersavonde daerna
naestvolgende; hieraf selen gheven Willem de Hoghe ende sine tvee sonen, Jan
ende Gheenken, tsestech pond, Aert Hoevelman tvintech pond, Jan Liebrechtssone
tvintech pond, Godeken, sijn brueder, ellef pond, Jan van der Eme ende sine
sone Claes vijf pond, Clauwaert de Smet ende Claes, sijn sone, tvee pond,
Vranke de Mersman ende Noyde, sijn sone, sestien pond, Claes Baudekenssone tien
pond, Henne Liebrechtssone van den Zande ende Jacop ende Andries, sine brueder,
tvintech pont, Kerstiaen van der Visschen tvee pond, Ghibe van der Haren een
pond, Lammerken, sijn neve, en pond, Coppeken van Ghaveren drie pond, Willem
Oekensone vijf pont, Jan Gherardssone van Eten tvee pond, Claes Wouter
Holensone vijf pont, Jan, Sander ende Willem Geerborghen kinder drie ende
dertech pont, Lammeken Belensone ses pond, Herman Rutinc tvee pond, Liebrecht
Jan Mererssone tvee pond, Jacop Andriessone tien pond, Welueken, heren Gilijs
Papensone, vijf pond, Haec Heermanssone en pond, Jacop uteri Gasthuze en pond,
Diederic, sijn brueder, en pond, Ghodeken Mebrecht en pond, Tielman Jan
Riebrechtssone vijf pond. Waert dat sake, dat men ons dese voerghenomde somme
van ghelde met en ghave ten voerseiden daghen, soe mochte wijt te coste winnen
ter lombaerde, dat pond omme viere penninghe de weke, tot ons selves seggens.
Ende alse wi daer niet langher in staen en willen, soe selense ons quiten beide
van coste ende van hoestoles. Ende deden sijs niet, soe souden si in comen tot
onset maninghen of ans ghewarechs boden te Wouderechem, te leistene op horen
eighenen cost in ene herber-he, die anse bode hen wisen sal, ende niet uut te
scheidene, si ne hebben ons ghequyt beide van' coste ende van hoeftde. Ende
alsi vertinnacht gheleist hebben, soe moghe wi ons doen rechten, ghelijc dat wi
ons van verboernessen doen rechten. Voert sae es onse seggen, dat alle die
borghen, die besegelt sijn onder der scepene zegele, doe wi tseggen ane ons
namen, borghen selen bliven in ghesamender hand ende ongescheiden. Voert soe es
anse seggen, dat Willem de Hoghe ende Hoevelman ende alle hore helperen
voerseit versoent selen sijn jeghen Boudene van den Worpe ende sinen helperen
eweleke ende ummermeer. Waert dat sake, dat yeman van desen voerghenomden
partien ende horen helperen onse seggen of onse zoene brake, die hadde verboert
sijn lijf ende sijn goet. Ende waert oec alsoe, dat yeman van desen
voerghenomden partien heme becroende, dat zoene op heme te broken ware, dat
saude staen tot onser provinghe, weder si te broeken ware of en ware. Ende ware
si te broeken, dat soude wi doen beteren tot onsen goetdinkene; nochtan soude
dese zone vaste ende stade bliven. Ommedat wi, scepene varseit, daerover gheweest hebben,
daer alle dese voerscrevene stucken gheschieden, soe hebbe wi onse segele ane
desen brief ghehanghen in orconscape ende vestinesse alre dine. Dit waert
ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert ende dertiene, in sente
Jacopsdaghe. Met de uithangende
zegels van Jan de Pape, Claes uten Campe, Peter Lens en Jan de Hoghe in bruine
was (zegel van Claes Andrieszoon verloren). Oorspr. - Archief
Altena, no. 16. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 50. Litt.: Inleiding, blz.
66. 53. GERARD I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERLEENT AAN DE ABDIJ
VAN BERNE HET VOORRECHT DAT DE KLOOSTERLINGEN, NOCH DE GOEDEREN DER ABDIJ, IN
HET LAND VAN ALTENA IN ARREST GENOMEN OF IN RECHTEN BETROKKEN ZULLEN MOGEN
WORDEN, TENZIJ ZIJ TEN OVERSTAAN VAN EEN RECHTERLIJKE AUTORITEIT IN HET LAND
VAN ALTENA EENIGERLEI VERBINTENIS OP ZICH GENOMEN ZOUDEN HEBBEN. MOCHT BIJ VERHOEFSLAGING
VAN DEN MERWEDEDIJK DE ABDIJ ALS EIGENARES VAN DE VROUWENWEIDE DIJKPLICHTIG
WORDEN, DAN ZAL DE HEER VAN ALTENA DIEN DIJKPLICHT OVERNEMEN. 1314 Januari 4 of 1315 januari 3. Wi Gheraerd, here van Hoerne, van Althena ende van
Parweys, doen kont ende kenlec al denghenen die desen brief zolen zien of horen
lesen met kennessen der waerheyt, dat wi gheloeft hebben ende gheloven den abt
van Berne ende sinen convente ende die onder hem sijn, omme sunderlinghe
vrienscap die wi ende onse houderen ghehadt hebben ende hebben ten voerseeghden
abt ende den canvente, dat niemen hem noch hore goet besetten, noch beclaghen
enne mach binnen onsen lande van Althena, en si dat si ghelaeften ghedaen
hebben of noch doen voer ons of voer onse richter of voer onse scepenen of voer
onse heemraderen van onsen lande van Althena, uut[gese]t al ons rechts ende
onser heerlecheyt dat si die gheloeften voldoen zolen. Voert hebben wi gheloeft
ende gheloven, waert dat eneghe cavelinghe viele op den dijc ane de Merwede ende
de Vrouweweyde dijc moeste nemen, so souden wi then dijc nemen ende hauden of
then dlic die onse was, die de moneke van der Vrouwenweyde ghehouden hebben. Ende ommedat dese dinghe aldus sijn, so hebben wi desen
brief open ghezeghelt met ansen zeghele int jaer ons Heren doe men screef
duzentech drieondert ende viertyene, tsVridaeghs voer Dertyendach. Zegel verloren. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., F, no. 103 (I, 33).
54. GERARD, HEER
VAN ALTENA, HORNE EN PERWEZ, LAAT DE RADEN EN DE GEHEELE BURGERIJ VAN LUBECK
WETEN, DAT HIJ DE BURGERS VAN LUBECK ALLE KLACHTEN, WEGENS DEN AANVOER VAN HUN
GOEDEREN, EN ALLE MISDADEN OF OVERTREDINGEN IN ZIJN GEBIED KWIJTSCHELDT, EN
DAT HIJ DIE BURGERS IN ALLES ZAL BEGUNSTIGEN 1). 1315 Mei 16. Gedrukt: Urkundenbuch
der Stadt Lubeck, deel II, ze helft, 1858, no. 1042, b1z. 969. 1) Her is
niet zeker, doch m.i. waarschijnlijk, dat hier speciaal gedoeld is op aanvoer
in de heerlijkheid Altena. Onder den eigenlijken inhoud der oorkonde is,
blijkens den gepubliceerden tekst, met andere hand aangeteekend: Hanc litteram
procuravit vobis Liborius, vester hospes in Riocto. In een voetnoot deelt de
uitgever mede: "Vom Ortsnamen ist nur zu lesen: Riocto, mit der
gebrauchlichen Abbreviatur fur ua oder ra uber dem i." Ik waag de
veronderstelling, dat wij hier met een verbastering van Woudrichem te doen
hebben. De brief is gegeven te Wyerthe, d.i. Weert. 55. GERARD VAN HORNE HEER VAN ALTENA,
MAAKT BEKEND, DAT HIJ MET VROUWE ALEYD, VROUWE VAN PUTTEN EN STRIJEN,
OVEREENGEKOMEN IS, DAT ZIJN OUDSTE ZOON WILLEM EN ALEYDS DOCHTER OEDE MET
ELKAAR ZULLEN TROUWEN OP DE IN DE OORKONDE IN DEN BREEDE OMSCHREVEN VOORWAARDEN.
HEER GERARD STELT BORGEN VOOR DE NAKOMING ZIJNER VERPLICHTINGEN. WANNEER HIJ
DIE VERPLICHTINGEN NIET MOCHT NAKOMEN, ZULLEN HIJ EN DIE BORGEN IN LEISTING
GAAN. 1315 December 21. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 78, fol. 40 verso-41. (Brief van Aleyd van
denzelfden datum, ibidem, fol. 43-43 verso en Leenkamer Holland, no. 80, fol. 18-20). Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 61, 56. GERARD VAN HORNE HEER VAN ALTENA,
VERKLAART VAN VROUWE ALEYD, VROUWE VAN PUTTEN EN STRIJEN 100 POND ZWARTE
TOURNOIS ONTVANGEN TE HEBBEN, ALS GEDEELTELIJKE BETALING VAN DE HUWELIJKSGIFT
VAN HAAR DOCHTER OEDE. 1316 Februari 28 Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 78, fol. 41. 57. Graaf WILLEM III VAN HOLLAND MAAKT
BEKEND DAT GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VOOR DEN GRAAF BORG IS GEBLEVEN
JEGENS FLORIS BERTHOUT VOOR DE KOOPPRIJS VAN DE STAD MECHELEN EN BELOOFT HEM
GERARD VAN HORNE, DESWEGE SCHADELOOS TE ZULLEN HOUDEN. 1316 Maart 11 Met uithangend zegel
in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena no. 31 Gedrukt van Mieris, II
blz. 151 (aldaar onjuist gedateerd) Litt.: Prfschr., blz.
16 58.
GAAF WILLEM III VAN
HOLLAND GEEFT WILLEM VAN STRIENE EEN HUIS MET DRIE MORGEN LAND TE WOUDRICHEM IN
LEEN, WELK HUIS EN LAND DEZE DE GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1317 Februari 5. Willem,
grave van Henegouwen etc. Makent cont allen luden dat Willaem van Strienen ons
upghedraghen heeft die woninghe daer hi in woent, met drien morgen lants, die
daer ane gelegehen sijn, binnen Woudrichem, welke woeninghe ende lant hi van
ons in manschepen ontfanghen heeft, van ons houdende ende van onsen
nacomelinghe tote ene rechten erfleene. in orconde desen brieve beseghelt met
onsen zeghele. Ghegheven tote sente Gherdenberge den Zaterdaghes na onser
Vrouwendach lichtmisse, int jaer ons Heren MCCC ende zestiene. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 2. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 2 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 70. 59. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT
JAN HOUTSZOON EEN HUIS MET ZES MORGEN LAND ONDER SLEEUWIJK IN LEEN, WELK HUIS
EN LAND DEZE DEN GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1317 Maart 19. Willaem, grave van Henegouwen, etc. maken cont allen
luden, dat voer ons quam Jan Houts sone ende droech ans up toec enen vrien
eyghen sine Rroninghe ende sine husinghe met zesse morghen lants, legghende
binnen den gherechte van Selewijc, ende wi hebbent hem weder verlient van ons
ende van onsen nacomeiinghen, hem ende sinen nacomelinghen tote enen rechten
eerfleene. In orconden desen brieve bezeghelt met onsen zeghele. Ghegheven in
1Vliddelburch, des Saterdaghes na midvastene int jaer ons Heren MCCC ende
zestiene. Afschr. - Leenkamer
Holland, no, 22, fol. 2. Regest: Muller, Regesta Hannanensia, blz. 71.
60. GRAAF WILLEM
III VAN HOLLAND GEEFT WILLEM HEYNEMANSZOON VAN UITWIJK EEN HUIS MET HOF EN VIJF
MORGEN LAND ONDER UITWIJK IN LEEN, WELK GOED DEZE DEN GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1317 Maart 19.
Willaem, grave van Henegouwen, etc., maken cont allen luden, dat voer ons quam
Willaem Heynemans sone van Uutwijc ende droech ons up toet enen vrien eyghen
sijn huis ende sijn hof met vijf morghen lants, daer ane legghende binnen den
gherechte van Uutwic, ende wi hebbent hem weder verlient van ons ende van onsen
nacomclinghen hem ende sinen nacomelinghen tote enen rechten eerfleene. In
erconden desen brief bezeghelt met onsen seghele. Ghegheven in Middelburch, des
Zaterdaghes na midvasten int jaer ons Heren MCCC ende zestiene. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 2 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 71. 61. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM SCHELDT GHESE, DE DOCHTER VAN
DEN GRUITER, HAAR MOEDER AL DATGENE KWIJT, WAAROP ZIJ KRACHTENS EEN DADING, MET
BETREKKING TOT HET RECHT VAN DE GRUIT TE WOUDRICHEM GESLOTEN, AANSPRAAK ZOU
KUNNEN MAKEN. VERVOLGENS DRAAGT ZIJ DIT RECHT AAN HAAR ZOON OVER. 1317 Juli 4. Wi Peter Lens ende Gheraet Haec, scepen tot Woudrichem,
oirconden ende kennen met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat voer
ons quam, alse voer scepen, Ghese sgruters dochter, ghesons lijfs ende machtich
hare sinne, ende scaut quite hare moeder van then dadinghe, dat si hadde alse
van der hantveste van der gruten van Woudrichem. Voert quam si voer ons scepen
ende droech op Jan, horen sone, die grute met alle horen recht ende horen
onrecht, dat hcre bestorven is van horen vader, ende gontste hem der hantveste
wale van der gruten van Woudrichem, die hi ghiede ende liede dat hi hadde, ende
gaf hem dat utescrift van der voerghenoemder hantveste, ende verteech daerna op
ende verhalmede na op alse tot Jans behoef voerseeght. Hierover waren alse
marine des heren van den lande Jan uten Campe ende Jan Brienssone ende Willem
van Strine. Ghegheven int jair ons Heren dusent driehondert ende seventien, des
Manendaechs na sinte Peters ende sinte Pauwelsdach. Met de uithangende
zegels van Peter Lens en Gerard Haee in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 82. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 74. 62. JAN VAN ARKEL BELOOFT, UIT NAAM VAN ZIJN BROEDER CLAES EN
DIENS ECHTGENOOTE LISEBET VAN EMMICHOVEN, DAT DE HEER VAN HORNE HET GERICHT VAN
EMMICHOVEN EN UTERSPIJK ZAL MOGEN LOSSEN TEGEN EEN REDELIJKE SOM GELDS. 1321 Januari S. Wi Jan, here van Arkel, maken cont ende kenleke allen
denghenen, die desen brief selen sien ende horen h.sen, met kennissen der
waerheit, dat wi ghcloeft hebben ende gheloven voer Clase, onsen broeder, ende
Lisebetten, sinen wive, Heinrics dochter was van Emmekoven, enen edelen manne,
den here van Hocrne, dat hl of sine gherven quiten mach of quiten moghen na
heme, dat gherichte van EmmekGVen ende Uterspijc, omme enen redeleken ende
mogheleken penninc, sonder enegherhande arghelist. In orconscape hieraf soe hebbe wi desen brief open doen
segelen met onsen segele. Dit waert ghedaen int jaer ons Heren dusent
driehandert ende een ende twintech, des Manendages na Jaersdaghe. Met
uithangend zegel in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 32. Regest: Muller, Regesta Hannonensia,
blz, 102 (op 1322 Jan. 4). 63. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND
BEVEELT GHIZE LAURENSZOON DE ZAKEN, WELKE DEN HEER VAN HORNE AANGAAN, AANHANGIG
TE MAKEN VOOR DEN BALJUW VAN ZUID-HOLLAND. DE GRAAF WAARBORGT DE RECHTEN, WELKE
DE HEER VAN HORNE IN HOLLAND HEEFT. 1321 Februari 21. Wi Willaem, grave van Heneghouwen, van Holland, etc., maken
kond allen luden, dat wi Ghize Laurens sone bevolen hebben ende bevelen mit
desen brieve, recht te pleghen voer onsen baelju van Zuytholland, alse van
sheren weghen van Hoirne, ende ghewaren hem in dien rechte mit desen brieve
alse van sulken goede alse die here van Hoirne in onsen lande heeft, behouden
ons rechts ende sulker machte ende beveelnesse als wi onsen baelju van
Zuytholland bevolen hebben, ghedurende tot onsen wedersegghen. In orkonde desen
brieve, etc. Ghegheven tote Mabougen up sinte Pietersavond in den lenten int
jaer ons Heren MCCC ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. zz, foi, 14. In margine is aangeteekend: per dominum. Regest:
Muller, Regesta Hannonensia, blz. 92. 64. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM
DRAGEN TIELMAN WILLEMSZOON, NEUDE VRANKENSZOON EN GIELIS VAN ECHT GEZAMENDERHANDS
HET RECHT VAN DE GRUIT TE WOUDRICHEM OVER AAN HEER GERARD VAN HORNE. 1321 September 6. Wi Willem van Striene ende Tielman Janssone, scepen tot
Woudrichem, orconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat voer
ons quamen, alse voer scepen, Tielman Willemssone, Neude Vrankensone ende
Gielijs van Echt, ghesons lieves ende machtigher sinne, ende drobhen op met
ghesamender hand heren Gheraede, heere van Hoerne, die hantveste van der grute
tot Woudrichem ende enen scepenenbrief van Woudrichem, sprekende, dat Gheese
sgrueters dochter quite scaut voer scepen ende voer des heren manne van Hoerne
een dedinghe, dat si teghen hare moeder hadde van der hantveste van der grute
tot Woudrichem, ende dat Gheese voerseeght Janne den Gruter, haren sane, die
voersproken handveste wale gondc, die hl ghiede ende liede, dat hl haddc. Ende
dese voerghenaemde Tielman, Neude ende Gielijs gaven heren Gheraede, here van
Hoerne voerseeght, die voersprokene brieve ende alle hore recht ende alle hore
onrecht, dat si daerane hadden, ende si verteghen daerna op ende verhalmeden daerna
op alse tot sijnre behoef. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert ende een
ende twintich, des Sonnendaghes na sinte Gielijsdach. Met de uithangende zegels van Willem van Striene en Tielrnan
Janszocn in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 82. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 98. Litt.: Prfschr., blz.
40. 65 GERARD I VAN HORNE, HEER VAN
ALTENA, BELEENT ZIJN AANVERWANT JAN DE BORCHGRAVE MET DERTIG MORGEN LAND, DIE
GELEGEN ZIJN "TEN WIELE". 1321 September 26. Wij Gheraert, heere van Hoern, van Altena, van Perweys ende
van Herlaer, maken cont, allen Iuden die desen brief sullen sien of horen lesen
met kennisse der waerheyt, dat wi verlijt hebben Jan den Borchgreven, onsen
zwagher, dertich morghen lants, die ghelegen sijn ten Wiele, met der hofstat,
die daertoe behoert, tenen rechten erfleen. In orconde onser mannen heren Jans
van Rijswijc, ridder, Heinrics Botse, Vastraets van Ghiessen, Jans van Oyen
ende Hughen Volprechts soens. In orconde der waerheyt hebben wi desen brief
open beseghelt met onsen zeghel. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhcndert
ende ene ende twintich des Saterdages voer sinte Bavendach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 30. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 98. 66. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND
VERGUNT AAN WILLEM VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, EEN NIEUWE SLUIS TE BOUWEN IN DEN MAASDAM. 1322 Augustus 27. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 300. Litt.: Prfschr., blz.
So. 67. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERBINDEN JAN
VAN GROESBEEK EN ZIJN BORGEN ZICH JEGENS DEN GEMACHTIGDE VAN WILLEM (IV) VAN
HORNE AAN DEZEN 220 POND TE BETALEN, VOOR HET GEVAL DE TIENDEN VAN DE WERKEN
BIJ VONNIS AAN DEN HEER VAN HORNE WORDEN TOEGEWEZEN. 1322 September 3. Jan Briens sone, Bcrnt die Smit, Gheraet Peter Leens sone,
Gheraet Haec, Willem Wisse ende Ghisebrecht van Riede, scepen tot Woudrichem,
orconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat voer ons quamen
alse voer scepen Jan van Groesebeec, Arnt van Creienstein, Didderic die
Borchgraeve, Jan sijn sone, Willem van Striene ende Hughe Volprechts sone ende
gheloveden met ghesamender hand, alse sakewoude, Enghebrechte van Andle tot
Willems behoef van Hoerne van der tiende van der Werken, tusschen Irics wal
ende Wouter Heyen sloet gheleghen, twee hondert pont ende twintich pont svarten
torn., den goeden groten conincs torn. te payen voer sestien penninghe ofte
payment daer voer also goet ende te gheldene die een helft tot Paeschen ende
die ander helft toter Ghiecenre merckt, die nu naest comende sijn, in maniren
alse hyrna bescreven is: dat Willem van Hoerne die voersproken tiende
anespreken sal ende kalen~ gieren voer Paeschen nu naest comende. Ende waer dat
sake dat Willem voerseeght die tiende wonne met rechte voer Paeschen, so sal hi
dit voersproken ghelt opheffen. Waer oec dat sake dat hl die tiende voer
Paeschen niet en wonne, ende dat bleve in deedinghe ende in vonnisse, so dat
dese voersproken daghe van desen ghelde leden, so macht Jan van Groesebeec dit
voersproken ghelt opheffen, maer dese sakewcude souden voert bliven in die
gheloeft van desen ghelde tot dire tijt dat dat gheeindt ware met rechte ende
met vonnisse. Wonne Willem van Hoerne voerseeght die voersproken tiende met
rechte ende met vonnisse, so selen si hem dit veersproken ghelt gheven des
anderdaghes. En gaven si hem dat ghelt dan niet, so selen si hem twiscat pande
gheven van horen ghereetsten goede daer hiet bewisen mach ende die sijn eighen
te blivene. Waer oec dat sake dat Willem van Hoerne die tiende niet en wonne
alse voerscreven is, sc selen Jans borghen van Groesebeec voerseeght quite sijn
van desen ghelde. Waer oec dat sake dat Willem van Hoerne voerseeght dese
voersproken tiende niet ane en sprake voer Paeschen nu naest r_omende, so selen
Jans borghen van Groesebeec voerseeght quite sijn van desen ghelde ende Jan van
Greesebeec soudt opheffen. Ende die houder des brieves is maenre des ghelts. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert ende twee ende
twintich, des Vriedaghes na sinte Jansdach alse hi onthovet wart. Met de
afhangende zegels van Jan Brienszoon, Berend de Smid, Gerard Peterszoon, Gerard
Haec, Willem Wisse en Gijsbrecht van Riede in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 84. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 110. 68. WOUTER, HEER VAN KEPPEL, EN ZIJN ECHTGENOOTE JUTTE DRAGEN
HUN GOED IN HET LAND VAN ALTENA, GENAAMD DEN KETTELDUNC, OVER AAN HEER HERBEREN
VAN ARKEL. WOUTER BELOOFT, DAT HIJ TEN OVERSTAAN VAN DEN HEER VAN ALTENA, VAN
WIEN HET GOED IN LEEN WORDT GEHOUDEN, AFSTAND ZAL DOEN VAN ZIJN RECHT, EN DAT
HIJ ZIJN STEUN ZAL VERLEENEN, OPDAT HEER HERBEREN HET IN LEEN ZAL KRIJGEN. HIJ
STELT TWEE BORGEN VOOR DE NAKOMING ZIJNER VERPLICHTINGEN. 1323 Mei 21. Met restant van het
uithangend zegel van Wouter van Keppel in groene was; dat van jutte verlcren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 99. 69. DE ROOMSCH-KONING LODEWIJK (VAN BEIEREN) GEEFT AAN GERARD
VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, DEN MARKTTOL TE WOUDRICHEM IN PAND, DIEN HIJ
TEVOREN VAN DEN KEIZER TE LEEN HIELD. 1323 December. Lodowicus, Dei gratia Romanorum rex,
semper augustus, universis presentes l‘teras inspecturis gratiam suam et amne
bonum. Attendens grata obsequia que nobilis vir, Gerardus de Hornn, de Althena
et de Peruwijs, nobis et imperio impendit et impendere poterit in futurum, theolonium
in oppido de Woudrichem, quod ab itnperio tenetur, quadque dictus nobilis
quibusdam terminis per annum de d‘versis mercimoniis recipcre consuevit
bcnign‘tate regia approbatus, extunc inantea titulo pignoris obligamus e‘dem et
suis heredibus seu successoribus pro vig‘nti milibus librarum turnens‘um
parvorum, continue recipiendum qua(u)sque nos aut nostri successores theoloneum
hujusmodo pro dictis viginti milibus librarum obligatum volu(er)imus liberare 1)
et acquitare. Et ut premissa inviolabiliter observentur et robur habeant
firmitatis, presentes literas sigillo majestatis nostrae duximus communiri.
Datum Colanie mensis Decembr‘s anno Domini millesimo CCC XXIII, regia vero
nostra manu propria. 1) Het hs. waarnaar is afgedrukt heeft: luere. Afschr. - Archief
Altena, no. 10. Ander afschr.: Archief
Altena, no. 37. Gedrukt: Neues Archiv
der Gesellschaft fur δltere deutsche Geschichtskunde, XLIX (d932), S. 535, no.
17; S. 548, III. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 123. Litt.: Prfschr., blz. 18-22,
50. 70. SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT ENGELBERT VAN ANDEL
TEN OVERSTAAN VAN HEN VERKLAARDE DE GROOTE EN KLEINE TIENDEN VAN GIESSEN VAN
DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER VOOR ZIJN LEVEN IN PACHT TE HEBBEN GEKREGEN.
VIJF PERSONEN STELLEN ZICH GEZAMENDER BAND BORG, DAT ENGELBERT VAN ANDEL DE UIT
HOOFDE VAN DEZE PACHT OP HEM RUSTENDE VERPLICHTINGEN ZAL NAKOMEN. MOCHT ENGELBERT
ZIJN VERPLICHTINGEN NIET NAKOMEN, DAN ZULLEN HIJ EN DE BORGEN TE WOUDRICHEM IN
EEN HERBERG IN LEISTING GAAN. 1324 October 11. Wi Jan Briens sone, Vranke Arneutekens sone, Gheraet Haec
ende Willem van Tule, scepen tot Woudrichem, Grconden met desen brieve,
beseghelt met onsen seghelen, dat voer ons quam Enghebrecht van Andle, knape,
ende beliede hem des voer ons, dat hl ontfanghen hevet in pachte tot sinen
live, van eersamen lieden, den deken ende capetel van Oudemonster tot Utrecht
alle horen tiende, beide, groet ende clene, die si ligghende
hebben te Ghiecen ende die ter tienden van Ghiecen toebehoert tot allen tiendrecht,
om hondert pont ende dertich pont svarter tornoysc, enen goden groten conincs
tornoyse vor sestien penninghe ende enen goden hollanschen vor twee penninghe
gherekcnt, oft paymeint daer jeghens, te betalen jaerlijcs op sinen arbeit ende op sincn coste, deser vorseider heren cameraer in hore
kerken tot Utrecht, die een helft in grote Vastelavond ende die ander helft op
cien Pincstedach vol ende al, oft binnen viertien daghen daerna ombegrepen van
elken termine, met dusghedanighen vorwaerden: Waer dat sake dat Enghebrecht
vorseid ter enighen vorscrevene termine vcrbrake, alse dat hl sinen pacht niet
en betaelde, so hoe dat toe quame, buten des vorseiden capetels scout, so vel
hl van allen rechte, dat hl hadde an desen voerseiden tiende, sonder enich wedersegghen,
ende dese tiende sonde dan vrieliken weder comen ane desen vorseidenheren, haren vrien wille mede te doene, waert dat sine ane
nemen wouden, ende nochtan sal Enghebrecht voerghenoemt betalen sinen verseten
pacht, metten coste ende scade, dien die deken ende capetel vorseid daer om
doen ende doghen selen, tot hoers selves simpel segghen, oft eens van den
capetel a-ft hoers ghewaerden boden, sonder eet ende sonder enich proeve meer
daer om te doene. Ende om die meere sekerheit so hevet Enghebrecht voerghenoemt
op alle dese vorscreven evorwarde nborghen ghese tende sakewoud emet hem selven,
alse Willem Jacobs sone van Berkel, Vastraet Jacobs sone van Berkel, Herman
Jacobs sone van Berkel, Gheraet Arnouds sone van Oversteghe ende Jacob Wouters
sone van Berkel, met ghesamender hand, elc voer al ende onghesceiden in deser
maniren: waer dat sake dat Enghebrecht voerghenoemt dese vorscrevene vorwaerden
niet en hielde vol ende al, oft in enighe punte verbrake, so soude hl ende sine
vorseide borghen te maninghe des dekens ende des capetels vorseid oft hoers
beden in comen, sonder wedersebghen, also, so wien dat men iersten maende, die
soude iersten in comen te Woudrichem in ene herberghe, daer se deser voerseider
heren bode in wisede, aldaer des daghes rechte maeltiden tetene, hem selven
ende den vorseiden bode te winnen, dane niet te sceiden, desen vorseiden heren,
dien deken ende capetel, en si van desen vorscreven vorwarden valdaen. Ende
alse dese vorseide Enghebrecht ende sine borghen viertien daghe gheleist
hebben, ist dats dese vorseide heren of hore bode beghert, so sal men hem u e
panden al dat hem an desen vorscrevenen vorwarden ghebreket ende afterstadich
is. Ende dese vorseide borgher en selen uter leistinghe niet varen, eer dat
desen vorseiden heren voldaen is. Ende waer dat sake dat enich van desen
vorseiden borghen hiren binnen storve, so sal Enghebrecht vorseid setten enen
anderen goeden borghe in des gheens stat, die van sinen vorseiden borghen
ghestorven ware, binnen viertien daghen na maninghe des dekens, des capetels
oft hoers boden.
Vort waert dat hi des niet en dade, so sal hl ende sine
varseide borghen te maninghe deser vorseider heren oft hoers boden in comen
leisten te Woudrichem in ene herberghe in alle dien vorwarden alse hyr voer bescreven
staet, ende daer niet ute te sceiden, hl en hebbe enen anderen goden borghe
gheset in des doeden stat. Ende waert dat Enghebrecht voerghenoemt aft enich van sinen
vorseiden borghen dan laghe voer ander scout of selve van kenliker noet niet
leisten en mochte, die sal voer hem legghen enen goeden anderen cnape. Ende wacr oec dat sake, dat dese varseide Enghebrecht oft
enich van sinen vorseiden borghen in desen voerscreven vorwaerdeu sijn trouwe
verbrake - dat God verbiden moet -, daermede en moghen hem die ander niet
bescudden, noch dese vorseide heren en sijn niemant sculdich trouwelaes te
scelden ofte verwinnen met enighen rechte, si ne willent doen, noch men sals
hem niet verghen. In orconde ende vcstenisse deser dinghe, so hebben wi scepen
voerghenoemt onse seghele an desen brief ghedaen. Ende wi Willem, Vastraet,
Herman, Gheract ende Jacob voerghenaemt orconden ende kennen, onder seghele
deser vorseider scepene, dat wi borghen ende sakewoude sijn ende verwilcoren
ons met Enghebrecht voerghenoemt tot alle dien vorwarden, die hyr voer
bescreven staen ende gheloven met ghesamcnder hand, elc voer al ende
onghesceiden, alle dese vorscrevene vorwarden vast ende ghestade te houden ende
vol te doen met goeden trouwen. Ghegheven int jaer ons Heren derticnhondert
ende vier ende twintich, des Donredaghes na sinte Victorsdach. Met uithangende zegels van Jan Brienszoon, Frank
Arneutekenszoon, Gerard Haec en Willem van Tule in bruine was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, I, no. 48. Regest: Muller, Regesta
Hannonensia, blz. 134. 71. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND BELOOFT VROUWE OEDE, ECHTGENOTE
VAN WILLEM IV VAN HORNE EN HAAR KINDEREN, NA WILLEMS DOOD TE ZULLEN HANDHAVEN
IN HET BEZIT VAN DE HEERLIJKHEID ALTENA. 1325 Maart 6. Wi
Willem, grave etc., maken cont allen luden, dat wi beloven joncfrouwen Oeden,
des heren dochter van Putten, Willems wijf van Horne, ende haren kinderen, die
si hebben zal bi Willem vorss., te houden na Willems doot in den goede van
Outena, alset ghesproken was in den huwelic, doe Willem ende joncfrouwe Oede
vorss. versamenden ende die here van Horne verborghet hevet ende met brieven
versekert. In orconde etc. Ghegheven tote sente Gheerdenberghe, des eersten
Woensdach in Maerte int jaer XXIIII. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 13, fol. 76. In margine is
aangeteekend: In Zuithollant. Per daminum comitem et Willelmum camerarium. 72. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN IWAN VAN
VUREN EEN HALVE HOEVE LAND, GELEGEN AAN DE LAGE ZIJDE VAN DE WERKEN, ALSMEDE
EEN TIEND, IN ERFLEEN. 1325 September 28. Wi Willem van Hoern maken cont ende kenliken allen den
ghenen, die desen brief soelen sien oft horen lesen met kennis der waerheyt,
dat wi Yewane van Vueren hebben verlijt een halve hoeve lants, die ghelegen is
acn die leghe side van der Werken tusschen her Wouters land van den Roeve aen
die ene side ende Wouters land van Hedcl aen die ander side, tote enen rechten
erfleen, ende die tiende die hl van ons hout in dien selven rechten verlijt.
Hier cvn-r was mit ons Engbrecht van Andel, Dideric Oem ende Herman de Blonde,
als man. Omdat wi willen, dat dit vast ende ghestade si, soe hebben wi dit
bcseghclt open mit onsen zeghel. Ghegheven int jaer ons Heren alse men scrivet
MCCC vijf -ende twintich, op sinte Michiels avond. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 31. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 143. 73, GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT DIRK VAN ECHT EEN HUIS EN HOFSTEDE BINNEN WOUDRICHEM IN LEEN, WELK HUIS EN HOFSTEDE
DEZE DEN GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1327 April 24. Wi
Willaem, grave van Henegouwen etc., maken cond allen luden, dat Dictie van Echt
ons opghedraghen hevet in vrien eyghen sijn huys ende sine hofstede, legghende
binnen Woudrinchem, binnen desen merken: Willaem Reynierszoens hofstede an die
ostzide ende die ghemeente an die westzide. Wilc huys ende hofstede voirss. wi
verlien ende verlient hebben Dictie voirss. ende sinen nacomelinghen, van ons
ende van onsen nacomelinghen te houden te rechten erfliene. In oirconde etc.
Ghegheven te zente Gheerdenberghe, des Vridaghes na beloken Paeschen int jaer
ons Heren MCCC zeven ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 45. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 54. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 161. 74. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT HET VEER TE SLEEUWIJK EN EENIG LAND ONDER WOUDRICHEM IN LEEN AAN TIELMAN UTENCAMPE,
DIE DIT VEER EN LAND AAN DEN GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1327 April 25. Wi Willaem, grave van Henegouwen etc., maken cond etc., dat
Thielman van Slecwijc Janszone Utencampe ons opghedraghen hevet in vrien eyghen
dat vere tote Sleewijc ende dertien morghen lands, legghcnde in die
henghemenghe in den ambocht van Woudrichem achter Jans zate Utencampe voirss.,
ende drie morghen lands in die henghemenghc int ambocht voirss. twischen Clays
Welfs lande op die oistzide ende Hannen Dreden kinder land op die westzide. Wilke
vere ende land voirss, wi verliet ende verlient hebben Tielmanne voirss. ende
sinen nacomelinghen, van ons ende van onsen nacomelinghen te houden te rechten
erfliene. In oirconde etc. Ghegheven te zente Gheerdenberghe, des Zaterdaghes
na beloken Paeschen, int jaer ons Heren MCCC zeven ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 45. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 54 verso. Gedrukt: Korteweg, De
heerlijkheid Altena, enz., blz. 131-132. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 162. Litt.: Prfschr., blz.
39, 48, 51 vlgg. 75. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT WILLEM VAN TULE EEN HUIS
EN HOFSTEDE BINNEN WOUDRICHEM IN LEEN, WELK HUIS EN HOFSTEDE DEZE DEN GRAAF HAD
OPGEDRAGEN. 1327 April 25. Wi Willaem, grave van Henegouwen etc., maken cond etc., dat
Willaem van Tule ons opghedraghen hevet in vrien eyghen sijn huys ende sine
hofstede, legghende binnen Woudrichem binnen desen merken: an die oistzide
Kateline Hannen boelenwijf, dat hoer was, ende die ghemeente an die westzide.
Wilc huys ende hofstede voirss. wi verliet ende verlient hebben Willame voirss.
ende sinen nacomelinghen, van ons ende van onsen nacomelinghen in rechten
erfliene te houden. In oirconde etc. Ghegheven te zente Gheerdenberghe, des
Zaterdaghes na beloken Paeschen int jaer ons Heren MCCC zever. ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 45. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 54 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 162.
76. GRAAF WILLEM
III VAN HOLLAND GEEFT SEVERIJN VAN DEN ZANDE EEN HUIS TE WOUDRICHEM IN LEEN,
DAT DEZE DEN GRAAF IN LEEN HAD OPGEDRAGEN. 1327 April 25. Wi Willaem, grave van Henegouwen etc., maken cond allen
luden, dat Severijn Reynierssone van den Zande ons opghedraghen hevet in vrien
cyghen sijns huys ende sine zate, legghende binnen Woudrichem binnen desen
merken: an die ene zide Jacob, heren Andrieszone, ende an die ander zide Arnt
Neuydenzone. Wilc huys ende zate voirseyt wi verliet ende verlient hebben
Severijn voirss. ende sinen nacomelinghen, van ons ende van onsen nacomelinghen
te houden te rechten erfliene. In oirconde etc. Ghegheven te zente
Gheerdenberghe, des Zaterdaghes na beloken Paeschen int jaer ons Heren MCCC
zeven ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 45. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 54 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 162. 77. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND MAAKT BEKEND, DAT LISEBET
JANSDOCHTER VAN DE MERWEDE, ECHTGENOOTE VAN DIERIC VAN DER MADE, TEN OVERSTAAN
VAN DEN GRAAF EN 'S GRAVEN MANNEN AFSTAND DEED VAN HAAR AANSPRAKEN TEGENOVER
DEN HEER VAN ALTENA. 1327 Juli 22. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 432 en 433. 78. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN LISEBET
JANSDOCHTER VAN DE MERWEDE, ECHTGENOOTE VAN DIERIC VAN DER MADE, VEERTIG POND
ZWARTE TOURNOOIS UIT HET BEBOUWDE LAND TE UITWIJK TEN BRABANTSCHEN RECHTE IN
ERFLEEN, NADAT ZIJ, OP GROND VAN EEN "ZEGGEN" VAN GRAAF WILLEM III
VAN HOLLAND, TE ZIJNEN BEHOEVE AFSTAND HAD GEDAAN VAN HAAR AANSPRAKEN OP DE
GERECHTEN VAN MUILWIJK, ALMKERK, ZANDWIJK, UPPEL, UITHOVEN EN DE NEDERSCHOUWE,
HET DERDE DEEL VAN ALLE VERVALLEN IN DIE AMBACHTEN EN EENIG ONROEREND GOED TE
ZANDWIJK EN EMMICHOVEN. 1327
Juli 22. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 432 en 433. 79. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND BELOOFT WILLEM (IV) VAN HORNE,
HEER VAN ALTENA, DIE MET DEN GRAAF OP REIS ZAL GAAN, DAT HIJ HEM, ZIJN
ECHTGENOOTE EN ZIJN KINDEREN ZAL HANDHAVEN IN HET BEZIT VAN DE HEERLIJKHEID
ALTENA, ZOOLANG NIET DE HEER VAN ALTENA HET HEM TOEKOMENDE HEEFT ONTVANGEN. 1327 Juli 27. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 436. 80. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND DRAAGT DEN BALJUW VAN
ZUIDHOLLAND OP, TIJDENS DE AFWEZIGHEID VAN DEN HEER VAN HORNE DIENS ECHTGENOOTE
EN KINDEREN IN HET BEZIT VAN DE HEERLIJKHEID ALTENA TE HANDHAVEN EN VOORTS
ALLEN MOGELIJKEN STEUN TE VERLEENEN. 1327 Juli 27. Gedrukt:
Van Mieris, II, blz. 437. 81. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND MAAKT BEKEND, DAT WILLEM VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, HEM EEN BALLING HEEFT UITGELEVERD EN BELOOFT IN
DERGELIJKE OMSTANDIGHEDEN EVENZOO TE HANDELEN. 1329 Augustus 5. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 484. Litt.: Prfschr., blz. 17. 82. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, SLUIT EEN VERDRAG MET
JAN VAN ARKEL. DAARBIJ WORDT BEPAALD, DAT DE POORTERS VAN GORINCHEM TOLVRIJDOM
ZULLEN GENIETEN TE WOUDRICHEM EN OOK OMGEKEERD, DE POORTERS VAN WOUDRICHEM TE
GORINCHEM. DE SCHEPENBRIEVEN VAN DE EENE "POIRT" ZULLEN RECHTSKRACHT
HEBBEN IN DE ANDERE. MEN ZAL ELKANDERS POORTERS SLECHTS VASTHOUDEN EN OP HUN
GOEDEREN BESLAG LEGGEN VOOR SCHULDEN, WAARVAN BRIEVEN ZIJN OPGEMAAKT. DE HEER
VAN ARKEL ZAL HET VEERRECHT HEBBEN VAN DE "SPLISSE"" TE WOUDRICHEM TOT DE
KERK VAN SLEEUWIJK EN HET VISCHRECHT OVER DE GEHEELE BREEDTE VAN DE RIVIER VAN
DE LINGE TOT SCHELLUINERSLOOT, DE HEER VAN ALTENA DOET AFSTAND VAN DE MANSCHAP,
WELKE HIJ VAN DEN HEER VAN ARKEL PLACHT TE EISCHEN. 1392/1330 Februari 2. Gedrukt: Korteweg, De
heerlijkheid Altena, enz., blz. 130-131; Bruch, Middeleeuwsche
rechtsbronnen van Gorinchem, blz. 18-20; Drs. W. A. van der
Donk, Gorcumsche oudheden (IV), Taxandria, 1941, blz. 257-260. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 112 (op 1323). Litt.: Prfschr., blz.
44 vlgg., 56 vlgg. 83. GERARD I VAN HORNE BELOOFT ZIJN ZOON WILLEM TE ZETTEN IN
ZIJN GOEDEREN, DIE TOT DE HEERLIJKHEID ALTENA BEHOOREN EN VAN DEN GRAAF VAN
CLEVE IN LEEN GEHOUDEN WORDEN. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND BELOOFT DAARTOE
ZIJN MEDEWERKING. 1330 Maart 13. Wi Gheraerd, here van Hoirne, maken cond allen luden, dat wi
hebben gheloeft heren Willem, onsen outsten zone, die wi hadden bi onsen
eirsten wive, te goeden in alsulken goede, als toter heerscap van Outena
behoirt ende men van den grave van Cleve houdende es, wair dat gheleghen sie,
ende dairtoe also vele te doene, dat hem vaste ende stade si. Dese dinghe sien
ghcsciet voir onsen lieven here, heren Willame, grave van Henegouwen etc. Ende
omdat wi begheren, dat dese dnc ghescien onsen zone voirss. alinghe ende
altemale, zo bidden wi onsen lieven here, den grave van Henegouwen etc., dat hl
dairtoe helpen wille, dat hem dese dinc alinghe ende al ghehouden worde. Ende
ommedat wi willen, dat dese dinc vaste ende ghestade si, zo hebben wi desen
brief bezeghelt met onsen zeghel ende bidden onsen lieven here, den grave
voirss., dat hijt met ons bezeghelen wille. Ende wi Willaem, grave etc., omme bede willen des heren van
Hoirne, hebben ghelocft heren Willem van Hoirne, here van Outena, onsen man, in
ghoeden trouwen te helpen, sonder archlist, dat hem dese dinc ghescie. In
kennessen hierop hebben wi desen brief etc., des Dinxendagh na zente
Gregorijsdach int jaer ons Heren MCCCXXIX. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 53. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 66 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 185. Litt.: Inleiding, blz.
IS; prfschr., blz. 50. 84. GERARD VAN HORNE DEELT DEN GRAAF VAN CLEVE MEDE, DAT HIJ
EEN OVEREENKOMST HEEFT GESLOTEN MET ZIJN ZOON WILLEM, WAARBIJ HIJ DEZEN ALLE
GOEDEREN HEEFT AFGESTAAN, WELKE HIJ, GERARD, VAN DEN GRAAF VAN HOLLAND IN LEEN
HIELD. HEER GERARD DRAAGT NU, TEN BEHOEVE VAN DIENZELFDEN ZOON, AAN DEN GRAAF
VAN CLEVE ALLE GOEDEREN OP, WELKE TOT DE HEERLIJKHEID ALTENA BEHOOREN EN WELKE
HIJ VAN DIEN GRAAF IN LEEN HAD. HIJ VERZOEKT DEN GRAAF, OM WILLEM VAN HORNE MET
DIE GOEDEREN TE BELEENEN. 1330 Maart 13. Enen hogheu, edelen man, sinen lieven here, den grave van
Cleve, Gheraet, here van Hoerne, in uwen dienst altoes bereet! Lieve here, ghi sult dat weten, dat ic verdraghen ben met
minen sonen ende dat ic hen ghedaen hcbbe in alsulc goet, alse ic houdende ben
van den grave van Holland> waerbi dat ic U updraghe tot mijns soens behoef
Willaems, mijns outsten soens, dien ic bi minen iersten wive hadde, alsulc
goet, als ic van U houdende ben, dat hoert totter heerscap van Outena, soe waer
dat gheleghen si, ende bidde U vriendelijc ombe mijns dienstes wille, dat ghi
hem dat verlien wilt ende doet hem des alsoe vele dats hem ghenoech si. Ghegheven
te Valescijn, des Disendaghes voer halfvasten int jair ons Heren dusent CCC
ende neghen ende twintich. Met uithangend zegel
in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 4. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 185. Litt.: Inleiding, blz.
15; prfschr., blz. 50. 85. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND MAAKT BEKEND, DAT DE HEER VAN
HORNE ZIJN ECHTGENOOTE MET 'S GRAVEN TOESTEMMING HEEFT BEGIFTIGD MET EEN
LIJFTOCHT UIT ALLE RENTEN IN HET LAND VAN ALTENA, WELKE HIJ VAN DEN GRAAF IN LEEN
HOUDT. 1330 Maart 14. Wi Willem, grave etc., maken cond etc., dat hair Willem van
Hoirne, here van Outena, onse trouwe man, ghemaket hevet met onser hand vrouwe
veren Oeden, sinen wive, tolt hare lijftocht VIIc tornoys syaers, den groten
voer zestien penninghen, op alle die renten, die hair Willem vairss. legghende
hevet in den lande van Outena ende hl van ons hout, ende ghelovense dairin te
houden, also zede ende custume es van onsen lande. Hierover waren onse lieve
ende ghetruwe manne, hair Gheraerd, here van Voirne, burchgrave van Zeeland,
hair jan, here van Arcle. In oircande etc. Ghegheven tote Valenchiennes
tsWoensdaghes voir halfvasten int jaer ons Heren MCCC neghen ende twintich. Af schr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 53. Ander afschrift: Leenkamer
Holland, no. 6, fol. 66 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 185. Litt.: Inleiding, blz.
15; prfschr., blz. 50 86. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT DE "POERTE"
VAN WOUDRICHEM SCHADELOOS TE HOUDEN VAN DE RENTE VAN TWINTIG POND EN VIJF
SCHELLINGEN, TOT DE BETALING WAARVAN ZIJ ZICH TE ZIJNEN BEHOEVE TE BRUSSEL MEDE
VERBONDEN HAD 1). 1331 Juni 30. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, maken cont ende
kenlijc allen denghenen, die desen brief sellen sien of horen lesen, dat wi
gheloeft hebben ende gheloven onsen rechter, scepenen, statraet ende onse
ghemeyne poerte van Wouderichem scadeloes te houden van twintich ponden ende
van vijf scillinghen ouder grote conincs tornoyse sjaers lijftochten, die si
mit ons tot Bruesel gheloeft hebben ende principaleec voer ons; daer die dach
af van der eenre helfte tot onser Vrouwen lichtmisse ende die ander helfte tot
sinte Petersmisse te ingaenden Oechst. In kennissen van desen so hebben wi desen brief open
beseghelt mit onsen zeghel. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert. ende
een ende dertich des anders daghes na sinte Peters ende sinte Pauwelsdach der
apostelen. 1) Bevestigd door Willem V van Horne bij een oorkonde,
gedateerd 24 Augustus 1349 (zelfde reg. en fol.). Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol 7. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 197 Litt.: Inleiding, blz.
78, 81 87. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, EN RECHTER,
SCHEPENEN, GEZWOREN RAAD EN GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM VERKLAREN DEN GRAAF
VAN HOLLAND SCHADELOOS TE ZULLEN HOUDEN VAN DE VERPLICHTINGEN, DIE HIJ TEN BATE
VAN HEN AANGING TEGENOVER POORTERS VAN BRUSSEL. 1331 Juli 22. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 519. Litt.: Inleiding, blz. 78. 88. KEIZER LODEWIJK STAAT DEN GRAAF VAN HOLLAND TOE, GEDURENDE
TIEN JAREN TOL TE HEFFEN VAN DE GOEDEREN, WELKE TUSSCHEN HESINGEN EN CULEMBORCH
LANGS DE LEK EN BIJ WOUDRICHEM LANGS DE MAAS EN WAAL WORDEN VERVOERD. 1332 Januari 29. Gevidimeerd d.d. 16
Maart 1333. Dit vidimus gedrukt:
Van Mieris, II, blz. 526. Litt.: Prfschr., blz. 20,
38. 89. DIEDERIK, GRAAF VAN CLEVE, VERKLAART, DAT HIJ ALLE RECHTEN,
DIE HIJ HAD IN HET LAND VAN ALTENA, HEEFT VERKOCHT AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND EN
DAT HIJ DEN HEER VAN HORNE VAN DIENS EED EN VERPLICHTINGEN ALS LEENMAN HEEFT
ONTSLAGEN. HIJ BEVEELT DEN HEER VAN HORNE DEN GRAAF VAN HOLLAND MANSCHAP TE
DOEN. 1332 November 15. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 536. Litt.: Prfschr., blz.
I7. 90. DIEDERIK, GRAAF VAN CLEVE, GEEFT DEN GRAAF VAN HOLLAND
KWIJTING VOOR HETGEEN DEZE HEM VERSCHULDIGD WAS UIT HOOFDE VAN DEN KOOP VAN DE
HEERLIJKHEID ALTENA EN VERZOEKT DEN KEIZER DEZE TRANSACTIE TE CONFIRMEEREN. 1332 November 15. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 537 Litt.: Prfschr., blz.
17 91. OLIVERUS, ABT VAN HET KLOOSTER VAN ST. MARIE TE MIDDELBURG,
VIDIMEERT DE OORKONDE VAN 1332 JANUARI 29, WAARBIJ KEIZER LODEWIJK AAN DEN
GRAAF VAN HOLLAND TOESTAAT, GEDURENDE TIEN JAREN TOL TE HEFFEN VAN DE GOEDEREN,
WELKE TUSSCHEN HESINGEN EN CULEMBORCHI LANGS DE LEK EN BIJ WOUDRICHE;VI LANGS
DE MAAS EN WAAL WORDEN VERVOERD. 1333 Maart 16. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 526. 92. DIEDERIK, GRAAF VAN CLEVE, MAAKT BEKEND, DAT HET GOED, DAT
DE HEER VAN HORNE VAN HEM IN LEEN HAD GEHOUDEN, EEN RECHT MANLEEN WAS.
EVENTUEELE BIJZONDERE VOORWAARDEN WAREN DEN HEER VAN HORNE KWIJT GESCHOLDEN,
VOORDAT DE GRAAF VAN CLEVE ZIJN RECHTEN AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND HAD VERKOCHT.
DERHALVE VERZOEKT DE GRAAF VAN CLEVE DEN NIEUWEN LEENHEER, OM HET GOED ALS EEN
RECHT MANLEEN AAN DEN HEER VAN HORNE TE WILLEN GEVEN. 1333 October 1 . Wij Dydderyc, greve van Cleve, maken cond allen luden, die
desen brief saelen sien of hoeren lesen, dat al dat guoet, dat een edel man,
her Willam, here van Hoerne ende van Altenae, van ons hilt, hadde tot enen
rechten manleen van ons. Ende waren enygherhande sunderlinge vorwairden bij
onsen ouderen of bij onsen tiden up dat leen gemaeckt, of brieve dair gegeven
of, dye nye vairwarden hadde wij alle quyt gescouden vuer dyer tijt, dat wij
ons recht hebben vercoft enen hoghen, vermoghenden here, den greve van Hollant,
dat wij hadden an desen voirss. leen des heren van Hoernen. Dairom zoe bid wij
den greve van Hcllant voergenoemt, dat hij den voerscrevenen here van Hornen
dit vorsproken guoet belye ende beleen tot enen rechten manleen, des wij hem
desen brief geven, bezegelt mit onsen zegel. Gegeven in jair ons Heren dusent driehondcrt drie ende
dertich, up sinte Remigiusdaghe. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. rib', cap. Heusden, fol. ro verso. Onder het afschrift is
aangeteekend: collatio facta est cum originali littera. Vidimus:
Archief Altena, no. S. Regest: Muller,
Regesta Hannoncnsia, blz. 218. Litt.: Prfschr., blz. 27. 93. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND BELEENT WILLEM (IV) VAN HORNE MET HET LAND EN DE POORT VAN WOUDRICHEM C.A., OP
DEZELFDE WIJZE ALS DEZE HET TEVOREN VAN DEN GRAAF VAN CLEVE IN LEEN HIELD. 1334 November 4. Wij Wilhelm, grave van Henebouwe, van Hollant, van Zeelant
ende heer van Vrieslant, maeken condt allen luyden, dat wij heer Wilhelm, den
heere van Hoorne ende van Althena, onzen trouwen ridder ende man, verleent
hebben ende verleenen mits dezen brieffve van ons ende van onzen naecoemelingen
(te) houden dat lant ende die poorten van Woudrichem metter heerschapie ende
alle dat daertoe behoort in alle dier manieren ende rechte alzse haer Wilhelm,
heer van Hoornc ende van Althena voorss., helt van den grave van Cleve op den
zelven dach ende van dier tijt doen wij cochten tegens den grave van Cleve
vaorss. In oirconden dezen brieff bescgelt met onzen segel. Gegeven
tot Dordrecht, des Vreidaechs naer Allerheyligendach, int jaer ons Heeren
duysent dryhondert vier ende dertich. Afschr. - Archief
Altena, no. 10. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 228. Litt.: Inleiding, blz.
60. 94. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, MAAKT BEKEND, DAT DE
GRAAF VAN HOLLAND HEM HET LAND EN DE POORT VAN WOUDRICHEM MET ALLE ANDERE
GOEDEREN IN LEEN GAF OP DEZELFDE VOORWAARDEN, WAAROP HIJ DIE GOEDEREN VAN DEN
GRAAF VAN CLEVE IN LEEN HAD GEHAD. 1334 November 4. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 569. Litt.: Inleiding, blz.
60; prfschr., blz. 7. 95. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT ROELOF VAN DALEM EEN
HALVE HOEVE LAND MET WONING TE SLEEUWIJK IN LEEN, NADAT DE VORIGE LEENMAN,
TIELMAN WILLEMSZOON, DIT GOED AAN DEN GRAAF HEEFT OPGEDRAGEN. 1336 September 21. Wi Willaem, grave van Henegouwen, etc. maken cond etc., dat
Tielman Willems sone ons opghedraghen hevet die hem ane quamen van Jan Willems
sone, sinen broeder, die se van ons helt ten rechten erfliene tote Roelofs
behoef van Dalem die zate, die Jans voirss. was ende ene halve hoeve lands dair
die zate in staet, ligghende in Slewijc binnen descn mercken: des heren land van Hoirne ane die oestzide, jan
heren Gherardssoens land an die westzide, streckende ane den dijc nocrtwaerd
ende an die wateringhe zuutwaerd, wilke zate ende land wi verliet hebben ende
verlien Roelof voirss. ende sinen nacomelinghen van ons ende van onsen
nacomelinghen te houden ten rechten erfliene. In orconde etc. Ghegheven tote
sente Gheerdenberghe op sinte Matheusdach int jair ons Heren MeCCCe ses ende
dortich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 67 verso. In margine is
aargeteekend: per dominum et Johannem de Pollanen, Clays Stuuc. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz.161. 96. ARNOUD VAN UITWIJK VERKLAART AL ZIJN RECHTEN OP DE
GOEDEREN IN HET LAND VAN ALTENA, WELKE HIJ VAN DEN HEER VAN ALTENA IN LEEN
HOUDT, AAN HEER WILLEM VAN DUVENVOORDE VERKOCHT TE HEBBEN. HIJ ZAL DIE RECHTEN,
TEN BEHOEVE VAN HEER WILLEM, AAN DEN HEER VAN ALTENA OPDRAGEN, EVENALS HET
GERECHT VAN UITWIJK, DEN MOLEN VAN UITWIJK EN WAARDUIZEN, EENIGE RENTEN EN
TWEE MORGEN LAND TE WAARDHUIZEN. DEN MOLEN EN DE RENTEN ZAL HIJ VAN HEER
WILLEM WEDEROM IN LEEN ONTVANGEN. HIJ BELOOFT, WANNEER HIJ DEZE VERPLICHTINGEN
NIET ZOU NAKOMEN, TE DORDRECHT IN LEISTING TE ZULLEN GAAN. 1337 Januari 24. Ic Arnout van Uutwike make cond ende kenlike allen luden,
die desen brief sellen sien of hoeren lesen, dat ic vercoft hebbe heren Willame
van Duvenvoerde, here van Oesterhout, alle mine leenmanne, die Ie hebbe, ware
dat si wonachtech sijn, roerende van alsulken goede als ic houde van minen
lieven here, den here van Hoerne ende van Altena; dat sijn omtrent hondertech
ende vive ende tseventech marghene lants, die gheleghen sijn in den lande van
Altena, met alle den recht, dat mi daeraf verschenen is. Ende dese leenmanne
ende goede voerscreven hebbe ic gheloeft ende gheloeve bi mire trouwen, bi mire
witten ende bi mire zekerheit, dat ie opdraghen sel minen lieven here van
Hoerne ende van Altena voerss. ende quite scelden voer sine manne als recht is,
tote heren Willaems behoef voerscreven, of desgheens die hl begheert, soe ie
alre eerst mach of wanneer dat hijs mi vermaent of yeman van sinen weghen,
sander arghen liste. Voerdaen gheloeve ic alse voerscreven is, dat te opdraghen
sel minen lieven here van Hoerne ende van Altena voerss., tote heren Willaems
behoef van Duvenvoerde mede voerss., tgherechte van Uutwike, dat Aernt
Wisscaert, mijn neve, van mi houd te leene, in al dien rechte dat hijt van mi
houd. Ende mede gheloeve ie hem noch op te draghen tote heren Willaems behoef
voerscreven die molen ende die molenstede van Uutwike ende van Warthusen met
alle den rechte, dat ics houde van minen lieven here van Hoerne voerss. te
leene, drie pcnd zwarter turnoise sjaers op dat vere te Warthusen, vijftech
scillinghe turnoise sjaers op die oeterdike te Uutwike ende te Warthusen ende
dertech scillinghe turno‘se sjaers, die ie hebbe op enen anderen dike, mare har
Willaem voerscreven sal mi weder verlyen tote enen eerfleene voer mi ende voer
mine nacomelinghe die molen ende die molenstede voerscreven, drie pond zwarter
turnoise sjaers op dat vere te Warthusen ende vijftech sc‘llinghe turnoise
sjaers op die oeterdike te Uutwike ende te Warthusen ende dertech scillinghe
turnoise sjaers op enen anderen dike voerscreven, van hem ende van sinen
nacomelinghen te houden alse voerscreven is. Vaerdaen soe sal ic mede opdraghen
heren Willame voerseit, of dien hijt beveelt, twee marghene lants, die Jan van
Warthusen van mi houd te leene ende gheleghen sijn in den lande van Altena,
oppe alsulke vorwaerde: ware dat sake dat ic niet en voldede alle die
vorwaerden ende elke besomder, die in desen brieve voerscreven staen, soe
gheloeve ic bi mire trouwen, bi mire witten ende bi mre sekerheit, dat ic
incomen sel te Dordrecht in een herberghe, die mi har Willaem voerss. of sijn
ghewaerde bode bewisen sal, binnen vier daghen na dien dat ics vermaent worde,
die ic mi selven winnen sal, ende vandaer niet ute sceyden, ie en hebbe heren
Willame voerss. alle vorwaerden voerscreven voldaen sonder arghen liste. In orconde desen brieve beseghelt met minen seghele.
Ghegheven int jaer ons Heren MCCC seven ende dertech, des Vriendaechs na sente
Agnetendach. Uithangend zegel
verloren. Oorspr. - Alg. Rijksarchief,
Nassausche domeinraad, inv, no. 687. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 252 (op 23 Jan. I338). Litt.: Inleiding, blz.
18. 97. BRIEN VAN HONSWIJC EN VIER BORGEN NEMEN EEN VRIJWARINGS-VERPLICITTING
OP ZICH JEGENS HEER WILLEM VAN DONGEN, TER ZAKE VAN DE ONROERENDE GOEDEREN TE
WOUDRICHEM, WELKE HEER WILLEM VAN BRIEN VAN HONSWIJC GEKOCHT HEEFT. MOCHTEN ZIJ
HUN VERPLICHTINGEN NIET NAKONTEN, ZOO ZULLEN ZIJ IN LEISTING GAAN OF IEMAND
ANDERS ZENDEN, TEN EINDE VOOR HEN IN LEISTING TE GAAN. 1342 Mei 31. Wi Brien van Honswijc, knape, Acrnt van Arkel, Otte van
Zuoelen, ridders, Hubrecht haren Ottenzoen voerss. ende Hubrecht Wouterszcen
van Zuoelen, knapen, maken cont ende kennclike allen luden, dat wi gheloeft
hebben ende gheloven met ghesamender hand, alse zacweldighe, haren Willaem van
Donghen, ridder, haren Willaems zoene van Duvenvoorde, heren van Oesterhout,
alle eyghen goed, dat Brien voerss, hadde in den gherechte van Wouderichem, dat
haer Willaem voerss. jeghen hem ghecoft heeft, te waren jaer ende dach, als men
erve sculdich is te waren binnen der vriheit van Wouderichem, ende alle
voerplecht ende voercommer of te doen twe jaer lanc. Ende waer dat zake dat
haer Willaem voerss. scade of commer daer of quame, die hl met scepen of met
scepenebrieve van Wouderichem betoghen mochte, die zel wi hem ghelden ende
oprechten tot dusent ponden toe. En dede wi des niet, ze ghelove wi ende hebben
gheloeft dien voerghencemden haren Willaem tot zijnre maninghe of zijns
ghewaerden boden in te comen bi onser zekerhede ende bi onser trouwen binnen
Wouderichem of binnen zente Gheertrudenberghe of binnen Mechelen, binnen welc
hl ons wisen zal of doen wisen, elc ridder met tween paerden, elc knape met
enen paerde, niet vandaen te sceiden wi en hebben van allen voersprokene
vorwaerden haren Willaem voerss. ghenoech ghedaen. Wacr dat zake dat a-i zelve
niet leisten en mochten, zo mach clc ridder enen ridder voer hem zeinden of twe
eersommiche knapen in zinen name ende in zijn stede, ende elc knape enen
eersammichen knape alse voorseit is. Ende opdat dat vaste ende ghestade zi, zo
hebbe wi desen brief open beseghelt met onsen zeghelen. Ende ic Brien van
Honswijc voorss. ghelove alle die andere, die met mi gheloeft hebben, scadeloes
te houden. Ghegheven int jaer ons Heren duscnt driehondert ende twe
ende viertich, opten lesten dach in Meye. Met de uithangende
zegels van Brien van Honswijk, Arend van Arkel, Otto van Zoelen, Hubrecht van
Zoelen Ottooszoon en Hubrecht van Zoelen Wouterszoon, het eerstbedoelde in
bruine, de overige in groene was, Oorspr. - Alg.
Rijksarchief, Nassausche Domeinraad, inv. no. 507. (In dorso: dits die
brief alse van warnisse van Bricns goede). 98. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN TIELMAN VAN SLEEUWIJK EEN WAARD TE SLEEUWIJK IN ERFPACHT. 1343 Mei 8. Nos, Wilhelmus de Hoerne et de Althena dominus, notum
facimus universis presentes litteras visuris et audituris, quod nastra ac
heredum nnstrorum utilitate in hoc diligentius prepensata, concessimus et
concedimus per presentes Tilmanno dicto de Slewijck erga nos pro se et suis
heredibus conducenti et recipienti, insulam nostram Slewijck situatam cum
omnibus ejus augmentatlomibus et diminutionibus que sibi accidere poterint,
habendam, tenendam et possidendam per predictum Tilmannum et suos heredes pro
censu hereditario videlicet quadraginta solidis nigrorum thuror_ensium
parvorum, solvendis nobis vel nostris heredibus per prefatum Tilmannum et ejus
heredes perpetue et hereditarie singulis annis in festo beate Walburgis
virginis aut infra quindenam postea sine captione. Quod si non fecerint, extunc
dicta insula in omni modo et forma prout tempore seu termino illo quo predictus
Tilmannus vel ejus heredes solutionem prenotati census hereditarii nobis seu
nostris heredibus ut premittitur faciendam neglexerint, situata fuerit, nobis
vel nostris heredibus devoluta erit libere et solute, contradictione cujuslibet
non obstante, sic quod cum eadem insula nostram disponere poterimus quamlibet
voluntatem. Eciam est conditio natum quod idem Tilmannus vel ejus heredes nobis
seu nostris heredibus predictam insulam pro prefato censu quocumque ipsis
conveniens fuerit, dimittere poterint et resignare, soluto tamen nobis seu
nostris heredibus censu pro termino illius anni, in quo hujusmodi
resignatia-nem fecerint, competente, omni fraude et dolo exclusis penitus in
premissis. Hujus in testimonium sigillum nostrum presentibus est appensum. Datum feria quinta post festum beatorum Philippi et Jacobi
apostalorum, anno Domini MCCCmo quadragesimo tercio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. Sz, ze ged., fol. 30 verso (Aldaar ook een vertaling in het
Nederlandsch). Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. z88. 99. TEN OVERSTAAN VAN NOTARIS SELEKINUS VOS EN GETUIGEN VERZOEKT
GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, AAN KANUNNIKEN VAN HET KAPITTEL VAN
OUDMUNSTER TE UTRECHT, DAT HEM DE GOEDEREN IN PACHT GEGEVEN ZULLEN WORDEN,
WELKE ZIJN VOORVADEREN IN PACHT PLACHTEN TE HEBBEN. DE KANUNNIKEN WILLIGEN DIT
VERZOEK, OP ZEKERE VOORWAARDEN IN. GERARD VAN HORNE STELT BORGEN VOOR DE
NAKOMING VAN ZIJN VERPLICHTINGEN. BLIJFT HIJ DAARMEDE IN GEBREKE, DAN ZULLEN DE
BORGEN TE UTRECHT IN LEISTING GAAN. 1344 Juli 1. In Dei nomine, Amen. Anno nativitatis Ejusdem millesimo
trecentesimo quadragesimo quarto, indictione duodecima, prima die mensis Julii,
hora campletorii vel quasi, in venerabilium virorum dominorum Johannis de Hoy,
Johannis de Zande, Johannis Graward, Tielmanni ex Campo, Quirici de Aest,
Hermanni de Lutselenborch, Johannis uten Leen, Wilhelmi de Odenkercke, Wilhelmi
Cardinael et Bettonis Bliec, canonicorum capitularium ecclesie sancti
Salvatoris Trajectensis, meique notarii publici subscripti et testium
infrascriptorum, ad hoc specialiter vocatorum et rogatorumi), constitutus
nobilis vir, dominus Gerardus de Horne et de Altenae, idem nobilis eosdem
dominos humiliter requisivit ut sibi quedam bona que progenitores sul hactenus
a capitulo dicte ecclesie sancti Salvatoris sub annuo pacto tenere consueverunt
1), sub modo et forma quibus dicti sul progenitores ca tenuerunt,
concedere dignaverent. Qui domini, producta per eos quadam littera veris
sigillis ecclesie sancti Salvatoris predicte ac quondam domini Gerardi de
Altenae, dicti nobilis progenitoris, sigillata prout prima facie apparuit,
eidem responderunt in hunc modum, quad hujusmodi bona dicto nobili concedere
vellent, sub modo et forma quibus sul progenitores ca ab ipsis et corum
ecclesia hactenus tenuerunt et juxta littere predicte continenciam et tenorem,
cujus quidem littere tenarem transscribi et transsumi sub sigillis dicte
ecclesie et ejusdem nobilis mandaverunt, volentes ut due littere fierent sub
equali forma ex eadem, quarum unam idem nobilis retinerc deberet aliamque
eisdem dominis exhibere. Quibus sic actis idem nobilis se ad solvendum decem marcas
prout in dicta littera narratur et exhibicianem ejusdem littere dictis dominis
infra hinc et festum beate Marie virginis assumpcia-nis astrinxit, nisi medio
tempore legitimis litteris seu aliis documentis ostendere possit quod ad
solucionem dictarum decem marcarum minime teneatur, super quarum marcarum
solucionem et dicte littere exhibicionem, ut predictum est, dictus nobilis
discretos viros Engeibertum de Angle et Leonium ex Campo constituit suos
fidejussores sub tali modo et forma, quod si idem nobilis hujusmodi decem
marcas infra tempus predictum eisdem dominis non solveret nec litteram suo
sigillo sigillatam exhiberet, extunc dicti fidejussores ad requisicionem et
monicionem dictorum dominorum seu eorum certi nuncii intrare 2)
deberent civitatem Trajectensem, non exituri vel recessuri nisi prius dictis
dcminis dicte decem marce essent integraliter persolute et prefata littera
esset eis tradita cum effectu. Et hec premissa dicti fidejussores eisdem dominis legitime
stipulantibus fide prestita promiserunt. Insuper promisit idem nobilis fide
prestita corporali quod si aliquem suorum fidejussorum ab hac luce migrare
contingat, quod absit, dictis dominis de premissis non satisfactis, quod extunc
dictW fic‘cjussor superstes una cum dicto nobili ad monicioncm dictorum
dominorum seu ecrum certi nuncii civitatem Trajectensem intrabunt ut predictum
est, non recessuri donec alter fidejussor ydoneus in loco defuncti fuerit
constitutus. Deinde dicti domini una cum dicto
domino Gerardo nobili ad ecclesiam sancti Salvatoris predictam accesserunt et
prestito a nobili predicto in altari sancti Salvatoris ibidem juramento manu
sua dextera corpcraliter, tactis de premissis condicionibus per ipsum scrvandis
et quod ecclesiam sancti Salvatoris predictam in omne tempus sequens tamquam
fidelis pactionarius ecclesie predicte in bonis acquisitis seu
adhuc-acquirendis posxmodum pro suo passe et nosse fideliter promovebit, quibus
sic actis dicti domini eidem ncbili bona hujusmodi concesserunt. Acta fuerunt
hec Trajecti in domo dicti domini Johannis de Hoy et in choro ecclesie sancti
Salvatoris predicte sub anno, indictione, mense, die et hora supradictis,
presentibus ibidem discretis viris dominis Arnolda de Slusa, sancte Marie et
Godcfrido de Tuel, sancti Petri ecclesiarum T'rajectensium canonicis, Wilhelmo
de Risewijc, milite, Staeskino de Brakel, armigero et Johanne dicto Stael,
clerico, testibus ad premissa vocatis specia- ' liter et rogatis. Et ego Selekinus dictus Vos de
Embrica, clericus Trajectensis dyocesis, publicus imperiali auctoritate
notarius, premissis omnibus et singulis superius per me conscriptis et
narratis, una cum dictis testibus presens interfui, ca vidi et audivi et in
hanc formam publicam redegi meoque signo solito et consueto signavi rogatus. Met teeken van Selekinus
Vos. 1) De tekst heeft hier, klaarblijkelijk ten onrecht., ingevoegd:
concedere. 2) Het woord presentia is uitgevallen. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, no. 140. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 293 100. DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE
UTRECHT GEVEN DE GOEDEREN, WELKE WIJLEN WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
VAN HEN IN ERFPACHT HIELD, AAN ZIJN ZOON GERARD IN ERFPACHT 1). 1344 Juli 1. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 293. 1) Deze oorkonde is vrijwel woordelijk gelijkluidend
aan die van 1301 Juni 28 en daarom niet in extenso afgedrukt. 101. KEIZER LODEWIJK BELEENT DIEDERIK VAN HORNE, ALS VOOGD OVER
DEN MINDERJARIGEN WILLEM VAN HORNE, MET HET KASTEEL ALTENA EN AL HETGEEN
DAARBIJ BEHOORT, OP VOORWAARDE DAT HIJ DEN EED VAN TROUW EN MANSCHAP AAN DIEDERIK
GRAAF VAN CLEVE ZAL ZWEREN. 1345 December 20. Nos Ludowicus, Dei gratia Romanorum imperator, semper
augustus, ad universorum notitiam valumus pervenire, quod nos, non solum
propter grata et accepta servicia, que nobis et imperio strenuus vir, Gerhardus
de Hurnein, bone memorie, fideliter exhibuit, verum eciam pro co, quod idem
spectabili Wilhelmo, pie recordationis, qnondam comiti Hollandie, sororio
nostro predilecto, cujus comitatus, dominierum seu terrarum, per ipsum
dimissorurri, serenissima domina Margaretha imperatrix, conthoralis nostra
liarissima, de jure ac terre consuetudine heres existit et successor generalis
sit, constanter apposuit ac suis adherebat serviciis, ut crudelitatem mortis
ejus amore et studio subire minime formidaret, Thericum de Hurnein, fidelem
nostrum dilectum, de castro Altena ac universis pertinenciis ipsius, quod
dictus Gerhar[du]s reliquit et de quo a prefato comite Hollandie infcodatus
fuit, quod eciam Wilhelmo, fratri prefati Gerhardi tanquam vero heredi et
proximiori jure successionis et hereditatis debetur, nomine ipsius Wilhelmi,
cum adhuc infra annos discretionis existat, infeodavimus et presentibus
infeodamus et contendimus quidquid sibi in hoc de jure vel racione imperii, seu
successionis dicti , comitatus, ut supra conferre possumus et debemus, non
obstante ejus absencia, cum ipsum presentem quoad actum infeodacionis istius
reputemus, ita tamen quod prefatus Thericus prenominatum castrum cum universis
suis pertinenciis et obvencionibus dicto Wilhelmo tamquam tutor legitimus
portat, teneat et conservat, tamdiu donec ipse Wilhelmus ad pubertatem et
temporis maturitatem, qua eadem feoda personaliter recipere valeat et tenere
deveniat et decurrat. Volumus eciam, quod sepedictus Thericus, nostro et
imperii nostri nobili viro, Therico, comiti Clevensi, fideli nostro dilecto,
fidelitatis et homagii prestet. juramentum. In cujus
rei testimonium presentes nostre majestatis sigillo jussimus communiri. Datum
in oppido nostro Monaci XX die mensis Decembris, anno Domini millesimo
trecentesimo quadragesimo quinto, regni nostri anno tricesimo secundo, imperio
ncstro decimo octavo. Met uithangend zegel
van Keizer Lodewijk in witte was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 34. 102. HEINRICUS, ABT VAN ST. PAULUS TE UTRECHT, VIDIMEERT DE
OORKONDE VAN 1292 OCTOBER 18, WAARBIJ WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
BEPAALT, DAT DE BEWONERS EN ERVEN VAN EENIGE DORPEN IN ALTENA VRIJ ZULLEN ZIJN
VAN HET MAKEN VAN DEN MERWEDEDIJK. 1347 Mei 29. Heinricus, Dei gratia abbas sancti Pauli T'rajectensis,
notum facimus universis, quod nos vidimus et cum diligentia perlegimus
litteras, sigillis nobilium virorum scilicet Wilhelmi de Hoern, domini de
Altenae, domini Wilhelmi, militis, et domini Theodrici, prepositi ecclesie
sancti Salvatoris Trajectensis, prout nobis apparuit, sigillatas, continentes
tenorem qui sequitur in hec verba: Nos Wilhelmus, de Hoern et de
Altenae dominus, etc. (caeteris omissis). Datum anno Domini millesimo
ducentesimo nonagesimo ze, in die Luce ewangeliste. Et nos Heinricus, Dei gracia abbas
sancti Pauli Trajectensis, presens transscriptum duximus sigillandum in
testimonium premissorum. Datum anno Domini millesimo ccce XL septimo, feria 3a.
proxima post festum Trinitatis. Afschr. -
Rijksarchief te Utrecht, cartularium St. Laurens abdij te Oostbroek, fol. 68-68
verso. 103. WILLEM V VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
EN ZIJN GEWEZEN VOOGD DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN PERWEZ EN CRANENBURCH, GEVEN
DECHARGE AAN STAESSKEN VAN BRAKEL ALS BALJUW EN RENTMEESTER VAN HET LAND VAN
ALTENA EN MONNIKENLAND. 1349 September 1. Afschn. -
Universiteitsbibliotheek Utrecht, Ms. no. 1646, P. C. Bockenberg, Annotationes
de nobilibus familiis Neerlandicis, fol: 178, no. 39.
104. GRAAF WILLEM V
VAN HOLLAND BELEENT WILLEM (V) VAN HORNE MET DE HEERLIJKHEID ALTENA 1). 1351 April 21. Willem, hertoghe van Beyeren, grave van Hollant, van Zelant
ende heer van Vryeslant, maken cond allen luden, dat wi verlyet hebben ende
verlyen bi onsen meynen rade ende bi onsen steden van Hollant, te weten die
stat van Dordrecht, van Delf, van Leyden, van Haerlem ende van Aemsterdam,
Willem, heer van Hoerne ende van Altena, die heerlijcheyden van Altena met
huse, met lande, met mannen ende met allen hoeren toebehoeren also alst zine
ouders plaghen te houden ende haerbracht hebben van ons ende van onsen ouders.
Hier waren over onse trouwe manne, te weten onse lieve neve, die heer van
Arkel, die heer van Egmonde, her Gheraet van Heemskerc, her Gheraet van Mercshem
ende anders vele goeder lude. Ende omdat wi willen, dat hem ende zinen nacoemelnghen dit
witteiijc ende wael werde ghehouden van ons ende van onsen nacoemelinghen, so
hebben wi hem desen brief daerop ghegheven tot enen betoene der waerheyt open
beseghelt met onsen zeghel, op den een ende twintichsten dach in Aprille int
jaer ons Heren MCCC een ende vijftich. 1) Reeds op 26 September 1 347 had Willem van
Rijswijk, namens Willem van Horne, den graaf om dit verlei verzocht (Leenkamer
Holland, no. 47, fol. 29 verso, no. 229). Met uithangend zegel
in groene was (los en geschonden).. Oorspr. - Archief
Altena, no. 35 Onder den eigenlijken
inhoud der oorkonde staat: Jussu domini duels; presentibus domino Geraert de
Heemskerck, Geraert de Merxem et villa Dordrecht, Delf, Leiden, Haerlem et
Aemsterdam. Afschrift: Leenkamer
Holland, no. 34 fol. 4. Litt.: Inleiding, blz.
60. 105. WOUTER BOEKELEER VERKLAART VAN DEN HEER VAN ARKEL TEN
RECHTEN ERFLEENE ONTVANGEN TE HEBBEN EEN HUIS EN HOFSTAD TE ZANDWIJK MET TWEE MORGEN
LAND EN EEN STUK GROND BUITENDIJKS AAN DE ALM, "STRECKENDE VAN DEN DIJC
TEN DYEPEN TOE VAN DER ALME". 1352 April 17 Gedrukt: Codex
diplomaticus Neerlandicus, uitg. Hist. Gen. te Utrecht, ze serie, dl. I, blz. 70. 106. BURGERS VAN DORDRECHT "VINDEN", NA EEN
WAARHEIDSONDERZOEK, WAARBIJ DE OUDRAAD EN DE OUDSTE EN WIJSTE MANNEN DER STAD
GEHOORD ZIJN, DAT DE MERWEDE EN MAAS, VAN DE SLUIS TUSSCHEN VUREN EN DALEM AF
BENEDENWAARTS, AAN DEN GRAAF BEHOORT, BEHOUDENS DE RECHTEN, WELKE DOOR DEN
GRAAF OF DIENS VOORGANGERS AAN DERDEN VERLEEND MOCHTEN ZIJN. 1354 Maart 5. Aldus hebben die goede luyde van Dordrecht vonden in der
waerheyt, bi den ouden rade ende bi den ousten ende vroetsten cnapen van der stede,
die bi der Maze opwaerd ghevaren hebben, dat, van der sluus beneden Vuren, die
jeghen tland van Dalem leghet, nederwaerd ghaende, die Marwede ende die Maze,
uut toter halver zee, dat die stroem onsen lieven here, den grave, toebehoord,
ten waere of yement mit goeden brieven ende hantvesten betoghen mochte
claerlic, dat him onse here, die grave, jof sine vorvorders, enich recht hier
an verliet ende overghegheven hadden, des die goede luyde van der stede noch
niet en weten, noch verhoerd en hebben. Ende dit was ghedaen int jaer ons Heren, als men screef MCCC
drie ende vijftich, op den vijften dach van Marte. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 31, fol. 35. Gedrukt: Drs. W. A.
van der Donk, Gorcumsche oudheden (IV), Taxandria, 1941, blz. 291. Vergelijk: J. Smits en
G. D: J. Schotel, Beschrijving der stad Dordrecht, I, 1844, blz. 145. Litt.: Prfschr., blz.
19; J. F. Niermeyer, Dordrecht als handelsstad in de tweede helft van de
veertiende eeuw; B. V. G., 8e reeks, III, 1941, blz. 203 vlg. 107. TEN OVERSTAAN VAN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT MAURIJS
GRIEKE DEN EIGENDOM VAN EEN HALF ERF OVER AAN JAN WICKERSZ., DIE VAN ZIJN
RECHT VAN NAASTING GEBRUIK HEEFT GEMAAKT. JAN WICKERSZ. DRAAGT HET GOED
VERVOLGENS OVER AAN DE DOCHTERS VAN JAN PAPE, DIE HET VAN MAURIJS GRIEKE
GEKOCHT HEBBEN. 1354 Mei 4. Wi Didderic die Wolf ende Jan Loye, scepen tot Woudrichem,
oerconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat Jan Wickerssone
voer ons quam met sinen blikende penninghe ende boet den los ende den
naerrecope die Dielye ende Oede Jans Papen kynder ghecoft hadden tseghen
Maurijs Grieke, als van dien halven erve dat gheleghen is tusschen heren
Gielijs erve, persoen van Giecen, aen die een side ende Ghisebrecht sBrassers
erve aen die ander side. Doe quam Maurijs voersz. ende sloech 1) op
dit voersproken erve den voerghenaemden Jan Wickerssone tot eenen vrien eighendome.
Doe quam Jan Wickerssone ende ghaf Dellen ende Oeden voernoemt dien cope
voersz. ende verteech daerop ende verhalmeder na op tot Dellen ende Oeden
behoef voerscreven. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert ende vier ende
vijftich, des Sonnendaghes na Meyedach. 1) Men zal moeten lezen: droech i.p.v. sloech. Met de afhangende
zegels van Dirk de Wolf en Jan Loye in gele was. Oorspr. - Archief van
de abdij van Berne te Heeswijk, cart. I, no. 180 (XV, 15). Litt.:
Inleiding, blz. 89. 108. GRAAF WILLEM V VAN HOLLAND GELAST
DEN INWONERS VAN HET BALJUWSCHAP VAN ZUID-HOLLAND, HET LAND VAN ALTENA EN HET
LAND VAN PUTTEN, OM HETGEEN ZIJ SCHULDIG MOCHTEN ZIJN AAN INWONERS VAN HET
STICHT UTRECHT TE BETALEN AAN KERSTIAEN, KLERK VAN DEN BALJUW VAN ZUID-HOLLAND. 1356 Januari 11. Afschr.
- Leenkamer Holland, no. 25, fol. 12 verso-13.
109. WILLEM V VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN HANDVEST AAN
WOUDRICHEM 1). 1356 September 17. Wi Willem, here van Horne ende van Altena, maken cont ende
kenlijc allen denghenen, die desen brief selen sien of horen lesen, dat wi, bi
rade ende consent onser liever naester maghe ende hogher heren ende onser
ghetrouwer vriende ende manne, ghegheven hebben ende gheven voer ons ende onse
nacomelinghe met goder ghonsten ghemeenlijc onsen porteren van Woudrichem, die
nu sijn of wesen selen, die binnen der vriheit van Waudrichem wonechtich sijn
ende el niemant, alsulke vrieheit ende rechte al hierna bescreven staen,
ewelijc in goden trouwen te houden om hons lieve porte te meerren, te beteren
ende voert te setten in allen goeden saken. 1. In den iersten, dat ons porteren van
Woudrichem tallevri varen selen ende hoer goet overal in onser macht, te water
ende te lande. 2. (46) Voert gheven wi onsen porteren
voerscreven dese vriheit: waert, dat yemant yet te segghen hadde op enighen
porter van Woudrichem van saken, die ghevallen sijn of vallen binnen der
vriheit van Woudrichem, die en sal daeraf niet hebben dan vonnys der scepen,
noch wi en selen daeraf niet eysschen, noch onse nacomelinghe a). 3. (47) Voert gheven wi onsen porteren
van Woudrichem, dat van allen zaken, die ter scepenvonnisse ghestaen hebben tot
her to, daerof onsen poneren recht ende vonnisse te donen hebben sonder enich
wedersegghen of beswaernisse b). Ende waer dat sake, dat enighen
porter van Woudrichem recht ende vonnisse gheweighert worde, daeraf sal die
portere den balju ende den richter, die dan ter tijt sijn aan onsenweghen,
vermanen voer scepenen, dat men hem recht ende vonnisse doe. Ende waert dat die
balju ende richter den poerter dan gheen recht en deden, dat selen ons porteren
ons laten weten in onser teghenwordicheit of met horen brieven, so waer wi
sijn. Ende als dese weet ghedan is ende worde dan niet dat onrecht afghedaen
ende den poerter gheen recht noch vonnisse ghesciede, so wille wi ende setten
sterkelijc, dat voertaen ons scepenen ons, noch niemant, gheen recht te done
noch vonnisse en wisen tot diere tijt, dat dien poerter recht ghescie ende
onrecht bi ons of bi onse richter af wert ghedaen. Ende oft gheviel, dat ons
scepen daerom gheen recht noch vonnisse en wijsden, daerom en selen wi onsen
scepenen ende onsen porteren van Woudrichem gheen moysel noch letsel doen, noch
laten ghescien aen hoer lijf noch aen hoer goet. 4. (43) Voert waer yemant van den
omseteren, die ennighen poerter ghewelt dede aen sijn goet, dat hij met recht
ende sonder becroen besaet, dat onrecht sal ons richter van Woudrichem c)
bi vonnisse der scepenen berichten. 5. (49) Vort alle erfnisse der
poerteren, buten der vrihcit van Woudrichem gheleghen, sal binnen bants daert
gheleghen is, sijn dike, sijn slote, sijn weterynghe, sijn merghenghelt, sijn
sluseghelt ende sijn verwaernisse doen ghelijc den anderen erve also als
heercomen is. 6. (50) Voert dat men onsen poerteren
van Woudrichem hoer lijf, noch hoer goet, nerglient besetten noch becommeren en
mach binnen der tuunen ons lants d), et en waer dat si enich
gheloeft deden buten der vrijheit van Woudrichem, des si betughet worden als
daer recht is, daer si die gheloeft deden; ende daeraf selen si daer ghenoech
doen. 7. Voert misdeden enich poerter buten
der vrijheit van Woudrichem binnen onsen lande, dat sal hl beteren na den recht
ter stede daer hij misdede e). 8. (51) Voert waert dat een poerter of
yemant van buten int gherichte quaem van becroen ende die hemselven
onsculdigllen soude, die sal sijn anscout thans f) doen int
ghericht met hande ende met monde; meer sal hl hem ontsculdighen met orconden,
so hevet hi twee weken vorst hem te beraden, alsa dat poerter (over poerter)
tughen mach; ende een simpel poerter sal sveren dat bi tughet, maer scepen ende
ghesvoren tughen op hoer ede 2). 9. (52) Voert enghone porter van
Woudrichem en mache hogher tughen van scoude dan tot vijf ponten to. 10. (53) Voert wert yemant ghedaeghet van scoude van
ghelde, dat sal wesen bi den richter of bi den bode voer twe poerters ghemaent,
ende in die maninghe ende daghinghe sal men die somme groten. Ende dieghene die
ghedaicht is, en coemt hl niet voer op sinen dach, so vervolghet die clagher
also groet als hij en ghedaeghet hadde; ende diegheen, die ghedaeghet was, is
den richter sculdich III schillinghen ende der clagher twe scillinghe. 11. (54) Voert waer dat enich poerter int ghericht
quaem van scoude van ghelde ende gheen hantplicht ghedaen en hadde, noch voer
scepen niet ghelaeft en hadde, die sal hem met sijnre hant ende met sinen monde
ontsculdighen. 12. (55) Voert worde yemont van erfnisse ghedaecht als
recht is, ende quaem hl op den iersten dach niet, die hem met den recht gheset
waer, (so) sal men ghedaghen op den anderen dach; ende coomt hl dan niet, so
sal men ghedaghen op den derden dach; ende coemt hl dan niet voer, so sal hl
den richter ghenoech doen daeraf van tween daghen van elken twe scillinghe,
ende hl verliest sijn sake ende die arfenisse, daer hl af ghedaghet was, werdt
den clagher to ghewijst. Ende waer dat sake dat de clagher ennighen dach
versumede van den drien, so verloer hl sijn sake altemale. 13. (56) Voert waer dat yemant sveren sal van scoude van
ghelde, sveert hl na den woerden quellijc, die die staver voerseet, of teghen
die maniren van sveren, so verliest hl sijn sake. Maer sal hi sveren van
erfnisse, so mach hi hem eens of twewarf verhalen; maer sveert hi derdewerf
quelleec (of) teghen die maniren van sveren, so verliest hi sine sake, ende die
arfenisse, daer hi af ghedaghet was, wert hem afghewijst ende den clagher
toeghewijst. Ende alsoe dicke alse hi quelleec sveert, is hi den richter g)
sculdich twe scillinghe. 14. (57) Voert een rustelijc besittinghe van erve en mach
men met vesten noch proeven dan met, scepenen of met ghesvoren binnen vriheiden
3) h). 15. (58.) Vaert worde yemant binnen sijnre woninghe
ghesocht van luden; daer hi ghenen twyst tot dire tijt teghen ghehad en hadde,
hoe menich hier doet sloeghe hemselven mede te bescudden, van elken deden waer
hi ons sculdich mer penninghe of onsen nacomelinghen. 16. (59) Voert waer dat yemant begrepen worde, dat hi
ghedaen soude hebben graet svaer overdaet, waert in dieften of in brande of in
roven of in venijn te gheven oft in vrouwencraft of in vrede te breken of in
moerde of in valsche of in enighen punten, daer men tlijf mede verboren mach i),
daer selen onse richter ende ons scepenen van Woudrichem een heymelijc stille
waerheit af besitten ende recht ende vonnisse bi den scepenen af doen na der
waerheit; die si vinden over denghenen, die aenghesproken worde 4). 17. (60) Voert waer dat yemant enen dief grepe in sijn
huus, dien dief sal hi houden, mach hi, ende sal sijn ghebuer daerto ropen, soe
hi meeste mach, ende then dief sal houden ghebonden met sirien ghebueren, dat
hi en den richter leveren mach alst scoen dach is, ende tgoet, dat hi ghestolen
heeft op sinen rugghe ghebonden; ende dan salder die richter mede recht doen
met. den scepenen. Ende waer dat sake dat yemant enen dief, aldus ghevanghen,
willens liet gaen, ende daeraf verwonnen worde met scepene, die soade ons
beteren tot onsen ghenaden j). 18. (61) Voert waer dat ennich porter boten verboert int
ghericht, ende hi alsoe vele eyghens goets besit in die poertrecht k)
als die boeten draghen, die poerter mach ghaen van den ghericht sonder borghen;
maer en besaet hi also vele goets niet, als die boeten beliepen, die moest
borghen setten. 19. (62) Voert waer dat yemant di scepen verspraec int
ghericht of haer vonnis, die si wijsden met ghemeinen rade hoer scepen na der
porte recht, wedersede, is sculdich ons tien pont ende elken scepen een pont.
Maer waer dat yemant sede int ghericht voer die scepen daer sijt hoerden, dat
haer vonnis, dat si ghewijst hadden, valsche ende quaet waer, of diet ghericht
stoerde binnen der vierscaren, alsdat die richter gheen recht ghedoen en const,
die verboerde lijf ende goet 5). 20. (63) Voert waert dat yemant die met erren moede yerst
sloghe met der hant of stiet met den voet, ende daeraf verwonnen worde met
scepenen, (die) sal gheven voer sijn beteringhe vijftien scillinghen, van
welken vijftien schillinghen ons toebehoeren vijf schillinghen, der poerten
wijf schillinghen ende die daer gheslagen is wijf schillinghen. Ende waert dat
zake dat dieghene, die daer gheslaghen is, sonder beraet ten yersten wederslaet
sonder bloetreise ende sonder leemt, die en sal niet ghelden. 21. (64) Voert wie den anderen bloetreiset sonder wapen
verboert een pont. 22. (65) Voert met gheslepen wapen ghevochten is vive
ende viertich schillinghen. 23. (66) Voert gheslepen wapen ghetoghen is vive ende
viertich schillinghen. 24. (67) Voert een hofwonde is die boete vijfdalf pont. 25. (68) Voert huusstoetinghe is die boete tien pont. 26. (69) Voert wapendrenken sonder doet te bliven is die
boete tien pont. 27. (70) Voert waert dat yemant den anderen doedde
verboert teghen ons lijf ende goet. 28. (71) Veert waert dat yemant den anderen leemde sonder
leede af te slaen verboert teghen ons tien pont. Waert dat yemant den anderen
ontleedde aen ennighe leedde verboert teghen ons vive ende twintich pont. 29. (72) Voert waert dat yemant eens vrede weigherde
verboerde vive ende viertich schillinghen; ende alsoe dicke als hem die
vredenmer om weint tot driewerven toe, tot elken verboert hl vive ende
viertich schillinghen. Ende als hem die vredenemer driewerf om gheweint heeft
sal hl vrede ghebieden te houden op hoer lijf ende op hoer goet; ende die den
vrede darenboven braec verboerde teghen ons lijf ende goet. 30. (73) Voert die enen onrechten aenvanc doet verboert
vive ende viertich schillinghen. 31. (74) Voert wie enen poerter van Woudrichem of sijn
goet beset of becommert buten der vriheit te onrecht, verboert vijfdalf pont l). 32. (7S) Voert die eenen poerter of sijn goet beset
binnen der vriheit van Woudrichem verboert vive ende viertich schillinghen. 33. (76) Voert alle boeten sijn twyvout binnen
mercten. 34. Voert waert dat die poerter van Woudrichem vocht
teghen den anderen poerter van Woudrichem buten onsen lande, die verboerde
alsoe vele teghen ons of si binnen der vrijheit van Woudrichem vochten. 35. (78) Voert moghen ons scepenen van Woudrichem coren
legghen tot vive ende viertich schillinghen toe ende niet hoegher binnen der
vriheit van Woudrichem; ende die boeten, die daeraf quamen, soude wi half
hebben ende ons poerte half 6). 36. (79) Voert alle boeten, die hier niet in bescreven en
sijn, selen staen ende wesen alsoe als heercomen is. 37. (80) Voert waert dat yemant drincken ghinghe in een
taveerne, soe sal hem die wert wijn brenghen met rechter maten. Ende als hl
ghenoech ghedroncken heeft, is hl poerter, ende gherekent hevet, mach hijs
thans m) niet ghelden, soe mach hl ghaen tot des anders daghes ende
ghelden den wert sinen dranc voer den middaghe. Ende betaelde hl voer den
middaghe niet, als dat die wert den richter croent, soe saelt hem die richter
uutpanden; ende die richter sal drie schillinghen hebben n) ende die
weert twe schillinghen. Ende waert dat hem die drenker missakede dat hem die
weert hyessche, so macht die weert houden tot vijf schillinghen toe o)
met sinen ede; ende datselve recht is van mede ende van biere. 38. (81) Voert waert dat vele ghesellen tegader drancken
in wine, in mede of in biere, ende een gheselle gaen woude eer die anderen,
ende hi rekende ende dede ghenoech den weert van sinen aendeel, soe mach hi
vrien wech ghaen. 39. (82) Voert waer yemant begrepen worde of vonden met
onghebernder maten ende met scepen verwonnen worde, die is ons sculdich drie
pont voer sijn boete. 40. (83) Voert waert dat een man, die gheen wittighe
gheboert en hadde, nacm een wijf, die oec gheen wittighe gheboert en hadde,
ende storver een ende si gheen wittighe gheboert after hem en lieten, die
levende mach al ghereet goet ruerende, dat si beide besaten doe si leveden,
sinen vrien wille mede doen; mer onruerende goet ende effenisse, die si beiden
besaten, weder et is comen van den levenden of van den doden of dat sijt
tegader ghecreghen hadde, sal die levende besitten vrijleec sijn lijftocht p)
mar erfenisse, die die levende bracht ende half die erfenisse, die si beide vercreghen
hadden, die mach die levende vercopen ende versetten ende doen daer sinen vrien
wille mede; maer die ander helft van der erfenisse, tegader vercreghen, ende
alle arfenisse, die van den doden ruerende is, en mach die levende niet
vercopen noch versetten, maer na des levendes doet selen die erfenisse comen op
die recht arfnamen des doeden, die voer doet was. Ende waer dat sake, dat die
levende noet ende ghebrecke hadde; dat hl toebrenghen mocht met sinen
ghebueren, die wittighe lude waren ende dat svoeren, soe mach die levende die
erfnisse vercopen ende versetten, allencken sijn noetdorft af te nemen ende
sijn ghebrec mede te verlichten 7). Ende waer dat daer een storve
ende wittighe gheboert van hem beiden daer bleve, soen mach die levende gheen
arfenisse vercopen noch versetten, tenwaer in sijnre noet als voerscreven is. 41. (84) Voert waert dat sake dat die levende ennich goet
vercreghe in sinen wedustoel, etsi erfenisse of ghereet goet, daer mach hl
sinen vrien wil mede doen 7). 42. (85) Voert waert dat eens wijf, die enen man ghehad
hadde, die doet waer, ende van die man ghebuert behouden hadde, eenen anderen
man name ende daer gheboert bi creghe; ende dat wijf dan storve, soe soude die
ghebuert, die si bi den iersten man hadde, al hoer arfenisse, die si bi hoeren
iersten man besat, alleen hebben; maer die arfenisse, die die ander man aen dat
wijf bracht ende die helft van den goede, dat si tegader vercreghen hadde, sal
die nagheboert alleen hebben. Ende die ander helft van den ghecreghen goede
tegader sal die ierste ghebaert ende die nagheboert hoede ende hoede ghelijc
dellen. Ende datselve recht is, of een wijf nacm. den derden man of den vierden
of meer ende bi elken ghebuert creghe. Ende datselve recht is, waert dat een
man sijn wijf storve ende meer wiven nacm (ende) bi elken ghebuert creghe 8). 43. (86) Voert waert dat man en wijf soen of dochter
bestaedden in den helen bedde tot witteliken huweliken ende hom erfnisse
ghaven, die soen of die dochter, willen si deillen met susteren ende broederen
na haers vader ende moeder doet, soe selen si inbrenghen die erfnisse, die hem
in huwelijc ghegheven was. Ende willen si, so moghen si buten bliven sonder
wedersegghen hoere broederen ende hoere susteren 1). 44. (87) Voert waert dat sake dat ennich vleischouwer
coft een runt of een verken of een scaep, te slaen tusschen Bamis ende
Kersavondt, ende daer een pcerter van Woudrichem bi quaem, die dat hebben woude
tot sijns selves orbaer, die sal gheven den vleeschouwer van den runde acht
penninghe meer dan coste, van enen verken vier penninghe meer ende van enen
scaep twe penninghe meer dant coste q). 45. (15) Voert waert dat ghestolen goet worde vonden
onder enen wittighen man, diet wittelijc ghecoft hadde met orcunden, ende die
rechte besitter des goets dat goet sijn maeckte met ghetughe, die sal hem sincn
cost ghelden ende nemen dat goet na hem, of hl wil. Mer worde enich ghestolen
goet heimeliken vonden onder yema(n)t, die sal daeraf liden dat recht is, als
boven bescreven staet r). 46. (16) Voert gheve wi den voerghenoemden porteren, dat
niemant, noch van buten noch van binnen, noch ridder noch poerter, den porter
of wie hl si enighen poerter van Woudrichem te campe eyschen mach binnen der
poerten s) van Woudrichem, noch nerghent in onser machten, om
gl:eenrande zaken, hoe si waren. 47. (17) Voert niemant van buten en mach tughen over ene
poerter van zaken, die vallen binnen der vriheit van Woudrichem. 48. (18) Voert waert dat yemant ruerende goet te
pande hadde ende besaet dat goet ombecroent een jaer of langher, ende
veronrecht hem daer yemant in, soe sal hijt met sinen ede houden wat recht hl
aen dat goet heet. 49. (19) Voert vonnis eens scepen met rade ende ghevolch
sijnre medescepen en mach niemant teniet maken, noch wederropen, noch
wedersegghen; et en sal goet ende stantechtich bliven'). 50. (20) Voert ter scepenen rade en sal niemant comen, hi
en werde van scepene gheropen. Ende si moghen tot horen rade nemen. die si
wenen dat hem nut si. 51. (21) Voert waert dat ennich wijf croende op enen man,
dat hl hoer craft ende ghewout ghedaen hadde, ende dat met alsulke provinghe toebracht,
dat den scepenen docht dat die goet waer t), ende si die man
verwonnen int ghericht, die man waers op die hoechste boet. Ende ontviel dat
wijf van diere provinghe, dat soude si beteren tot onse ghenaden. 52. u) Voert sette wi, dat ons scepen van
Woudrichem hoer recht buten der vriheit niet sueken en selen, maer willen si
vonnis halen, die si niet vroet en sijn, moghen si halen tot tsErtoghenbosch 2). 53. (22) Voert papenkynder ende bastaert en moghen niet
tughen, dat cnighen poerter litten of deren mach aen sijn lijf of aen sijn
goet. 54. (23) Voert sae moeghen wi of ons balju v)
van onsenweghen tot allen tiden as wi willen scepenen ende ghesvoren tot
Waudrichem setten ende ontsetten. Ende soewie wi daertoe nemen of ons baelju
van onsenweghen, die poerter sijn tot Woudrichem ende daer gheghoedt ende
gheboren sijn w) als recht is, die en moghent niet wedersegghen 3). 55. (41) Voert en sal gheen scepen van Woudrichem tughen
metten monde buten brieven dan een jaer na den daghe dat hi ontset wert. 56. (42) Voert en sal geen scepenbrieve van Woudrichem
van sempelre scout stat of macht houden dan tien jaer na den daghe van der
betalinghe der brieve. 57. (43) Voert alle verwaerden ende gheloeften, die tot
Woudrichem voer scepen gheloeft is ende ghemaect werden in brieven of buten brieven
sal ons richter metten scepenen bi vonnis der scepen binnen alle onsen lande
van Altena buten der vriheit van Woudrichem uut varen richten; ende daer sal
die richter af hebben tien scillinghen ende die scepen tien schillinghen, ende
dat pont sa] ghelden dieghene, daer men aen richt; ende die rechts begheert die
salt uutlegghen. Ende met dire richtinghe sal men varen als recht is ende
heercamen tot Woudrichem is. 58. (44) Voert gheve wi onsen porteren van Woudrichem:
waer dat sake dat ennich twyst of vechteleec gheviel binnen der vriheit van
Woudrichem van onsen parteren of van anderen luden, daer niemant doet en bleve,
ende dat driewerf ghevreedt worde na der poerte x) recht ende
darenbinnen niet versuent en worde, so moghen ons baelju ende ons scepen van
Woudrichem dat suenen behoudelijc ons ons rechts. Ende als ons baelju ende ons
scepenen een soen gheseet ende ghemaect hebben, ghebieden wi y) den
'partijen aen beiden siden die sone wittelijc ende wael te houden ende te
voldoen. Ende waer dat yemant dese sone niet houden en woude, die selen buten
onse lande varen, ende wi selen hoer goet aenvaen ende ghebruken also langhe,
tent si die soen houden ende voldoen z). Ende wat wi van haren gode
opheffen *), dat en selen wi hem niet wedergheven teint si die soene
houden, uutghenomen allen punten voerscreven, bisonder alle arghelist. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 4 vlgg. Litt.: Inleiding, blz.
21 vlgg., en voorts passim. 1) De nummers van de artikelen tusschen haakjes zijn
die van de handvest van 1410 Januari 31 (Leenkamer Holland, no. 55, fol. 87
verso vlgg.); die handvest is verdeeld over drie brieven van denzelfden datum;
ter bevordering van de overzichtelijkheid nummerde ik de artikelen echter door.
Het tweede artikel van bovenstaande handvest is het eerste van den derden brief
van 1410. De voornaamste verschillen, waardoor die latere tekst zich van den
hier afgedrukten onderscheidt, vindt men weergegeven in de noten a)
en volgende. 2) Litt.: Inleiding, blz. 78 3) Litt.: Inleiding, blz. 78, 105 4) Litt.: Inleiding, blz. 71, noot 2; blz. 74, noot 2.
5) Litt.: Inleiding, blz. 75 6) Litt.: Inleiding, blz. 65. 7) Litt.: Inleiding, blz. 109-110. 8) Litt.: Inleiding, blz. 109-110. 9) Litt.: Inleiding, blz. 75. 10) Litt.: Inleiding, blz. 21 11) Litt.: Inleiding, blz. 77, 78, 82, 83. a) Ende wij en sullen dairof anders niet eysschen. b) dairof sullen onse poirteren voirscr. recht ende
vonness hebben sonder wederseggen van yemunde, na custume van boeren
poirtrecht. c) onse rechter aldair. d) nergent bezetten of becommeren mogen of recht
dairup vorderen buyten hoire vrijheit in onsen lande van Althena voirss. e) Dit artikel ontbreekt in de handvest van 1410. f) terstont. g) ons h) Item so en sal men
bynnen onser stede vriheit voirss. nyement mogen erven oft onterven dan bij
onsen scepenen ende gezwoeren aldair. i) in moerde, in moerdbrande, in vrouwencracbte, in
vredebreken, in dieften, in roven, in venijn te geven of in enigen punten dair
hi tlijf mede verbeurt muchte hebben. j) De laatste zin ontbreekt in den tekst van 1410 k) bezaete bynnen onser vrijheit voirscr. l) De tekst van 1410 heeft hier en bij eenge andere
dergelijke bepalingen ingevoegd: tegens ons. m) terstont, n) ende des sal hi ons betalen drie scellingen. o) De woorden: tot vijf schillinghen toe ontbreken in
den tekst van 1410. p) sal die levende bezitten sijn leven lang. q) Dit artikel is het laatste van den derden brief van
t½io. r) De laatste vier woorden ontbreken in den tekst van
1410 s) binnen onser stede (deze wijziging staat in verband
met de inmiddels plaats gehad hebbende ommuring der stad, vgl. nos. 167 en
168). t) datten scepenen
redelic dochte u) Dit artikel ontbreekt in de handvest van 1410. v) onse bailju aldair. w) van onzen poirteren voirseit, die bynnen onsen
lande van Althena voirss. gegoet ende geboeren sijn. x) onser stede. y) die sal onse bailju voirscr. gebieden van
onsenwegen. z) ende onse rechter voirn. sal hoir goeden aenvaerden
tot onser behoef. *) Ende so wes onse rechter tot onser behoef van
hoeren goeden dairom upbuert. 110. WILLEM V VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN PRIVILEGE
BETREFFENDE DE WEEKMARKT TE WOUDRICHEM 1). 1356 September 17. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, maken cont allen
denghenen, die desen brief sellen sien of horen lesen, dat wi die weeckmarct
tot Wouderichem ghemaect ende gheleet hebben altoes te houden opten
Solanendach, ende vrien die marct. Ende wi gheven een vast zeker gheleyde allen
-denghenen, die tot onser weeckmarct comen tot Wouderichem, alsdat men hem noch
haer goet voer scepenen, noch voer poerteren tot Wouderichem (sal besetten(?)),
uutghenomen alle dieghene, die teghen ons mitter hant verboert hadden. Voert soe ghebieden wi ende bevelen alsoe eernsteliken alse
wi moeghen allen onsen luden binnen onser poerten van Wouderichem ende
ghemeynliken allen onsen luden binnen onsen lande van Altena, dat sij alle haer
goet, dat si in weeckmarcten vercopen willen, sullen brenghen tot Wouderichem
drie merctdaghe, eer sijt buten onsen lande van Altena erghent voeren te cope.
Ende waer dat sake, dat yemant goet voerde te vercopen buten onsen lande van
Altena, eert tot Wouderichem drie merctdaghe gheweest hadde, die verboert
teghens ons alsoe dicke alse hijt dede, also dicke vijf ende,viertich
SCllllllghe. Ende dat ghebieden wi ende bevelen onsen baliul ende onsen
richter tot Wouderichem ende allen richteren binnen onsen lande van Altena, dat
si die boeten uutpanden ende niet en laten. Want wi onse poerte van Wouderichem
gheerne ghevordert zaghen. In kennissen der waerheyt beseghelt open mit onsen zeghel.
Ghebheven int jaer ons Heren dusent driehond:,rt zes ende vijftich, op sinte
Lambrechtsdach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, ze ged., fol. 7. Litt.: Inleiding, blz.
66. 1) Vergelijk den brief van 1388, September 28 (no. 179).
111. GRAAF WILLEM V
VAN HOLLAND SLUIT EEN OVEREENKOMST MET WILLEM (V) VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
IN VERBAND MET HET FEIT, DAT DEZE IN GEBREKE WAS GEBLEVEN, DEN GRAAF, ZIJN LEENHEER,
IN DIENS STRIJD TEGEN DEN BISSCHOP VAN UTRECHT TE STEUNEN. DE HEER VAN ALTENA
ZAL DEN GRAAF VOORTAAN MOETEN DIENEN MET TWINTIG WELGEBOREN MANNEN, GEDURENDE
TWEE MAANDEN. HET LAND VAN ALTENA ZAL 1200 OUDE SCHILDEN BETALEN. 1356 November 30. Hertoghe Willem van Beyeren, grave van Henegouwen, etc., dat
wij van alre broke, die wij te segghen mochten hebben tot desen daghe toe op
Willem, jonchere van Hoerne, omdat hl ende sijn lant ons in onsen oirloghe, dat
wij hadden jeghens den biscap van Utrecht, niet en dienden alse Willem ende
sijn lant van Altena ons sculdich zijn te dienen, na onsen brleve die wI) dalrol hebben, met
Willem voerss. overdraghen sjn in der manieren, als hiernae volcht: In den eersten, zal ons Willem voorss. dienen mid XX mannen,
welghebcren luden, II maende lang, buten lants, op sijns zelves cost, wanneer
ende waer wij willen, dairt Willem vorss. mid eren doen mach tot ere tijd, op
onse vermanen. Item, soe sal dat lant van Altcna: gheven XIIc oude scilde;
des zullen wij hebben IIIIe oude scilde ende Willem VII(I)c oude scilde. Item, soe zal Willem voerss. onsen dienstluden ende
bedeluden recht ende vonnesse doen. Item, soe zullen die lude quite wesen van Doorne, behoudelic
Willem sinen dienst van, den moniken aldair,. Ende hiermede zullen verlies ende dienste quite sijn. Ende
Willem sal ons voert doen na onser ouder brieven ende wi sullen him doen alle,
dat ene here sinen trouwen man sculdich is te doenen. In orkonde etc. Datum in den Haghe op sinte Andriesdach anno
LVI. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 25, fol. 19 verso. Onder den eigenlijken
inhoud der oorkonde staat: Jussu domini comitis. Ad relationem domini Leo. de Campe, militis, H.
Popponis, presbiteri, et mgri. Th.
de Thenis; Jo, de Bueren. S. domini de IJselsteyn. - 112. GRAAF WILLEM V VAN HOLLAND MAAKT BEKEND, DAT DE TOL VAN NIEMANDSVRIEND
NAAR WOUDRICHEM IS OVERGEBRACHT. OPDAT WOUDRICHEM HIERVAN GEEN NADEEL MOGE
ONDERVINDEN, ZAL VAN DE GOEDEREN, WELKE DAAR TER MARKT WORDEN GEBRACHT, GEEN
TOL WORDEN GEHEVEN, MET UITZONDERING VAN DE VAN ELDERS LANGS DE RIVIER
AANGEVOERDE GOEDEREN. 1356 December 2. Hertoghe Willem van Beyeren, greve van Henegouwen, van
Hollant, van Zeelant ende heere van Vrieslant, doen cont allen luden, dat wi
onse tollen, die tot Nyemantsvrient te legghen plach, tot Wouderichem gheleyt
hebben, ende Willem, heere van Hoern, onsen trouwen man toegheseghet hebben,
dat wi niet en willen, dat ilire scade bi lide of sijn poerte van Wouderichem;
soe willen wi ende ontbieden onsen tolnaren aldaer, dat si gheen tollen en
nemen van goede, dat men op sijn marcte vercoept, tensij van wine, van stale,
van houte, van colen ende anders goet, dat op onsen stroem voerbi onse tollen
vaert. In orconde desen brieve beseghelt mit onsen zeghele.
Ghegheven in den Haghe des Vridaghes na sinte Andriesdach int jaer ons Heren
MCCC zes ende vijftich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 7 verso, Onder den eigenlijken
inhoud der oorkonde staat: Jussu domini comitis; per Lon. de Campe, militem, et
H. Popponem, presbiterem, H. Ameronghen. Signavit dominus de Yselsteyn. Andere afschriften:
Leenkamer Holland, no. 25, fol, 19 verso; Leenkamer Holland, no. 27, fol. 1. Twee afschriften van
een vidimus: Archief Altena, no. 10. Litt.: Inleiding, blz.
61; prfschr., blz. 21. 113. GRAAF WILLEM V VAN HOLLAND BELEENT DIEDERIK LOEF VAN HORNE
MET HET LAND VAN ALTENA. 1357 April 3. Wi hertoghe Willem van Beyeren, grave van Henegouwen, van
Holland, van Zeeland ende here van Vriesland, doen cond allen luden, dat wi
verlyet hebben ende verlyen, verleent hebben ende verlenen jonchere Dirc Loef
van Hoerne die heerscappye mitten huse van Altenae ende mid allen den
toebehoren ende aenhanghen van hoghcn ende van laghen, te water ende te lande,
him ende sinen nacomelinghen van ons ende van onsen nacomelinghen te houden
toten rechten lene mid alsulken dienste, voerwaerden ende vervalle alsct sijn
ouders van onsen ouders, graven te Holland, te hcudene plaghen, behouden enen
ygheliken sijns rechts. In oirkonde desen brieve beseghelt mid onsen zeghele.
Ghegheven in Middelburch, des Manendaghs nae Palmensonnendach int jaer ons
Heren MCCC zesse ende vijftich, Met uithangend zegel
in bruine was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 36. Onder den eigenlijken
inhoud der oorkonde staat: Jussu domini comitis; per dominum Flor. de Bersalia
et dominum Johannem de Bruelis. Litt.: Inleiding, blz.
60. 114. RECHTER, SCHEPENEN, RAAD EN GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM VERSTAAN,
DAT VERKRACHTING - ALS GENOEMD IN ARTIKEL 51 VAN DE HANDVEST VAN 1356 - ZAL
WORDEN GESTRAFT MET DE VERBEURTE VAN LIJF EN GOED. DE ACCIJNZEN, GEMEENE
GRONDEN EN RENTEN, WELKE DE HEER VAN HORNE AAN DE POORT GESCHONKEN HEEFT,
ZULLEN TEN BATE VAN DE POORT WORDEN AANGEWEND. DE BURGEMEESTERS ZULLEN REKENING
EN VERANTWOORDING AFLEGGEN. 1357 Mei 25. Wi richter, scepen, raet ende die ghemeine poerte van
Woudrichem maken cont ende kenlijc allen denghenen, die desen brief selen sien
of horen lesen, dat dat punte, dat in die hantveste van Woudrichem staet, die
ons ons lieve jonchere Willem, here van Hoerne ende van Altena, ghegheven heeft
int jaer van ses ende vijftighen, als van vrouwencracht, waer dat zake dat
enich man verwonnen worde van vrouwencracht met den recht, dat hl verboerde die
hoechste boet, dat is te verstaen ende daer verwilcoer wi ons in, dat die man
verboert lijf ende goet. Voert heb wi ghelovet ende gheloven in goeden trouwen, dat
alle assijns, alle ghemeynten ende alle reynten, die ons lieve jonchere van
Hoerne dier poerten van Wcudrichem ghegheven heeft, dat wi die keren selen ende
legghen in der poerten orbaer; ende daer selen die borghermeester besceyden
rekcninghe af doen voer ons joncheren vriende van Hoerne, die hl daerbi set,
ende voer die scepenen van Woudrichem, ende alle dinc sonder arghclyst. In kennisse der waerheit soe hebben wi desen brief open
beseghelt met onser ghemeinre pocrten 'seghel van Woudrichem. Ghegheven int
jaer ons Heren dertienhondert seven ende vijftich, des Donrcdaghes na ons Heren
opvaet. Mlet uithangend zegel
van Woudrichem in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. zz. Litt.: Inleiding, blz.
55, noot 4; 78; 79; 81. 115. TEN OVERSTAAN VAN SCHEPENEN VAN BRUSSEL. KOMEN DE ERFGENAMEN
VAN WILLEM IV VAN HORNE, DIE HUN GESCHILLEN HEBBEN ONDERWORPEN AAN DE UITSPRAAK
VAN DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN PERWEZ, EN JAN VAN POLANEN, HEER VAN DE LEK EN
VAN BREDA, OVEREEN, DAT DIEDERIK, HEER VAN HORNE, ZIJN BROEDER ARNOUD EN ZIJN
ZUSTER LISEBET, DE HEERLIJKHEDEN HORNE, ALTENA, HERSTAL, HEEZE EN LEENDE,
MONTCORNET EN CORTESSEM ZULLEN BEHOUDEN. SWEDER VAN ABCOUDE ZAL GAESBEEK
BEHOUDEN ALSMEDE LOON OP ZAND. DIEDERIK, HEER VAN HORNE, ZAL DE DONCKHOEVEN IN
HET LAND VAN ALTENA VAN DEN HEER VAN ABCOUDE LOSSEN. 1357 October 10. Gedrukt:
Wolters, Notice historique sur l'ancien comι de Hornes, Annexes, no. 11, blz.
229-230. 116. JAN VAN POLANEN, HEER VAN DE LEK EN
VAN BREDA, MACHTIGT WILLEM UTENCAMPE 8½ MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM,
WELK LAND DEZE TOT DUSVER VAN DEN HEER VAN POLANEN IN LEEN HIELD, IN VOLLEN
EIGENDOM OVER TE DRAGEN. 1358 Juni 8. Wi Jan van Pollanen, here van der Lecke ende van Breda,
maken cont allen luden, die desen brief selen sien of horen lesen, dat wi
machtich maken met desen openen brieve Willem uten Campe Tielmanssone een vrie
ghifte ende een eyghendom te -lieven van onserweghen van neghendalven merghen
lants, die gheleghen sijn in den -berichte van Woudrichem ende Willem voerss.
van ons te houden plach te leene. Voert soe hebbe wi quyt ghescouden ende
scelden quyt ons manscap, onsen cyghendom ende alle recht, dat wi hadden aen
dese neghendalf merghen lants voerscreven, van welken lande voerss. gheleghen
sijn vijf merghen int Creyenvelt tusschen Willem sBots lant aen die een side
ende Beele Jacobssoens kynderen lant aen die ander side, viertien hont lants in
die henghemcnghe tusschen des voerseyts Willems lant uten Campe aen die een
side ende den lande, dat der cappelrien toebehoert, die men heit sinte Jans
outaer, aen die ander side, ende scven bont lants, gheleghen apt Hoghe lant,
daer her Arnt Reynerssone, priester, ende Willem sijns broeder kynderen lant
gheleghen is aen beiden siden. In kennissen der waerheit soe hebben wi desen brief open
beseghelt met onsen seghel. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert
acht ende vijftich, des Vridaechs na sinte Bonifaesdach. Met afhangend zegel
van Jan van Polanen in groene was. Oorspr. - Archief Altena, no. 100. 117. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, GEEFT DEN POORTERS
VAN WOUDRICHEM TOLVRIJDOM IN GEHEEL HOLLAND, 1358 September 19. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 57. Litt.: Prfschr., blz.
21. 118. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT JAN VAN POLANEN, HEER
VAN DE LEK EN VAN BREDA, AAN LAURENS CLOETSZOON, ALS VERTEGENWOORDIGER VAN
GODEVAERT DE RIJKE, 8½ MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM, IN VRIJEN
EIGENDOM OVER, BEHOUDENS DAT JONKVROUW CREYNEN, WED. VAN GIELYS UTENCAMPE, HAAR
LIJFTOCHT ZAL BEHOUDEN. 1359 Maart 15. Wi Jan van den Campe ende Ghisebrecht Neyse, scepen tot
Woudrichem, oerconden met desen brieve, beseghelt met onsen scghelen, dat her
Jan van Palanen, here van der Lecke ende van Breda, droech op ende ghaf tot
eenen vrien eighendom Laurens Cloetsscme tot Godevaerts Riken behoef neghendalf
merghen lants, gheleghen in den ghericht van Woudrichem, van welken lande
voern. gheleghen sijn viertien hont in die henghemenghe tusschen sinte Jans
altaers lant aen die een side ende Willem Reynerssoens erfnamen lant ende seven
merghen lants, die Willem Wissen waren, aen die ander side, ende seven hont
lants apt Hoghe lant, gheleghen tusschen heren Arnts lant van den Zande ende
Willem Reynerssoens erfnamen lant aen beiden siden, ende twee merghen lants int
vorste Creyenvelt tusschen Willem Botslant aen die een side ende Willem jan
Neudensoens soens lant ende Willem Jacobssoens lant aen die ander side, ende
derdalf merghen lants, gheleghen int efterste Creyenvelt, tusschen Willem
Botslant aen die een side ende Arnt Claessoens lant ende Peter Badeloghensoens
lant aen die ander side, ende eenen halven merghen lants, gheleghen in den
enghe tusschen dghastuus lant van Wcudrichem aen die een side ende onser
Vrouwen altaers lant aen die ander side. Ende hl verteechter na op ende
verhalmeder na op tot Godevaerts Riken behoef, behoudelijc joncfrou Creymen
Gielys wijf was uten Campe hoere lijftochten ende hoers rechts. Voert soe quam
her Jan van Palanen, here van der Lecke ende van Breda, ende ghelovede den
voerghenoemden Laurens Cloetssone, tot Godevaerts Riken behoef, dit voersproken
lant te waren, in allen manieren als men tot Woudrichem erve sculdich is te
waren. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert neghen ende
vijftich, des Vridachs na Suite Gregorijsdach. Met de uithangende
zegels van Jan van den Campe en Gijsbrecht Neyse in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 101. Met transfix d.d. 1359 Maart 28. 119. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT LAURENS CLOETSZOON 8½
MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM EN NADER OMSCHREVEN IN DEN SCHEPENBRIEF
VAN 1359 MAART 15, IN EIGENDOM OVER AAN GODEVAERT DE RIJKE. 1359 Maart 28. Wi Jan van den Campe ende Ghisebrecht Neyse, scepen tot
Woudrichem, oerconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat
Laurens Cloetssone opdroech ende ghaf tot eenen vrien eyghen-dom Godevaert den
Riken dien brief, daer desen brief doersteken is, ende neghendalf merghen
lants, die die brief begrepen heeft. Ende hi verteechter na op ende verhalmeder
na op tot Godeverts Riken behoef voern., behoudelijc joncfrau Creymen Gielys
wijf was van den Campe haere lijftochten ende hoers rechts. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert neghen ende
vijftich, des Donredaechs na onser Vrouwendach annunciatio. Met de uithangende
zegels van Jan van den Canzpe en Gijsbrecht Neyse in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. zor. Getransfigecrd door den brief van 1359 Maart is. 120. IN EEN OPSOMMING VAN DE GOEDEREN, WELKE DE HEER VAN ARKEL
VAN DEN GRAAF VAN HOLLAND IN LEEN HOUDT, WORDEN O.M. GENOEMD: NEGEN MORGEN LAND
MET EEN HUIS, GELEGEN IN HET GERECHT VAN EMMICHOVEN EN WAARDHUIZEN, WELK LAND
EN HUIS AAN DEN HEER VAN ARKEL WAREN GEKOMEN VAN ZIJN OOM, CLAES VAN ARKEL. 1359 z. d. Gedrukt: Van Mieris, III,
blz. 95. 121. TEN OVERSTAAN VAN WILLEM DIE BORCHGRAVE, RECHTER, EN HEEMRADEN
VAN ALMKERK DRAAGT GHISEBRECHT VAN RODE (VAN RIEDE?) AAN DEN GEMACHTIGDE VAN
DEN HEER VAN ARKEL EEN ONROEREND GOED, DEN GHEERBEEMDT GEHEETEN EN GELEGEN IN
HET GERECHT VAN ALMKERK, IN EIGENDOM OVER. 1361 November 14. Gedrukt (in verkorten
vorm): Codex diplomaticus Neerlandicus, uitg. Hist. Gen. te Utrecht, 2e Serie,
dl. 2, blz. 187. 122. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT DEN POORTERS VAN WOUDRICHEM HET RECHT ZIJN VISCHWATEREN TE BEVISSCHEN,
TEGEN BETALING VAN DEN VIJFDEN PENNING. 1) 1362 Juni 3. Wij Dirc, here van Huerne ende van Althena, maken cond ende
kenlic allen luden, die desen brief sullen sien of horen lezen, dat wij
ghegheven hebben ende gheven onsen poirteren van Woudrichem ende onsen
poirterskinderen gemeenlic op onse visscherien te visschen op horen vijften
penninc, ende dat elc man houden mach een vierendeel van eenre zeghcn ende een
half vlu ende niet meer. In oirconde des briefs soc hebben wij desen brief open
besegelt mit onsen segele. Gegeven int 'are ons Heren MCCCLXII, drie dagen in
Wedemaent. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 248 verso. Litt.: Inleiding, blz.
66; prfschr., blz. 123, 125, 126. 1) Bevestigd door hertog Albrecht op 15 Augustus 1397
(Zie no. 219). 123. HESSELINUS VAN DRONGELEN, ONTVANGER VAN DE ABDIJ VAN ST.
TRUYEN, BEKLAAGT ZICH EROVER, DAT HILLINUS GHIER, BALJUW VAN ALTENA, DEN TIEND
VAN BABILONIENBROEK VERKOCHT AAN WOUTER, NATUURLIJKEN ZOON VAN HEER JOHANNES
VAN DRONGELEN. 1362 Augustus 29. Gedrukt: Ch.
Piot; Cartulaire de l'abbaye de Saint-Trond, I, p. 569. Litt.: Inleiding, blz.
16. 124. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, GEEFT HET HUIS
EN DE HOFSTEDE TE RIJSWIJK, GELEGEN TUSSCHEN DE STEDE ENDE DE MASE IN LEEN AAN
HEER WILLEM VAN RIJSWIJK, NADAT DEZE DIE GOEDEREN AAN DEN HERTOG TEN BEHOEVE
VAN DIENS BROEDER HAD OPGEDRAGEN. 1363 Juni 3. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 149.
125. ALBRECHT VAN
BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, OORKONDT, DAT HIJ DE EDELHOEVE ONDER DUSSEN EN DE
KETELDONCSE HOEVE IN HET LAND VAN ALTENA IN LEEN HEEFT GEGEVEN AAN GHERYT VAN
NEDERVEEN, OMDAT DEZE DOOR MIDDEL VAN EEN EED MET EEDHELPERS BEWEZEN BEEFT, DAT
HIJ DE RECHTE LEENVOLGER IS. DE HERTOG BELOOFT HEM IN HET BEZIT VAN DEZE
GOEDEREN TE ZULLEN HANDHAVEN, TOTDAT HIJ MET BETER RECHT ERUIT GEWONNEN ZAL
WORDEN. 1363 Juni 14. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 149. Litt.: J. Ph. de Monιt
ver Loren, De historische ontwikkeling van de begrippen bezit en eigendom, blz.
516. 126. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKOOPT AAN HEER JAN
VAN HEUKELUM DE HELFT VAN 49 MORGEN LAND TEGEN BETALING VAN HET BEDRAG VAN DE
BEDE, HETWELK DE VROEGERE EIGENAAR, HENDRIK VAN HEUKELUM, AAN DEN HEER WAS
SCHULDIG GEBLEVEN. 1363 November 7. Wi Didderic, here van Hoerne ende van Altena, make cont
ende kenlijc allen denghenen, die desen brief selen sien of horen lesen, dat
wi vercoft hebben metten recht heren jan, here van Hoekelem, die helft van
viertich merghen lants, gheleghen in den ghericht van Slewijc, ende die helft
van neghen merghen lants, gheleghen in den ghericht van Almkerc, die Heynrics
van Hoekelem waren, als voer ons beedc ende vcer ons wittighe scout, die ons
Heynric van Hoekelem voernoemt ende dat voerscr. lant metten recht sculdich
waren. Voert hebben wi gheloeft ende gheloven heren jan, here van Hoekelem
voerss., die helft van den voersprokenen neghen ende viertich merghen lants te
waren ende daerin te houden van anser heerlijcheyt weghen. Ende hierover waren onse manne in den lande van Altena ende
onse scepen van Woudrichem. In kennisse der waerheyt soe hebben wi desen brief
open beseghelt met onsen seghel. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert
drie ende tsestich, op sinte Willibroerdsdach. Met uithangend zegel
in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 19. Litt.: Inleiding, blz.
91. 127. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM
VERKLAREN RECHTER EN HEEMRADEN VAN SLEEUWIJK, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN HENDRIK
VAN HEUKELUM, HEER WILLEM VAN RIJSWIJK, BRIEN VAN WEYBORCH EN HENDRIK VAN DEN
ROEVE AAN HEER JAN VAN HEUKELUM HEBBEN OPGEDRAGEN DE HELFT VAN VEERTIG MORGEN
LAND, ONDER SLEEUWIJK GELEGEN. VERVOLGENS BELOOFT HENDRIK VAN HEUKELUM HEER JAN
VAN HEUKELUM GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1363 November 8. Wi Godevaert die Rijke ende Roelof die Taem, scepen tot
Woudrichem, orconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat
Reyngout Tielmanssone uren Campe, als richter tot Slewijc, Brien van Weyborch,
Mathijs van Muulwijc, Wouter Boekeleer Peterssone, Maes Ghisebrechtssone ende
Godevaert die Vos, als heemraet tot Slewijc, ane ons brochten, dat si daerover
waren, als richter ende heemraet tot Slewijc, dat Heynric van Hoekelem, her
Willem van Risewijc, ridder, Brien van Weyborch, heemraet voerseid, ende
Heynric van den Roeve opdroeghen heren Jan, here van Hoekelem, die helft van
viertich merghen lants, alsoe alsi gheleghen sijn in den ghericht van Slewijc,
die Gyelijs van Ghellichems waren, ende dat si ute diere helft van den
voersproken viertich merghen lants ghebannet worden ende her jan, here van
Hoekelem voernoemt in, ende dat si daerop verteghen ende verhalmeden daerna op
tot sijnre behoef, als vonnis der heemraet voerss. wisede dat recht was. Voert quam
Heynric van Hoekelem voerss. voer ons, als voer scepen, ende ghelovede den
voerghenoemden heren jan, here van Hoekelem, die helft van den voersproken
viertich merghen lants te waren jaer ende dach, alse men erve sculdich is te
waren binnen vrieheyden, ende alle voerplicht ende alle voercommere af te doen,
behoudeliken der nonnen Claesdochter was van Ghellichem twelf pont tsjaers, die
si hevet op vijf merghen Iants ute desen voersprokenen lande tot hoere
lijftocht. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondcrt drie ende tsestich,
des Woensdaechs na sinte Willibroerdsdach. Met de uithangende
zegels van Godevaert de Rijke en Roelof de Taem in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 102, Litt.: Inleiding, blz.
86; 89; 90; 9z, noot I. 128. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT HET LAND VAN
ALTENA EEN HANDVEST MET BEPALINGEN BETREFFENDE DE RECHTSPLEGING IN STRAFZAKEN. 1365 Januari 22. Wi Dyderic, heere van Hoerne ende van Altena, doen cont ende
kenlijc allen luden, dat wi ghegheven hebben ende gheven allen onsen luden
ghemeenlijc in den lande van Altena alsulc recht als hierna ghescreven staet,
dat is te wetene: Waer dat zake dat wi of onse baljit of yemant van
onsenweghen yemant aentaelden in den lande van Altena van enighen bru‘eken, die
si teghens ons misdaen mochten hebben, waeraf si roerende waren, dat wi hem
daerof recht. ende vcnnisse doen zouden in den lande van Altena, na den recht
van den lande voerss., binnen den eersten tween maenden naestcomende dat hl
aenghetaelt worde van onsenwcghen. Ende deden wi des niet, so soude hl qwijt
wesen van alsulken brueken daer hl of aenghetaelt waer. Ende waer dat ons
kenlijc noetsaken deden, so souden wi hem recht ende vonnisse doen of doen doen
binnen der derder maent daerna nacstcomende, na den recht van den lande
voerscr., of hl soude qwijt wesen. Voert wacr dat sake dat yemant aenghctaelt wordc van
onsenweghen ende hem verborgen conde mit goeden borghen, dat den mannen van den
lande voerscr. dochte, dat hl wael ende zekerlijc verborcht waer, daermede
soude sijn lijf ende sijn goet verborcht sijr. ende die en soude men in gheenre
helden doen ende nerghent viteren buten den lande van Altena. Ende die hem niet
verborgen en conde, dien moegen wi in helden doen binnen den lande van Altena,
ende doen hem recht ende vonnisse in alsulker manyeren als voorscr. is. Voert hebben wi gheloeft ende gheloven voer ons ende voer
onsc nacomelinge, in goeden trouwen, den luden in den lande van flltena
ghemeenlijc, alle dese voerscr. punten ende vorwaerden te houden ende nerghent
daerteghen te doen. In kennisse der waerheyt so hebben wi desen brief open
beseghclt mit onsen zeghel. Gegheven int jaer ons Heren dusent driehondert vijf
ende tsestich, des anderen daghes na sinte Angnietendach. Afsch., - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 11 verso. Litt.: Inleiding, blz.
17, 37. 129. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT HET LAND VAN
ALTENA EEN HANDVEST MET BETREKKING TOT DE VOOGDIJ 1). 1365 Januari 24. Wi Didderic, heer van Haerne ende van Altena, maken cont
ende kenlijc allen luden, dat wij ghegheven heb[ben ende gheven] allen den
luden ghemeynlijc in den lande van Althena alsulc recht als hierna bescreven
staet, dat is te weten: Van [allen on]mondighen kinderen, die binnen twelf jaren
sijn, dat hore recht voecht penninghen ende ponden sal alle hoer tilbaer
[have], ende hore scout ende onscout rekenen sal, binnen den naesten ses weken,
als den voecht die voghedye verscenen is, bi [den richter] ende bi den heemraet
van binnen bans, daer die onmonc‘ighe kinder wonechtich sijn. Ende wes dat hem
boven hare scout bleve, dat sa1 hoer voecht be]egghen binnen den lande van
Altena op twiscatten erve, bij des heemraets prisinghe van binnen bans, daer
dat erve gheleghen is, binnen den iersten halven jaer. Ende waert dat hl des
niet en dcde, alsoe dicke als hl hoer goet aenvinghc, dat sonde wesen op die
hoechste boete van drie marke. Ende daeraf sal die voecht die jaerscaren bruken
tot sijnre nutscap ende die kindere houden ende hoer noedorft gheven. Ende tot
haren mondighen daghen soe sal se haer voecht weder setten op hoer erve ende op
hoer goet sonder scout. Ende waert des sake dat haer recht voecht der voghedyen
afghinghe of dat si ghenen rechten voecht en hadden, soe moghe wi se
vervoechden in allen manieren al., voerscreven is. Voert soe hebben wi gheloeft
ende gheloven voor ons ende voer ons nacomelinghen, in goeden trouwen, alle
dese voerscr. punten ende voerwaerden te houden ende daer nerghent teghen te
doen. In kennisse der waerheit soc hebben wi desen brief open
beseghelt met onsen seghelen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert
vive ende tsestich, op sinte Pauwelsavont conversio. Met uithangend zegel
in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 13 Afschrift: Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol, 12 Litt.: Inleiding, blz.
17, 37. 1) Het tusschen [ ] geplaatste is in het
oorspronkelijk onleesbaar en aangevuld naar het afschrift. 130. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART DE
BESLISSING VAN HET GESCHIL, HETWELK HIJ MET DEN ABT EN HET CONVENT VAN ST.
TRUYEN HEEFT OVER EEN TIEND IN BABILONIENBROEK IN HET LAND VAN ALTENA, OVER TE
LATEN AAN ZIJN OOM DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN PERWEZ EN CRANENBURCH, AAN
WIENS SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK HIJ BELOOFT ZICH TE ZULLEN HOUDEN. 1365 Maart 5 Gedrukt: Ch. Piot,
Cartulaire de l'abbaye de Saint-Trond, I, p. 598 Litt.: Inleiding, blz.
16. 131. DIEDERIK, HEER VAN PERWEZ, CRANENBURCH EN HERLAER, DOET, NA
EEN WAARHEIDSONDERZOEK, UITSPRAAK IN HET GESCHIL OVER EEN TIEND TE
BABILONIENBROEK, TUSSCHEN DEN HEER VAN ALTENA EN DEN ABT EN HET CONVENT VAN ST.
TRUYEN, EN WIJST DEN TIEND AAN LAATSTGENOEMDEN TOE. HIJ BEHOUDT ZICH VOOR DE
UITSPRAAK OVER DE VRAAG, AAN WIE VAN BEIDE PARTIJEN DE OPBRENGSTEN VAN DEN
TIEND OVER DE LAATSTE DRIE JAREN, WELKE OPBRENGSTEN TEN ONRECHTE DOOR OF
VANWEGE DEN HEER VAN ALTENA ZIJN GEIND, UITEINDELIJK ZULLEN TEN GOEDE KOMEN. 1365 Maart 9. Gedrukt: Ch. Piot,
Cartulaire de l'abbaye de Saint-Trond, I, p. 599 Litt.: Inleiding, blz.
16. 132. DIEDERIK LOEF VAN HORNE VERKLAART TER ZAKE VAN ALLE
KLACHTEN, WELKE HERTOG ALBRECHT OVER HEM HEEFT, "GEBLEVEN" TE ZIJN
AAN HERTOG ALBRECHT EN ZIJN GEMALIN, TEN EINDE DAAROVER EEN "ZEGGEN"
UIT TE SPREKEN, HETWELK HIJ BELOOFT TE ZULLEN HOUDEN. 1368 Februari 25. Afschr. - Algemeen
rijksarchief 's-Gravenhage, Handschriften, 3e afd., no. 383. Litt.: Inleiding, blz.
I6. 133. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, EN ZIJN GEMALIN
DOEN UITSPRAAK OVER DIEDERIK LOEF VAN HORNE. DE TOLHEFFING TE WOUDRICHEM IS
ZONDER RECHT GESCHIED. DE OPBRENGST VAN DE BEDEN, WELKE DIEDERIK LOEF MET
GEWELD VAN WAPENEN IN HET LAND VAN ALTENA GEVORDERD HEEFT, ZAL ONDER 'S GRAVEN
BALJUW MOETEN WORDEN GEDEPONEERD. ALBRECHT ZAL NADER MET ZIJN RAAD BESLISSEN,
WAT MET DIT GELD ZAL MOETEN GEBEUREN. DIEDERIK LOEF HEEFT ZIJN RECHTEN OP
WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA VERBEURD, DOORDAT HIJ NIET DE DIENSTEN HEEFT
BEWEZEN, WELKE HERTOG ALBRECHT VAN HEM HAD GEVORDERD. HIJ ZAL DOOR EEN
ONSCHULDSEED MOGEN BEWIJZEN, DAT HIJ NIET WIST, DAT DE DOOR HEM IN BRAND
GESTOKEN GOEDEREN VAN DEN HEER VAN ARKEL, VAN DE GRAFELIJKHEID VAN HOLLAND IN
LEEN WERDEN GEHOUDEN. VOORTS ZAL HIJ DE INWONERS VAN ALTENA MOETEN ONTSLAAN VAN
DEN AAN HEM GEZWOREN EED, DAAR NIET HIJ, MAAR ZIJNS BROEDERS ZOON, DE
RECHTMATIGE HEER VAN ALTENA WAS. DE INWONERS VAN ALTENA ZULLEN AAN DE LOMBARDEN
MOETEN TERUGBETALEN HETGEEN ZIJ VAN HEN GELEEND HEBBEN. HEEFT DIEDERIK LOEF HUN
ECHTER DIT GELEENDE GELD AFGENOMEN, DAN ZAL HIJ HET AAN DE LOMBARDEN MOETEN
TERUG BETALEN. DE BENDEN VAN DIEDERIK LOEF HEBBEN EEN AANTAL SOLDATEN VAN
HERTOG ALBRECHT GEVANGEN GENOMEN, TOEN DEZE TEGEN EDINGEN OPTROK. DIEDERIK LOEF
ZAL DEZE GEVANGENEN AAN DEN HERTOG MOETEN UITLEVEREN VOOR I6 APRIL, OF, BIJ
GEBREKE DAARVAN, 2000 MOTTOENEN MOETEN BETALEN. HIJ ZAL AAN VASTRAAD VAN
GIESSEN MOETEN BETALEN HETGEEN HIJ AAN DEZEN NOG SCHULDIG IS. OVER DE KLACHTEN,
DOOR VERSCHEIDENE PARTICULIEREN GEDAAN, ZAL DE HERTOG LATER UITSPRAAK DOEN.
DIEDERIK LOEF ZAL ZEKERHEID MOETEN STELLEN, DAT HIJ ZIJN VERPLICHTINGEN UIT
DEZE UITSPRAAK ZAL NAKOMEN. HIJ ZAL MIDDELBURG NIET MOGEN VERLATEN, VOORDAT HIJ
DEZE ZEKERHEID GESTELD HEEFT. 1368 Maart 28. Dit is mijns heren, hertoghe Aelbrechts, segghen ende mijne
vrouwen der hertoghinnen, also alse hair Dirc Loef van Huerne aen hun ghebleven
is mit sinen open brieven, van alzulken punten ende croenen, alse mijn here die
hertoghe heren Dirc of besculticht heeft tot desen daghe toe. Eerst, want mijn here vindt, dat sinen ouderen die stroem
van Hollant toe den stroem toe van Ghelreland toebehoirt ende men die
graeflicheit van Hollant houdt van den Keyser, soe ne mach die KeVser dat lien
niet bezwaren, noch tolne daerin legghen buten consente des graven van Hollant.
Aldus seide mijn here, dat hair Dirc Loef die tolne, die hij te Woudrichem
leghet, mit onrechte upgheheven heeft ende gheno‘nen. Ende want alle tolne, die
up den stroem gheleyt worden, mijnen heren billicker toebehoeren dan yemand
anders, so seyde mijn here ende mijn vrouwe die tolne an hun te bliven, ter
tijt toe dat ment hun mit enen beteren besceyde bewijst ende aenghebracht wort,
so dats mijnen heere ende sijnen rade ghenoecht. Item van de bede, die hair Dirc den luden van Altena of
ghereden heeft ghewapender hand, ende die lude veel croent hebben, dat sij hun
mit dwanghe of ghenomen is, ende daer hair Dircs boden mijnen here of loveden,
dat alsulc gheld alse ontfaen was, onder mijns heren bal ju soude leydt worden,
ende dat andere den luden bliven solide, des niet gheschiet en es, so is mijns
heren segghen ende mijnre vrouwen, (lat hij alle dat hij dairof ontfaen heeft,
noch onder mijns heren balju bringhen sal twuschen nu ende sinte Jansdach te
middesomer in den jare achte ende tsestich, om mijnen here dairof te ordinieren
dat him ende sinen rade bescheydelic duncken sal. Item van den dienste, die de heren van Altena mijnen heren
sculdich zijn te doen, jof dat verliesen, ende hair Dirc toe vermaent.was van
mijnen here, hertoghe Aelbrecht, ende him hair Dirc of ontsculdichtde ende dies
diensts niet en dede, so seyt mijn here ende mijn vrcuwe, dat hij dairmede verboirt
heeft alle recht, dat hij heeft an den landen van Woudrichem ende van Altena,
alsc die verbandbrieve houden. Item van den brande, die hij dede uut mijns heren lande
end,- an mijns heren eyghen, dat die here van Arkel van mijnen here houdt, des
hij an mijnen here ghebleven is, is mijns heren segghen ende mijnre vrouwen,
dat hij him ontschuldighen zal met sinen eede, dat hij niet en wiste, dat men
dat van mijnen here helt, dat hij baernde; ende hadde hijt gheweten, dat hijs
niet ghedaen en hadde. Ende en woude hij des niet doen, so zal hijt beteren tot
mijns heren wille. Item van den eede, die hij van den luden van Altena ghenomen
heeft ende den briefven dairup, alse dat sij him voir here houden zellen, is
mijns heren segghen ende mijnre vrouwen: wanter een recht oer is van Huerne,
alse zijns broder soen, ende hij mids dien ghien recht here billic dair of
wesen en mach, also langhe alse die oer levet, dat hij den luden dies eeds
verdraghen ende quite schelden zal ende hun hoir brieve weder ghcven, die hij heeft
van dien stucken, ende sekeren ende loven, dat hij him mit dien eede ende
brieven nymmermeer behelpen en sal. Item van dien ghelde, dat hair Dirc van Huerne den luden van
Altena afghenomen scude hebben ende die lumberdens weder anderwerve heyschen,
'of ycmand van horen weghen, so is mijns heren segghen ende mijnre vrouwen, dat
die lude sculdich zijn te betaelne ende betalen zullen elc also veel alse die
lumberde kenlike maken moghen, dat die lude hoeftghelds eerst van hun gheleent
hebben, ende niet meer. Ende so wat hair Dirc van den Iuden ontfaen heeft van desen
ghelde rorende, van also veel sel hij elken man, dair hijt of ontfaen heeft,
ontheffen tueghen die lumberde voirss. Ende van dien en sullen die lumberde die
lude niet moeyen moghen, noch enghien here van Woudrichem jof van Altena en sal
hun vorder recht af doen. Item van den luden, die sine soudeniers ende sijn
gheselscap, dair hij hoeftman was, venghen in mijns heren reyse ende oerloghe
van Adinghem, die mijns heren waeren na der voirwerde, wairt zij dienden up
mijns heren ghewin ende verlies, die wilke mijne here gheheyscht heeft ende him
hair Dirc niet ghelevert en hevet, so is mijns heren segghen ende mijne
vrouwen, dat hij mijnen here dairvoir gheven zal tweedusent mott(oenen), of die
vanghen te leveren twuschen dit ende beloken Paeschen. Ende wat vanghen hij
mijnen here levere hierenbinnen, die sal him mijn here of corten vair also veel
als zij ghescadt worden. Item van Vastrate van Ghiesen, dien hij niet voldaen en
heeft, alse mijns heren segghen was, so seydt mijn here ende mijne vrouwe, dat
hij him voldoen zal, na alle dat mijns heren segghen inhoudt, so wat Vastraet
dairof noch ghebreect van der scoude ende brieven, die Vastraet hevet, alse van
der helft alse mijns heren segghen inhoudt. Item van alrehande punte ende claghen, die mijnen here
gheclaghet zijn ende overghegheven van alrcnande singhularen luden, sal mijn
here om doen besien om dat ghestant ende om twair; ende dairentenden houtet
mijn here an him, te sinen segghen ende verclaren. Item is mijns heren zegghen ende mijnre vrouwen, dat hair
Dirc van Huerne gheloven ende sekeren sal an mijns heren handt bij sinre eeren,
eede, trouwen ende sekerheit, uuter stede van Middelburch niet te sceyden, noch
te varen, vair dier tijt, dat hij mijnen here alsulke sekerhede ende vestichede
ghedaen heeft, dit segghen in al ende in deel te houden ende te voldoen, so
dats mijnen here ende sinen rade ghenoecht. Ende ware dat sake dat hierin enich gheschil jof twivcl
vyele in alle jof in deel, dat houden wij tot onsen verclaren. Ende want wij,
hertoghe ende hertoghinne vairss., dit segghen gheseydt hebben bij der macht,
die wij hebben mitten brieven, die ons hair Dirc voirss. ghegheven heeft ende
ghelevert onse segghen te houden, so hebben wij in kennisse van dien dit
segghen ende desen brief beseghelt mit onsen seghelen. Ende hierover waren onse
lieve ende ghetrouwe rade, die here van Arkel, die here van Putte, hair Florens
van Bersel, hair Daniel van der Marwede, hair Gherart van der Maelstede, hair Aernout
van Cruninghen, hair Vrancke van Borsel, hair Boudijn van Remerswael, die here
van Haemsteden. Dit was gheseyt ende ghedaen in Middelburch, des Dynxdaghes na
onser Vrouwendach annuncitionis, int jair ons Heren MCCC seven ende tsestich. Afschr. - Algemeen
rijksarchief 's-Gravenhage, Handschriften, 3e afd., no. 383. Onder het afschrift is
aangeteekend: Ghecollacioneert jegens zijnen originaelen, bezegelt mit twee
groene uuythangende zegelen. Is bevonden accorderende van woorde te woorde. Bij
mij, Buys. Litt.: Inleiding, blz.
16; prfschr., blz. 21, 29. 134. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, EN ZIJN GEMALIN DOEN
NADER UITSPRAAK OVER DIEDERIK LOEF VAN HORNE. DEZE ZAL IN EEN OPEN BRIEF MOETEN
VERKLAREN, DAT HIJ AFZIET VAN DEN DAGELIJKSCHEN TOL TE WOUDRICHEM EN DAT HIJ
ERKENT, DIEN TOL ZONDER RECHT TE HEBBEN GEHEVEN. SLECHTS DEN MARKTTOL ZULLEN HIJ
EN ZIJN OPVOLGERS MOGEN BEHOUDEN. HIJ ZAL VOORTS BIJ OPEN BRIEF MOETEN
ERKENNEN, ALS VOOGD VERPLICHT TE ZIJN AAN DEN HERTOG DE DIENSTEN TE BEWIJZEN, WAARTOE
DE HEER VAN ALTENA KRACHTENS DE LEENBRIEVEN GEHOUDEN IS, EN DAT HIJ TEVOREN TEN
ONRECHTE DE VAN HEM GEVORDERDE DIENSTEN GEWEIGERD HAD. ZIJN ONDERDANEN ZULLEN
AAN DE LOMBARDEN MOETEN BETALEN, HETGEEN ZIJ DEZEN SCHULDIG WAREN OP HET
OOGENBLIK, DAT DIEDERIK LOEF HUN VERBOOD TE BETALEN. DE RENTE, WELKE VAN DAT
OOGENBLIK AF VERSCHULDIGD IS, ZULLEN ZIJ NIET BEHOEVEN TE BETALEN. DIEDERIK LOEF
ZAL ZEKERHEID MOETEN STELLEN VOOR DE 2000 MOTTOENEN, DIE HIJ AAN DEN HERTOG ZAL
MOETEN BETALEN. OOK VOOR HETGEEN HIJ AAN VASTRAAD VAN GIESSEN SCHULDIG IS, ZAL
HIJ ZEKERHEID MOETEN STELLEN. WANNEER DIEDERIK LOEF DE UITSPRAAK IN ALLE
OPZICHTEN NAKOMT, ZAL HIJ, TOT WEDEROPZEGGENS, IN HET GENOT MOGEN BLIJVEN VAN
ALLE INKOMSTEN UIT WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA. DE HERTOG ZAL ER
AMBTENAREN AANSTELLEN, DIE DE NETTO OPBRENGSTEN AAN DIEDERIK LOEF ZULLEN UITKEEREN. 1368 April 2 . Aelbrecht, bij Gods ghenade hertoghe in Beyeren, palensgrave
bij den Rijn, ruwaert van Henegouwen, van Hollandt, van Zeeland ende van
Vriesland, ende Margriete, bij der zelver ghenaden hertoghinne van Beyeren,
palensgravinne bij den Rijn, doen cond allen luden, dat wij alsulc zegghen alse
wij gheseit hebben over heren Dirc Loef van Huerne, bij der macht, die hij ons
ghegheven hadde met sinen open brieve, bezegelt mit zijnen zeghele ende mit
zeghelen ons l‘eves neven, heren Jans van Bloys, here van Schoenhoven ende van
der Goude, des heren van Brcderode ende heren Philps van Polanen, alse orcande,
daer hijs mede an ons ghebleven was van allen punten, daer wine af besculdicht
hadden, te dien daghe toe, verclaret hebben ende verclaren mit desen brieve bij
der macht van enen punte, dat in onsen zegghen staet, alse dat wij onsen
verclaren belden, waer dat enich stoet jof ghescil jof twivel viele. In den eersten, van den punte van der tolne te Woudrichem,
zel her Dirc mit zine open brieve quite scelden die tolne, die tot Woudrichem
leget, ende loven, dat hij daeran nimmermacls heischcn noch talen en zal, noch
negh‘emant van zijnre weghen. Ende dat hij bekent, dat hijse mit onrechte
voertijts ontfaen hevet te desen daghe toe, macr die heren van Huerne ende here
Dirc, also langhe als hij in der bruceRrare van den goede ende lande van Altena
wesen zel, zellen behouden ende hebben de rechte maercttolne, also alse zij
plaghen te wesen bij ouden tijden, eer de Keyser sine brieve ghaf van der tolne
scadelickc te nemen. Item van der bede, die haer Dirc onder onsen baelju brenghen
zoude voer sinte Jans dach int jare achtendetsestich, verclaren wij, dat hij
dacr af onbelast ze1 wcsen tot enre maent toe na onsen vermanen, solider
arghelist. Item van den punte van den dienste is onse verclaren, dat
haer Dirc ons sinen brief -heven zcl, dat hij alse voecht ons dien dienst
bekent schuldich te wesen, zoe wele tjt hijs vermaent wort dien dienst te
doene, alse de verbande begrijpen; ende dat lij voertijts ons weygherde te
doenc, dat dat was bij wanen weten ende mit onrechte. Item up dat punt van den brande is onse verclaren, dat hij'
sine onscoude daeraf doen zel, sonder vertrec, als hijs van ons vermaent wort,
na dier tijt dat ons de here van Arckel betoent hevet, dat men dat van ons
helt, daer hij den brand an dede. Item van den punte van den eede, die him de lude van
Woudrichem ende van den lande van Altena ghezworen hebben, is onse verclaren,
dat hij dat doen zcl sonder vertrec, alst zegghen inhout. Item van den punte van den luden, die den lumberden sculdich
waren, is onse verclaren, dat sij den lumberden, lof demghenen, dies machtich
is tontfane van der lumberden weghen, betalen zellen also vele also de scoude
ende de vorwerde beloept lof upgedragen was ter tijt toe, dat hun haer Dirc
verboet den lumberden te betalen, wantet tot dier tilt toe stont bij hoers
zelves vorwerde, wille jof verzumenisse, maar wattet daerna upghelopen ware,
daer en zellen zij niet af gheven. Ende so wat haer Dirc van desen stucken
ontfacn hevet, voer lof na, dat zel hij den Inden af doen corten, diet him
gheghevcn hebben. Item zel ons her Dirc kenlihe zekerhedc doen voer de
t.wedusent mottoene van den ghevanghen te betalen tot enen termijn, dien wij
daertoe zetten zellen. Item zal hij Vastrade van Ghiesen aisulcke zekerheide doen,
dats ons ghenocht, voer dat -helt dat him noch ghebrect na onsen zegghen, te
betalen tot sulcken termine als wij ordineren zellen. Ende van der ander
helfte, daer wij noch niet af verclaert en hebben, zel haer Dirc doen, alsc wij
noch zegghen zellen. Item van den goede ende lande van Woudrichem ende van
Altena, daer wij gheseit hebben dattet verboert is ende an ons ghehouden hebben,
so verclaren wij: also verre alse haer Dirc voldoet alle stucken, alse zij voer
verclaert zijn, den anderen punten van den zegghen, die niet verclaert en zijn
in hore macht blivende, so verclaren wij, dat haer Dirc van Huerne bij gracien,
niet van rechte, hebben ende ghebruken zel alle der renten ende der vervalle,
die mit rechte ende mit vonnisse verscinen zellen in den lande van Woudrichem
ende van Altena, sonder iemand te belasten )of te bezwaren boven rechte ende
vonnisse. Ende dat haer Dirc in der bruicwaer daeraf bliven zel, dat zel
ghedueren tot onsen wederzegghen ende dat zel hij bekennen mit sinen open
bricve, dien hij ons dacraf gheven zel. Ende wij zellen in der stede ende lande
van Woudrichem ende van Altena ambochtsluden zetten van onser hant, die die
ambechtc bedriven ende bewaren zellen om redelicke wedden. Ende die ambt- luden zellen rekenen voer heren Dirc ende zellen him
uytreiken so wat daer af coemt boven den wedden ende boven dien datter van
rechte sculdich is u(te) te gane, durende totte onsen wederzegghen. Maer die
daghelics tolne zel bliven an ons, alse voerscreven es. Ende ghevielc hierin jof in den zegghen namaels enich twivel
jof glaescil, dat houden wij an ons ende tot onsen verclaren. Ende omdat wij
willen, dat onse eerste zegghen m‘t desen verclaren ghecorrigiert ende
verwandelt zij, ende dese punten voerscreven also stade ende vaste bliven, als
jof wijse mit onsen eersten zegghen gheseit hadden, so hebben wij in kennisse
van dien desen brief open ghezeghelt mit onsen zeghelen. Ghedaen ende ghegheven
in Middelborch, up der Palmenzonnendach int jare ons Heren dusent dr‘ehondcrt
zeven ende tsestich. Afschr. - Algemeen
rijksarchief 's-Gravenhage, Handschriften, 3e afd., no. .383. Onder het afschrift is
aangeteekend: Ghecollacioneert jegens de originaele, uuythangende bezegelt mit
twee zegelen in dobble steerte. Accordeert van woorde te woorde. Bij mij, Buys. Ander afschrift:
Archief Altena, no. 37. Litt.: Prfschr., blz. 21, 29. 135. DIEDERIK LOEF VAN HORNE LEGT VERSCHEIDENE VERKLARINGEN EN
BELOFTEN AF, TER VOLDOENING AAN HET "ZEGGEN" VAN HERTOG ALBRECHT VAN
BEIEREN EN ZIJN GEMALIN. ALS VOOGD DOET HIJ AFSTAND VAN DEN DAGELIJKSCHEN TOL
TE WOUDHICHEM EN ERKENT HIJ, DIEN TOL ZONDER HECHT TE HEBBEN GEHEVEN. HIJ
ERKENT, ALS VOOGD AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND DE DIENSTEN SCHULDIG TE ZIJN,
WAARTOE ZIJN VOORVADEREN JEGENS DEN GRAAF VAN CLEVE GEHOUDEN WAREN. HEEFT HIJ
DIE DIENSTEN OOIT GEWEIGERD, DAN IS ZULKS TEN ONRECHTE GESCHIED. WANNEER DE
HEER VAN ARKEL AANTOONT, DAT HIJ DE DOOR DIEDERIK LOEF IN BRAND GESTOKEN HUIZEN
IN LEEN HIELD VAN DE GRAFELIJKHEID VAN HOLLAND, DAN ZAL, HIJ, DIEDERIK LOEF,
DAT BETEREN OF DOOR EEN ONSCHULDSEED BEWIJZEN, DAT HIJ NIET WIST, DAT DIE
HUIZEN VAN DE GRAFELIJKHEID IN LEEN WERDEN GEHOUDEN, EN DAT, ALS HIJ DAT WEL
HAD GEWETEN, HIJ ZE NIET IN BRAND ZOU HEBBEN GESTOKEN. DE INWONERS VAN
WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA ONTSLAAT HIJ VAN DEN AAN HEM GEZWOREN EED. HIJ
ZAL AAN DEN HERTOG 2000 MOTTOENEN SCHADEVERGOEDING BETALEN, WEGENS HET
GEVANGEN NEMEN VAN EEN AANTAL SOLDATEN VOOR EDINGEN, EN VOOR DAT BEDRAG
ZEKERHEID STELLEN. HIJ BELOOFT AAN VASTRAAD VAN GIESSEN 1TE ZULLEN VOLDOEN
HETGEEN HIJ AAN DEZEN NOG SCHULDIG IS. HIJ ERKENT ZIJN RECHTEN OP WOUDRICHEM
EN HET LAND VAN ALTENA VERBEURD TE HEBBEN, DOORDAT HIJ DE VAN HEM GEVORDERDE
DIENSTEN NIET AAN DEN HERTOG HEEFT BEWEZEN. HIJ ZAL DEN HERTOG IN HET BEZIT
STELLEN VAN DE HEERLIJKHEID VOOR DEN TIJD, DAT ZIJN VOOGDIJ NOG VOORTDUURT. HET
IS EEN GUNST, DAT HIJ TOT WEDEROPZEGGING IN HET GENOT VAN DE NETTOINKOMSTEN GELATEN
WORDT. 1368 Mei 28. Allen denghenen, die desen brief zullen zien of horen lezen,
doe ic, Dirc Loef van Huerne cond ende kenlic, dat ic eens segghens ghebleven
was an mijnen lieven ende gheduchten here, herteghc Aelbrechte van Beyeren,
ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant, ende
mijnre vrouwen, der hertoginnen, van allen zaeken ende punten, die ic, alse
Dirc Loef, of alse voecht ende mombaer mijns lieve neven van Huerne jeghens
mijnen here ende mijnen vrouwen vorss. of hore heerlicheit ghebreket mochtv
hebben, of die mijn here ende mijn vrouwe up mij ghetoecht hadden tot den daghe
toe des blivens, ghelikerwijs dat mijn brief inhout dien ic mijnen here ende
mijne vrouwen vorscr, daeraf over gaf onder mijnen zeghele ende onder zeghele
heren Jans van Blois, des heren van Brcderode, ende heren Phillips van
Pollanen, alse ghetuge. Ende ii;ant ie in dien brieve ghelovet hebbc bij mijne
trouwen ende eeren te houden ende te voldoen alsulc segghen, als mijn
voernoemde ghec‘uchte here ende vrouwe daerof segghen soude, die welke hoer
segghen gheseit hebben ende dacrin alrande punte ghezeghet hebben, die ic loven
soude te houden ende te voldoen met mijnen openen brieve, soc love ic ende
zekere bij mijne zekerheit, trouwen ende eerc ende bekenne alsulcke punte, alse
hierna ghescreven staen. In den eersten, soe sceldic, alse voecht, quite tot mijns
heren behoef vorss. die tolne, die ic daghelix tote Woudrichem plach up te
boeren ende te nemen, ende love daeran nymmermeer te eyschen, noch te antalen,
noch mijns heren tolne daeromme of daeran te deercn of te hinderen, noch
nyemant van mijne weghen. Ende helle end2 bekenne, dat ic dien daghelixen tol
met onrechte daer gheleghet ende upgheboert hebbe te desen daghe toe,
behoudelic mij, also lange als ie voghet bin mijns neven vorseit, ende daerna den
rechten ore van Huerne ende van Altena, den marctolne, als men dien te nemen
plach, eer des Keysers brieven van den daghelixen tol ghegheven waren. Voert ghelie ic ende bekenne, alse voecht, mijnen here
vorss. of den rechten grave van Hollant sculdich te wesen alsulken dienst, als
mijne vorvorder den grave van Cleve ghelovet hadden ende mijn here met openen
brieven of met uutscriften onder des graven zeghel van Cleve bewijsen mach, in
allen manieren alse die brieve begrijpen. Ende bekenne: is dat sake dat ic hem
dien dienst tot enigher tijt ghewcighert hebbe, dat helft gheweest bij wanen
weten ende met onrechte. Voert ghelovic mijnen here vorss., dat soe wanneer die here
van Arkel kenlic maect, dat hij dat van mijnen here houdende was, daer ic of
mijnen helpen brand an daden vor den huuse te Gorinchem, soe lovic mijnen here
dat te beteren of mij te ontsculdighen met mijnen eede, dat ic niet en wiste,
dat ment van hem helt; ende haddict gheweten, datics niet ghedaen en hadde. Voert sce sceldic quite ende vrij alle de lude van
Woudrichem ende van den lande van Altena van allen eeden ende beloeften, die
zij mij ghedaen hebben, met monde of met brieven, als dat zij mij vor rechte
here van Woudrichem ende van den lande van Altena houden souden ter tijt toe
dat ick met rechte uut ghewonnen worde. Voert ghelove ic mijnen here vorss. te betalen tot eenen
termijne, die mijn here daerof ordineren sel, vor die ghevanghen, die mijn
ghesinde venghen voer Adinghem, twee dusint mottone ende hem daer alsulke
bcloefte ende zekerheit vor te doene dats hem ghenoecht. Vort sce ghelovic Vastrade van Ghiesen te voldoen ende te
betalen so wes hem aen mij ghebrekct na sinen brieven boven seshondert
mottonen, die ic hem betaelt hebbe van der helften van dien, dat die brieve
begrijpen, also alse mijn here vorss. sijn segghen daerof gheseit helft, alsoc
dats mijnen here ghenoecht. Voert want ic mijnen here vorss. niet te dienste en quam
alse hij mij vermaende ende ic hem schuldich was te doene na den beloeften, die
mijne vorvorders den grave van Cleve vortijts verbonden waren te doen, dacr dat
ander punt vorscr. mensie of macet, ende ie daermede vervallen was van allen
rechte, die ic hadde tote goede ende lande van Woudrichem ende van Altena, soe
bekenne (ic), dat 1) mijne her, vorss, daerin setten sel sinen ambochtluden,
bailluwen ende castellainen, rentemeesters ende rechters, ghelikerwijs als ic plach
te doene, also langhe als den tijt van mijnre voechdien duren sal. Ende hij
hevet mij ghegheven van gracien, ende niet van rechte, dat ic hebben ende
ghebruken sal alle der renten ende vervalle, die met rechte ende mit vonnisse
verscinen zullen in der stede ende lande van Woudrichem ende van Altena, binnen
der tijt dat mijne voechdie duren sal, twelke duren sal tot mijns heren
wedersegghen. Ende dien hijt bevelen sel, daer en sel ic niet jeghen doen ruit
rade, noch met dade, noch niemant van mijnen weghen, bij mijne trouwen ende zekerheit.
Ende die ambochtluden, die mijn here in den lande setten sal, die zullen daerof
hebben uuten renten ende vervalle redelicke wedden ende mij van horen ambochten
rekenynghe doen ende uutreiken soe wes daer of compt boven dien, datter met
rechte uut gaen sel. Ende daer en boven en sel ic hem niet eysken. Oec en
zullen die ambochtlude nyemant bedrucken, noch niet af nemen, dan met rechte
ende met vonnisse ende van rechten renten ende na den lantrechte verscinen sal;
ende niet meer en sel ic eysken, noch mij bewinden van den goeden ende landen
vorscr. Ende ommedat mijn lieven here ende vrouwe vorss. de punte
vorss. over mij gheseit hebben bij crachte van alsulken bliven als ic aen hem
ghebleven was, ende van zulken brieven als ic hem daeraf ghegheven hebbe, alse
vorscr. is, soe hebbic ghelovet ende love bij mijne trouwen, eeren ende
zekerheit, alle dese vorscr. punte wel trouwelic ende wittelick te houden ende
te voldoen ende daer jeghens nymmermeer te commen, noch mij der slote des lants
noch der steden varss. niet meer te bewinden dan voer verclaert is, noch
niemant van mijne weghen, tenware dat mij mijn heere vorss, bij gracien meer
ontrumen woude. Ende waer dat ic daer jegens dede, in allen of in deele, soe
kennic mij selven zekerhcitlocs, trouwcloes ende eereloes vor allen goeden
luden. In orconde van allen desen hebbic desen brief bezeghelt met
mijnen zeghel. Ende omme die meer zekerheit so hebbic ghebeden den abt van
Middelburch, heren Phillips van Pollanen, heren Vranke van Borsele, heren Huge
Bloc ende Gheraide van Borsele, dat zij dit met mij bezeghelen willen alse
orconden. Ende wij, abt van Middelburch, here Phillips van Polanen,
here Vranke van Borsele, here Huge Bloc, ridder, ende Gherart van Barsele,
knape vornoemt, hebben omme bede wille ende versoecs heren Dirc Loefs van
Huerne vorss., alse tughe desen brief met hem bezeghelt met onsen zeghele. Ghegheven in Middelburch,
achte ende twintich daghe in Meye, int jaer ons Heren MCCC achte ende tsestich. Afschr. - Algemeen
rijksarchief 's-Gravenhage, Handschriften, 3e afd., no. 383. Onder het afschrift is
aangeteekend: Ghecollationeert jegens zijnen originaelen, uuythangende bezegelt
met zes groene zegelen. Accordeert van woorde te woorde. Bij mij, Buys. 1)
De tekst heeft hier het woord ic ingevoegd, hetwelk voor dat ontbreekt. 136. JAN VAN ARKEL, BISSCHOP VAN LUIK EN GRAAF VAN LOON, DIEDERIK
VAN HORNE, HEER VAN PERWEZ EN DUFFEL, JAN VAN POLANEN, HEER VAN DE LEK EN VAN
BREDA, EN JAN, HEER VAN PETERSHEM, BESLISSEN DE ERFENISGESCHILLEN TUSSCHEN
DIEDERIK LOEF VAN HORNE EN ZIJN BROEDER ARNOUD EENERZIJDS EN WILLEM (VI) VAN
HORNE ANDERZIJDS. DE HEERLIJKHEDEN HERSTAL, HEEZE EN LEENDE, MONTCORNET EN
BEAUCIGNIES ZULLEN AAN DIEDERIK LOEF EN ARNOUD KOMEN. DIEDERIK LOEF ZAL HET
HUIS LOEVESTEIN HEBBEN ONDER ENKELE BEPERKENDE BEPALINGEN. WILLEM VAN HORNE
KRIJGT DE HEERLIJKHEDEN HORNE, WEERT, WESSENI, CORTESSEM EN ALTENA, BENEVENS
HET MONNIKENLAND. 1368 October 31. Gedrukt:
Felix-Victor Goethals, Dictionnaire genealogique et heraldique des familles
nobles du royaume de Belgique, III, 1850, blz. 219-222. Litt.: Inleiding, blz.
16. 137. DIEDERIK LOEF VAN HORNE, HEER VAN
HERSTAL, MONTCORNET EN HEEZE, BELOOFT ZICH TE ZULLEN HOUDEN AAN DE
SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK VAN 1368 OCTOBER 31. 1369 Februari 20. Gedrukt: Als boven,
blz. 222. Litt.: Inleiding, blz.
16. 138. DIEDERIK LOEF VAN HORNE EN ZIJN NEEF WILLEM KOMEN OVEREEN,
DAT LAATSTGENOEMDE ALTENA BEZITTEN ZAL OP DE WIJZE, ZOOALS IS BESCHREVEN IN DEN
BRIEF D.D. 1368 OCTOBER 31, DOOR JAN VAN ARKEL C.S. OP DIT STUK GEGEVEN.
DIEDERIK VERZOEKT HERTOG ALBRECHT, WILLEM MET DE HEERLIJKHEID TE BELEENEN. 1369 Mei 3. Wi Dyric Loef van Hoerne, here van Heerstal ende van
Monkoernet, doen kont allen luden mit desen openen brieve, dat wi ghescheiden
ende verliket sijn mit onsen lieven neve Willam, here van Hoerne ende van
Altenae, van zulken heerlicheiden ende goeden, alse onse ouders, heren van
Hoerne ende van Altenae, achterghelaeten hebben, :n zulken manyeren dat Willam,
onse neve voerss., hebben ende bezitten sal die heerlicheit van Hoerne ende van
Altenae mit hoeren toebehoeren in allen dier vueghen als die brief inhoudt, die
onser twyer heren ende maghen daerap beseghelt hebben, dat is te weten onse
lieve here, her Johan van Arkel, bisscop tot Ludic ende greve van Loen, her
Dyric van Hoerne, here van Perweys ende van Duffle, her Johan van Polanen, here
van der Lecke ende van Breda, ende her Johan, here van Petershem. Waerom wi
verzueken ende vriendcliken bidden enen hoeghen edelen vorste, onsen lieven
here, hertoghc Aelbrecht van Beyeren, ruwart van Heneghouwen, van Hollant ende
van Zelant, d[at] hi Willam, here van Hoerne ende van Altenae, onsen neve
voerss., belenen ende verlyen wille die heerlicheit ende landt van Altenae mit
alle hoeren toebehoeren, alse men si houdende is van der graeflicheit van
Hollant, ende dat onse lieve here, hertoghe Aelbrecht voerss., daerin doen wil
als een here zinen man sculdich is te doen. In kennisse der waerheit hebben wi onse zegel aen desen
brief ghedaen. Ghegeven tot Curingen, int jaer ons Heren duscnt dryehondert
neghen ende tsestich; op des Heilichs Cruysdach invencio. Met uithangend zegel
in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 38. Litt.: Inleiding, blz.
16. 139. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN VASTRAET VAN
GIESSEN VERSCHEIDENE GOEDEREN IN LEEN, WAARONDER DIE HOFSTAT, DAER DAT HUUS TOT
GHIESSEN OP TE STAEN PLACH, MET SINEN GRAFTEN, DAT VEERE TOT ANDEL TUSSCHEN
VEENREGRAVEN ENDE DIE KERC VAN RIJSWIJC, ENDE DAT HOGHE GHERICHT ENDE DAT LEEGHE
GHERICHT IN POEDEROYEN". 1369 Juni zq.. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 24. 140. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERKLAREN RECHTER EN HEEMRADEN
VAN ANDEL, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN DIEDERIK NOUDENZ. VAN ANDEL AAN DE ABDIJ
VAN BERNE EEN HUIS MET ERF EN BOOMGAARD EN VIJF MORGEN LAND ONDER ANDEL IN
EIGENDOM OVERDROEG EN DAT DIEDERIK, ALSMEDE ZIJN VROUW, DOCHTER EN ZOON,
BELOOFDEN DE ABDIJ GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. VERVOLGENS GAF DE ABT
DIE GOEDEREN AAN DIEDERIK IN RECHTEN ERFTINS. 1369 November 19. Geοnsereerd
in de oorkonden van 1369 November 25 en van 1416 Maart 17. 141. TEN OVERSTAAN VAN NOTARIS HENDRIK ARNOUDSZ. HAC EN
GETUIGEN BEKRACHTIGEN WILLEM, NATUURLIJKE ZOON VAN HUGEMAN VAN POEDEROYEN, EN
GERARD, ZOON VAN DIEDERIK NOUDENZ. VAN ANDEL, DEN VERKOOP DOOR LAATSTGENOEMDE
AAN DE ABDIJ VAN BERNE VAN EEN ERFTINS UIT ONROERENDE GOEDEREN TE ANDEL, WELKE
VERKOOP IS GESCHIED BLIJKENS EEN WOUDRICHEMSCHEN SCHEPENBRIEF D.D. 1369
NOVEMBER 19, WAARVAN DE INHOUD WORDT INGELASCHT. 1369 November 25. In nomine Dcmini, amen. Per hoc presens publicum
instrumentum cunctis pateat evidenter, quod anno a nativitate Dommi millesimo
trecentesimo sexagesimo nono, indictione septima, mensis Novembris die vicesima
quinta, hora none vel quasi, Pontificatus sanctissimi in Christo patris ac
domini nostri, domini Urbani, divina providentia Pape quinti anno septimo, in
mei notarii publici infrascripti testiumque subscriptorum ad (hoc) vocatorum et
rogatorum presentia personaliter constituti viri discreti et honesti Wilhelmus
filius naturalis Hughemanni de Poederoyen et Gerardus filius Thcoderici
Noudonis de Anle, non ad hoc inducti maliciose vel coacti, sed spontanie, ut
apparere videbatur, effestucando resignaverunt omni modo et forma quibus melius
et forcius potuerunt, ad et supra viginti duas libras annuatim et
hereditarie.census, ad opus domini abbatis et conventus monasterii beate Marie
Bernensis, Premonstratensis ordinis, et ad eorum petanciam, quas dictus dominus
abbas ad opus sul et conventus ad eorum petanciam erga Theodericum filium
Noudonis de Anle emir ad et supra domum et mansionem atque pemerium, necnon
supra quinque jugera terre in villa seu in parochia de Anle situata, cum
omnibus earum attinentiis, secundum formam et tenorem litterarum scabinorum de
Woudrichem, ad informacionem judicis et heemradorum de Anle confectarum, quarum
tenor talis est: Wi (Jan) 1) Aernt Wysschaertsoen van Honswijc,
Severijn Wiilemssoen ende Liebrecht Godevaertssoen, scepen tot Woudrichem,
orconden met desen brieve beseghelt met onsen seghelen, dat Melijs die Vos,
richter van Andel, Wouter Aernts soen, Wouter Jacopssoen, Jan Todeman ende
Steesken j Ricoutssoen, heemraet tot Andel, aen ons brochten alse aen scepen,
dat si daer over ende aen waren alse richter ende heemraet tot Andel, dat
Didderic Ncudensoen van Andel opdroech ende gaf tot enen vrien j eygendom den
abt van Berne, tot behoef des ghemeyns convents van Berne tot hoerre pitancien
behoef een huys ende een ghezeete gheleghen tot Andel mit sinen bogaert binnen
graften ende buten graften ende met allen sinen toebehoren, daer Noude
Willemssoens lant gheleghen is aen die een side ende Jacops lant van Boemel aen
die ander zide, ende ; dat Didderic voerseeght den voerghenoemden abt van Berne
tot 1 behoef des ghemeyns convents van Berne tot hoerre pitancien behoef ; voert
opdroech ende gaf tot enen vrijen eyghendom vijf marghen lants gheleghen in den
ghericht van Andel in den Binant 2) tuschen ~ die twee weteringhen,
daer Noude Willemssoens lant gheleghen is aen die een zide ende Noude
Rutgherssoens lant aen die ander zide, ende dat hl daerop verteech ende
verhalmde daerna op totter pitancien behoef des ghemeyns convents van Berne,
ende dat Didderic voerseegt uten voersprokenen goede ghebannen waert ende die
abt van Berne in, tot behoef dier pytancien des ghemeyns convents van Berne,
ende dat Didderic Noudensoen voernoemt, joncfrouwe Heylwich sijn wittich wijf,
joncfrouwe Rijswijnt sijn dochter ende Gheraet Diddericssoen voerscreven
gheloefden met ghcsamender hant ah.e zakewoude den voorghenocmden abt van Berne
tot [b]choef dier pitancien des ghemeyns convents van Berne die voersproken
huys ende gheseete ende die voersproken vijf marghen lants in allen manieren
alse voerscreven staet te waren jaer ende dach, als men erve sculdich is te
waren binnen lants daer die voersproken goede gheleghen sijn, ende alle
voerplicht ende alle voercommer af te doen. Ende doe quam die abt van Berne
voerghenoemt ende gaf den voerseyden Didderic Noudensoen die voersproken goede
weder tot enen rechten erftijns, eles jaers om twee ende twyntich pont, ende te
betalen allen jaer tot sente Mertensmisse in den wynter of binnen veertien
daghen daerna. Ende waert dat zake, dat hl hem sinen tijns niet en gave elcs
jaers tot dien voerghenoemden daghe der betalinghen, sce mach die abt van Berne
tot behoef der pitancien des ghemeyns convents van Bcrne die voersproken huys
ende gheseete ende boghaerde ende vijf merghen lants voerscr, aenvaen alse dier
pitancien des ghemeyns canvents van Berne eyghen goet ende keeren in haer
orbaer, scnder yemants wederzegghen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent
driehondert ende neghen ende tsestich, des Maendaghes na sente Lebuinsdach in
den wynter - promittentesque contra premissa seu eorum aliqua per se vel per
alios non venire seu procurare quomodolibet in futurum, omnibus exceptionibus
doli mali et fraud‘s, juris et facti, canon‘ci et civ‘lis et omnibus aliis
quibus premissa ‘mpediri potuerint renunciando. Et super premissis dictus dominus
abbas peCHT sibi fieri publicum instrumentum. Acta sunt hec in monaster‘c
Bernensi, in aula dict‘ domini abbatis, sub anno, indictione, mense, die, hora,
loco ac pontificatu quibus supra, presentibus ibidem viris discretis Walthero
dicto Scutte, clerica, Johanne de Mol de Andel et Wilhelma de Hedechusen dicto
Sloetmaker, testibus fide dignis ad premissa vocatis specialiter et rogatis. Et
ego Heinricus Arnoldi dicti Hac, clericus Trajectensis Dyocesis, publicus
imperiali auctoritate notarius, resignatione, promissione et omnibus aliis
prout superius scripta sunt una cum testibus antedictis 122 presens interfui eaque fieri vidi et
audivi, hoc presens publicum instrumentum exinde confeci, diversis negociis
impeditus per alium fidelem scribere feci meaque propria manu litteram
subscripsi et in hanc publicam formam redegi et signo meo solito et consueto
signavi in testimonium omnium premissorum rogatus. Met handmerk van den
notaris. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart. 1, no. 232 (XV, 1). In dorso staat: XXII Ц in Andel, solvitur Martini. Chijns van 22 pont tot
Andel op een huys en geseet en 5 merge lants voor de pytancie van Berne, Ao,
1369. Litt.: Inleiding, blz.
87, 89, 90. 1)
Dit woord is aangevuld naar de lezing in de oorkonde van 1416 Maart 17 (no. z63). 2)
De oorkonde van 1416 Maart 17 heeft: Bivant i.p.v. Binant. Waarschijnlijk moet
men lezen: Bivanc. 142. TEN OVERSTAAN VAN WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, EN
LEENMANNEN VAN ALTENA, DRAAGT CLAES VAN DE MERWEDE AAN LAMBRECHT MILLINC TWEE DERDE
VAN DE GROOTE TIENDEN TE UPPEL OVER, ALSMEDE DEN BRIEF VAN 1217 APRIL 25. 1371 Augustus 15. Wij Willem, heere van Huerne ende van Althena, doen cond
allen Iuden, dat voer ons comen is her Claes van der Merweyde, ridder, ende
droech op heren Lambrecht Millinc, ridder, dat tweedeel van den greeter tienden
tot Uppel, met alzulken pacht, als op die twedeel stact ende alzulke brieve als
hij daeraf hadde, sprekende van woerde te woerde als hiernae bescreven staet: Wilhelmus de Althena et de Horne, et
(caeteris amissis), Datum anno MCC LXXVII, in die beati Marci Ewangeliste;
behoudelic Willem van Borchoven, heren Claes zuster zoen voerscr, een derder deel
van der voernoemder tienden met zulken pacht als op dat dordcndeel staet. Ende
hierop heeft hl voer ons vertegen tot heren Lambrechts behoef voerss., als
recht is, ende ons gebeden, dat wij dit besegelen wouden ende heren Lambrecht
daerin houden om zijnen pacht als voerscr, is, dat wij gherne ghedaen hebben
ende doen willen om haerc beyde wille. Hierover waren onse lieve ende getrouwe manne, her Jan van
Kessel, ridder, Lambrecht van Goer, Jan die Borchgrave ende Bryen van Weyborch,
knapen. In kennisse der waerheit soe hebben wi desen brief open besegelt met
onsen segel. Ghegeven tsinte Ghertrudenberge int jacr ons Heren MCCC een ende
tseventich, op onser Vrouwendach assumptio. Afschr. - Papier,
Archief Altena, no. 83. Onder het afschrift is
aangeteekend: Gecollacioneert tegens den originalen brieff, in franchijn
gescreven, met eenen gruenen uuythangenden segel van Hoerne, gans gave ende
ongecancelleert. Ende is dese copie daermede accorderende. Bij mij, secretaris
tot Ethen ende Meuwen, W. J. Rogge. 143. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART VOOR ZICH EN
ZIJN NAASTEN LEENVOLGER OP BEPAALDE VOORWAARDEN EENIGE TIENDEN EN VISSCHERIJEN
IN PACHT TE HEBBEN GEKREGEN VAN HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT. 1372 April 30. Allen denghenen, die desen brief sullen sien of horen iesen,
doe wij verstaen, Willam, heer van Hoerne ende van Althena, dat wij ontfanghen
hebben voir onss ende voir onsen naestcn navolgher, heer van Althena, van
cersamen luden ende besceiden deken ende capittel der kerken van Oudemr,nster
tUtrecht alsulc goet, tienden ende vischerijen, als in den lande van Althena
geiegen sijn ende hiernac ghenoemt sijn, die hem ende horen G-odshuysc
toebehoren, ende onse ouders ende voirvaders, heeren van Althena, van hem in
pachte hebben gehouden, als: die tienden van Rijswijc, van Uutwijc, van
Zandwijc, van Weerthuysen, van Emmychoven, van Uppel, van Upalme ende van der
Werken, item die vischerijen van der zeghenwcrpe tot Woudrichem, die vludreve
tot Woudrichem, ende die vludreve tot Rijswije, omme enen jaerlijcschen pacht
als omme dertien marcken goets fijns zilvers van ghewichte der statt van Utricht,
of die weerde daervoir in anderen paymente, dat in der tijt der betalinghen
binnen Utricht ghengh ende -have sijn sal, die wij' betalen sullen den voirscr,
hcercn alle jaer op onsen cost, anxt ende arbeit, in haerre kerken tot
Oudemnmster tUtricht, up sinte Jhansdach Baptiste te midsomer, of binnen
veertien daghen daerna, onbegrepen. Ende waert dat wij een maent beiden, dat
wij niet en betaelden na den voirss. viertien daghen, so waren wij sculdich
dubbelen pacht, ende beiden wij twee maende, so waren wij sculdich drie pacht,
ende also voirt, van maende te maende, tot enen jaer toe. Ende waer dat sake
dat wij binnen dienselven jaer dien vorescr. pach mitter peynen niet en
betaelden, so vallen wij ende onse navolgher voirss., die na onss comen sal,
van allen recht, dat wij aen dese voirss. goede hadden, ende alsulc goet,
tienden ende vischerijen quame dan vrij ende ledich weder den heeren van
Oudemunstcr voirss., horen vrijen wille daermede te doen, behouden hem haers
versetens pachts, die hem dan afterstadich ware. Voert sijnt vorwaerde, dat onse navolgher voirscr., die
volgher ende besitter wesen sel van desen voirss. goeden, binnen jaers na onsen
doot comen sal binnen Utricht in sijns selfs persoen met sinen eyghenen live
ende versuecken dit vairss, goet, tienden ende vischerijen van den deken ende
capittel voirscr.; ende in kennissen daeraf, dattet hem verleent is, so sal hl
gheven den voirss. heeren te wijn vijf marck silvers, of die weerde daervoer
als voirss. is, eer hi hem des goets voirscr. onderwynden sal. Ende waer dat
sake dat hi des niet en dede, so velle hi van allen recht, dat hem daer
aenbestorven waer overmids onsen doot ende deser brieve, ende dat goet quame
dan vrij ende ledich aen den heren voirscr., ten waer dattet hem benamen
wittelike kenlike ncotsaken, die hl dan den deken ende den capittel voirss. ter
goeder tijt sel laten weten. Voirt hebben wij gheloeft den heeren voirss. ende onss ende
onsen voirss. navolgher daerin verbonden, dat wij ende onse navolgher voirss.,
eer wij ons des voirscr. goets sullen anderwynden, comen sullen binnen Utricht
in onss selfs persoen, ende zweren daer up sinte Salvatoers altaer, voor dat
capittel, alle puynten ende vorwaerden vairscr, witteliken te houden ende te
vitldoen, ende mede nyewe brieve nemen ende gheven, sprekende in allen manieren
alse dese spreken, ende den deken ende capittel, haer kerke ende hoer goet,
ghewonnen ende onghewonnen, so waer dattet geleghen is, daer wij macht over
hebben, tot allen tiden als een trouwe pachter bescermen sullen ende gehulpich
wesen na alle onser macht, ende hem ghene hinder daeraen te doen, met rade noch
met dade, noch nyement van onsenwegen, noch oec ghene scattinghe, commer noch
onraet up ennych goet, dat: haerre kerken toebehoert, doen sullen noch laten
doen, na alle onser macht. In oirconden des briefs bcsegelt met onsen segle; ende
hebben ghebeden onsen lieven heer ende onsen oem, heren Arndt van Hoerne,
biscop tUtrecht, descn brief mede met cnss te beseglen. Ende wij Arndt, biscop tUtrecht, omme beden wille Willams,
onss neven voirgenoemt, hebben onsen zegle voer aen desen brief gehanghen in
kennissen der waerheit. Gegheven int jaer ons Heren dusent drichondert twee
ende tseventich, upten lesten dach van Aprille. Afschr-. - Leenkamer-
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 24 verso,
144. WILLEM VI VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, SCHENKT HET LAND VAN ALTENA EEN HANDVEST, HOUDENDE
BEPALINGEN OVER DE BEDEN, VOOGDIJ, SCHOUW EN PANDKEERING. 1373 November 24. Wi Willem, heere van Hoerne ende van Aitena, maken cont ende
ker.lijc allen denghenen, die desen brief soelen sien of horen lesen, dat wi
ghegheven hebben ende gheven mit goeder gunsten, bi rade ende consent onsr
hogher maghe ende liever vriende, ghemeenlijc onsen goeden luden in den lande
van Altena, die nu sijn of namaels comen moeghen, alsulc recht ende punten alst
hierna bescreven staen, dat is te weten: 1. Dat wi se nyet scatten noch beden
sullen, uutgheset als wi ridder werden, als wi wittelijc hylic doen, als wi een
w‘ttaftige dochter bestaden, ende of dat wi ghevangen worden - des ons God
verbieden moet -, dat si ons dan gheven sullen een moeghelike bede. 2. Voert gheven wi hem, dat men der
onmondiger kynder gherede goet die rechte voecht binnen eenre maent, nadat hem
die voechdie verscenen is, penningen ende ponden zal, bi den richter ende bi
den ghebueren binnen bans, daer dat goet ghcleghen is. Ende wat van dien
ghereden goede over die scout comen mach, dat sal hl belegghen op erve in den
lande van Altena, bi den rechter ende bi den heemraeds, daer dat erve gheleghen
is. Ende vaaert dat die ve-echt gheen erve en hadde, so soudc hl dat ghelt
verborghen bi den richter, tots kynts mondighen daghen uut te reyken, soedat
dat zeker waer. Ende dit sal die v’ceht doen binnen enen halven jaer na der
tijt, dat dat gherede goct ghepenningt is. Ende die voecht sal den kynde zijn noetorft
gheven ende des goets ghebruken tots kynts mandighen daghen toe ende dan dat
kynt commervrij op sijn goet zetten. 3. Voert gheven wi onse luden voerss.;
alle scouwen, die onse rechter ende heemraet scouwen binnen bans, dat onse
richter die niet nemen, noch hogher bestaden en soelen dan totter heemrader
scieringhe; ende daerof sal die richter nemen twiscat ghelt. Ende gheven si dat
ghelt ter goeder tijt niet, daer mach hl hem voer of panden vierscatte pande. 4. 4. Voert hebben wi hem ghegheven:
waer dat sake dat yemant pande verwilcoerde scout ende dat die pande ghekeert
werden, ende dieghene, die se keerde, aen den onrechte bleve, so hadde hl sijn
pande verloren ende hl verboerde jeghens ons twewerf vijftalf pont; ende die
pande sal die pander hebben, of wi sellen hem sijn eenscat ghelt gheven ten
eersten dat dat recht gheeynt is. 5. Voert gheven wi onsen luden voerss.:
waer dat zake dat yemant aenghesproken worde mit recht van scoude, binnen onsen
lande voerss., die mach tot sinen recht comen sonder vancheyligen Ende alle dese voerscr. gheloften
ende punten hebben wi ghelocft ende gheloven in goeden trouwen te houden ende
te voldoen, voer ons ende voer anse nacomelingen, onsen goeden luden voerscr.,
tot ewcliken daghen. Ende waer dat sake dat dese brief verloren worde ende
verderft, so hebben wi gheloeft ende gheloven een vidimus, dat hieruut ghemaect
is, beseghelt onder enichs goets mans zeghel, te houden ende te voldoen in
allen punten voerss., ghelijc oft dese selve brief waer. In kennissen der waerheit ende ommedat wi willen, dat alle
punten voerscr. vast ende ghestade ghehouden werden, van ons ende van onsen
nacomelinghen, ende onverbrocken, sa hebben wi desen brief open beseghelt mit
onsen zeghel. Ende omme die meerre vestenissen wille so hebben wi ghebeden
onsen lieven oemen, Jan van Arkel, bisscop te Ludic ende greve te Loen, ende
Otten, heere van Arkel, desen brief open mit ons te zeghelen. Ende wi, Jan van Arkel, bisscop te Ludic ende greve te Loen,
ende Otte, heere van Arkel, om beden wille Willems, ons neven, heere van
Hoerne ende van Altena, hebben desen brief open beseghelt mit onsen zeghellen.
Gegheven int jaer ons Heren dusent driehondert drie ende tseventich, op sinte
Katrinenavont. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged., fol. 11. Litt.: Inleiding, blz. 37. 145. WILLEM VI VAN HORVE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN HANDVEST
AAN WOUDRICHEM 1). 1373 November 24. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, maken cont ende
kenlijc allen denghenen, die desen brief zoelen zien of horen lesen, dat wi bi
consente ende bi rade onser hogher maghe ende onser liever vriende ghegheven
hebben ende gheven mit goeder gonsten onser poerten van Wouderichem ende onsen
poerteren van Wouderichem, die nu sijn of namaels wesen zoelen alle punten,
alle vorwaerden ende alle zaken, die hierna bescreven staen, tot eweliken
rechte te houden ende te hebben. 1. (I) In den eersten, so wie in
erfnissen of in jaerghelde coemt, daer hl een ghifte of heeft voer scepen tot
Wouderichem, dat gheen tochtgoet en is, ende jaer ende dach in besit, dat is te
weten een jaer ende zes weken, onbestoert ende onbecroent van yemant als recht
is, dat erve ende dat jaerghelt sel erfliken ende eweliken ghewaert bliven
sonder enich wedersegghen 2). 2. (2) Voert waer dat sake dat yemant
quame in erfnissen of in jaerghelde dat tochtgoet waer, ende die tochter ende
alle dieghene, die ment in tochten verhielt op die tijt als hijt afghinghe ende
alle dieghene mede of ghinghen, die men tot diere tijt in tochten verhielt ende
verghiften voer scepene, ende dat erve of jaerghelt jaer ende dach ghewaert
werde onbestoert of onbecroent van yemant als recht is, dat erve ende jaerghelt
soude erfliken ende eweliken ghewaert bliven sonder enich wedersegghen a). 3. (3) Voert gheven wi onsen poerteren
van Wcuderichem, dat die richter van Wouderichem mitten daghelicschen heemraet
binnen bans van Wouderichem sal scouwen die hoecsloten b) aen beyden
eynden in die Oude Broeke int Slewijcs ghericht tot Wolfaertsweteringhe toe
ende veert Wolfaertsweteringhe al uut ende neven Blomensteghe totter Werken
toe, ghelijc dat si binnen den ban van Wouderichem scouwen. Ende die richter
van Wouderichem sal weet doen des Sonnendaghes tevoeren c), daer hl
se sculdich is te doen. 4. Voert hebben wi ghegheven hem, dat
alle scouwen, die de richter van Wcuderichem mitten scepen van Wouderichem
scouwet binnen der vriheyt van Wouderichem, dat en sal die richter niet hogher
bestaden noch nemen te maken dan d) totter scepene scieringhe; ende
daerof sullen wi hebben twyscat ghelt, uutghenomen die zeewaerde van den
werven. Ende voert alle scouwen, die de richter van Wouderichem mitten
daghelixschen heemraet van Wouderichem scouwet, die en sal hl niet hogher
bestaden noch nemen te maken dan totter heemraet scieringhe; ende daeraf sullen
wi hebben twyscat ghelt e). 5. (4) Voert gheven wi onsen poerteren
van Wouderichem voerscr. ende den ghemeynen lande van Altena, dat wi se niet
beden noch scatten en zcelen tot gheenre tilt, dan alse wi ridder werden, alse
wi witteliken hylijc doen of een wittaftige dochter bestaden, of dat wi
ghevangen werden - des ons God verbieden moet -; dan souden si ons gheven een
moeghelijc bede. 6. (5) Veert gheven wi hem, dat alle
weet, al inghebieden ende alle los te bieden van rechtsweghen, dat valt voer
scepen tot Wouderichem allen denghenen, die buten den lande van Altena gheseten
sijn, dat sal die ghesworen bode tot Wouderichem doen op sinen eed. Ende die
bode voernoemt zal van elker mile hebben twe groet payments; ende dat sellen
ghelden die de scout sculdich zijn. 7. . (6) Voert hebben wi ghegheven ende
gheven onser poerten van Wouderichem ende den scepenen van Wouder‘chem: waert
dat yemant in des anders goet quaem mit allen volcomeliken rechte, dat sellen drie
scepen of meer beseghelen 4). 8. (7) Voert gheven wi onser poerten
ende poerteren voerscr., dat die scepene van Wouder‘chem, die nu sijn of
namaels wesen zullen, enighe vonnisse, die si drie gheecht ghedraghen hebben
ende niet vreet en sijn, die vonnissen en zal men tsHertoghenbossche f)
niet halen. Ende die scepen sullen kiesen een herberghe tot Wouderichem; dacr
sullen si opten derden dach in gaen nadien dat sijs niet vreet en sijn; ende
die scepene en selen uter herberghe niet sceyden ten dede naetsaken van heer of
van brande of tenwaer bi des baljuwes g) oerlove. Ende die scepen
sellen inlegghen drie daghe opter partien cost; ende sijn sijs binnen drien
daghen niet vreet, se soelen si also langhe voert inlegghen op haers selfs cost
theynt sijs vroet sijn 5). 9. (8) Voert sullen die partijen aen
beyden siden der scepen cost verpanden eer si in gaen ligghen. Ende alle punten, alle vorwaerden ende alle saken voerscr,
hebben wi gheloeft ende gheloven in goeden trouwen onsen poerteren van
Wouderichem, die nu sijn of namaels wesen zullen, te houden ende te veldoen ten
ewelijken daghen sonder enich wedersegghen. Ende omdat wi willen, dat alle dese
voerscr. punten, alle vorwaerden ende alle zaken, witteliken ende wael
ghehouden werden van ons ende van onsen nacornelinghen, ende onverbroeken, sec
hebben wi in kennissen der waerheyt desen brief open beseghclt met onsen
zeghel. Ende omme die meerre vestenissen wille, sec hebben wi ghebieden onsen
lieven oemen Jan van Arkel, bisscop tot Ludicke ende greve tot Leen, ende Otten,
heere van Arkel, desen brief open mit ons te seghellen. Ende wi, Jan van Arkel, bisscop tot Ludick ende greve tot
Loon, ende Otte, heere van Arkel, om beden wil Willems, ons neven, heere van
Hoerne ende van Altena, hebben desen brief open mit hem beseghelt mit onsen
zeghellen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert drie ende
tseventich, op sinte Katrinenavont. Afschr. - Leenka;ner
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 6 en 6 verso. Litt.: Inleiding, blz.
37 vlgg. 1) De nummers van de artikelen tusschen haakjes zijn
die van het privilege van 1410 Januari 31 (Leenkamer Holland, no. 55, fol. 87
verso vlgg.); de voor'naamste verschillen, waardoor die latere tekst zich van
den hier afgedrukten onderscheidt, vindt men weergegeven in de noten a)
en volgende. 2) Litt.: Inleiding, blz. 106 3) Litt.: Inleiding, blz. 106, noot 2. 4) Litt.: Inleiding, blz 101. 5) Litt.: Inleiding, blz. 37. a) De tekst van dit artikel is ongetwijfeld corrupt.
Wellicht moet men lezen: Voert waer dat sake dat yemant quame in erfnissen of
in jaerghelde dat tochtgoet waer, ende die tochter of ghinghe ende alle
dicghene mede of ghinghen, die ment op die tijt als hijt af ghinghe in tochten
verhielt ende verbhifte voer scepene, etc. b) boo f sloten. c) De tekst van t4ro heeft hier aangevuld: in der
kercken. d) Het handschrift heeft in plaats van dan
abusievelijk dat. e) Dit artikel ontbreekt in de handvesten van i4to; men
vgl. echter de artikelen io (= art, m van de handvest van 1388) en 14 van die
handvesten. f) die en sullen sij nergent buyten balen. g) ons rechters oirlove. 146. JOHANNA, VROUWE VAN GENNEP EN VAN DER EEM, EN HAAR
ECHTGENOOT REINOUD VAN BREDERODE, HEER VAN GENNEP EN VAN DER EEM, VERPANDEN AAN
JOHAN VAN POLANEN, HEER VAN DE LEK EN VAN BREDA, DE HEERLIJKHEID VAN DE ALM EN
DE EEM MET TOEBEHOOREN. GELEGEN IN ZUID-HOLLAND, HET LAND VAN ALTENA EN HET
LAND VAN HEUSDEN, MET HET HUIS TE ALMSTEYN EN NIET DE IN DIE HEERLIJKHEID
GELEGEN GERECHTEN VAN EEMKERK, OP-ALM, UIT-ALM EN VORENZATERWAARD, ZULKS VOOR
HET DOOR HEN VAN JOHAN VAN POLANEN GELEENDE BEDRAG VAN DERTIENDUIZEND OUDE
SCHILDEN. z. j. e. d. (1374) Gedrukt: A. F. van
Beurden, Eenige charters betreffende Almkerk, uitg. Prov. Gen. v. K. en W. in
Noord-Brabant, blz. 62 vlg. 147. VROUWE VAN GENNEP EN VAN DER EEM, EN HAAR ECHTGENOOT REINOUD
VAN BREDERODE, HEER VAN GENNEP, BELOVEN, DAT ZIJ HEER JOHAN VAN POLANEN, HEER
VAN DE LEK EN VAN BREDA, VRIJELIJK DE INKOMSTEN ZULLEN LATEN INNEN UIT DE DOOR
HEM IN PAND GENOMEN HEERLIJKHEID VAN DE ALM EN DE EEM. ZIJ NEMEN EEN
VRIJWARINGSVERPLICHTING OP ZICH GEDURENDE JAAR EN DAG EN ZULLEN HEM IN HET
BEZIT STELLEN VAN DE TOT DE HEERLIJKHEID BEHOORENDE GOEDEREN, GELIJK DAT
RECHTENS BEHOORT, D.W.Z. TEN AANZIEN VAN DE LEENGOEDEREN DOOR HET VERKRIJGEN
VAN DE BELEENING DOOR DEN LEENHEER EN TEN AANZIEN VAN DE ALLODIA DOOR
OVERDRACHT VAN DEN EIGENDOM. VOORTS ZULLEN JOHANNA EN REINOUD VAN BREDERODE
HEER VAN JOHAN VAN POLANLN SCHADELOOS HOUDEN VAN ALLE AANSPRAKEN DIE DERDEN OP
DE VERPANDE GOEDEREN MOCHTEN HEBBEN OF KRIJGEN UIT HOOFDE VAN DOOR HEN OF HUN
ERVEN GESLOTEN OVEREENKOMSTEN. ZIJ ZULLEN DEN HEER VAN POLANEN VOOR PASCHEN EEN
BRIEF VERSCHAFFEN VAN DEN HEER EN DE VROUWE VAN LIENDEN, DIE EEN VORDERING VAN VIJFHONDERD POND HADDEN WAARVOOR DE
HEERLIJKHEID VAN DE ALM VERBONDEN WAS, INHOUDENDE, DAT DEZEN NAAR HUN GENOEGEN
"BEWISINGE" IS GEDAAN OP ANDERE GOEDEREN. 1374 Februari 12. Gedrukt: Als boven,
blz. 67 vlg. 148. JOHANNA, VROUWE VAN GENNEP, EN HAAR ECHTGENOOT REINOUD VAN
BREDERODE, HEER VAN GENNEP, ERKENNEN, DAT ZIJ HEER JOHAN VAN POLANEN, HEER VAN
DE LEK EN VAN BREDA, VERSCHEIDENE BEDRAGEN SCHULDIG ZIJN WEGENS DOOR HEN
ONTVANGEN PACHTEN, TIJNSEN EN TIENDEN, WELKE DEN HEER VAN POLANEN TOEKWAMEN UIT
HOOFDE VAN HET FEIT DAT HIJ DE HEERLIJKHEID VAN DE ALM EN DE EEM IN PAND NAM. 1374 October 10. Gedrukt: Als boven,
blz. 70-71 149. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, MAAKT BEKEND,
DAT DE HEER VAN ALTENA HEEFT DOEN HELPEN BIJ EEN DIJKDOORBRAAK TE WERKENDAM.
OM DIE REDEN BELOOFT HIJ, DAT OMGEKEERD OOK DE BEVOLKING VAN ZUID-HOLLAND DEN
HEER VAN ALTENA ZAL HELPEN, WANNEER ER IN DIENS GEBIED EEN DIJKDOORBRAAK MOCHT
PLAATS HEBBEN. 1374 October 28. Aelbrecht, bi Goeds ghenaden palensgrave upten Rijn, hertoge
in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van
Vrieslant, doen cont allen luden, dat Willem, heere van Hoernc ende van Altena,
onse neve, ende sijn ghemeyn lant van Altena ons hebben helpen diken in den
wiel tot Werkendam, acht daghe lang mit vijftich mannen tsdaghes ende mit
twalef scepen tsdaghes op haers selfs cost om gunsten wille ende gracien ende
om anser bede wille ende niet van rechtsweghen. Daerom hebben wi hem gheloeft
ende loven: of si onser te doen hadden in gheliken saken - des God verbieden moet
- dat waer of daer een wiel scaerde jof noet van water hadden, daer si ons op
vermaenden, so sullen wi ende Zuuthollant hem weder te helpen comen op onsen
cost in allen manyeren alse voerscr. is, van gracien ende van gitnsten ende
niet van rechtsweghen. In orcande desen brieve beseghelt mit onsen zeghel.
Ghegheven in den Haghe op sinte Symon (ende) Judendach int jacr ons Heren MCCC
vier ende tseventich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. fz, ze ged., fol, 8. Litt.: Prfschr., blz. 23.
150. VOOR SCHEPENEN
VAN WOLiDRICHED-I SCHELDT HEI;R OT1'0 VAN ARKEL DE MANSCHAP KWIJT VAN EEN HUIS
NIET ERF, GELEGEN TL SSCHEN HET ERF VAN CLAES VAN DEN CAMPE EN DE GRACHT VAN
WOUDRICHEM. VERVOLGENS DRAAGT OTTO VAN ARKEL DIT HUIS MET ERF OVER AAN DEN
GEMACHTIGDE VAN CLAES VAN DEN CAMPE. HIJ NEEMT DE VERPLICHTING OP ZICH, DEN
NIEUWEN EIGENAAR GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1375 Juli 14, Gedrukt: Codex
diplomaticus Neerlandicus, uitg. Hist. Gen. te Utrecht, 2e serie, dl. 1, blz.
84 (met foutieven kop). Litt.: Inleiding, blz.
64. 151. NADAT TEN GEVOLGE VAN DE DIJKDOORBRAKEN IN DE GROOTE WAARD
OOK HET LAND VAN HEUSDEN EN WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA GEVAAR LIEPEN
OVERSTROOMD TE WORDEN, VERPLICHTTEN DE INWONERS DIER LANDEN ZICH BIJ DE HERDIJKING
TE HELPEN. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, BEVEELT DEN DIJKGRAAF EN
HEEMRADEN VAN DE GROOTE WAARD, VOOR HET GEVAL DE LIEDEN VAN DE LANDEN VAN
HEUSDEN EN VAN ALTENA IN GEBREKE ZOUDEN BLIJVEN DE VEREISCHTE HULP TE, BIEDEN,
HEN NAAR LAND- EN DIJKRECHT DAARTOE TE DWINGEN. 1375 November 14. Gedrukt: Van Mieris,
HI, blz. 316; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 308, blz. 369-371. 152. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN VIER HEEMRADEN VAN ALMKERK
DRAAGT WILLEM DUKINC, ALS VOOGD OVER DE KINDEREN VAN HERMAN VAN UTWIJC, AAN DIDDERIC
VAN BRAKEL DRIE MORGEN LAND, GELEGEN TE ZANDWIJK, IN EIGENDOM OVER. 1375 December 5. Regest: P. N. v.
Doorninck, Inventaris van het oud archief der heerlijkheid en gemeente
Neder-Hemert, no. 17.
153. VOOR SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM GEEFT CLAES VAN DEN CAMPE AAN OTTO VAN ARKEL DEN SCHEPENBRIEF
D.D. 1315 JULI 14, BENEVENS HET IN DIEN BRIEF GENOEMDE HUIS MET ERF. 1376 December 10. Gedrukt: Codex
diplomaticus Neerlandicus, uit~. Hist. Gen., 2.c serie, dl. I, blz. 84. 154. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAGEN BURGEMEESTERS VAN WOUDRICHEM
AAN CLAES VAN HAESTENBERCH ALLE RECHTEN OVER, WELKE DE POORT HEEFT OP EEN HUIS
EN ERF IN DE OUDE STEENSTRAAT, DAT VAN LIEBRECHT LIEBRECHTS WAS EN DAT VOOR EEN
SCHULD VAN DEZEN VAN 52 POND KRACHTENS SCHEPENVONNIS AAN DE POORT WAS GEKOMEN 1) 1381 Januari 7. Wi Claes van den Campe, Jan Lonis, Jan Doedijn, Godevaert de
Ryede Liebrechts soen 2), Claes de Wolf, Ghisebrecht van Riede ende
Jan Koye, scepene tot Wouderichem, orconden mit desen brieve, beseghelt mit
onsen zeghellen, dat Jan van den Campe Willems soen ende Severijn Willems soen,
alse borghermeysters tot Wouderichem, van der poerte weghen van Wouderichem, bi
rade ende goetduncken der goeder lude van Wouderichem, veer ons quamen alse
voer scepen ende droeghen op ende gaven Claese van Haestenberch alle recht, dat
si hadden aen die husinge ende ghescet mit horen toebehoren, die gheleghen sijn
in die oude Steenstrate, dat Liebrecht Liebrechts Pelsers soens plach te wesen,
daer Aleyde Liebrecht Godevaerts soens wijf was ende hare kynder huus ende
hcfstat gheleghen sijn aen die een side ende Liebrecht Peter Helvoerts soens
huus ende hofstat aen die ander side, in welc husinge ende gheseet vaerss, die
poerte van Wouderichem comen was met allen volcomenen rechte ende bi vonnisse
der scepenen van Woudrichem, als voer twe ende vijftich pont, die Liebrecht
Liebrechts Pelsers soen sculdich was der poerten voerss., welc twe ende
vijftich pont die voerss. Liebrecht Liebrechts Pelsers sone den
borghermeesteren van Wouderichem gheloeft hadde voer scepene tot Wouderichem,
ende si verteghen daer op ende verhalmeden daer na tot Claes van Haestenberchs
behoef voernoemt. Ghegheven int jaer ons Heren MCCC een ende tachtich, des
Manendaghes na Dertiendendach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 14. Litt.: Inleiding, blz.
17; 79; 81, noot 4. 1) Vermoedelijk was Liebrecht Liebrechts eigenaar
geweest van het huis en was de heer van Altena eigenaar van den grond.
Aanvaardt men deze oplossing niet, dan is de inhoud van deze oorkonde moeilijk
te combineeren met dien van de volbende, welke kennelijk hetzelfde huis
betreft. De daar genoemde Claes van Zevender is ongetwijfeld dezelfde persoon
als Claes van Haestenberch. Op verzoek van den rechter te Almkerk bezegelde hij
als Claes Oeke van Haestenberch, baljuw van het land van Altena, de oorkonde
van 5 Dec. 1375 (no. 152). Vergelijk hiermede no. 163. 2) Men zal waarschijnlijk moeten lezen: Godevaert de
Rijke. 155. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT HET HUIS IN DE
OUDE STEENSTRAAT TE WOUDRICHEM, GENOEMD IN DEN SCHEPENBRIEF VAN 1381 JANUARI 7
AAN CLAES VAN ZEVENDER TEN RECHTEN ERFLEEN, TEGEN BETALING VAN TWEE HOENDERS
PER JAAR. HIET HUIS IS AAN DEN HEER GEKOMEN BIJ SCHEPENVONNIS, OP GROND VAN HET
FEIT, DAT DEGENE, DIE HET IN TINS HAD, DEN TINS NIET BETAALDE. 1381 Februari 9. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, doen cont allen
luden mit desen open brieve, dat wi ghegheven hebben ende gheven Claes van der
Zevender, onsen neve, ende hebben hem verlijt van ons ende van onse
nacomelinghen te houden, hem ende sinen nacomelinghen tot enen rechten erfleen
een huus ende een hofstat mit allen sinen toebehoren, dat gheleghen is in onser
poerten tot Wouderichem in die oude Steenstrate, dat wesen plach Liebken
Liebrechts Pelsers soen, daer aen die een side gheleghen is mit huus ende mit
erve Alijt Liebrechts ende hoer kynder ende aen die ander side mit huus ende
mit erve Liebrecht Peter Helvoerts soen, behoudelijc twe hoenre sjaers, alle
jaer te betalen op sinte Lambrechtsdach. Ende gave Hi se ons niet, of sijn
nacomelinghen, op desen dach voerss., so moeghen wi se hem twiscat of doen
panden bi der scepen prisinghe van onser poerten voerss., sonder enigherhande
meerre versumenisse, welc huus ende hofstat voerss, onse ouder in voertiden
uutghegheven hadden te tinse in descr manieren ende vc-rwaerden, als dat men
jaerlix desen tins vorghenoemt betalen soude op sinte Lambertsdach. Ende en
deden si des niet, so mochten wi weder onse hant slaen of doen slaen aen dit
huus ende hofstat voerscr. als aen anse eyghen erve ende goct. Des en werdt
desen tins vorghenoemt niet betaelt in menighen jaren, also dat onse
rentemeyster van onsen weghen dat huus ende hofstat voerss. aenvinc voer enen
verseten verloren tijns als ons eyghen erve tot onsen behoef mit allen rechte
alse die scepen van onser poerten vorg. wijsden dat recht was. Hier waren over
ende aen onse lieve ghetrcuwe manne Brien van Weyborch, Vastraet van Ghiessen
Jans soen ende Heriric van Andel. In kennissen der waerheyt so hebben wi Willem, heere van
Hoern ende van Altena, desen brief open beseghelt mit onsen zeghel. Ghegheven
int jaer ons Heren MCCC ende tachtich, des Zaterdaghes na onser Vrouwendach
purificacio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol.14. Litt.: Inleiding, blz.
17. 156. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN HERBEREN VAN
RIEDE IN LEEN: "DIE BEDRACH, TGHERECHT, DIE TIENDEN ENDE DIE MOELEN MET HOREN
TOEBEHOREN TOT WERKENDAM", "DEN MIDDELWEERT, GHELEGHEN VOER
WERKENDAM, VOERT EEN VISSCHERIE ENDE EEN OPTOEGHE OP DEN WEERT VOERNOEMT, WELKE
VISSCHERIE GHELEGHEN IS TUSSCHEN DEN WEERT VOERSCR. ENDE DEN MERWEYDEDIJC,
STRECKENDE VAN DER HAVEN TOT WERKENDAM WESTWAERT TOTTEN AMBOCHT VAN
HOUWENINGHEN TOE". "VOERT DAT CORTE AMBOCHT, DAT GHELEGHEN IS TUSSCHEN
DEN AMBOCHT VAN HOUWENINGHEN ENDE DEN AMBOCHT VAN SLIERECHT". 1381 November II. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 18. 157. DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT EN HENDRIK VAN
ANDEL VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN, DAT DE KAPEL TE NEERANDEL VOORTAAN EEN
PAROCHIEKERK ZAL ZIJN. HET HUN GEZAMENLIJK TOEKOMENDE PATRONAATSRECHT ZAL IN
DIER VOEGE WORDEN UITGEOEFEND, DAT DEKEN EN KAPITTEL EN DE HEER VAN ANDEL OM
BEURTEN EEN PRIESTER ZULLEN AANWIJZEN. 1382 April 1. Wij, deken ende capitel der kerken van Oudemunster tUtrecht
ende Henric van Andle, knape, maken cont ende kenlic allen Inden, dat wi om
ghemene oorbaer ende nootzake overdraghen sijn van der capellen tot Uutandle,
als dat die voerss. capelle voertaen een kerspelkerke wesen zel, daertoe
behoren zel dat derp tot Uutandele mit alle sinen toebehoren alst gheleghen is.
Ende wanneer her Gherijt Bloem, die nu die eerste cureyt wesen zel van den
vorss. kerken, oflivich wert of die voerseyde kerke oflaet, zo zellen wi, deken
ende capitel vorss. enen goeden man, die ons gheniteghet, kiesen ende dien
goeden man dien zellen wi, deken ende capitel ende Henric voorss. tesamc.n
presenteren. Ende wanneer dat dan die voerscr. kerke daer naest open valt, zo
zcl ic Henric voorss. enen goeden man kiesen, dien mi ghenueghet, ende dien
goeden man zellen wi, deken ende capitel ende Henric vorss. dan tesamen
presenteren. Ende voertaen zellen wi in ewighen tiden alternatis vicibus kiesen
ende presenteren in allen manycren als vorss. is. Voert, wanneer enich cureyt
c‘eser vorss. kerke permuteren wil, die zel consent nemen van ons, deken ende
capitel ende Henric vorss. ghemeenlic. Ende overmits des consents ende der
permutacien en zel die naeste ghifter nyet ververret wcsen zijns rechts van der
ghifte der vorss. kerke, als dieghene stervet of oflaet, die overmits dier
permutacien die vorss. kerke ghecreghen heeft. Voert wanneer enich man tot
deser vorss. kerke presenteert wert ende een institucie vercrighet van der
vorss. kerken, zo zel hi ons, deken ende capitel, ende Henric voerss. copien van
rijnre presentacen, proclamacien ende institucie gheven op sinen cost, als wi
se van hem eyschende zijn. Ende als ic, Henric vorss., oflivich werde, zo zel
tot ewighen daghen een, mijn oudste naeste manlike erfnaem alleen, mit den
vorss. heren ghifter wesen van der vorss. kerken, in allen manyeren ais vorss.
is. Alle dese vorss. vorwaerde gheloven wi, deken ende capitel
ende Henr:c voerss., voer ons ende voer onse nacomelinghe vast ende stade te
houden ende nyet te verbreken. In kennisse der wareyt hebbe wi, deken ende
capitel ende Henric voerghenoemt, desen brief bezeghelt mit onsen zeghelen.
Deser brieve zijn twe sprekende alleens ghegheven int jaer ons Heren dusent
dryehondert twe ende tachtich, opten eersten dach van Aprille. Met
uithangende zegels van deken en kapittel van Oudmurtster en van Henric van
Andel in bruine was. Oorspr.
- Rijksarchief te Utrecht, Oudmunster, 1e afd., no. 1035. 138. BISSCHOP FLORIS VAN UTRECHT MAAKT DE KAPEL TE NEER-ANDEL,
MET TOESTEMMING VAN DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER, DE KERK TE GIESSEN EN
HENDRIK VAN ANDEL, TEZAMEN PATRONEN DER KAPEL, TOT EEN AFZONDERLIJKE
PAROCHIEKERK EN INSTITUEERT GERARDUS BLOEME, TOT DUSVER RECTOR VAN DE KAPEL,
ALS RECTOR VAN DE NIEUWE PAROCHIEKERK. 1382 April 3. In nomine Dommi, amen. Ad pcrpetuam
rei memoriam Florensius, Dei gratia episcopus Trajectensis, universis presentes
litt:.ras ‘nspecturis salutem in Domino sempiternam. Inter alias nostri pas~ toralis
curas officii sacrorum canonum ammonicione precepti constringimur et debemus
ecclesias per congrua et utilia loca erigere 'divin‘s precibus sacrandas, ne
deficient‘bus pastoris moderaminc gubernante, celestibusque disciplinis et
ecclesiasticis sacr mentis eidem ministrandis populus Dominici gregis per
injuria 1) fidei hostis callidi rapiatur insidiis aut
ab unitate, quod absit, ecclesie per dessuetudinem frequentacionis ejus quam
aliter non commode posset attingere periculosius evagetur. Hujus ergo rei
sollicitudine moti dilectorum nobis in Christo incolarum districtus seu ville
dicte UytAndle, site in parochia de Ghesen, nostre diocesis, asserentum, quod
villa predicta tantum distat ab ecclesia parochiali, ut tempore hyemali
inundantibus aquis et aliis impedimentis legitimis obsistentibus candem
nequeant ecclesiam sine magna difficultate adire, neque congruis temporibus pro
sua devocione officiis interesse divinis, nec posse necessitatis tempore
propter longi itineris intervallum ecclesiastica consequi sacramenta in grave
suarum periculum animarum, quodque dicta ecclesia tantis aliis competentibus
habundet redditibus salvis infratactis in illorum augmentum addendis, quod
preter illius ville proventus minister ejus sufficientem valebit sustentacionem
habere, nobisque devote supplicancium, ut cappellam in dicta villa constructam
de patronatu honorabilis viri Henrici de Andle, armigeri, aut 2)
fundatoris existentem in parochialem ecclesiam erigere ac parochialem ecclesiam
inde facere et sacerdotem in ca canonica forma instituere dignaremur,
supplicacionem rationabilem duximus admittendam. Hinc est, quod nos super
premissis et eorundem veritate assertorum recepta informacione diligenti
suadente utilitate publica, de consensu venerabilium virorum, dominorum decani
et capituli ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, predicte matricis
ecclesie, et ipsius Henrici de Andle, armigeri, ejusdem capelle patronorum, in
et ad infrascripta sub moderacione concordie de jure patronatus ipsius nove
ecclesie necnon limitacione finium ejusdem nove parochie et competenti
provisione dicte matricis ecclesie, mediantibus certis bonis eidem matrici
ecclesie in recompensam assignatis vel assignandis per et inter ipsos patronos
rationabiliter ardinatis et conventis prestito, capellam antedictam
sufficienter, ut accepimus ciotatam in novam parochialem ecclesiam, per
presentes erigimus, et erectam ab ipsius olim matricis ecclesie subjectione
qualibet separamus, venerabilem virum, dominum Gerardum Bloeme alias dicte
capelle nunc vero dicte nove ecclesie rectorem modernum in ipsam novam
ecclesiam erectam pro presenti sacerdotem instituentes dicte ville obvenciones
ecclesiasticas percepturum, decernentes in eadem nova parochiali ecclesia sic
erecta exnunc inantea curam animarum, custodiam reliquiarum, conservacionem et
m‘nistracionem sacramentorum, liberam ecclesiasticam sepulturam et quaevis alla
insignia parochialia exercenda fore et exerceri debere fontemque baptismalem
in‘bi tenendam premissa et gubernacioncm plebis dcte nove parochie cum
regimine animarum et aliis ad curam parochialem spectantibus sacerdoti predicto
committentes ac universa et singula bona ad dotem predicte capelle ab olim
pertinencia in dotem ipsius nove eeelesie assignantes, illis cum dictis aliis
obvenc‘onibus et proventibus ecclesiasticis ad ejusdem vite suffragia
sacerdotis pro temporis usu de cetero applicandis. In quorum omnium testimonium
s‘gillum nostrum ad causas duximus presentibus appendendum. Datum anno a
nativitate Domini millesimo tricentesimo octuagesimo secundo, mensis Aprilis
die tercia. Met
uithangend zegel ad causas van den bisschop in roode was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht; Oudmunster, 1e afd., no. 1036. Met onderschrift:
Johannes de Loe, per dominum vicarium. 1) De in den tekst voorkomende letters geven den
indruk, dat er staat "mia", met een afkortingsteeken boven deze drie
letters, Men zou hiervoor willen lezen "misericordia", doch dit geeft
geen zin. Mej. Dr. A. J. Maris, chartermeester bij het rijksarchief te Utrecht,
was zoo vriendelijk mij de hier gevolgde oplossing aan de hand te doen, waarbij
men "injuria" als pluralis neutrum moet opvatten. 2)
Dit woord is later bijgeschreven. Mogelijkerwijs moet men lezen: et i.p.v. aut. 159. DE RECHTER VAN ANDEL OORKONDT, DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEM EN
HEEMRADEN, 1e. HENDRIK VAN ANDEL AAN JACOB UTER COKEN VEERTIEN HONT LAND IN
EIGENDOM OVERDROEG; 2e. HENDRIK VAN ANDEL EN STEESKEN DIRKSZOON VAN ANDEL AAN
JACOB UTER COKEN, TEN BEHOEVE VAN HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER, DE
PASTOORSPREBENDE EN DE KERK TE GIESSEN, IEDER EEN HOFSTEDE IN EIGENDOM
OVERDROEGEN, WELKE HOFSTEDEN DE VOORMALIGE EIGENAARS VERVOLGENS WEDEROM IN
RECHTEN ERFTINS KREGEN. HENDRIK EN STEESKEN VAN ANDEL BELOOFDEN JACOB UTER
COKEN q.q. GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1382 April 4. Ic Herberen Jacobs soen, richter tot Andel, doe kont ende
kenlijc allen luden, die desen brief zullen zien of horen lesen, dat ic daer
over gheroepen was van rechts weghen, als een ghewaert richter tot Andel ende
met mi Neude Willems soen, Roeloef Melijs soen, Jan Todeman ende Ricout Steeskens
soen, als heemraders tot Andel, daer Heynric van Andel gaf Jacob uter Coken een
vrie ghifte van viertien hont lands, ghcleghen in die afterste henghemenghe
tusschen Jacob Hermans soen lant ocstwaert ende Bruusten sVoghets soen lant
weestwaert, alsoe groet ende alsoe cleyne alsi daer gheleghen sijn. Voert soe
quam dese vorscreven Heynric ende gaf desen vorss. Jacob een vrie ghifte van
eenre hoefstaet, gheleghen an den dijc tusschen Lisebete Danckaerts hoefstact
oestwaert ende Willem Metten soens hoefstact weestwaert, tot behoef des
capittels van Oudemonster ende der papenliker proven ende der kerken te
Ghyesen. Voert soe quam dese voerss. Jacob van des capittcls weghen vorss. ende
van der papenliker proven ende kerken van Ghiesen weghen ende gaf desen vorss.
Heynric dese vorss. hoefstaet weder tot enen rechten eerftijns om anderhalf
pont goets ghelds sjaers, te betalen tot sente Petersmisse in den Zulle. Voert
soe ghelocfde Heynric vorss. dit vorss. erve ende hoefstact te waren jaer ende
dach alse men erve seuldich is te waren binnen den banne van Andc1, ende af te
doen alle vorplicht. Voert soc quam Stceskcn Dirx socn van Andel ende gaf een
vrie ghyfte van eenre hoefstat, gheleghen tot Andel tusschen Jacobs Jacobs
soens kynderen lant ocstwaert ende erfghenamen Jans van Vlimen wcestwaert,
Jacob uter Koken tot behoef des capittels van Oudemonster ende der papenliker
proven ende der kerken behoef van Ghyesen. Voert soc quam dese voerss. Jacob
van des capittels ende der papenliker proven ende der kerken weghen vorss. ende
gaf Steesken vorss. dcsc vorss. hocfstaet weder tot enen rechten eerftijns, om
twee pont goeds ghelds sjaers, te betalen tot sentc Petersmisse in den Zulle.
Voert soc gheloefde dese vorss. Stcesken dese voerss. hoefstact te waren jaer
ende dach, alse men erve sculdich is te waren binnen den banne van Andel, ende
af te doen alle voerplicht. Want wi, Neude, Roeloef, Jan Todeman ende Ricout
Stceskens soen, heemraders vorss., ghenen seghel en hebben, soe hebben wi
ghebeden Herberen Jacobs soen voerss., dat hij dcsen brief over ons beseghclen
wil. Ende ic, Herberen voerss., om beden wil der heemraet vorss.,
ende in orconden der waerhcyt, soe heb ic desen brief open bescghelt met minen
seghel. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert twcentachtentich, up
den goeden Vridach. Met uithangend zegel in gele was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht; Oudfnunster, 1e afd., no. 1038. Litt.: inleiding, blz.
87; 95, noot 1. 160. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, WAS VERTOORND OP
DE STAD DORDRECHT EN OP DE AMBACHTSHEEREN EN INGEZETENEN VAN DE GROOTE WAARD,
HET LAND VAN ALTENA EN HET LAND VAN HEUSDEN, OMDAT DE DIJK, DIEN MEN BEGONNEN
WAS TE MAKEN OVER DE GORS, GENAAMD DE OVERDRAGE, WAS DOORGESTOKEN. HERTOGIN
MARGARETHA DOET NU UITSPRAAK IN HET ALDUS ONTSTANE GESCHIL EN BEPAALT ONDER
MEER, DAT ALLEN, DIE ONROERENDE GOEDEREN, RENTEN OF TIENDEN HEBBEN IN DE LANDEN
VAN ALTENA EN HEUSDEN, ALS BOETE EN SCHADEVERGOEDING ZULLEN BETALEN ZES
GROOTEN VAN ELK MORGEN LAND, VAN ELK POND ERFRENTE 'S JAARS EN VAN ELK MORGEN
TIENDEN. VAN DEZE ZES GROOTEN ZAL EEN VIERDE DEEL BETAALD MOETEN WORDEN OP 1
OCTOBER A.S. EN ELKEN VOLGENDEN EERSTEN OCTOBER TELKENS WEDEROM EEN VIERDE
DEEL, TOTDAT ALLES BETAALD IS. DIJKGRAAF EN HEEMRADEN ZULLEN DEZE GELDEN ZOO
NOODIG INNEN NAAR DIJKRECHT. OVER DE KOMST VAN LUDEKIJN DEN WILDE TE DORDRECHT
ZAL DE HERTOGIN NADER BESLISSEN. 1382 April 12. Gedrukt: P. h. van de
Wall, Handvesten en privilegeλn der stad Dordrecht, I, blz. 325; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van Delfland,
Bewijsstukken, no. 326, blz. 391-392. 161. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, VERKLAART ZICH TE
ZULLEN HOUDEN AAN DE SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK ZIJNER GEMALIN VAN
DENZELFDEN DATUM. 1382 April 12. Gedrukt: P. H. van de
Wall, Handvesten en privilegieλn der stad Dordrecht, I, blz. 327; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 327, blz. 392-393. 162. WILLEM V I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA; GEEFT AAN JAN VAN
RAAMSDONK HET DAGELIJKSCH GERECHT VAN WAARDHUIZEN IN LEEN, INGAANDE NA DEN
DOOD VAN AREND VAN UITWIJK. 1382 Juli 12. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, doen cont ende
kenlijc allen Inden, dat wi verlijt hebben ende verlien Jan van Raemsdonc,
onsen neve, dat daghclics gherecht tot Wecrthusen mit sincn toebehoren, alsa
groet ende alsoe cleyn alst Gelijs van Uutwijc van ons houdende was, hem ende
sinen nacomelingen, van ons ende van onsen nacomelinghen te houden tot enen
erfleen na dode Aernts , van Uutwijc. Hier over waren onse trouwe manne Claes van der
Zevender, onse neve, Dyrc van Uutwijc, Henric van Andel ende Brien van
Weyborch. In kennissen der waerheyt soe hebben wi desen brief open beseghelt
mit onsen zeghel. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert twe ende
tachtich, op sinte Margrieten avont. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 25. 163. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART 1500 OUDE ;
SCHILDEN GELEEND TE HEBBEN VAN CLAES VAN ZEVENDER, EN BELOOFT HEM, OF ZIJN
ERFGENAMEN NIET TE ONTZETTEN UIT ZIJN AMBTEN VAN KASTELEIN, BALJUW,
RENTMEESTER EN DIJKGRAAF VAN ALTENA, UIT DE MARKTTOLLEN VAN ALTENA EN HET
RENTMEESTERSCHAP VAN MONNIKENLAND, ZOOLANG DIT BEDRAG HEM NIET TERUGBETAALD IS. 1382 November 8. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 391. 164. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EENIGE VOORSCHRIFTEN
MET BETREKKING TOT HET SCHOUWEN VAN DEN HOOGENDIJK, EN VERGUNT DEN INWONERS VAN
HET LAND VAN ALTENA HUN KOREN TE DOEN MALEN OP WELKEN MOLEN ZIJ WILLEN, TEGEN
BETALING VAN HET ZESTIENDE GEDEELTE. 1382 December 12. Wi Willem, heere van Hoerne ende van Altena, maken cont ende
kennelijc allen luden mit desen open brieve, dat wi ghegheven hebben ende
gheven voer ons, voer onse erven ende nacomelingen, onsen goeden ende
ghetrot.iwen luden, ondersaten ende die ghcerft zijn in onsen lande van Altena,
tot enen ewcliken rechte te ghebruhen ende te bcsitten: Of dat zake waer dat
cnich dike, die si opten Hogl:cndike ligghendc hebben, niet verborcht en worde
in de eerste ,. scouwc of in aic ander scouwc niet glxenomen en worde te
maken, als recht waer opeen dihe voerscr., also dat die dike mit vonnisse ons
heemracds acn ons ghewijst wordc, dien soelen, noch dien moe-hen wi, onse
dijcgreven, noch nyemant, hegher bestaden, noch nemen te maken, dan tots
hoechsheemraets scicrnghe. Ende so wat ccse hoglse hecmraet vorghenoemt
schiert, dat die dijc voorss. costen zal te maken, als wi of onse dijcgreve van
onsenweghen dat uutghcleecht hebben of ghdocve daervoer ghedaen hebben, soe
moeghen wi, of onse dijcgreve in der tijt, dat ghelt van desgheens ghercetste
Pet, dat hl in onsen lande van Altena heeft, dies dien dijc voerscr. sijn is,
die tot des heemraeds schieringe bestaet is als voerscr. staet, weder nemen aen
twiseatten -helde of aen vierscatten panden. Ende en waer sijn rede goet niet
goet ghenoech voer den cost als: voerscr. stact, soe sullen ende moeghen wi, of
onse dijcgreve van onsenweghen, dat ghebrec voert verpanden aen sijn erve in
allen manyeren als voerscr, staet. Voert hebben Nvi ghegheven ende gheven onsen goeden Inden
voerscr., hem ende haren nacomelinghen ghemeenliken, voer een ewelike recht te
besitten ende te ghebruken, dat si malen moegen binnen onsen lande van Altena
aen wat moelen dat si willen, die onse is, zonder enighe boeten ofte brueken te
verboeren daeraf teghens ons of onsen erven ende nacomelinghen, om horen
rechten molster, dat is te weten dat zestiendendeel. Ende ommedat wi willen, dat alle dese voerscr. punten ende
zaken wel ghehouden werden van ons ende van onsen nacomelingen ende
onverbroeken, soe hebben wi desen brief tot eenre kennissen der waerheyt open
beseghelt mit onsen zeghel. Gegeven int jaer ons Heren dusent driehondert twe
ende tachtich, op sinte Lucyenavont. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 11 verso. 165. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN PRIVILEGE
BETREFFENDE HET WATERSCHAPSRECHT AAN DE STAD WOUDRICHEM. 1382 December 12. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, maken cont ende
henlijc allen luden mit desen open brieve, dat wi ghegheven hebben ende gheven
voer ons, voer ons erven ende nacomelinghen, tot enen cwighen recht te besitten
ende te ghebruken onsen lieven ende ghetrouwen luden ende ondersaten onser
poerten van Woudrichem: Of tot enighen tiden dier werve enich opter Merweyde, also
verre alse die scout mitten scepenen van Wouderichem scouwen mit scouwerecht,
aen ons of acn onsen nacomelinghen quamen, dien sullen, noch en moeghen wi,
onse scout, noch nyemant, hogher bestaden, noch nemen te maken, dan totter
scepen schieringhe van onser poerter voerss. Ende so wat dese scepen vornoemt
schieren, dat die voerseyde dijc of werf costen sal te maken, als wi of onse
scout vornoemt van onsenweghen dat uutgheleet hebben of gheloeve daervoer
ghedaen hebben, soe moeghen wi of onse scout in der tijt dat ghelt van
desgheens ghereetste goede weder nemen aen twyscatten ghelde of aen vierscatten
panden, dies die dijc sijn is. Ende en waer sijn rede goet niet goet ghenoech
voer den cost alse voerscr. is, so sellen ende moeghen wi of onse scout van
onsenweghen dat ghebreck voert verpanden aen sijn erve in allen manieren alse
voerscr, is. Ende dese werve voerscr. sellen die scout ende scepene voernoemt
voertaen scouwen in allen recht ende manyeren alse die dijcgreve ende hoghe
heemraet den Hoghendijc in onsen lande van Altena scouwen sellen, dies wi onsen
ghemeynen lande vornoemt een recht ende hantvesten daerof ghegheven hebben. Ende omdat wi willen, dat alle dese voerscr. punten ende
zaken wel ghehouden werden van ons ende van onsen nacomelingen, ende
onverbroken, soe hebben wi tot eenre kennissen der waerheyt dcsen brief open
beseghelt mit onsen zcghel. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert twe
ende tachtich, op sinte Lucyenavont. Afschr. Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 6 verso en 7. 166. WILLEM VI VAN HORPNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART EEN
PERCEEL BUITENDIJKSCHEN GROND ONDER ALMKERK VERKOCHT TE HEBBEN AAN DE ABDIJ VAN
BERNE. 1386 Februari 21. Wi Willem, here van Hilern, van Althena ende van Kurterssem,
maken kimt allen luden, dat wi quijt ghescouden hebben ende quijt scelden tot
behoef des goedshuys van Beern alle alsulc recht ende toesegghen, als wi tot
desen daghe toe ghehadt mogen hebben aen een uutlant dat gheleghen is in den
ghericht van Almkerc in die Hoeven buten der straten ter Almen waert, alsoe
groet ende alsoe cleyn als dat dacr gheleghen is, met allen sinen toebehoren,
dacr lant gheleghen is alre naest oestwert Gyelijs van Eten ende westwert Arnt
van Heesbeen. Ende gheloven dit voirscr. erve te waren voer ons ende voer onse
nacomelinghe den goedshuyse voirscr. ten ewighen daghen, bellaudelijc
mutegheliken waterganc, want ons dit voirscr. erve wittelijc ende wael betaelt
is den iersten penninc met den lesten. In kennesse der waerheit soe hebben wij onsen zeghel aen
desen openen brief ghehanghen int jaer ons Heren MCCC LXXXVI, op sente Petersavent
ad cathedram. Met uithangend zegel
van Willem van Horne in groene was. Oorspr, - Archief der
Abdij van Berne te Heeswijk, Cart. I, no. 277 (1, 35). 167. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, SCHENKT AAN WOUDRICHEM
EENIGE VOORRECHTEN TEN BEHOEVE VAN DE OMMURING. 1386 Mei 10. Wi Willem, heere van Hoern, van Altena ende van Kurtersem,
doen cont ende kenlijc allen Iuden, dat wi een overdracht ghemaect hebben met
onsen goeden luden van onser poerte van Wouderichem, dat is te weten: dat wi
hem verdraghen hebben paerde te houden zes jaer lang naestcomende in manieren,
dat elc man, die te peerde gheset was of die rijc ghenoech waren of werden
peerde te houden, dat si dat ghelt van dien peerden, dat is te weten elc peert
vijftien oude scilde, der poerten van Wouderichem gheven sullen, hoer mueren
ende vesten mede te maken; ende een yghelijc van der poerten van Wouderichem
daerna na beloep helden selen van horen goede. Ende dit ghelt sal men setten bi
den richter, scepen ende borghermeysters van Wouderichem ende bi tween van
onsen vrienden, die wi daerbi scicken. Voert hebben wi ghegheven ende gheven onser poerten van
Wouderichem voerscr. alle gruutghelt ende assijns, die ons toebehoerden binnen
onser vrihede van Wouderchem dese voersproken zes jaer uut. Voert hebben wi hem ghegheven, dat si alle assijns binnen
der vrihede van Wouderichem hoghen moeghen op hemselven bi den vorghcnoemden
luden dese zes jaer uut vo::rss. Oec hebben wi hem gheghevcn, dat si moeghen enen steenoven
ende tychelrye setten in onsen lande van der Monickelant buten dijes opt scoer
boven den Golchweert, te minster scade, ende daer oerde te graven steen af te
backen tot hare nutscap. Ende alle dit ghelt voerscr. sal men een derden deel gheven
tot pinxsteren naestcomende, dandcr derdeel tot Bamisse daernaestcomende ende
dat derde derdeel tot sinte Petersmisse in Zulle daernaestcomende. Ende tenden
desen jaer so sal onse pocrte van Wouderichcm bi ons comen ende sellen ons
tesamen beraden, waer men meer ghelts nemen sal mede te muercn ende te vesten;
soe soelen wi hem te hulpc comen, ghelijc ons nutte ende orbaer dunct sijn. In kennissen der waerheyt so hebben wi desen brief open
beseghelt mit onsen zcghel. Ende want haer Mathijs van Kessel, ridder, Dyrc van
Uutwijc, Roelof van Emmichoven, pastoer van Mareys, ende Henric die Borchgreve,
knapen, onse ghetrou raed, hierbi over ende aen gheweest hebben, soe hebben si
desen brief mit ons beseghelt mit horen zeghelen om onser bede wille. Ghegheven
int jaer ons Heren MCCC zes ende tachtich, opten tienden dach van Meye. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. fr, ze ged., fol. 7 verso. Litt.: Inleiding, blz.
65, 79, 81 168. RECHTER, SCHEPENEN EN RAAD DER "POERT'' VAN WOUDRICHEM
VERKLAREN ZICH TE ZULLEN HOUDEN AAN DE BEPALINGEN, VERVAT IN DEN BRIEF VAN DEN
HEER VAN HORNE (VAN DENZELFDEN DATUM). 1386 Mei 10. Wi richter, scepen ende raet der poerten van Woudrichem
maken cont ende kenlijc allen luden, dat wi gheloeft hebben ende gh.eloven van
der poert weghen van Woudrichem onse lieven ghenadighen here, den here van
Huern, van Althena ende van Kurtersern, alle vorwaerden, die hl ons gheloeft
ende beseghelt heeft, ghelijc als die brief inhoudt, die wi hebben van onsen
lieven ghenadighen here voorscreven, wael te houden ende te voldoen ende
onghebreekelijc. In kennissen der waerheyt soe hebben wi desen brief open
beseghelt met onser ghemeynre poerte seghel van Woudrichem. Ende om die meerre zekerheit ende vestenisse onsen lieven
ghenadighen here voorscr. hieraf te hebben om te voldoen, soe hebben wie
ghebeden ende bidden heren Mathijs van Kessel, ridder, Didderic van Uutwijc,
Roelof van Emmichoven, pastoer van Mareys ende Heynric die Borchgreve, ons
liefs heren raet van Huern voerscr., want si hicrbi, over ende aen ghewcest
hebben, dat si desen brief met ons beseghelen willen met horen segllelen. Ende wi Mathijs van Kessel, ridder, Diddcric van Uutwijc,
Roelof van Emmichoven, pastoer van Mareyis, ende Heynric die I3orchgreve,
knapen, want wi bier over ende aen gheweest hebben, soc hebben wi desen brief
om der poert beden wille voerss, open beseghelt mee onsen seghelen. Ghegheven
int jaer ons Heren MCCC ses ende tachtich, op den tienden dach van Meye. Met de uithangende
zegels van Woudrichem, Matthijs van Kessel, Diederik van Uitwijk, Roelof van
Emmichoven en Hendrik de i; Borchgrave in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 12. Litt.: Inleiding, blz.
55, noot 4; 65; 79; 81. 169. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, OORKONDT, DAT
HIJ, NU HET LAND VAN ALTENA BIJ VONNIS VAN LEENMANNEN VAN ZUID-HOLLAND AAN HEM
IS TOEGEWEZEN, AERNT VAN WEIENBURCH (WEYBURCH) ALLE BREUKEN EN MISDADEN HEEFT
VERGEVEN, DIE DEZE IN HET LAND VAN ALTENA BEGAAN HEEFT. DE HERTOG GEEFT AERNT
TEVENS ZIJN GOEDEREN IN HET LAND VAN ALTENA TERUG, WELKE HEM DOOR DEN HEER VAN
HORNE WAREN ONTNOMEN. 1386 September 9. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 446. Litt.: Inleiding, blz.
65; prfschr., blz. 22.
170. TARIEF VAN DE
VIER MARKTTOLLEN TE WOUDRICHEM EN DEN MARKTTOL TE GIESSEN. z. j. e. d. (voor 1387) tRecht van den vier marcttollen tot Woudrichem, die den here
van Hoern toehoerden, ende van der marcttol van Ghiesen. van enen groten sac vlas xij g. van iiij tonnen staels i ouden scilt. van ic weghens ijsers ij d.holls. van iiijc nestken 1) staels voer i tanne. van i sac wollen vj oude g. van i vlet houts van den knye ij oude g. van i craken van den overganc iiij oude g. van houte dat in een scip gheladen is v½ vls. g. van i paer moelensteen xiij oude g. van i last querensteen iij vls, g. van i kerren weden ix oude g. van i vaet asschen i VIS. g. van i last harinx iiij vls. g. van c kesen iiij vls. g. van i tonne boteren i vls. g. van i last biers xij g. vls. van i vat olyen i vls. g. van i tonnen harinxsmouts i vls. g. van i pac bontwercs vj oude g. van vj Cuels voeder wijns i ouden scilt. van i bael meden i vls. g. van i corf visch lij vls. g. van i corf cabelliaus vj vls. g. van i scepe ghegotens visch vr/2 vls. g. van i zalm i ouden holl. van i tonnen visch i vls. g. van i stoer lij vls.g. van i mande witinx i vls. g. van i meze buckincs ij g. van i coppel froyts xij d. holl. van i bosch kenneps lij vls. g. van enen wollen laken iiij d. hol. van enen ijdel scepe i vls. g. van i scuyt iii j d. hol. van i gheladen scepe van opwaert xxvj oude hol. van enen gheladen scepe met enen hantroeder ghelike. van e1ken rende ij d. holl. van i perde iiij d. hol. van i gheladen scrlyte xxij hol. van i hoet gaghels ilij oude g. van i pac vacht vj oude g. van i sentenaer herssen ij oude hol. van i hoede arweten of boenen vl/'z vls. g. van i tafel loets ij vls. g. van allen goede van ghewichte, zidc of zidewerc ix oude g. van i hoet haveren i g., weyt of
rogge ij g., gherst 1½ g 2). van i rijs leyen xij d. hol. Item in die vier mercten tot Woudrichem is niemont vri te
lande dan die poerter tot Woudrichem is. Alst merct 3)van beesten
is, dan sal men nemen, als daer ghecreyiert is, van enen perde iiij wit, van i runde
ij wit, van i verken 1 ~2 witten, van i scaep i doytken, diet coept half ende
diet vercoept half. Item die van Dordrecht, oec wat si gheladen hebben, gheven
van den scepe i vls. g. ende niet meer. Item tot Ghiesen is niemont vri te lande dan die poerter tot
Woudrichem ende tot Hoesden is. Ende van allen goede sa1 men ontfaen van der
tollen als men tot Woudrichem doet; ende dat hier niet bescreven en staet is
als heercomen is. Item die marct tot Wouderichem van Palmen gaet in des
Dinxdages tavontide na halfvasten. Item die marct van Wouderichem tot sinte Jacobsmisse gaet in
drie daghe voer sinte Jacobsavont. Item die marct van Wouderichem tot onser Vrouwenmisse
nativitas gaet in drie daghe voer onser Vrouwenavont. Item die coude marct gaet in drie daghe voer sinte
Lucasavont. Item op sinte Margrietenavont, op sintc Jacobsavont, op onser
Vrouwenavont nativitas ende op sinte Lucasavont so ist vol marct ende dan
creyicr men die marcten zoalst payment gaen sel ende wanneer men ghewant sniden
sal van marcte te marcte. Item die marct tot Ghicssen mact in drie daghe voer sinte
Margrietenavont. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 45, fol. 22 verso-23. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged., fol. 33 verso en 34. 1)
Mogelijk moet belezen worden: neseken. 2)
De woorden "weyt" en volgende zijn bijgeschreven. In het tweede
afschrift staan zij in den tekst, doch daar is voor de drie soorten
veldvruchten hetzelfde bedrag van 1½ gr, genoemd. 3)
De tekst heeft hier nogmaals het woord "marct". 171. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN JAN VAN GOER TWEE ONROERENDE GOEDEREN, "DEN WENVAERT" EN
"DEN INSCIT", IN ERFLEEN. 1387 April 15. Regest: Verslagen R.
O. A., 1897, XX, blz. 125, no. I3.
172. VOOR SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM LEGGEN, WILLEM DE HOGHE EN ZIJN ZONEN ZEGER EN GILLIS GEZAMENDERHAND
AAN LUDEKEN DEN WILDE, TEN BEHOEVE VAN HERTOG ALBRECHT, DE BELOFTE AF, DAT ZIJ
WILLEM DE HOGHE WILLEMSZOON, ZOODRA DEZE BINNENSLANDS KOMT OF BINNEN EEN HALF
JAAR DAARNA, AFSTAND ZULLEN LATEN DOEN VAN EEN HUIS EN HOFSTEDE TE WOUDRICHEM,
TEN BEHOEVE VAN DEN HERTOG. 1387
Juni 24. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 462. 173. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN AREND VAN
GIESSEN HET GEHEELE VEER TE ANDEL EN EEN UITERWAARD IN LEEN. 1387 Juli 5. Willaem etc. doen cond allen luden, dat wi verlyet hebben
ende verlyen mit desen br‘eve Aernt van Ghiesen dat veer tot Andel an beyden
ziden van den water tusschen Veenregrave ende Rijswik kerc, item enen uterdijc
die gheheten is die Middelwaert, die belegen is mitter Maz'e an deen zide vor
Andel ende an dandcr zide dat gherecht van Poederoyen, te houden van ons ende
van onsen nacomelinghen him ende sinen nacomelinghen in allen manieren als hijt
van den hofstede ende heerscappie van Althena te houden plach. In orkunde etc.
Ghegheven in den Haghe sVridages na Nlertijn translatio anno LXXXVII. Afschr, - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 4. 174. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT HERBAREN
JACOBSZ. EEN HOFSTEDE ONDER ANDEL IN EIGENDOM, DIE DEZE TOT DUSVER IN LEEN
HIELD. 1387 Augustus 17. Wi Willem, heere van Hoern, van Altena ende van Kurtersem,
maken cont ende kenlijc allen luden, dat wi machtich ghemaect hebben ende maken
Herberen Jacobs soen een vrie ghifte te gheven van eenre hofstat, ghelegen in
den gherechte van Andel tusschen Jan Jans soens erve aen die oestside ende
Dircs Wevers erve aen die westside, mit horen toebehoren, welc hofstat van ons
houdende is tot enen Iechten erfleen. Ende wi gheloven die varghenoemde hofstat
te waren voer allen denghenen die ten rechte comcn willen. In kennisse der waerheyt so hebben wi desen brief open
beseghelt mit onsen zeghel. Gegheven int jaer ons Heren MCCC zeven ende
tachtich, des Zaterdages na onser Vrouwendach assumptio. Afschr. - opgeplakt
strookje papier op los vel, met potlood genummerd (fol.) 40, achter in
Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged.
175. TEN OVERSTAAN
VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN EMMICHOVEN DRAAGT ROBBRECHT VAN EMMICHOVEN TWEE EN
EEN HALF MORGEN LAND IN EIGENDOM OVER AAN ZIJN BROEDER REYNGOUT. ROBBRECHT
BELOOFT REYNGOUT GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1388 Maart 19. Ic Ghijsbrecht uter Spijc, richter in den ghericht van
Emmichoven, doe cont ende kenlic allen luden, dat ic daer over gheroepen was
als een richter ende met mi Peter Scoyaert, Dirc van Nuerden, Aernt Willem
Vinkenzoen ende Aernt Robbrechtszoen als heemraderen, dat voer ons quam
Robbrecht van Emmichoven ende gaf een vri ghift haren Reyngout van Emmichoven,
sinen brueder, van dordalf merghen lants, gheleghen in den ghericht van
Emmichoven, dat men ghemeynliken hiet die vijf marghen, daer naest gheleghen is
oestwaert Heynric Walwijn ende westwart Claes Peterszoen, met allen zinen
toebehoeren. Ende Robbrecht voern. verteech ende verhalmde op dit vcerscr, lant
tot behoef haren Reyngouts voirscr., als vonnes der heemraderen wijsde ende
recht is. Ende Robbrecht voern, gheloefde haren Reyngout voerseit dit voerscr.
lant te waren jaer ende dach, als men een vri eyghen erve sculdich is te waren,
ende alle voercommer ende voerplicht af te doen. In kennissen der waerheit heb ic, Ghijsbrecht, richter
voern., desen brief open beseghelt met minen zeghel, int jaer ons Heren dusent
driehondert tachtich ende acht, tsDonredages na sinte Gheertrudendach. Met uithangend zegel
van Gijsbrecht uter Spijk in groene was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart. I, no. 284 (XV, 5). Litt.:
Inleiding, blz. 87, 95. 176. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA
GEWORDEN, GEEFT AAN SEGER WOUTERSZOON (VAN EMMICHOVEN) EEN HOEVE, SMALTIENDEN
EN HET DAGELIJKSCHE GERECHT TE EMMICHOVEN TEN RECHTEN ERFLEENE, GELIJK HIJ DIE
GOEDEREN OOK VAN DEN HEER VAN HORNE IN LEEN PLACHT TE HEBBEN. 1388 Maart 22. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 457 en 458 (aldaar ten onrechte gedateerd: 1387 April 3). 177. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT HET LAND VAN ALTENA EEN HANDVEST. 1388 Augustus 15. In den naem ende eren der enigher ende onghesceydenre
Drievoudicheyt, amen. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, van
Zeelant, bi der ghenaden Goeds greve van Oestervant ende heere van den lande
van Altena, doen cent allen luden, dat wi omme oetmoPdighes vervolghens ende
minliker bede van onsen goeden luden ghemvenliken van onsen lande van Altena,
omme te verclaren sommighe punten van rechte, die si begherende zijn, dacr wi
bi rade ons liefs heren ende vader, heere van Hollant, sijns raeds ende den
onsen, goedertierliken hebben ghehoert die bede onser goede lude voerss., ende
hebben hem ghegheven ende gheven voer ons ende voer onsen nacomclingen, hem
ende horen nacomelinghen, omme menighen trouwen dienst, die si onsen
voervaderen, heren tot Hollant, dicwijl ghedaen hebben ende ons ende onsen
nacomclinghen noch doen zullen, zulke punten ende recht, alse hierna gescreven
staet, eweliken te houden ende te doen houden sonder verbreken. 1. In den (iersten), so hebben wi
gheconsenteert onsen goeden Iuden voerscr. alle brieve, hantvesten,
previlegien, die si hebben van ons ende van onsen voervaderen, heren tot Hollant,
of van den heren van Hocrn ende van den lande van Altena, ende gheloeft te
houden in allen punten, soe si begripen ende ghescreven staen. 2. Item waer dat sake dat enich man of
wijf, ghezetcn in den lande van Altena, sijn lijf of sijn goet verboerde teghens
ons, die en solide sijns wijfs of sijnre kyndere of sijnre gherechte erfnamen
goet niet verboeren, si en soudent half hebben. Ende sijn wittaftighe scout sal
voren van den ghemeynen goede gaen sonder arghclist 1) 3. Item worde enich lantman of wijf
aenghesprokcn, dat hi sijn lijf of sijn goet verboert hadde, die sal hem
verborghen mi borghen, die also gaet sijn als sijn lijf ende als sijn goet.
Ende en can hl hem so niet verborghen, so mach men houden in helden sondcr
pincn tot Altena. Ende binnen den eersten zes weken, dat hl ghchouden of
verborcht is, sal men aenspreken mitten rechte; ende en spreect men binnen dier
tijt niet aen mit rechte, so sal hl qwijt ende vri wesen van der zaken, daer hl
of aenghesproken of voer ghevanghen is. 4. Item -heen wijf en sal bastaerd moeghen
winnen. Ende of yemant sinen bastaerd enich goet gheeft ende die bastaert
sterft sonder wittaftighe ghebocrte levende after hem te laten, so sal dat ghegheven
goet weder comen an denghenen, dier ghegheven heeft of aen sinen gherechten erfghenamen.
Maer vercreghen goet van den bastaert sal comen alsoet vanouts haerghecomen is 2). 5. Item enich lantman, die wi van sinen
live aenspreken willen lof aen doen spreken, dien sal men aenspreken in den
dorpe of ambochte, daer hl ghebroect heeft, ende hem daer verwinnen mitten
rechte, ende hem uter vierscaer van Wouderichem enen dach van rechte legghen
ende een weet te doen 3). 6. Item soe wie weeskynder voecht wesen
sal van rechte, die sal al hoer gherede goet penninghen ende panden bi den
heemraders of scepenen, daert gheleghen is, binnen zes weken na dode vaders of
moeder, alsoet recht gheleghen is, ende belegghent op twescatten erve, hem dat
weder nut te reyken tot horen mondighen daghen. 7. Item en sullen wi, noch nyemant van
onsenweghen, gheen vreemde scape houden, noch laten houden, in onsen lande van
Altena. 8. Item alle hoenre, die op uutlande of
dijcke gheset zijn ende mit onrechte daerop gheset waren, laten wi of ende
scelden se qwijt. 9. Item wi en sullen gheen beter
payment nemen van onsen boeten, brueken of verfayten, dan wi in onsen marctcn
sullen doen roepen ende ghebieden. 10. Item waer dat sake dat de heer; van Hcern in enighen
dadinghe quame mit ons omme weder te comen toten lande ende hecrlicheyt van Altena,
soe beloven wi, dat onse lieve heere ende vader van Hollant, alse overheer,
ende wi ende onsen nacomelinghen onsen goeden luden van den lande van Aitena
ende haren nacomelinghen houden sullen ende doen houden ai allen horen rechte,
hantvcstcn ende previlegien, die si hebben van onsen lieven heeren ende
voervaderen van Hollant, van ons ende van den heer, van Altena, sodat een
yghelijc hebben zal recht ende vonnissc na den recht van den lande sonder
arghelist. 11. Item alle beroepen vonnissen int hofghed:rghe, dacr
sullen wi onsen balju of enen ghcliken man toe zetten te 'berechten mit onsen
brieve van beveelnisse, af w‘ die selvc niet berechten en mceghen of en willen.
Ende waert dattet gheen ghel‘jc man en waer, ende ons daer claghe of quame, so
sullen wi dien ofdoen ende hem enen gheliken redelicken man wedersetten die
beroepen vonnissen te berechten, of sel.ve onse recht aen ons houden ende
rechten alsc recht is 4). 12. Item waer dat wi des te doen hadden ende wi peerde
gheboden te houden, so sal een yghelijc selve mit sinen peerde dienen also
verre, als bi daer nutte ende oerbaerlijc toe is. 13. Item en sal men ghenen dijc, weghen, wateringhen,
slusen, zilen noch zeghedammen in ghenen scouwen hoghcr bescouwen, bescaden
noch besteden, noch onraet op drven, dan ter heemrader scieringhe. 14. Item so mach alle man, gheseten in onsen lande van
Altena, varen malen omme tsestiende vat tot wat moelen dat si willen binnen
onsen lande van Altena, sonder verboeren teghens ons. Ende ommedat wi willen, dat dese punten voerscreven alle
vast '~ ende ghestade ghehouden sullen werden van ons ende van onsen na'
camelinghen onsen goeden luden voerss. ende horen nacomelinghen, so hebben wi
desen brief beseghelt mit onsen zeghele. Ende om die meerre zekerheyde ende die
beter vestenissen, so hebben wi ghebeden ende bidden onsen lieven heere ende
vader, dat hi desen brief ende hantvesten gheloven wille te houden ende te doen
houden ende init ons beseghellen wille. Ende wi Aelbrecht, bi Goeds ghenaden palensgrave bi den
Rijn, hertoge in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende
van Vrieslant, hebben om bede wille Willem, onsen outsten soen, alle dese
voerghescreven punten mit hem gheloeft te houden ende te doen houden voer ons
ende voer onsen nacomelinghen den goeden luden van den lande van Altena ende
haren nacomelinghen, ende hebben des te orconde desen brief voer beseghelt mit
onsen zeghele mit Willem, onsen soen voerss. Dit was ghedaen in den Haghe, int jaer ons Heren dusent
drie~ hondert achte ende tachtich, op onser Vrouwendach assumptio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 9 en 9 verso. Andere afschriften:
Leenkamer Holland, no. 51, 1e ged., fol. 6 en 6 verso; Leenkamer Holland, no.
50, fol. 277 en 278. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 513 en 514. Litt.: Inleiding, blz.
38. 1) Litt.: Inleiding, blz. 114-115 2) Litt.: Inleiding, blz. 117-120. 3) Litt.: Inleiding, blz. 75. 4) Litt.: Inleiding, blz. 75
178. WILLEM VAN
BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN HANDVEST AAN WOUDRICHEM 1) 1388 Augustus 15. In den name ende eren der enigher ende onghesceydenre
Drievoudicheyt, amen. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant van
Zelant, bi der ghenaden Goeds greve van Oestervant ende heere van den lande van
Altena, doen cont allen luden, dat wi om oetmoedighes vervolgens ende om
minliker bede van onsen goeden luden ghemeenliken van onser peerte van
Wouderichem, omme te verclaren sommige punten van rechte, die si begherende
zijn, daer wi bi rade ons liefs heren ende vader, ons heren van Hollant, sijns
raeds ende den onsen, goedertierliken hebben gheheert die bede onser goeder
lude der poerten van Wouderichem voerseyt, ende hebben hem ghegheven ende
gheven voer ons ende voer onsen nacemelingen hem ende horen nacomelinghen, om
menighen trouwen dienst, die si onsen voervaderen, heren tot Hollant, dicwijl ghedaen
hebben ende ons ende onsen nacomelinghen noch doen zullen, alsulken punten ende
recht, als hierna ghescrcven staet, eweliken te houden, sonder verbreken. 1. In den eersten gheloven wi te houden
ende te doen houden alle brieve, hantvesten, previlegien, die cnse goede lude
van Wouderichem hebben van ons ende onsen voervaderen, beren te Hollant, of van
den heere van Hoerne of van den lande van Altena, in allen punten, soe si
begripc,n ende ghescreven staen. 2. (27) Item waer dat zake dat
en‘ch poerter sijn lijf of s‘jn goet verboerde, die en seude zijns wijfs of
sinre kynder of sijnre gherechten erfghenamen goet niet verboeren; si en
soudent half behouden, ende zijn wittaftige scout sal voer van sinen goede naen
ghemeyne van wive of sine erfghename, sonder arghelist a) 2)
. 3. (26) Item wordc enich poerter
aenghesproken, dat hl zijn lijf of sijn goet verboert sonde hebben, die mach
hem verborghen mit borghen, die also goet zijn als sijn lijf ende als sijn
goet. Ende en can hl hem zo niet verborghen, so mach men houden in vanckenisse
sonder te pinen, binnen onser vriheyt van Wouderichcm, ende aenspreken binnen
den eersten zes weken, dat hl ghehouden of verborcht is metten rechte. Ende en
spreect mens niet aen mitten rechte (bynnen den zes weken voirscr. b),
so sal die poerter vri ende qwijt wesen van dier zaken, daer hi of
aenghesproken ende voer ghevanghen is. 4. (28) Item gheen wijf en zal bastaert
mocghen winnen. Ende of yement zinen bastaert enich ghoet gheeft, ende die
bastaert sterft sonder wittaftighe gheboerte levende after hem te laten, so sal
dat gheglieven goct weder comen an denghenen, diet ghegheven heeft of aen sijn
ghcrechte erfghenamen, maer vercreghen goet van den bastaert sal comen alsoet
van outs haercomen is c) 3) 5. (29) Item hebben wi gheloeft ende loven
onsen voerseyden poerteren te qwiten ende scadeloes te houden van der
lijfpensie van Brucsele d), ghelijc als die heere van Hoern der
poerten van Wouder‘chem daerof brieven ghegheven heeft. 6. (30) Item zo wie weeskynder voecht
wesen zal, die zal al hoer gherede goet penningen ende ponden bi den rechter
ende scepenen binnen der vriheyt van Wouderichem, binnen zes weken na doeden
vader of moeder of daert hern of bestorven mocht wesen, ende belegghent op
twescatten erve e), hem dat weder uut te reyken tot horen mondeghen
daghen ende ombecommert op hoer goet te zetten. 7. (31) Item en sullen wi noch nyemande
van onsenweghen gheen vreemde scape houden, noch laten houden, in onsen
ambochte ende vrihede van Wouderichem. 8. (32) Item en sullen wi gheen
beter payment nemen van onsen boeten, broeken of verfayten, dan wi in onsen
marcten zullen doen roepen ende ghebieden. 9. (33) Item waer dat zake dat die
heere van Hoerne in enighen dedinghen quame mit ons, om weder te comen totter
poerte van Wouderichem, lant ende heerlicheyt van Altena, soe gheloven wi, dat
onse lieve heere ende vader van Hollant, alse overheere f), ende wi
ende onse nacomelinghen hem ende horen nacomelinghen houden zullen ende doen
houden in allen horen rechte ende hantvesten, die si hebben van onsen lieven
heeren ende voervaderen, heren van Hollant, van ons ende van den heren van
Altena, dat een yghelijc hebben zal recht ende vannisse trouwelijc sonder
verbreken g). 10. (34) Item so en sal men nyemant te peerde bieden h)
binnen der poerte van Wouderichem, hl en zal daer zelve mede dienen also verre
als hl daer nutte ende oerbaerlijc toe is. 11. (10) Item en zal men ghenen dijc, weghe,
wateringhe, slusen, zilen, werven, straten noch zeghedam in ghenen scouwen
hogher hescouwen, besteden, bescaden noch onraet op driven, dan toter heemrade
of scepen scieringhe. 12. (35) Item so mach een poerter van Wouderichem
sijn coern doen malen in den lande van Altena tot wat moelen dat hl wille, om
tsestiende deel, sonder verboeren jeghens ons. 13. (36) Item en zal nyemant onse zegheworpen
belegghen dan onse poerters van Wouderichem, daer si nu ter tijt sijn of
namaels vallen moeghen binnen onser heerlicheyt van Altena. Ende daerof sullen
wi hebben den vijften penninc. Ende of si zegheworpe niet en beieyden, alst ons
ende onsen vroenmeysters nuttclijc ende oerbaerlijc waer, soe moeghen wi of
onse vroenmcesters onse worpen doen bevisschen tot onser nutscap ende ocrbaer 4). 14. (37) Item dat alle poerters van Wouderichem tollevrij
varen zullen al Hollant doer tot Hoesden ende vander nu ghesetter tollen ten
Berghe, ende alles rechts ghenyeten ghelijc den vrien steden van Hollant. 15. (38) Item so wat goede dat een poerter van
Wouderichem coept of vercoept binnen der vriheyde van Wouderichem, daer en
sullen si noch niement tollen of gheven. 16. Item waer dat zake dat bi onghevalle van brande of
anders verout of verloren worde dese hantvesten, soe gheloven wi onsen
poerteren van Woud,-richem so wes, dat si mit uutghescriften bewisen moeghen
onder twe of meer goeder lude zeghelen, dat wi hem dat weder zeghelen zullen,
of onse nacomelinghen, sonder haren cost. Ende ommedat wi willen, dat alle dese punten voerss. vast
ende ghestade ghehouden sullen werden van ons ende van onsen nacomelinghen
onsen goeden luden voerss. ende horen nacomelinghen, so hebben wi desen brief
beseghelt mit onsen zeghele. Ende omme die meerren zekerheyden ende die beter
vestenissen, so hebben wi ghebeeden ende bidden onsen lieve heere ende vader,
dat hl desen brief ende hantvesten gheloven wille te houden ende te doen
houden, ende mit ons voren beseghelen wille. Ende wi Aelbrecht, bi Goeds ghenaden palensgrave bi den
Rijn, hertoghe in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant
ende van Vrieslant, hebben om beden willen Willems, onsen outsten soens, alle
dese voerghescreven punten mit hem gheloeft te houden ende te doen houden, voer
ons ende voer onsen nacomelingen, den goeden luden van der poerten van
Wouderichem ende horen nacomelinghen, ende hebben des te orconde desen brief
voren beseghelt mit onsen zeghele mit Willem, onsen soen voerscr. Dit was ghedaen in den Haghe int jaer ons Heren dusent
driehondert acht ende tachtich, op onser Vrouwendach assumptio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 1 en 1 verso. Andere afschriften:
Leenkamer Holland, no. 51, 1e ged., fol. 5 verso en 6; Leenkamer Holland, no.
50, fol. 277 en 277 verso. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 512 en 513. Litt.: Inleiding, blz.
38 vlgg. 1) Men vergelijke noot i) op blz. 82. De handvest van 1410
is verdeeld over drie brieven van denzelfden datum; ter bevordering van de
overzichtelijkheid nummerde ik de artikelen echter door. Het derde artikel van
deze handvest is het eerste van den tweeden brief van r4to. 2)
Litt.: Inleiding, blz. 114-115 3)
Litt.: Inleiding, blz. 117-120, 4)
Litt.: Prfschr., blz. 123 a)
sal voir uut van den gehelen goeden gaen gemeyn. b)
Deze woorden zijn in den tekst van 1410 ingevoegd,. c)
aen sijn rechte erfgenamen of sijnre gebrake, Mar vercre;en goet van den
bastairden voirscr. sal aen ons eomen, als tot haertoe gewoenlic geweest is. d)
van sulken lijfrenten, als wij den steden van Brabant of hoeren poirteren
jairlix sculdich sijn. e)
Tekst i4io heeft ingevoegd: bynnen onsen lande van Althena gelegen. f)
De woorden onse lieve heere ende vader van Hollant, alse overheere, ontbreken
uit den aard der zaak in den tekst van 1410. g)
sonder verbreken oj zvederseggen. h)
up pairde zetten te houden. 179. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, VERZET DE WEEKMARKT TE
WOUDRICHEM VAN ZONDAG OP WOENSDAG. 1388 September 28. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Goeds greve van Oestervant ende heere van den lande van Altena, doen
cont allen luden, dat wi om goede jonste, die wi draghen tot onser poerten van
Wouderichem ende om bede ende versoecks wille, die onse poerteren aen ons
ghedaen hebben, soe hebben wi verleyt end:, verlegghen die wekemarct, die
gheleghen heeft in onse poerte van Wouderichem opten Sonnendach, dat si
voertaen legghen ende wesen sal op den Woensdach, in allen den rechte te wesen ende
voertaen eweliken te houden alse men se opten Sonnendach te houden plach. In orconde desen brieve beseghelt mit onsen zeghel.
Ghegheven in den Haghe des Manendaghes na sinte Mauriciusdach int jaer ons Heren MCCC
acht ende tachtich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 8.
180. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT VERSCHEIDENE VOORRECHTEN
AAN DE LOMBARDEN TE WOUDRICHEM. 1388 September 29. Willem van Beyeren, van Henegouwen ende van Hollant, greve
van Oestervant ende heere van den lande van Altena, doen te weten alle
denghenen, die desen brief zullen zien of horen lesen, dat ons lief is ende bi
onsen wille ende daertoe sijn wi verwilkoert ende verwilcoren, dat onse goede
vrienden Ymmonet Koyers, heren Coenraed Royers soen, ende sijnre broeder
kynder, als Odoen Perchenael Royers soen ende Philips Andries Royers soen van
Aest ende hoer erfghenamen ende hoer ghesellen, die si van horenweghen daertoe
voeghen, ende alle hore ghesinde, moeghen woenen ende bliven binnen onser
poerten van Wouderichem ende in onsen lande van Altena also als hem ghenoegen
zal alre best, van den dage der date van deser littere tot vijf ende twintich
jaren toe gheheel ende vol, dat een na tander naestvolghende. 1. Ende hebben gheoerloft ende
oerloven, dat die voerss. coepmannen, hoer ghesellen ende hoer ghesinde,
moe-ben in onser voerscyder poerten ende in onsen lande van Altena voerss.,
alle den termijn voerscr., copcn, vercopen, bejaghen, wisselen ende comanscap
doen mit horen ghelde, also als si sullen wanen best:; doen hoer vordel, orbaer
ende profijt; die welke coepmanne, hoer ghesellen ende hoer ghcsinde, hoer
goede ende alle hoer zaken gheheelic wi hebben ghenomen, nemen ende ontfaen in
onsen gheleyde, zekerhede, bescermenisse ende bewaringhe, ingaen(de), incomen(de),
in bliven(de) ende alle hoer zaken doende in onser voerss. poerten ende in alle
onsen lande vornocmt, alle den termijn uut voerss. 2. Ende wi gheloven hem ende hebben bevorwaert,
dat wi niet en sullen laten noch ghedoghen, dat enigherhande cooplude,
Tuskanen, Joden, Cauwersinen noch nyemant anders, ghelike neringhe doende,
zullen wonen noch bliven in onser poerten ende lande voerss. binnen alle dien
termijn vornoemt, ten ware bi wille ende consente den voerss. coepmannen ende
hore ghesellen of bi horen specialen onthete. Ende ghesciede oec dat die coopmannen,
of enich van hem, wanneer dattet waer, binnen den termijn voerss. wilden of
wilde sceyden uut onser poerten ende lande voerss., dat mocghen si doen ende vercopen
ende wisselen haer deel van haren goede ende van horen catcylen, die si hebben
zullen in onser poerten ende lant voerss., sonder forpcl ende quade boesheyt.
Ende van datter ghedaen sal sijn, dat die partye kennen sal of dat blihen sal
bi hulpen der poerten ende lant voerss., als bi onsen kennemannen of bi anderen
openbaren instrumenten, dat sullen wi doen houden als -ilecre. 3. Ende wi hebben den voerss.
coepmannen, haren glesellen ende haren ghcsinde glleqwijt, qwiten ende vrien
van alre scattingen, lote, bede, tinsc, tolnen, heervaerden van reysen, van
allen cost ende dienste, ons te doen of yemande van onsenweghen, oec mede van
allen anderen onghelike ende cvcrdaden, die wi hem wilden of mochten cysschen
of doen eysschen van onsenweghen; mer wi zullen hern behoeden ende bewaren
trouwelijc teghens denghenen, die hem onrechte, moynissc of scade willen doen.
Ende ghevicit dat enich der cocpmannen, haer ghesellen of haer ghezinds voerss,
of haer goede, worden opghehouden of ghearresteert in enighe stede, so sijn wi
sculdich hem te bejaghene hoer deliverancie ende dat si ontrasteert worden mit
goeden trcuwen op horen cost, also wi doen souden ende sculdich waren te doen
onsen mannen ende onsen poerteren. 4. Ende wi en moeghen, noch en willen
riet besculdigen die voerss. coepmannen, haren ghesellen, noch haren ghesinde,
yet te eysschen van enighen zaken, die verleden sijn, hoe ghedaen si moeghen
sijn of hadden ghewecst, in wat manycren dattet waer. 5. Ende ghesciede oec dattet voerss.
coepmannen, hare ghesellen of haers ghesinds doet bleve binnen den voerss,
termijn, die testament ghemaect hadde, wi en souden niet eysschen van sinen
goede dode hant, noch ander dinc, maer wi souden dat testament doen houden ende
souden so doen, dat sijn goet worde ghekeert na der settinge van sinen
testamente, als waerlijc hecre. Ende storve hl oec sonder testament te maken,
waer hl eyghen of bastaert, wi willen, dat sijn goet kere ende blive op sijn
naest oer ende gheslachte na der wet ende kostume van den lande, daen hl is,
ende scelden hem qwijt alle recht, dat ons mochte of seuldich ware te vervallen
van enen eyghen of bastaert of van horen goede. 6. Ende ghesciede dat enich der
coepmanne voerss., van horen ghesellen of van horen ghesinde, misdede enighe
misdaet; hoe ghedaen si waren, wi en mceghen niet nemen noch eysschen van
denghenen, die onsculdich sijn, noch tasten aen hoer goet, sonder alleen aen
denghenen, die die misdaet sal ghedaen hebben, in manyeren dat wi om
gheenrehande misdaet, die hl mach hebben misdaen, sonder van doetslage ende van
vredebrake, en moegen eysschcn meer dan vijf ende twintich pont zwarten
tornoyse alsulc als ghenge ende gave is. Ende waer die misdaet minre, wi souden
min daerof nemen na vonncsse der scepene ende der ghesworen der poertcn
voerss., of ciaer hl die misdaet ghedaen heeft. Ende hiermede sal die misdadige
qwijt sijn ende qwijt bliven teghen ons ende tegilen die cnse. Ende scelden oec
mede qwijt van alle die deel, dat ons verscinen soude of mochte van koeren ende
van boeten, daer si in bevallen souden of mochten in onser poerten of lant
voerss. om zaken, die men zeghet van spreken sonder wijsheyt tontstede; noch om
oerloge, die wi hebben souden of mochten, om 1) dat die coepmannen
hebben mochten onder hem, of die ander liede hebben moeghen; wij willen se,
noch en Lnoeghen besculden, noch doen besculden, bi ons, noch bi anders
nyemande van onsenweghen. 7. Ende ghevielt dat enighe pandel
verstolen of tonrecht ontdraghen, gheset worden in der voerss. coepmannen huus,
wi en willen nyet, dat si yet wedergheven voer dien tijd, dat wel ende al betaelt
sijn van horen cateylen ende van horen cost, waer of men se sculdich is te
gheloven, of hore enich van hem, sonder quaet of forpel, bi horen slechten
woerden, sonder ander proeven te doen of yet daerteghens te segghen. 8. Ende wi willen oec ende begheren,
dat, ghevyele dat die voerss. coepmannen, hoer ghesllen of haer ghesinde,
ghehouden hadden pande ende ghewacht jaer ende dach, dat si se after dien tijt
vercopen moeghen tot haren wille sonder aenspreken van yemand.- ende sondcr
misdaden teghens ons of teghens yemande van onsenweghen. Ende dat si se jaer
ende dach sullen ghehouden hebben, dat sal men hem gheloven tot horen simpelen
segghen, zonder ander proeve te doen. 9. Ende wi gheloven ende hebben
gheloeft den voerss. coepluden te doen ghelden mit zulker munten ende weerden,
als daer si mede ghecomenscept sullen hebben, also verre als haer letteren,
hoer cyrographen ende hoer machten daerof hebben sullen ende houden. Ende van
allen dien dat si ghecomenscept zullen hebben, daer gheen letteren, cyrographen,
noch machten of en sijn, nochtan sijn wi hem sculdich te doen ghelden mit
zulken payment, als dacr si mede ghecomanscept zullen hebben, also verre als
dieghene, die hem sculdich zijn, goet hebben. Ende des moeten die coeplude
voerss, gheloeft sijn bi horen slechten woerden, sonder anders proeve te doen. 10. Ende overmids alle den vorwaerden, die dese
tieghenwordige brief boven ende beneden begriipt, so sijn ons die voerss.
coepmans sculdich te gheven ende te betalen, elx jaers van den vijf ende
twintich jaren voerss., tsestich oude scilde, goet van goude, gherecht van
ghewichten, alle jaer te ghelden op sinte Jacobsdach in Julio, daer tyerste
jaer of inghinc op sinte Jacobsdach in den zoemer in der maent van Julio int
jaer acht ende tachtich lestleden; ende scelden hem qwijt mit desen brieve van
allen verleden jaerpacht ende tinse, die si ons sculdich hebben gheweest van
onser poerten ende lande voerss. roerende tot sinte Jacobsdaghe toe des
apostels in der maent van Julio int jaer acht ende tachtich voorss., ende
daerof houden wi ons van hem wel ghepayt. 11. Ende ghesciede oec dat die 2) voerss.
coeplude sceyden wouden uut onser poerten ende lande voorscr. binnen den termin
vornoemt, dat moeghen si doen sonder wederscgghen ende onghecalengiert, wanneer
dat si betaelt ende ghenoech ghedaen hebben van zulken tinse, als si verseten
hebben. Ende voeren si wech binnen den voerss. termijn, wanneer het ware, si
souden ons ghelden den voerss. tinse tot der tijt toe dat si wechvoeren, also
die tijt beliepe, die si verseten hadden. 12. Ende waert dat ghesciede - dat niet ghescien en moet
-, dat des-, voerss. coeplude, hoer ghesellen of hoer ghesinde, hadden enighen
scade, zwaerheyt of wederstoet, overmids ghebrec van ons of bi ons, in wat
manyeren dattet ware, dien scade sijn wi hem sculdich te ghelden mit goeden
trouwen. 13. Ende boven alle desen hebben wi ghegheven den voerss.
cocpmannen, horen ghescllen ende horen ghesinde, twc jaer termijns om te woenen
in onser poerten ende lande voerss., sonder enighe' comenscepe te hantieren, also
vrilijc ende also quitelijc als boven ende beneden is besceyden van allen
zaken, na' den voerss. vijf ende twintich jaren of binnen den vijf ende
twintich jaren voerss., als si henen sceyden wouden van onser poerten ende
lande voerscr., sonder enighen tins ons te gheven. In welken tween jaren si
ingaderen moeghen haer scult ende haer comenscepe, behouden dien dat si sijn te
doen weten den uutganc van den termijn, of als si sceyden wouden uut onser
poertcn ende lant voerscr., tot allen denghenen, die pande hadden in horen
huse, dat si quarnen ende lossende hoer pandc. Ende alle die pande, die hem
bliven zullen na den tween jaren voerscr., wi begheren ende willen, dat sire
haren wille mede moeghen doen, sonder misdoen tcghens ons of yemande van
onscrweghen. Ende dan sijn wi se sculdich te doen gheleyden zeker ende vri,
hem, haer ghesellen, haer ghesinde, alle haer goct ende alle haer zaken, totten
eynde toe van onsen lande, van onser hecrscap ende van onser macht, tot wat
ziden dat si willen trecken. 14. Ende wacrt dat cnich ontbieden, ghcbieden of bidden
qu:~me aen ons van enighen weerliken heere of van der heyligher kercken of van
anders enighen persoer., hoc ghedaen hi wacr, om te vanghen of te arresteerne
die voerss. coepmannen, haer ghesellen of haer ghesinde, haer goet of hare
enichs goet, of te doen rumen onse pocrte voerss. of onse lant, nemmermeer om
zulc ontbieden, ghebieden of bidden en souden wijt doen, noch ghedocghen te
doen, hem, noch enich van hem, noch an horen goede, enich onghelike of arresteringhe;
maer wi souden se wachten ende bescermen wel ende ghetrouwelijc alleen den
termijn vornoemt. 15. Voert sijn dese voerss. coepmanne, haer ghesellen,
haer ghesinde, in onser protexien ende bescermenisse mit horen goede, dat si
hebben, bi tiden, in onser poerten ende lant voerscr., ende zullen se daerin
bescudden teghens enig hen heere of teghens yemende, die se beletten of
veronrechten woude. 16. Ende wi gheloven hem ende hebben gheloeft, dat wi hem
zullen doen hebben alle sculden, die men hem sculdich zal zijn binnen onsen
lande voorss, ende binnen onser macht. Ende wi en willen hem, noch en sijn
sculdich te versaeken, enich respijt te gheven horen sculdaren, tensi bi horen
wille ende bi horen ghemoede. Om welc scult hem te doen hebben ende te doen
ghelden, wi hebben hem gheloeft te doen hebben ende te doen deluerende enen
serjant, om hem in te doen comen haer sculden, die men hem voertaen in
scepenbrieven of in anderen brieven of gheloften verlien sal of voertijts
verlijt heeft, bi tsheren tiden van Hoerne, van binnen ende buten onser poerten
ende baljuscap van den lande van Altcna, tot horen vermanen ende verzoeke, also
dicke als die voerss. serjant zal versocht sijn van den voerss. coepmannen of
van hore een, sonder te verbeyden anders gheboeds of beveelnisse van ons of van
anders yemande van onsenweghen. 17. Ende willen dat alle dicghcne, die ghcarresteert,
hehouden of ghcvangen sijn sullen binnen onser poerten of lant voerss., om
scult den voerss. cocpmans of hare ghesellen, dat onse torremeyster van onser
poerten voerss., wie dat hl is op dien tijt, die lude honden in onser
vangenissen op den cost ende tere der voerseyder sculdaren, ter tij t toe, dat
die voerss. coepmannen sullen sijn vol ende al ver~ gouden ende betaelt. Ende
waert dat die sculdaren, man of wijf, niet en hadden horen cost mede te doen,
so is onse torrcmeyster voerss. dieghene sculdich te houden ten cost ende tere
der voerss. coepmannen, mit ghevoegheliken cost, na den state ende der voorss.
vangnissen. Ende nyemant en mach bewisen, noch proeven, dat si desen voerss.
coepmannen betaclt hebben of -henoech ghedaen hebben, tensi mit scepenbrieven
van der stat dacr si die scult of vorwaerden ghedaen hebben. 18. Voert en willen wi niet ghedogen, dat dcse veerss.
cocpmannen, haer ghesellen of haer ghesinde, om gheenrehandc zaken, in onsen
lande te campe aenghesproken werden. 19. Oec verlien wi hem ende willen, dat si ghenen scade
liden en zullen in onsen lande, omdat si onse tale niet en kunnen. Ende waer
oec dat sake, dat si enighe ede doen souden, dien sullen si doen na hore talen
voer hoer dore. 20. Ende wi en sullen nyemants scult aen ons trecken,
maer wi willen, dat si haer scult innen, also verre als si selve willen ende
mceghen. 21. Voert ghelovcn wi den voerss. coepmannen, dat wi op
hem of haer ghesellen of op haer ghesinde of op horen goede - waert gheleghen
is, roerende ende onroerende - gheen recht en sullen doen, noch doen doen, noch
laten vorderen, in onser poerten ende lande voerss., van enigherhandc bitichten
of zaken, die hem yemant betyen of opsegghen mochten of aenspreken woude, tensi
of si voer scepenen of in scepenbrieven in onser poerten ende lande voerss.
gheloeft hadden; ende engheen recht vorderen of laten vorderen op yemandc
anders dan op dieghene, die voer scepenen of in scepenbrieven in onser poerten
ende lant vornoemt gheloeft ende verbonden hadden. 22. Oec en moeghen wi, noch en willen, den voerss.
coepmannen, horen ghesellen, noch horen ghesinde, nyet besculden noch eyschen
veer ons, voer yemant anders, noch nyemant van onsenweghen, van enighen zaken,
die voerleden sijn - hoe ghedaen si sijn moeghen of hadden gheweest, in wat
manyeren dattet ware , ende scelden si daeraf qwite ende houden ons wel ghepayt
van hemluden voerscr. 23. Waer oec dat sake dat enich vrouwenname quame binnen
horen huse of ghehuste, om hope ende troestghelt te winnen of wat ander zaken
dattet ware, ende over dese voerss. coepmannen ende over haer ghesinde
claghede, dat haer cracht ende ghewelt ghedaen ware, des souden wi ons nyet
aentrecken, noch hoer enich berecht daerof doen, ende si en souden daerof
ghenen scade liden. 24. Waer oec dat zake dat yemant van desen coepmannen
-helt ghenomcn hadde ende namaels quame ende croende, dat dat ghelt quaet ende
valsch waren, dat mceghen dese voerss. coepmannen, haer ghescllcn ende haer
ghesinde wedersegghen mit horen simpelen woerden, dat si des onsculdich sijn
ende buten hore weet is; ende dat sullen wi hem daermede gheloven ende daeraf
qwijt houden ende onsculdich. 25. Voert en sullen wi dese coepmannen, horen ghesellen,
noch horen ghesinde, niet dwinghen noch laten dwinghen in gheenre wijs, cm ons
enich ghclt te lenen. 26. Ende wi willen, dat die voerss. coepmannen, haer
ghesellen of haer ghesinde of enich van hem, also dicke als si willen, moeghen
nemen haer gheloeften, haer zekerheyden ende haer vorwaerden van onsen
kennemannen voer die hulpe van onser poerten veernoemt ende voer die hulpe van
onsen andere steden, daer gheen coepmannen en woenen; ende in onsen steden daer
coepmanne woenen moeghen si se cec nemen, maer dattet si bi dier coepmanne
wille, die daer sijn of sullen woenen. 27. Ende wi gheloven hem ende hebben besproken mede, dat
wi die scepenen van onscr poerten voerss. sullen hebben alsulc, dat si wesen
zullen ende comen over haer vorwaerden ende gheloften, die hem die lude sullen
moeten ende willen doen binnen den voerss. termijn, ende dar hem die scepenen
zeghellen zullen haer letteren van haren sculdaren ende hem oerdeel ende recht
doen na den vorwaerden daerop ghemaect. 28. Ende wi willen oec, dat ghecn statute of ordinancie,
die de scepenen of die ghesworene van onser poerten of lande hebben ghemaeckt
of sullen maken binnen den termijn voerss., deren, verswaren, noch scaden
sullen enich der coepmanncn, horen ghesellen of horen ghesinde voerss. 29. Ende tot allen desen vorwaerden voernoemt ende tot elken
van hem in zulker manyeren als si besceyden sijn ende ghevisicrt, boven ende
beneden, also alst ghescreven is in desen tieghenwordighen letteren - hebben wi
bevorwaert ende gheloven den voerseyden coepmannen, haren ghesellen ende haren
ghesinde, te houden ende te voldoen wel ende ghetrouwelic den termijn vornoemt,
sonder teghens te gaen of te verbreken in enigher manyeren. Ende waert dat die
voerss. caepmannen, haer ghesellen, haer ghesinde of enich van hem, gheleden
scade of deden cost of teringhe, hoe dattet ware, bi den ghebreke van onsen
vcrwarden voerss. of bi enich van dien, of bi der daet of scult van ons of van
onsen luden, dat gheloven wi hem te ghelden ende weder te gheven trouwelic, bi
ghetrouwen woerden, tot horen wille ende bi horen simpelen segghen ende tot
horen versoeke, of desgheens, die dese tieghenwordige letteren bi hem hadde,
sonder ander proeve te doen. 30. Voert moeghen die voorss. ceepmannen, haer ghesellen
ende haer ghesinde, in cnser poerten ende lant voerss. allen den termine uut wapen
draghen, hoe ghedaen si willen, bi nachte ende bi dage, onverseyt van ons of
van yemande van onsenweghen ende sonder boeten daeraen te verboeren of te
ghelden. 31. Ende waert dat ghesciet ware, of namaels ghesciede,
dat dese coepmannen of haer ghesellen yemande in onser poerten of lande
vornoemt ghelt leende of gheleent had de, dacr si aen heerliken goede an die
jaerscaer of richten mosten, na den recht ende castume van onsen lande ende
heerscap voerss., so gheloven wi hem, dat wi, noch nyemant van onsenweghen, dat
heerlike goet, daer die jaerscaer an waer ghepant ende ghericht, sinen rechten
Ieenvolgher, noch nyemande, en sullen verlyen bi desghenen levenden live,
sonder enich arghelist, dies dat hcerlike goet ware of hadde gheweest, die
voerss. coepmannen ende haer ghesellcn en hadden eerst alle hoer sculden, die
si mit horen scepenbrieven daerof betoghen mochten ende alle horen cost, die si
daerom ghedaen hadden, tot horen simpelen woerden, of enichs van hem. 32. Ende ghevielt oec namaels dat binnen enich den jaren,
die dese coepmannen, haer ghesellen ende haer erfnamen, van ons hebben voerss.,
dat desen lande ende heerscap van ons weder quamen ende vervreemden an den
heere van Hoerne, aen sinen erfnamen of aen yemande anders, nochtan gheloven wi
ende hebben gheloeft voer ons ende voer onsen nacomelinghen den voerss.
coepmannen, horen ghescllen ende horen erfnamen, te houden ende te doen houden,
alle hoer jaren ende termijn uut, die si hebben, ende alle hoer vorwaerden,
daerop ghemaect voerss., ghelikerwijs als wi sullen ende sculdich sijn te doen,
of dcscn lande ende heerscap an ons ende an onsen erfnamen onvervreemt bleve. 33. Ende waert dat dese ticghcnwordige brief tot enigher
tijt binnen desen termijn worde ghestolen, verloren, verbrant, vcrscoert,
verarghecet in enigher manyeren, jof datter enich zeghel acn brakc ofte broken
worde, so sullen wi ende hebben ghcloeft den voerseyden coepmanncn, horen
ghesellcn ende horen ghesindc, tot hore maninghen, of cnichs van hem, te gheven
enen goeden brief, wel beseghelt mitten zeghellen, daer dcse brief mede
beseghelt is, na inhouden van sincn transscrifte, beseghelt mit enen zeghel
autentike. Ende ommedat wi willen, dat alle dese punten voerscr. vast
ende ghestade sullen werden ghehouden van ons ende van onsen nacomelinghcn den
vorghcnoemden coepmar.ncn, horen ghesellen ende horen crfina:nell, se hebben wi
desen brief beseghelt mit onsen zeghcle. Ende omme die meerre zekcrheyt ende
die beter vestenisse, so hebben wi ghebedcn ende bidden onsen lieven heere ende
vader, dat hl descn brief gheloven wille te houden ende te doen houden den
termijn uut voorscr. ende mit ons voren beseghellen wille. Ende wij Aelbrecht, bi Goeds ghenaden palensgrave bi den
Rijn, hertoge in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende
van Vrieslant, hebben om beden willen Willems, ons soens vorghenoemt, alle dese
voerscreven punten ghcloeft mit hem te houden ende te doen houden, voer ons
ende voer onsen nacomelinghen, in allen manyeren als voerscr, is, ende hebben
des der orconde desen brief voren beseghelt mit onsen zeghele mit Willem, onsen
seen vorghenoemt. Dit was ghedaen in den Haghe int jaer ons Heren dusent
driehondert achte ende tachtich, op sinte Michielsdach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 2 vlgg. Litt.: Inleiding, blz.
66. 1) In plaats van "om" moet men waarschijnlijk
lezen: "of".\ 2)
Het hs. heeft abusievelijk "dat".
181. WILLEM VAN
BEIEREN, HEER VAN ALTENA, VERBIEDT HET VISSCHEN MET KORVEN IN DE ALM. 1388 October 31. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Goeds grevc van Oestervant ende heere van den lande van Altena, doen
cont allen luden, dat wi omme tgrote ghecroen, dat wi ghehoert hebben van onsen
goeden luden van Andel, van Ghiessen ende anderen luden die wateren doer die
Alme van zwaren verliese ende groten scade die si liden bi denghenen die in der
Almen pleghen te visschen mit korven ende kubben daer si den toeganc omme
pleghen te dammen ende te stoppen ende waterkeringhen te maken, daer die laghe
lande zeer bi verderft werden ende boer water qualicken omme loesen mceghen
ende omme dat te verhoeden dat onse goede lude ende lande niet verderflicken
ghemaect en werden, soe hebben wi ghegheven ende gheven voer ons ende voer
onsen nacomelinghen onsen goeden luden voerscr. ende horen nacomelingen, dat
men voertane in der Almen mit ghenen korven visschen en zal, noch wi noch
nyemand van onserweghen, anders dan met netten. Ontbieden ende bevelen onsen
rentmeyster van onsen lande van Altena die nu is of namaels wesen zal dat si
die Alme ende visscherien daerin anders niet en verhueren dan voerscr. is. Ende
waer si yemant anders bevisschede dan voer ghescreven staet souden verboeren
jeghens ons die korve ende tien pont darenboven so dicke hl dat dede ende onse
rentmeyster ter waerheyt bevinden conde. Ende ommedat wi willen alle dese
punten vast ende ghestade ghehouden hebben, so hebben wi desen brief beseghelt
mit onsen zeghelc. Gegheven in den Haghe op Alreheyligenavont int jaer ons
Heren dusent driehondert achte ende tachtich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 9 verso. 182. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BEVESTIGT JAN VAN GOER
IN ZIJN RECHTEN OP "DEN WENNAERT" EN "DEN INSCIT", WELKE
GOEDEREN HIJ VAN DEN HEER VAN ALTENA IN ERFLEEN HAD GEKREGEN. 1388
December i o. Regest: Verslagen
R.O.A., 1897, XX, blz. 126, no. 14.
183. WILLEM VAN
BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN DANIEL VAN DE MERWEDE HET RECHT VAN ZWAANDRIFT
VAN DORDRECHT TOT WERKENDAM EN HET VEER EN AMBACHT VAN ALMSVOET IN LEEN. 1389 Februari 24. Item heer Daniel van der Merwede heeft ontfangen van minen
here van Oestervant die zwaenrie van Dordrecht tot Werkendam toe, tveer ende
ambt van Almsvoet, te houden in allen scijn als hijt van den here van Hoern
helt ende des sel hl sijn brieve daer of togen so wanneers mijn here begeert.
Hier waren over alse manne heer Pouwels van Haestrecht, Vastraet van Ghiesen
ende Jan van Rijswijc, heren Willaems zone. Ghedaen in der Hage op sinte
Mathijs dach anno LXXXVIII. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol. 5. 184. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN
ALTENA, GEEFT VASTRAAD VAN GIESSEN DE HOFSTEDE, WAAR HET HUIS TE GIESSEN PLACHT
TE STAAN, HET HOOGE EN LAGE GERECHT VAN POEDEROYEN, EENIGE UITERWAARDEN, EEN
POND PEPER EN EEN PAAR ZWANEN IN LEEN. z.j.e.d. (1389 Februari 24) 1). Item Vastraet van Ghiesen heeft ontfangen van minen here van
Oostervant eerst die hofstat, daer thuys te Ghiesen op te staen plach mit horen
graften; item dat hoghe ghericht ende dat laghe ghericht in Poederoyen tusschen
Zuelichcm ende der Monkenland; item alle cterdijc ende uutweerde, die nu sijn
of nam--Is comen mogen, die gheleghen sijn in den ghericht van Andel ende van
Ghiesen, uutghcset ver Ydenweert van Veenregrave tot Jacop Boeven toe recht uut
in der Maze gaende, Willems worp van Byzoyen ende den Middelwert die Aernt van
Ghiesen Vastraetszonc voerss. van minen here van Oestervant ontfangen heeft.
Item die oterdijc dye gheleghen sijn binnen dijcs an de Alme in den gherecht
van Ghiesen tuschen Jan Hermans zone an dat oestende ende Jans erve van Raemsdonc
an dat westeynde. Item een pont pepers van den vleyschoudcren in der marct te
Ghiesen ende I paer zwaen te houden in den lande van Althena, te houden in
allen scijn als hijt van den here van Althena te houden plach. Ende des sel hl
sijn brieve voer mijn here van Oestervant daerof brenghen tot sinen vermanen.
Hier waren over alse manne die here van der Merwede, her Pouwels van Haestrecht
ende Jan van Rijswijc, heer Willaems zoen. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol. 5. 1)
De opsomming van de leenmannen, ten overstaan van wie deze beleening
geschiedde, doet het vrijwel zeker zijn, dat dit stuk op denzelfden datum als
het voorgaande gesteld moet worden. 185. DE RECHTER VAN ALMKERK OORKONDT DAT, TEN
OVERSTAAN VAN HEM EN GEBUREN, JAN VOET EN ZIJN ZOONS JAN EN HUYGE 8O OUDE
SCHILDEN SCHULDIG ERKENDEN AAN DE ST. LAURENSABDIJ TE OOSTBROEK BIJ
WANBETALING DE PANDEN AAN HUN ROERENDE GOEDEREN TOT HET DUBBELE BEDRAG. 1389 Maart 17. lck Gherydt Noet Wouter Becyensoen, richter in den gericht
van Almkerck, doe condt ende kenlick allen luyden, dat lek dairover geroepen
was als een richter, ende met mij Jan Willemss., Jan die Ongevoich ende
Lodewich Jan Bartoutz soen als gebuer, dat voir ons quamen Jan Voet Huygens., Jan
ende Huyge, zijn kinderen, ende geloeffden met gesamender handt ende elck voor
all haeren Harman van Omeren, monick tot Oestbroick, tot behoeff des abts van
Oestbroick, tachtich goude gulden oude scilde off payment dat dair voer alsoe
guedt is in der tijdt der betailinge. Ende dit voirss. gelt sall Jan Voet, Jan
ende Huyge, zijn kinder voirss., betaelen tot des abts vermaenyngen off zijns
gewairden bode. Ende wair dat saeke, dat dese voern. dit voirseide gelt dan
niet en betailden als voirscr. is, soe mach hij se panden off doen panden aen
tweescatten panden aen hoeren gereetste gueden, dair hijt bewijsen can ende
tenden viertien daegen nac der pandinge die pande zijn eygen te zijn als hij se
eygende, die heere en wilde se lossen. In kennissen der wairheyt scc heb ick, Geryt Noet, richter
voe(r)n. descn brieff open besegelt met mijnen segell int jair ons Heeren
duysent driehondert negen ende tachtich, op sente Geertrudendach. Afschr. - Rijksarchief
te Utrecht, inv. kleine kapittelen, no. 531, fol. 146. 186. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DOEN JAN VOET EN ZIJN ZOONS JAN
EN HUYGE, MEDE NAMENS DE OVERIGE KINDEREN VAN EERSTGENOEMDE, AFSTAND AAN DE
AANSPRAKEN; WELKE ZIJ JEGENS DE ST. LAURENSABDIJ TE OOSTBROEK ZOUDEN KUNNEN
GELDEND MAKEN. 1389 Maart 17. Wij Jan van den Campe Willemssoene ende Jan die Greve
Didrickz., scepen tot Wouderickhem, circonden met desen brieve, besegclt met
onssen segelen, dat Jan Voet ende Jan ende Huyge, zijn kindcren, quyt scouden
heeren Herman van Omeren, priester, tot behoiff des abts ende des gemeyns
convents van Oestbroeke, van allen scaede, arbeyt, cost, aenspraeke, anxt ende
van allen saeken, die zij op den abt voirss. off opt convent van Oestbroeke
moegen hebben tot desen dacgc toe. Ende Jan Voet, Jan ende Huge sijn hindcre
voirss., hebben den abt ende dconvent voirseit mede qayt gescouden voer alle
Jan Voeten kinderen hierin nyet bij namen gencemt, ende dairoff gcloefft
scadcloes te houden den abt ende clconvent voirnoemt, behoudelic den abt ende
dconvent van Oestbroicke eenen brieff, sprekende van tachtich oude scilden, die
zij den abt ende den convent voirss. sculdich zijn, die die richter van
Almkerck besegelt heeft. Gegeven int jair ons Heeren MCCC negen ende tachtich, op
sente Geertrudendach. Afschr. - Rijksarchief
te Utrecht, inv. kleine kapittelen, no. 531, fol. 145 verso. 187. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BEVESTIGT WILLEM DE
GREVE IN DE ERFPACHT VAN DE MOERASSEN VOOR DE ECHT. 1389 Mei 2. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Goeds 'greve van Oestervant ende heere van Altena, doen cont allen
luden, dat wi alsulke zoetslaghen, also groet ende also cleen alse onse stede
van Wouderichem legghende heeft voer lie Echt, die sij uutghegheven ende
verpacht hebben tot enen erftinse Ludekijn den Wilden, nu ter tijt onse
rentmeyster van onsen lande van Altena ende tolnaer tot Wouderichem, om een
quartier van enen Dordrechtsche gulden des jacrs, welken pacnt Ludeken voerss.
mit allen den recht, dat hl daeraen heeft, bi onsen consente, wille ende
goetduncken, overghegheven heeft Willem den Greven Gorijssoen, behouden dat
Willem de Greve voerscreven ons daerof gheven zel enen capoen des jaers ende
dat Ludeken voerss. dien viver endo putte, dien hl in dien doetslaghen heeft
doen graven, bruken ende oerbaren sal alretiere vissche in te houden, zamelijc
mit Willem vorghenoemt. Ende gheloven voer ons ende voer onse nacomelinghen
Willem den Greven ende sinen nacomelinghen in dien zoetslaghen ende pacht te
houden ende te waren, mit onser stede voerscreven, ewelijc ende erflijc, na
custume ende recht van onsen lande. In orconde des bricfs beseghelt mit onsen zeghele. Gegeven
in den Hage, des Sonnendages na Meyedach int jaer ons Heren MCCC neghen ende
tachtich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, ze ged., fol. 17 verso. Litt.: Inleiding, blz.
65. 188. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT SCHOUT,
BURGEMEESTERS EN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM HET RECHT OM KEUREN TE MAKEN. 1389 October 23. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, grave van
Oestervant ende here van Altena, doen cont allen luden, dat wi om rusten ende
om vrede te houden onder anse goede luden, onsen poerteren vanWoudrichem ende
oec landluden, die daerondcr te doen hebben in onser steden van Woudrichem,
ghegheven hebben ende gheven met desen brievc, dat onse schoute metten
borgermeesteren ende scepenen van Wcudrichem nyewe koren ende ghebode legghen
moghen bi rade ons baeljuwes ende rentmcesteren van onsen lande van Altena om
orbaer der poertercn of des meeredecls der poerteren, opdatter onse recht in
behouden blivc. Ende wes si daerop setten sullen wi hebben die twcedcel ende
onse stede metten gherecht dat derden deel; dit moghen si aflaten of aenhouden
alsoe langhe, als hem nittte ende o'rbaerlije ditncken sal. Ende dit sal
gheduren tot onser wedersegghen. In oerconden desen brieve beseghelt met onsen seghel.
Ghegheven tsente Gherdenberghe int jaer ons Heren MCCC neghen ende tachtich op
den drie ende twintichsten dach in Octobri. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol, 10. Litt.: Inleiding, blz.
65, 79. 189. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT PIETER NOOT HET
BODE-AMBACHT VAN WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA VOOR ZIJN GEHEELE LEVEN. 1389 October 23. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, grave van
Oestervant ende here van Altena, doen cont allen luden, dat wi ghegheven hebben
ende gheven met desen oepenen brieve Peter Noet Gheractssone dat bodeambacht
van Woudrichem ende van den lande van Althena met sinen toebehoeren sijn leven
lanc durende, te bedriven ende te bewaren ofte doen bewaren tot onser eren ende
orbaer als een bode sculdich is te bewaren. Ontbieden onsen baelyuwe, die nu is
of namaels wesen sal, dat si Peteren voerss. daerin houden sonder meer
beveelnissen hem van ons te gheven. In oerconden desen brieve beseghelt met
onsen seghel. Ghegheven tsente Gheerdenberghe, int jaer ons Heren MCCC neghen
ende tachtich, drie ende twintich daghe in Octobri. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 13. 190. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM EN LEENMANNEN VAN ALTENA
BELOVEN DRIE PERSONEN, DIE ZICH OP DE GIESSENSCHE MARKT HEBBEN SCHULDIG GEMAAKT
AAN HANDELINGEN WAARDOOR ZIJ BREUKSCHULDIG ZIJN GEWORDEN, VOOR DEN HEER VAN ALTENA
TE ZULLEN VERSCHIJNEN, WANNEER DEZE TE WOUDRICHEM OF ALTENA ZAL KOMEN. DRIE
ANDERE PERSONEN STELLEN ZICH BORG VOOR HEN. 1389 November 18. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, deel II, blz. 22
(aldaar abusievelijk gedateerd: 1389 November 10). 191. DE RECHTER VAN WAARDHUIZEN OOKKONDT DAT, TEN OVERSTAAN VAN
HEM EN HEEMRADEN, JAN VAN RAAMSDONK AAN JAN DEN BORCHGRAVE, ALS GEMACHTIGDE VAN
WILLEM VAN BEIEREN, EEN HOFSTEDE MET EEN BOOMGAARD TE WAARDHUIZEN IN EIGENDOM
OVERDROEG. 1390 Maart I9. Ic Ghisebrecht uter Spijc, richter in den gherechte van
Weerthusen, doe cont ende kenlijc allen luden, dat ic daer over gheropen was
alse een richter, ende mit mi Dyrc Heermans soen, Hughe Jans socn, Daem Claes
soen ende Peter Peter Grieten soens soen, alse heemraden, dat voer ons quam jan
van Raemsdonc ende gaf een vrie ghifte Jan den Borchgrave Henrix soen, tot
behoef mijns liefs gheduchts heren van Ocstervant ende van Altena, een hofstat
mit enen boegaert ende mit allen sinen toebehoren, die gheleghen is rot
Weerthusen, dacr naest gheleghen is Jan van Raemsdonc voerg. aen die oestside
ende aen die westside allo naest V rancke Jonghen hofstede. Ende Jan van
Racmsdonc voerss. hecft gheloeft dit voerscr, erve te waren jaer ende dach,
also men eyghen erve sculdich is te waren, ende allen voorcommer of te doen,
die hl mit recht sculdich is of te doen. In kennisse der waerheyt so heb ic,
Ghisebrecht uter Spijc, richter voerss., desen brief open beseghelt mit minen
seghel. Ghegheven int jaer ons Heren MCCC ende tneghentich, des
Zaterdaghes na sinte Gheertruden dach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 25. Litt.: Inleiding, blz.
18, 87, 95 192. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BELEENT JAN VAN RAEMSDONC
ONDER MEER MET HET DAGELIJKSCH GERECHT VAN WAARDHUIZEN EN DE HOFSTEDE EN DEN
BOOMGAARD GENOEMD IN DEN HEEMRAADSBRIEF VAN WAARDHUIZEN VAN 1390 MAART 19. 1390 Maart 23 1). Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 25. Litt.: Inleiding, blz.
18. 1) De volledige date-ring is: Middelburg, Woensdag na
sinte Gheertrudendach int jaer ons Heren MCCC neghen ende tachtich, na custume
des hoefs van Hollant. 193. HENDRIK STOKE, RECHTER TE ANDEL, OORKONDT DAT TEN OVERSTAAN
VAN HEM EN HEEMRADEN HENDRIK VAN ANDEL AAN LUDEKEN DEN WILDE, OPTREDENDE VOOR
DEN GRAAF VAN OOSTERVANT, HEEFT OVERGEDRAGEN EEN STUK LAND MET EEN BOOMGAARD EN
EEN HOFSTEDE TE ANDEL, ALSMEDE EEN GRIEND EN EEN WAARD BUITENDIJKS. 1390 April 10. Ic Heynric Stoke, richter tot Andel, doe cont ende kenlic
allen luden, dat ic daerover was alse een ghewaert richter tot Andel ende met
mi alse hiemraet tot Andel Jan Jan Hermanzoens zone, Jan Todeman, Heyneman
Lemkenszoen ende Jacop van Boemel, dat voer ons quam Heynric van Andel ende
droech up ende -haf Ludeken den Wilden, rentmeysLer ons liefs heren van Oester
vallt ende van den lande van Altena, tot ons liefs heren behoef van Oestervant,
een stucke lants, gheleghen in den gherichte van Andel met boemghaerde ende
hofstaden, die daertoe behoren, after Heynrics ghesete van Andel, daer hi nu
ter tijt up woent, streckende van der ghemeynre straten tot Didderic Loyaerts
hove toe, Roelofs Haven hof, Gheertruyt Hoyfts wijf was hoven toe ende Heyneman
Gheysters hove toe ende oestwaert lant gheleghen Engbrecht van Andel ende
westwaert des papen lant van Uut-Andel ende joncvrouwe Liscbetten erve
Dircsdochtcr was van Andcl, uutghenomen Heynrics hofstat van Andel twintich
roeden breet ende twintich roeden langc, dat hl houdende es van der hofstat tot
Altena. Voert droech hl hem up zelc griende ende weerde, alse hl liggende heeft
buiten dijcs teghen dit vcerghescr. erven binnen dijcs tot Vastraets zande van
Ghiesen tot den dijc toe, daer Willems lant van Bysoyen gheleghen westwaerts
buiten dijcs ende Engbrechts erve van Andel oestwaert, ende hl verteech daerup
ende hl verhalmder na up tot ons liefs heren behoef van Oestervant ende Heynric
voernoempt wert uut descn voorscr. erve ende -hoede h.-bannen ende Ludchen
voerghenoempt in tot ons liefs heren behoef van Oestervant alse vonnesse der
hecmrade voirss. wiseden dat recht was. Ende Heynric voerss, ghelocfde Ludeken
den Wilden tot behoef ons heren van Oestervant dat voerghcscr. erve te waren
jaer ende dach alse men eyghen erve sculdich is te waren binnen bans alse recht
is. In kennessen der waerheyt ende want wi Jan Jan Hermanssoens
zone, Jan Tcdeman, Heyneman Lemkenszoen ende Jacop van Boemel, heemraet
voerseit, ghene zeghelen en hebben, zoe hebben wi ghebeden Heynric Stoken,
onsen richter, dat hl desen brief mede op ons bez,eghelen wille. Ende ic Heinric Stoke, richter voerscr., hebbe omme beden
wille des hyemraets voirss. desen brief mede up hem bezeghelt met minen
zeghelle. Ghegheven int jacr ons Heren MCCC ende tneghentich, upten tienden
dach van Aprille. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 16. Litt.: Inleiding, blz.
87, 95. 194. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN HERBEREN VAN
RIEDE IN LEEN DE GOEDEREN, GENOEMD IN DEN BRIEF VAN 1381 NOVEMBER 11; EN VOORTS
"DIE GRUUTSCAT TOT WERKENDAM". 1390 September 21. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol, 18. 195. JAN VAN RAEMSSDONC VERKLAART DAT WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN
ALTENA, TE ALLEN TIJDE HET GERECHT AAN WAARDHUIZEN ZAL MOGEN LOSSEN VOOR HET
DOOR HEM DAARVOOR BETAALDE BEDRAG. 1391 Maart 12. Ic Jan van Raemsdonc, knape, doe cont allen luden, dat ic
gheloeft hebbe ende ghelove in goeden trouwen, minen ghenedighen heere van
Oestervant, dat hi dat daghelix gerichte van Weerthusen, also alse hijt mi
verlijt heeft, loessen mach, wanneer hl wil, teghen mi ende minen nacomelingen,
voer alsulc ghelt alst mi ghecost heeft ende ic ter waerheyt bewisen mach. Ende
alse hl mi daer of voldoet, so sel ic hem dat gherecht weder overgheven tot
sijnre behoef ende nyemant anders, solider enich wedersegghen. In orconde des
bricfs beseghelt mit minen zeghel. Ghegheven int jacr ons Heren MCCC een ende tneghcntich op
sinte Gregoriusdach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 25 verso. 196. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN
ALTENA, DOET, NA EEN WAARHEIDSONDERZOEK, MET ZIJN RAAD UITSPRAAK IN DE ZAAK
TEGEN DE LIEDEN DIE ZICH OP DE GIESSENSCHE MARKT HEBBEN SCHULDIG GEMAAKT AAN
HANDELINGEN WAARDOOR ZIJ BREUKSCHULDIG ZIJN GEWORDEN. 1391 April 18. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, II, blz. 23 197. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, DOET MET ZIJN RAAD
UITSPRAAK IN EEN GESCHIL TUSSCHEN AREND EN JAN VAN GIESSEN. AREND VAN GIESSEN
ZAL DEN SCHEPENBRIEF DIEN HIJ HEEFT, MOETEN GEVEN AAN DEN BALJUW OF AAN DEN
KASTELEIN VAN ALTENA. DE BROERS VAN JAN VAN GIESSEN, DIE NOG MINDERJARIG ZIJN,
ZULLEN, MEERDERJARIG GEWORDEN, "OORVEDE DOEN." AREND VAN GIESSEN ZAL
DEN HEER VAN CUIJK VERZOEKEN, JAN ENDE GERRIT VAN GIESSEN TE BELEENEN MET DE
GOEDEREN, DIE HIJ, AREND, THANS VAN HEM IN LEEN HEEFT. JAN VAN GIESSEN, DE
BROEDER VAN PIETER, ZAL AAN AREND VAN GIESSEN EEN BRIEF VAN SCHEPENEN VAN
WOUDRICHEM GEVEN, WAARIN HIJ VERKLAART, DAT AREND VOLDAAN HEEFT AAN DEN INHOUD
VAN HET "ZEGGEN", DAT DE HEER VAN HORNE MET VIER SCHEIDSLIEDEN GEZEGD
HEEFT. DE TUSSCHEN DE GEBIEDEN VAN AREND EN JAN GEMAAKTE GRENSSCHEIDING ZAL
DOOR DEN BALJUW EN DEN KASTELEIN IN OOGENSCHOUW WORDEN GENOMEN EN DIE SCHEIDING
ZULLEN ZIJ VAN 'S GRAVENWEGE DOEN HOUDEN. 1391 April 18. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, III, blz. 240. 198. SCHOUT, BURGEMEESTEREN EN SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM GEVEN EEN KEUR IN VERBAND MET DEN BRAND VAN DE STAD. 1391 Mei 7. Wi Brien van Weyborch, scoute, Severijn Willemssone, Gherit
Lens, borgermeesteren, Lourens van Dalem, Jan van den Campe Willemssone, Willem
die Grave Gorijssone, Claes die Wolf, Claes Wisscaertssone, Jan die Grave
Dircssone ende Aert Neysensone, scepenen tot Woudrichem, doen cont allen luden,
dat wi om niets wille ende groten scade van brande, die wi gheleden hebben ende
ons gheviel in den jaer ons Heren MCCC een ende tneghentich op den Meynacht in
onser steden van Woudrichem, ende alle af verbrande tusschen der havenbrugghe
ende den tween poerten, die men uutrijdt tot Dordrecht ende tot Altena, ende om
weder te begripen onse stede te betimmeren ende wi onse poerteren te bet bieen
houden moghen, soe hebben wi gheordineert met ons ende metten ghemeynen ouden rade
ende vroetscappen onser stede voerss. ende bi wille ende consent Jans van
Rijswijc, onsen baelyu, Ludeken den Wilden, casteleyn van Altena, ons
ghenedighen heren amptlude van Oestervant, alrehande pnnten, hierna ghesoenet,
die wi ghelceft hebben ende gheloven ende op ons gheset ende ghewilcoert hebben
te houden sonder verbreken: 1. In den iersten. Alle onsen poerteren
of die mede in onser steden gheseten waren voer den brande, af die tymmeringhe
van huysen hadden in onser steden ende verbrant sijn op den Meynacht voerseid,
die sullen van allen horen sculden, die si voer sculdich waren, alsoe verre als
onsc recht gact, dach hebben, ende sal staen sonder cost of winsel; ende men
salre gheen recht op doen van Bamisse naestcomende over een jaer
daernaestvolghende. Mer van sculde, die si nu voert maken sullen, sullen si
ghelden elc tot sinen daghen, die si daeraf maken sullen. Ende dit recht sullen
ghenieten dieghene, die verbrant sijn ende weder tymmeren; ende hierin is
uutgheset ons ghenedighen heren ende onscr poert scult. 2. 1) Item alle hofsteden, die men besit
in lijftochten ende daer nu die huyse af verbrant sijn, die mach elc man of
wijf, besitter der lijftochten, weder betymmeren alsoe dat die verbeyder dier
lijftochten niet meer hebben en sal, noch besterven, dan dat erve half, soe het
nu ter tijt wcerdich is ende men dat nu scatten sal bi den here ende den
gherichte. Ende of die besitter der lijftochten dat erve niet betimmeren en
mochte, soe mach een gherechte erfname, bi wille den besitter dier lijftochten,
dat erve betymmeren ende bliven in den rechte, ghelike die besitter der
lijftochten wesen soude, of hijt selve betymmert hadde. Dese manieren sullen wesen
onder 1) suster ende broeder of suster ende broederkindere; ende
daer die lijftocht in vremder hand erven soude, daer sal men dat gheheel erve
afscatten, soe moghelike is. 3. Item soe wie lant ghesayt heeft, dat
tochtgoet is, of bescaert heeft in weydinghen, ende die techter storve, het
waer wijf of man, die sal sinen scoef bruken die jaerscaer ende die weyde
behouden; ende die volgher die sal hebben een moghelike huer bi den ghericht,
of si niet verdraghen en mochten. 4. Item alle tijnse, die op hofsteden
staen ende te swaer sijn, die sal dat aenbrenghen den here ende den gherichte.
Dat sullen si alsoe middelen ende alsoe redelij c setten, soedats die tijnsenaer
ghewesen mach dat erve te betymmeren. 5. Item alle dieghene, die rentmeester
gheweest hebben enegher lude, wie dat si sijn, uutghesceden cnsen ghenedighen
heren rentmeesteren van Oestervant, ende ghelt ghebuert hebben ende dat
verloren hebben in desen brande ende dat ten heylighen houden willen met hem
dorden, dat si dat ghelt verloren hebben, soe voerseid is, die sullen van dien
ghelde quite wesen. Ende wes dat si met haren cede niet behouden willen, dat
sullen si betalen, alsoe voerseid is. 6. Item alle brieve, die nu in desen
brande verloren of verbrant sijn, hetsi van erve cf van sculde, van tijns- of
hoe si sijn, dat sullen dieghene, die die brieve verloren hebben, besceydeliken
aenbrenghen den here ende den gherichte, soedat si des gheloven moghen; ende
dan sal men hem weder muwe brieve gheven. Ende omdat wi alle dese punten voerseyt vast ende stade
houden willen, soe hebben wi tot eenre orconscap desen brief beseghelt met
cnsen se-helen, ende hebben ghcbcden ende bidden om die meerre vesticheyt alre
dinc voerseyt Jan van Rijswijc, onsen baelyu, ende Ludeken den Wilden,
casteleyn van Altena, dat si desen brief op ons ende met ons voren beseghelen
willen; ende hebben daertoe onser steede se-hel mede aen desen brief ghehangen
om die beter ghedenckenisse. Ende wi Jan ende Ludeken hebben om beden wille der steeden
voerseit onse seghelen mede aen desen brief ghehanghen. Dit was ghedaen int jaer voerscreven, des Sonnendaghes na
Meydach. Afscbr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e fol. 10 en 10 verso. Litt.: Inleiding, blz.
80; 81 noot 4. 1) Vergelijk artikel 39 van de handvest van 1410 (nr.
238). 2) De tekst heeft abusievelijk onser in plaats van
onder. 199. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, HECHT ZIJN GOEDKEURING
AAN DE KEUR, DIE DOOR SCHOUT, BURGEMEESTEREN EN SCHEPENEN IN VERBAND MET DEN
BRAND VAN WOUDRICHEM GEMAAKT IS, EN GEEFT EEN SPECIALE REGELING OVER DE
BETALING VAN SCHULDEN. 1391 Juni 3. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Gods greve van Oestervant ende heere van den lande van Althena, doe
cont allen ludcn, dat wi omme noet wille ende groten scade, die gheleden hebben
onse goede lude van Woudrichem in den brande, die gheviel op den Meynachte
lestleden, overghesien hebben die ordinancic, die si op hemsclven ghcwilcoert
ende ghemaect hebber. te houden, omme te bat bieen te bliven ende onse stede
weder te begripen ende te betymmeren, gheliken di:, brief inhoudt daer onse
brief daersteken is; ende hebben alle die punten gheconsenteert ende gheloeft
te houden ende te doen houden 1), alse heere, aenghesien dese
punten verclaert, dat alle dieghene, die verbrant sijn ende elcanderen sculdich
sijn, elc den anderen betalen sullen ende voldoen bi redeliken taxacien ende
ordineringhen ons baeljuwes, ons casteleyns ende ons ghemeynen gherichts van
onser stede van Woudrichem; ende hebben hem gheloeft: waer ycmont die verbrant
is, ende die enighe sculde ghebreect aen enighen onsen ondersaten binnen onser
steden of daerbuten in onsen lande van Altena aen luden, die niet ghebrant en
sijn, dat wi hem die sculde selen doen uutrichtcn ende rechte betalinghe doen
ghescien sondcr wederscgghen, opdat hem, die verbrant sijn, hemsclven metten
horen een ycghelike te bat behelpen mach mede weder te tymmeren. Mede
aenghesien die luttel verloren hebben in den brande ende vael meer sculdich
sijn, ende niet wacl vermoghende en sijn te betalen, die sullen selcdan‘ghe
betalinghe doen of zekerheyden te betalen ten daghe die gheset is lof die onse
baelyu, casteleyn ende gherichte setten sellen, soe hem daerof redeliken ende
mogheliken duncken sal. Dese pvlnten sijn ghcmaect behoudeliken onsen Lombaerden van
Woudrichem alsulc brieve, alse onse lieve here ende vader ende wi hem ghegheven
ende beseghelt hebben. In orconder. desen brieve beseghelt met onsen zeghcle.
Ghegheven op onsen huse tot Altena int jaer ons Heren MCCC een ende
tneghentich, op den derden dach der maende van Junio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 10 verso. 1) De cursief gedrukte woorden zijn bijgeschreven. 200. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT ZIJN KAMERLING
HELMICH VAN DOORNIK EEN HOEVE LAND MET HOFSTEDE EN GERECHT IN MUILKERK IN LEEN. 1391 Juni 9. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Goeds greve van Oestervant ende heere van den lande van Altena, doen
cont allen luden, dat wi alsulke hoeve lants alse haer Florens van der Dussen
te houden plach van der hofstat van Altena ende na zijnre doet quam op Jan van
der Dussen, sinen outsten sone, die si van onsen voervorderen ende ons helden
tot ellen rechten leen ende ons bi Jans dode van der Dussen nu ane ghecomen is,
welke hoeve lants mitter hofstat ende gherichte ghelcghen in den gherechte van
Muylkerc, die wilen Jan van der Dussen cofte teghens Boudens kynder mombarc van
Dubbclmondc ende hebben dieselve hoeve lants mitter hofstat ende gherichte
ghegheven ende gheven Helmich van Doernic, onsen kemerlinc, omme trouwen dienst
dien hi ons ghedaen heeft ende noch doen sel, hem ende sinen nacomelinghen van
ons ende van onsen nacomelingen te houden tot enen gherechten erfleen. Hierover
waren ons liefs heren vader ende onse manne haer Jan uten Camp, Storm Brievonc,
Willem uter Spijc. In orconde des briefs besegelt mit onsen zeghel. Ghegheven
tot Scoenhoven des Vridaghes na sintc Bonifaesdach int jaer ons Heren MCCC een
ende tneghentich 1). Afschr. - Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged., fol. 21. 1)
Deze oorkonde heeft niets met het land van Altena te maken. Muilkerk lag in
Zuid-Holland. Ik druk ze slechts af, omdat D. Th. Enklaar eruit afleidt, dat de
heeren van Altena er een kamerling op na hielden (De ministerialiteit in het
graafschap Holland, 1943, blz. 64). Ten onrechte evenwel. Helmich van Doornik
was kamerling van Willem van Beieren, den Hollandschen troonopvolger, die in
1391 toevallig ook heer aan Altena was. Hij bekleedde deze functie ook toen
Willem graaf van Holland was geworden. In dienzelfden tijd was hij belast met
de bewaring van de grafelijke zegels en bleef dit, nadat Willem door Jacoba was
opgevolgd (Van Riemsdijk, Tresorie en Kanselarij, blz. 212, 235-236, 246). 201. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND. BESLIST, NA EEN
BRIEF GEZIEN TE HEBBEN, WELKEN DEN HEER VAN ALTENA EERTIJDS AAN DEN HEER VAN
ARKEL GEGEVEN HEEFT, DAT DE VISSCHERIJ TUSSCHEN DE LANDEN VAN ARKEL EN ALTENA AAN
DEN HEER VAN ARKEL TOEBEHOORT. 1392 Januari 3. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 586; Bruch, Middeleeuwsche rechtsbronnen van Gorinchem, blz. 39-40. Litt.: Prfschr., blz.
45, 49 202. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN DE WERKEN DRAAGT
DIEDERIK VAN DEN WIEL, ALS GEMACHTIGDE VAN WILLEM VAN OOSTERVANT, HEER VAN
ALTENA, AAN DEN PRIOR VAN HET KLOOSTER MARIENDONK BIJ (OF MARIENCROON TE?) HEUSDEN
ZEVEN EN TWINTIG MORGEN LAND IN EIGENDOM OVER. HIJ BELOOFT q.q. HET KLOOSTER
GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1392 Juli 6. Ic Joest Westvelinc als een ghewaert richter in den ghericht
van der Werken doe cont ende kenlijc allen luden, dat ic daer over ende aen was
als een richter voerscreven ende met mi als heemraet in denselven ghericht Jan
Bruustijnssone, Robbrecht Diddericssone, Daniel Backe ende Hughe Goeswijnssone,
dat voer ons quam Didderic van den Wiel Rutgheerssone ende gaf een vrije ghift
den prior der monyken van Huesden tot behoef des ghemeyns convents der monyken
voerseyd van seven ende twintich merghen lants, gheleghen in den ghericht van
der Werken, des sevcntien merghen lants gheleghen sijn aen die hoghe side van
der Werken, daer Heynrics Bigghen erfnamen lant gheleghen is aen die een side
oestwaert ende Wyerincswalle ende Willem Thonyssoens erfnamen lant aen die
ander side westwaert, streckende van der Werken uut, alsoe groet ende alsoe
cleyn alsi daer gheleghcn sijn, ende tien merghen lants gheleghen aen die leghe
side van der Werken, daer Lodewijchs lant van der Werken Danckaertssoens
gheleghen is aen die een side oestwaert ende ons liefs ende ghenadichs heren
des graven van Oestervant ende here van den lande van Althena eyghendom aen die
ander side westwaert, streckende van der Werken totter Vycen toe, alsoe groet
ende alsoe cleyn alsi daer gheleghen sijn ende der vrouwen van Ryede plach te
wesen ende den nonnen hadde ghegheven tot enen rechten testament. Ende dese
voernoemde vrije ghift van den voerscr. lande gaf Didderic voerncemt totter
monyken behoef voersz. bi beveel ende wille ons liefs heren van Oestervant
vaerseyd ende van sijnre weghen, daer onse lieve here voerscr. sijn open brieve
af seynde Didderic van den Wiel voern. daer hi Didderic voerseid in mechtichde
onder sinen zeghel den monyken voornoemt een vrije ghift te geven van den
voersprokenen lande, welc open brief bes eghelt is met ons liefs heren zeghel
van Oestervant voerscreven, dien wi richter ende heemraet voerseyd ghesien ende
ghehoert hebben, daer wi heemraet voernoemt op wiseden een vonnisse met vollen
ghevolch, dat Didderic van den Wiel voerscr. wael mocht geven een vrije ghift
van den voersprokenen lande metten voerscr, brieve, open beseghelt met ons
liefs heren ze.-hel voerseyd. Ende Didderic van den Wiel voornoemt verteech op
dat voerghenoemde lant ende verhalmede daerna op tot des ghemeyns convents
behoef van Huesden voerscr. van ons liefs heren weghen van Oestervant voerseyd.
Ende Didderic van den Wiel voernoemt wart uut dcsen voerghenoemde seven ende
twintich merghen lants ghebannen van ons liefs heren weghen van Oestervanz
voerseyd ende die prior voern. in tot des ghemeyns convents behoef, als
vonnisse der heemraet voerscr. wisede dat recht was. Voert quam Didderic van
den Wiel voerscr, van ons liefs heren weghen van Oestervant voern. ende
ghelovede den prior voerseid tot behoef des ghemeyns convents voerscr. dat
voerghenoemde lant te waren jaer ende dach van ons liefs heren weghen voerseyd
alse men erve sculdich is te waren binnen bans. Ende want ic Joest Westvelinc,
richter voern., ende wi Jan Bruustijnssone, Kobbrecht Diddericssone, Daniel
Backe ende Hughe Goeswijnssone, heemraet voerscr., selve op dese tijt gheen
seghelen en hebben, soc hebben wi ghebeden ende bidden Bonden van der Werken
Danckaertssone, dat hl desen brief open op ons beseghelen wille met sinen
zeghele. Ende ic Bonden van der Werken Danckaertssone voernoemt hebbe
cm beden wille Joests Westvelincs, richters voernoemt, ende Jan Bruustijnssone,
Robbrecht Diddericssoens, Daniel Bacs ende Hughen Goeswijnssoens, heemraet
voerseyd, desen brief open beseghelt met minen zeghel. In kennissen ende in ghetughe der waerheyt alrc zaken die
voer ghescreven staen, ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert twee
ende tneghentich, des Saterdaghes na sente Meertijnsdach translatio in den
somer. Met uithangend zegel
van Bouden van de Werken in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλndonk buiten Heusden, no. 42, In dorso staat:
littera de bonis an der Werken institucionis. Litt.: Inleiding, blz.
87. 203. WILLEM BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT, TEN OVERSTAAN VAN MANNEN,
AAN JAN VAN GIESSEN VASTRAEDTZOON HET DAGELIJKSCH GERECHT VAN GIESSEN MET ZIJN
TOEBEHOOREN, TOT TIEN SCHELLINGEN TOE EN DAAR BENEDEN, IN ERFLEEN. 1392 Juli 23. Regest: Verslagen
R.O.A., 1897, XX, blz. 125, no.11. 204. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAGEN JAN DOEDIJN, ZIJN
ZONEN GERARD EN GODEVAERT, EN WOUTER VAN KLOOTWIJK, ECHTGENOOT VAN JAN DOEDIJNS
DOCHTER LISEBET, AAN CLAES GERARD DRIE MORGEN LAND IN EIGENDOM OVER. DE
VERKOOPERS BELOVEN GEZAMENDER HAND DEN KOOPER GEDURENDE JAAR EN DAG TE ZULLEN
VRIJWAREN. ZIJ VERKLAREN DEN VERKOOPPRIJS ONTVANGEN TE HEBBEN. 1393
Maart I9. Wi, Jan van den Campe Willems sone, Claes die Wolf ende
Willem die Grave Didderics sone, scepen tot Woudrichem, orconden met desen
brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat Jan Doedijn, Gheraet ende Godevaert,
sijn kindere, ende Wouter [van] Cloetwijc, Aernt Roelofssoens sone, wittighe
man Lisebetten Jan Doedijns dochter, opdroeghen ende gaven Claes Gheraet dri[e
m]erghen lants, gheleghen in die efterste weyde, alsoe groet ende alsoe cleyn
alsi daer gheleghen sijn, met h[oir]e toebehoeren, daer des cureyts lant der
kerken van Woudrichem gheleghen is aen die een side oestwaert, ende Willems
Scolpen lant aen die ander side westwaert, ende si verteghen daer op ende
verhalmeden daer na op tot Claes [G]h[er]aets behoef voerscreven. Voert quamen
Jan Doedijn, Gheraet ende Godevaert, sijn kindere, ende Wouter van Cloetwijc,
Aernt Roelofssoen sone, wittghe man Lisebetten voerseyd ende gheloveden met
ghesamende hand, [alse] sake woude, den voerghenoemden Claes Gheraet die voersproken
drie merghen lants te waren jaer ende dach, alse men erve sculdich is te waren
binnen vryeheyden, ende alle voorcommer ende alle voerplicht a[ff] te doen.
[Voert quam] en Jan Doedijn, Gher[ae]t ende Godevaert, sijn kinderen ende Wouter
van Cloetwijc Aernt Roelofssoens sone, als witteghen [man] Lisebetten voerseid
ende gllieden ende lyeden voer ons, dat hem Claes Gheraet voernoemt [den eersten
penninck] met den lesten van den voersprokenen drien merghen lants vol ende
alle betaelt heeft ende sco[lden dac]raf [vrij ende] quijt erfliken ende eweliken. Gheghevcn int jaer ons Heren MCCC drie ende tne] ghentich,
des Woensdagh[es] na sente Ghertrudendach. Met rest van een
uithangend zegel in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 103. . 205. VOOR DEN GRAFELIJKEN RAAD KOMEN WOUTER VAN CLOETWIJC EENERZIJDS
EN JAN VAN DEN CAMPE CLAESZOON, CLAES DE WOLF EN WILLEM DE GRAVE DIRCSSOON,
SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM, ANDERZIJDS. LAATSTGENOEMDEN LEGGEN EEN GESCHRIFT
OVER, WAARUIT HUN STANDPUNT BLIJKT EN WAARBIJ ZIJ VOLHARDEN. WOUTER VAN CLOETWIJC
ZEGT, DAT HIJ EEN BEDRAG AAN GELD ONDER SCHEPENEN HEEFT GEDEPONEERD EN DAT HIJ
- ANDERS DAN SCHEPENEN ZEGGEN - ER NIET BIJ WAS, DAT ZIJ DAT GELD AAN JACOB VAN
DER DUYN OVERGAVEN. 1393 October 21. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, deel II, blz.
76. 206. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, GEEFT AAN HEER
OTTO VAN ARKEL VEERTIEN MORGEN LAND, GELEGEN IN DEN BAN VAN WOUDRICHEM, IN
VOLLEN EIGENDOM TERUG. DEZE VEERTIEN MORGEN WAREN DEN HEER VAN ARKEL ONTNOMEN
IN DEN TIJD, DAT' FOYKEN HET LAND VAN ALTENA BESTUURDE. VOORTS GEEFT DE GRAAF
AAN HEER OTTO VAN ARKEL EEN HOFSTEDE BINNEN WOUDRICHEM IN VOLLEN EIGENDOM. 1394 Februari 6. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol, 113. 207. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, DOET, NA EEN
WAARHEIDSONDERZOEK, UITSPRAAK IN HET GESCHIL TUSSCHEN WOUTER VAN CLOETWIJC EN
SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM. OMDAT SCHEPENEN HEBBEN TOEGELATEN, DAT JACOB VAN DER
DUYN HET GELD MEDENAM, MOETEN ZIJ ELK VIJFTIG DORDRECHTSCHE GULDENS GEVEN,
BEHOUDENS HUN RECHT DAARVOOR HUN VERHAAL TE ZOEKEN OP DENGENE DIE HET GELD NAM.
OMDAT HET GELD WERD WEGGENOMEN UIT HOOFDE VAN EEN BREUKE, DIE LOUKEN WOUTERSZOON
VERBEURD ZOU HEBBEN, WORDT BEPAALD, DAT LOUKEN VIJFTIG DORDRECHTSCHE GULDENS
MINDER ZAL HEBBEN DAN HET BEDRAG BELIEP, DAT WOUTER ONDER DE SCHEPENEN BAD
GEDEPONEERD. MOCHTEN SCHEPENEN OF IEMAND ANDERS AAN DIT "ZEGGEN" NIET
VOLDOEN, DAN ZAL DE BALJUW VAN ALTENA OF DE SCHOUT VAN WOUDRICHEM HEN MOETEN
ARRESTEEREN EN IN DE GEVANGENIS ZETTEN, TOTDAT ZIJ AAN HET "ZEGGEN"
VOLDOEN. 1394 Februari 25. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Mont ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, deel II, blz.
77. 208. ROELOF VAN EMMICHOVEN DOET, TEN GUNSTE VAN DE ABDIJ VAN
BERNE; AFSTAND VAN ZIJN AANSPRAKEN OP DE GOEDEREN, NAGELATEN DOOR ZIJN BROEDER
REYNGOUT, WAARONDER ZES EN EEN HALF MORGEN LAND TE EMMICHOVEN, ZULKS NADAT
SCHEIDSLIEDEN NA EEN WAARHEIDSONDERZOEK UITSPRAAK HADDEN GEDAAN TEN GUNSTE DER
ABDIJ. 1394 Mei 11. Met uithangend zegel
van Roelof van Emmichoven in groene was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., I, no. 303 (XV, 5). 209. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, HERSTELT HENDRIK
UTER STOVE IN HET BEZIT VAN VIJF MORGEN LAND IN HET LAND VAN ALTENA, WAAROP HIJ
BEWEZEN HEEFT EEN BETER RECHT TE HEBBEN DAN DEGENE, DIE HET NU IN BEZIT HEEFT.
HIJ ZAL ECHTER OP ZIJN BEURT MOETEN WIJKEN, WANNEER EEN ANDER BEWIJST NOG BETER
RECHT TE HEBBEN. 1394 Juni 7. Aelbrecht etc. doen cond allen luden, want Heinrick uter
Stove voer ons gecomen is en heeft ons clageliken getoent, hoe dat hl
veronrecht was van vijf mergen lants, gelegen in onsen lande van ΅lthena, ende
him dat gedaen hadde, daer wi doen een waerheide ende een ondersoec om deden
doen, hoe die saken daer0f geschiet ende haer gecomen wairen, daer wij doe
dairna mit onsen rade die waerheide ende dat ondersoec op deden ende besagen
ende vonden daerin, dat Heinrick voerss. in den beteren recht wair van den vijf
mergen lants voerss. ende dat hl daerin verenrecht was, ende hebben daerom him
daerin geset, die te gebruken ende te oerbaren tot sinen wille ende besten
oerbacr ter tijt toe, dat se him of gewonnen worden mit enen beteren recht, na
den recht van onsen lande van Althena. Ende ombieden ende bevelen Onsen bailju
van onsen lande voirn., die nu is of hier namels wesen sal, dat hl Heinrick
voirss. in dat voerss. lant sette, stive ende starke ende daerin houde tiegen
enen yegeliken, die him daerin hinder, letsel of moyenisse doen woude ter tijt
toe, dat him dat of gewonnen worde mit beteren recht, als voerscr. is. Ende so
wie Hcinrick voerss. hierenboven aen den vijf mcrgen lants voerss. hinder of
scade dede, dat wilden wij houden aen sijn lijf ende aen sijn goet, als aen
denghenen, die ons van onser heerlicheit verminderen wilde. In oerc(cnde etc.).
Gegeven in den Hage, upten VIIsten dach -,an Junio anno XCIIII. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 127. 210. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, DOET MET ZIJN RAAD
UITSPRAAK IN EEN GESCHIL OVER ONROEREND GOED, GELEGEN TE DE WERKEN IN HET LAND
VAN ALTENA, TUSSCHEN DE MONNIKEN VAN HET ST. MARIACONVENT (HET KLOOSTER
MARIENCROON) TE HEUSDEN EENERZIJDS EN ROBBRECHT VAN GREVENBROEC ANDERZIJDS. 1394 Juni 27. Gedrukt: J. Ph. de
Montι ver Loren, De historische ontwikkeling van de begrippen bezit en
eigendom, blz. 98-99 (aldaar abusievelijk op 25 Juni gedateerd). 211. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, BELOOFT DEN DIJK
IN HET AMBACHT BROEK, WELKE IN 1393 WAS DOORGEBROKEN, TE ZULLEN DOEN HERSTELLEN
MET BEHULP VAN DE LANDEN VAN HEUSDEN EN ALTENA EN DE TIESELENSWAARD. 1394 October 10. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 614; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 347, blz. 415-417 212. DE RECHTER VAN HET NEDEREINDE VAN BABILONIENBROEK IN HET
LAND VAN ALTENA OORKONDT, DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEM EN HEEMRADEN, JAN VAN VEEN
AAN DEKEN EN KAPITTEL VAN DEN DOM TE UTRECHT DRIE VIERDEDEEL VAN DE
BUGGELEMSCHE HOEVE IN EIGENDOM OVERDROEG. JAN VAN VEEN EN ZIJN BROEDERS AERNT
VAN GHENT EN JAN VAN GHIESEN BELOOFDEN DE NIEUWE EIGENAARS GEDURENDE JAAR EN
DAG TE VRIJWAREN EN JAN VAN VEEN BELOOFDE ZIJN BROEDERS DESWECE SCHADELOOS TE
HOUDEN. 1395 Januari 8. Ic Claes Spyerinc Florys soen, richter op dnederste eynde
van den Broec van mijns heren weghen van Hollant in den lande van Altena ende
met mi Goetscalc van den Hil, Herberen Jan Neuen soen, Jan van den Scoer ende
Willem Gherijts seen als heemrade in denselven ambacht doen kont, dat wi daer
over ghestaen hebben van rechts weghen, dat Jan van Veen Peters soen van
Ghiesen een vri ghifte gaf Marten Jans soen tot behoef des dekens ende des
capittels ten Doem tot Utrecht drie vierdel van eenre hoeven lands, die
gheheite is die Bubghelemsche hoeve ende die drie vierdel houden vijftien
marghen ende drie hont lants, met dijc, sloet ende watringhe, die daer metten
recht toe hoeren, streckende van Hollant ter Uutgraven toe, daer naest
gheleghen is ocstwaert Willem van Tule ende Florijs sijn brueder, Clacs
Ve.echts kynder, ende westwaert Peter Scaert Vassen soen ende op dese voerss.
arffenisse heeft Jan van Veen voorss. verteghen als recht was. Voert gheloefde
Jan van Veen voerss., Aernt van Ghent Peters soen, sijn brueder, ende Jan van
Ghiesen Peters soen dese voe(r)ss, arfenisse te waren jaer ende dach ende allen
voercommer af te doen na den recht van den lande, ende Jan van Veen voerss.
gheloefde die ander twe scadeloes te houden. Ende want wi richter ende heemract voerss. al -heen zeghel
en 1) hebben op dese tijt, soe heb wi ghebeden Claes Spierinc
voerss. dat hl desen brief over ons bezeghel. Ende want ic Claes Spierinc,
richter voerss., metten voerss. heemraet over dese vaerss. zaken ghestaen heb,
soe heb ic om beden wil der hcemraet voerss. desen brief over hem ende mi
bezeghelt. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert ende vive ende
tneghentich, opten dorden dach nae Dartiendach. Met uithangend zegel
in groene was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht; Dom, inv. no. zozo (re afd., nc. Szz). ' Litt.: Inleiding, blz.
19, 87, 95. 1) Er staat een afkortingsteeken boven dit woord. 213. DE RECHTER VAN HET NEDEREINDE VAN BABILONIENSROEK IN HET
LAND VAN ALTENA OORKONDT, DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEM EN HEEMRADEN, BOUDEN VAN
GENT EN JONKVROUWE SCHOLASTICA , AAN DEKEN EN KAPITTEL VAN DEN DOM TE UTRECHT
EEN VIERDEDEEL VAN DE BUGGELEMSCHE HOEVE IN EIGENDOM OVERDROEGEN, MET BELOFTE
TOT VRIJWARING GEDURENDE JAAR EN DAG. 1395 Februari 4. Ic Peter van Ghiesen, Heynric des Weends soen, richter opt
dnederste eynde van den Broec van mijns heren weghen van Hollant, in den lande
van Altena, ende met mi Herberen Jan Neuen seen, Jan van den Scoer, Jan van
Ghiesen Peters soen ende Willem Gherijts seen als heemrade in denselven ambacht
doen kont, dat wi daer over ghestanden hebben van rechts weghen, dat Bouden van
Ghent Peters soen van Ghiesen ende joncfrou Scolastica Aerts wijf van Wijc was
met haren voecht, die haer met recht ghegheven was, een vri ghifte ghaven jan
van Ghent tot behoef des dekens ende des 192 capittels ten Doem tot Utrecht een vierdel van eenre hoeven
lands, die gheheyten is die Bugghelems hoeve ende dat vierdel houdt vijf
merghen ende een hont lands, met dijc, sloet ende wetringhen, die [da]er metten
recht toe hoeren, streckende van Hollant ter Uytghraven toe, daer naest
gheleghen [is o]estwaert Willem van Tule ende Flcrijs sijn brueder, Claes
Voechts kynder ende westwaert Pet[er Sc]aert Vassen soen ende op dese versceven
erffenisse heeft Bonden van Ghent ende joncfrou Scolasti[ca] met haren voecht
voerss, verteghen als recht was. Voert gheloefde Bouden van Ghent ende joncfrou
Scolastica met haren voecht voerss, dese voerss. erfenis te waren jaer ende dach
ende allen voercommer af te doen nae den recht van den lande. Want wi richter ende hcemrade voerss. al gheen seghel en
hebbe op dese tijt, soe heb wi ghebeden Peter van Ghiesen voerss., dat hl desen
brief over ons beseghel. Ende want ic, Peter van Ghiesen richter voerss. metten
voerss. heemraet over dese vcerss. zaken ghestaen heb, soe heb ic om beden wil
der heemraet voerss. desen brief over hem ende mi beseghelt. Int jaer ons Heren
dusent driehondert ende vive ende tneghentich opten derden dach na onser
Vrouwendach als men carssen bornt. Zegel verloren. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht; Dom, inv. no. 2010 (1e afd., no. 823). Litt.: Inleiding, blz.
19, 87, 95. 214. HENDRIK DE BYE EN DIEDERIK VAN OERDEN ERKENNEN GEEN RECHT TE
HEBBEN OP DE GOEDEREN, WELKE WIJLEN HUN ZWAGER REYNGOUT VAN EMMICHOVEN, PROOST
VAN DE ABDIJ VAN BERNE, HAD NAGELATEN EN BIJ TESTAMENT AAN DE ABDIJ HAD
VERMAAKT. 1396 Maart 20. Wi Heinric die Bye Peterssoen ende Didderic van oerden doen
cont ende kenleec allen luden die desen brief soelen sien of hoeren lesen, dat
wi voermaels ghecroent hebben opten abt van Berne, sijn convent ende haer
godshuys tot Berne als van erfenissen ende goeden die heren Reyngouts van
Emmichoven, proefst tot Berne was, ons swaghers wileneer, waren, ende hl na
doede sijns afterghelaten soude hebben, dat is te weten: vijf merghen lants
gheleghen in den banne van Emmichoven, die men ghemeynlike heit die vijf
merghen, daer naest gheleghen is oestwaert Heinric Walwijn ende westwaert Claes
Peterssoen ende anderhalven merghen lants gheleghen in den selven banne, daer
naest gheleghen is oestwaert Aernt die Slaper ende westwaert Jacop Jans, ende
oec van allen anderen goeden, beide, erfenisse ende ghercden goeden ende haven,
soe waer ende in wat namen die ghcleghen ende gheheiten sijn, ciie heren
Reyngouts ons swaghers gheweest hadden ende hl afterghelaten mochte hebben,
daer wi meynden dat wi toe gherecht waren als erfghenamen sijns, van onser
beider wive weghen die sijn susteren waren. Ende want wi in der waerheit ende
in den rechte vonden hebben ende vynden, bi goeden vroeden knapen, dat wi
totten goeden ende erfenissen vcerscreven, noch tot gheenen anderen goeden ende
erfenissen die heren Reyngouts ons swaghers voorscreven gheweest mochten hebben,
-heen rechte en hebben, overmids der ordene rechte testament, - ende brieve die
die voerghenoemde her Keyngout, onse swagher, den abde van Berne, sinen
canvente ende haren godshuse, dacraf ghemaect ende ghegheven heeft, soc kennen
wi openbaerlike ende lijen, dat wi met onrechte opten abt van Berne, sijn
convent ende haer godshuys voerscrcven ghecroent hebben, ende dat wi totten
goeden ende erfenissen voerscreven noch tot gheenen anderen goeden die heren
Reyngouts ons swaghers voerscreven gheweest mochten hebben ende hl den abde van
Berne, sinen convente ende haren godshuse, ghelaten, ghemaect ende ghegheven
heeft, gheen recht, noch reden, noch toesegghen en hebben in gheenrc manieren,
ende schelden den voerghenoemden abt van Berne, sijn convent ende haer godshuys
daeraf ende van allen ghecroene, calaengien ende toesegghen, dat wi op hem
hebben mochten, voer ons, onse erfghcnamen ende nacomelinghen quijt tot ewighen
daghen. Ende gheloven hem in goeden trouwen voer ons, onse erfghenamen ende
nacomelinghen daer nemmermeer tot enighen tiden na te staen noch te vraghen,
heymelike of openbaer, in gheenre manieren. Ende want wi Heinric die Bye ende
Didderic van Oerden voerscreven -heen proper seghele en hebben op dese tijt,
soc hebben wi ghebeden ende bidden Segher Wouters,oen, ambochtshere van
Emmichoven, dat hl desen brief oepen voer ons ende op ons beseghclen wille in
kennisse der waerheit. Ende ic Segher Wouterssoen, ambochtshere van Emmichoven, om
beden wille Heinrics Byes ende Didderics van Oerden voerscreven, soe hebbe ic desen
brief cepen beseghelt met minen seghele, in kennisse der waerheit alre saken
voerscreven. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert ses ende
tneghentich, opten tweyntichsten dach in Meerte. Met uithangend zegel
van Zeger Woutersz. in geelgroene was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heesac)ijk, Cart., I, no. 315 (XV, 5). 215. TEN OVERSTAAN VAN CLAES AERNTSSOEN VAN EMMICHOVEN, RECHTER,
EN HEEMRADEN VAN EMMICHOVEN LEGGEN HEINRIC DIE BYE PETERSSOEN EN DIDDERIC VAN
OERDEN EEN VERKLARING AF, SOORTGELIJK AAN DIE, WELKE IS VERVAT IN HUN BRIEF VAN
DENZELFDEN DATUM. 1396 Maart 20. Met uithangend zegel
van Claes Arendsz. van Emmichouen in gele was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., I, no. 313 (X V, S). 216. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, MAAKT BEKEND, DAT
HET SCHOUWEN VAN DE DIJKEN IN HET LAND VAN ALTENA VOORTAAN DOOR DIJKGRAAF EN HEEMRADEN
VAN DE GROOTE WAARD ZAL GESCHIEDEN; DAAR GENOEMDE WAARD TENGEVOLGE VAN DE VERWAARLOOZING
DER DIJKEN IN ALTENA GROOTE SCHADE HEEFT GELEDEN. 1396 April 9. Die Grote Waert van Zuuthollant. Aelbrecht etc. doen cond allen Iuden, dat onse steden ende
lant van den Groten Waert in Zuuthollant zwaerliken in verderfnissen ghecomen
sijn van den lande van Althena, dair een wiel in ghebroken is mit versumenissen
ende quaden toesien, die tot haertoe in dien lande gheweest heeft ende dair
onse goede lude van den Groten Waert ons mit ernste om vervolcht hebben ende
ons getoent horen coste, scade ende verlies, dair onse lant ende steden tot
ewigen daghen om verderft souden bliven, soedat wij des bi onsen rade voirsien
ende voirhoeden willen. Ende hebben ghegheven ende gheven onsen goeden luden
ende den steden voirscr., om desen scade tot ewigen daghen te voirhoeden voir
ons ende voir onsen nacomelingen, hun ende horen nacomelingen, sulc recht als
hierna ghescrevcn staet. Dat is te weten: dat onse dijcgrave ende die ghezworen van
den Groten Waerde voirss., die nu sijn of namels wesen sullen, die scouwe in
den lande van Althena voirt hantieren ende voeren sullen van onsenwegen, gelikerwijs
ende in allen rechte als zij se van onserwegen voeren in de Groten Waert. Voirt soe hebben wij voirsien, om onse lant in goeder
behoudenissen tot ewighen daghen te bliven, dat die van Woudrichem mitten bailju
twee hiemraders setten sullen altois op sinte Pietersdach, ghelijc dat men in
den Groten Waert doet, die mitten ghezwoiren voirt scouwen sullen in den lande
van Althena op horen eet. Ende die sal onse dijcgrave eeden, alse recht is. Voirt so staet onse lant alle daghe tot meerre verderfenisse
overmids ghebrec van waterscip ende van nuwen werke, dat voirhoet meet wesen om
des ghemeens lants orbaer. Ende wes onse dijcgrave ende die gcsworen van den
Groten Waert voirn. dairin kueren ende wisen op horen eet, om onse lant tot
nutscappen te brengen, dat sullen ghelden alle dieghene, die in desen
dijckaedsen legghen, merghen merghenghelijc, so wie sij sijn, hetsij van vrijen
lande, veenlande die 1) of anders, want si' alle ghemeen die nutscap
ghelijc dairof hebben sullen. Ende of hier yemant onghehoersamich of
wederstandich in wesen woude, dat scuden wij of onse dijcgrave rechten aen sijn
lijf ende goed bi vonnisse der hicmraders. Ende of dair yet jeghen gedaen
wordc, soc ombieden wij ende bevelen onsen Steden van Dordrecht ende van sinte
Ghcerdenberge, dat sij onsen dijcgrave dairin houden ende starken dat te
wederstaen, als aen denghenen, die ons lants verderfenesse meent. Ende wes sij
dairin doen, dat sullen wij hun staen, ghelikerwijs of wijt selve gedaen hadden,
behoudelic dat her Brustijn van Herwinen also langhe als bi onse bailju slands
van Althena wesen sal, opboeren sal die boeten ende winsel, die ons verschinen
sullen mitten dijcrechte binnen sinen bedrive, dair hl ons goede rekeninghe of
doen sal. Ende dairna so sal onse dijcgrave, ter tijt wesen sal, die voirss.
boeten ende winsel opbueren, dair hi ons oic goede rekeninghe of doen sal,
ghelikerwijs als men gewoenlic is te doen van onsen dijcgraefscip van den
Groten Waerde in Zuuthollant. In circonde etc. Gegeven in den Hage opten neghensten dach
van der maent van Aprille int jair ons Heren MCCCXCVI. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 52, fol. 204 verso. Litt.: Prfschr., blz. 23. 1)
Men zal moeten lezen: leenlande. 217. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, VERKLAART DE ORDONNANTIE
VAN 9 APRIL 1396 TE ZULLEN HANDHAVEN EN BEVESTIGT DEZE EN ALLE ANDERE
HANDVESTEN VAN DE GROOTE WAARD. 1396 Mei 16. Ailbrecht etc. doen cont allen luden, want bi versumenisse
onser lude ende ondersaten uten lande van Althena die Maesdijc bi Woudrichem
tot desen winter lestleden ingegaen was ende diep gewielt, dair onse steden van
Dordrecht, van sinte Geerdenberge ende onse gemeen lant van den Groten Wairde
zwaerlic bi bevloyt sijn ende tlant noch onder water staet, dair sij hoir
jegenwoerdige jaerscaer bi verliesen sullen ende verderflic bi bescaet worden
ende wij dairam, overmits oetmoedichs vervolchs onscr steden ende lants van den
Groten Wairde voirse. ende om te verhoeden sulcs ongevals meer te geschien in
onsen lande van Althena voirss., gegeven hebben den voirgen. onsen steden ende
lande van den Groten Wairde ander dijcrecht in onsen lande van Althena voirss.
te pleghen ende te hantieren, geliken or.se besegelde brieven ende llantvesten,
die wij hem dairof gegeven hebben, clacrliken inhouden ende begripen, so meynen
wij noch bi denselven laesten di' crecht, brieven ende hantvesten te bliven
ende hebben die ende alle ander brieve van dijcrechte, die onsc steden ende
lant van den Groten Wairde voirss. hebben, geccnfirmeert ende vestiget,
confirmeren ende vestighen mit desen brieve ende geloven voir ons ende voir
onsen nacomelingen onsen steden van Dordrecht, van sinte Geerdenberge ende den
gemenen lande van den Groten Waerde ende onsen goeden luden ende ondersaten
dair binnen wonende onse brieve ende hantvesten voirsc. ende anders alle
dijcrecht, die onse voirvorders of wij hun luden gegeven hebben, te houden ende
te doen houden onverbroken tot ewigen daghen, noch dairtegens tot ghenen tiden
enigerhande brieven, hantvesten of vrihede te gheven dair die voirss. brieven,
hantvesten ende dijcrecht bi vermindert of ghecreynct mochten worden. In orc.
etc. Gegeven in den Haghe XVI daghe in Meye anno XCVI. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 212 verso. 218. ALBRECHT VAN BEIEREN. GRAAF VAN HOLLAND, GEEFT AAN HEER
BRUISTEN VAN HERWIJNEN HET LAND VAN ALTENA EN WOUDRICHEM EN DE WOUDRICHEMERWAARD,
ALSMEDE HET BALJUWSCHAP, RENTMEESTERSCHAP, MARKTTOLLEN, VISSCHERIJEN, EN ANDERE
TOEBEHOOREN, TE BEWAREN, OP EEN WEDDE VAN 200 HOLLANDSCHE SCHILDEN 'S JAERS.
HEER BRUISTEN LEENT AAN HERTOG ALBRECHT 7000 DORDRECHTSCHE GULDENS. 1396 Juli 20. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 36 verso. Litt.: Jhr. Mr. W. A.
Beelaerts van Blokland, Een geldersch edelman in hollandschen dienst en het
beleg van Loevenstein in 1397, Bijdr, en Meded. Gelre, deel XV, 1912, blz. 519; Inleiding, blz. 77. 219. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN
HOLLAND; BEVESTIGT HET RECHT VAN DE POORTERS VAN WOUDRICHEM, HUN DOOR DEN HEER
VAN HORNE VERLEEND. OM DE RIVIER VOOR WOURICHEM TE BEVISSCHEN TEGEN BETALING
VAN DEN VIJFDEN PENNING. 1397 Augustus 15. Aelbrecht etc. doen cond allen luden: want wij onderwijst
sijn mit goeden wittachtigen betoghe, dat die here van Hiterne ende van Althena
in tiden verleden onsen luden ende poirteren ende poirterskinderen van
Woudrichem vrihede ghegheven heeft te visschen op onsen stroem ende visscherie
voir Weudrichem opten vijften penninc, te ghevcn van allen horen gevanghe tot
ons vroens behoef, soe hebben wij geconfirmeert ende gevestiget, confirmeeren
ende vestighen mit desen brieve voir ons ende onsen nacomelinghen die vrihede
voirscr., na allen ynhouden ende begripcn der brieve, die sij van den here van
Hilerne voirss, dairof hebben. Ende gebieden ende bevelen onsen bailju van den
lande van Althena, die nu is of namels wesen sal, dat hl nyemande en ghedoghc
te visschen opten vroen ende visscherie van Woudrichem, dan onse poirtereu ende
poirterkinder voirscr., na ynhouden hore brieven ende hantvesten voirss., ende
dairop sulke boeten sette tot onser behoef, sonder enich verdrach dairof te
doen, dat him dez een yegelic hoeden moghe. Ende des niet en late. In
oirc(onde, etc.). Gegeven in den Haghe op onse Vrouwendach assumptio, anno
XCVII. Afschr. - Leenkamer Holland,
no. 52, fol. 248 verso. 220. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, BEPAALT, DAT DE
INGEZETENEN VAN GENDEREN NIET ZULLEN BEHOEVEN MEDE TE DRAGEN IN DEN AANLEG VAN
NIEUWE DIJKEN, SLUIZEN EN ANDERE NIEUWE WATERSTAATS-WERKEN IN HET LAND VAN ALTENA.
ZIJ MOETEN SLECHTS HUN DIJK IN HET LAND VAN ALTENA ONDERHOUDEN. 1397 September 9. Aelbrecht etc. doen cond allen luden, hoe dat een geschil
geweest heeft tusschen onsen goeden luden van Ghenderen aen die een zide ende
den lande van Althena aen die ander zide, roerende van der dijckaedsen, die
cnse lude van Ghcnderen voerss. hebben in den lande van Althena, so dat die van
Althena meynden, dat die van Ghenderen mit him ghelden souden alle onraet ende
oncost van inlagen, van slusen, wan sluysgelde ende van nuwen dijcrecht te
copen ende alle ander nywerk, dat in den lande van Althena gevalt, waerof dat
wij mit goeden bescheide ende waerachtigen betoge also onderwijst sijn, dat wij
gevonden hebben in twaer, dat onse goede lude ende ondersaten van Ghenderen
voerss. gheen recht noch reden daertoe en hebben te -helden mit dien van
Althena van den stucken ende onraet voerscr., want sij daerof vrij ende
ombelast van yemande geseten hebben ende geweest hondert jaer lanc ende meer.
Waerom dat wij onsen goeden Inden van Ghenderen voern. gegeven hebben ende
gheven mit desen openen brieven voer ons ende voer onsen nacoInclingen him ende
horen nacomelingen, tot ewigen dagen duerende, dat sij vrij, ombelast ende
ombecommert wesen sullen van allen inlagen, slusen ende sluysgelt, van nyen
dijcrecht te copen ende alle ander nywer onraet ende oncost, die in den lande
van Althena gevallen moghcn in eniger maten, behoudelikcn dat die van Ghenderen
voerss. horen dijk, die sij in den lande van Althena hebben, altoes vclcomeliken
maken ende houden sullen. Ende ombieden ende bevelen onsen bailju, dijcgrave
ende hiemraet van den lande van Althena, die nu sijn of hier namaels wesen
sullen, dat sij onsen luden ende ondersaten van Ghenderen voirss. hierenboven
niet en belasten noch himluden enigen hinder, schade of moyenisse doen of laten
doen in eniger manieren. In oerconde. Gegeven tot Voerne, tSonnendages na onser
Vrouwendach nativitas, anno XCVII. , Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 253. Ander afschrift:
Bibliotheek Dr. A. A. Beekman te 's-Gravenhage, handvestenbundel betr. Heusden,
Altena en de Bommelerwaard, fol. 133 recto-133 verso. 221. AANTEEKENING, DAT ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND,
AAN ROBBRECHT VAN HOUWENINGEN, VOOR DEN DUUR VAN ZIJN LEVEN, HET BODE-AMBACHT
VAN WOUDRICHEM GAF. 1397 October 15. Item, upten XVsten dach van October, anno XCVII, gaf mijn
here mit sinen brieve Rubbeken van Houweningen tboedambocht van der stede van
Woudrichem, sijn leven lang, etc. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 258 verso. 222. IN EEN RAMING, HOE DE STEDEN VAN HOLLAND DEN GRAAF IN DEN
OORLOG TEGEN DE FRIEZEN ZULLEN DIENEN, WORDT OOK WOUDRICHEM GENOEMD, EN
BEPAALD, DAT DEZE STAD ZAL BIJDRAGEN MET 60 GEWAPENDEN, 3 TIMMERLIEDEN, 2
SMEDEN EN 2 METSELAARS. 1398 Mei 2. Gedrukt: Van Mieris, III,
blz. 670. Litt.: Inleiding, blz.
66; Prfschr., blz. 24. 223. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, GELAST DEN BALJUW
VAN HET LAND VAN ALTENA, ZEGER FLORISZ., 150 GEWAPENDE LIEDEN UIT HET LAND VAN
ALTENA, BUITEN DE STAD WOUDRICHEM, OP TE ROEPEN EN HEN OP 24 JUNI A.S. TE ENKHUIZEN
TE DOEN ZIJN, TEN EINDE TEGEN DE FRIEZEN TEN STRIJDE TE TREKKEN. 1398 Juni 2. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 680. 224. AANTEKENING, DAT ALBRECHT VAN BEIEREN. GRAAF VAN HOLLAND,
ALIJT WILLEMS SCOLPENDOCHTER BELEENDE MET EEN HOFSTEDE EN HUIS BINNEN WOUDRICHEM,
DAT HAAR VADER VAN DE HEERLIJKHEID ALTENA IN LEEN HIELD. ALIJTS ECHTGENOOT
DOET, ALS HAAR WETTIGE VOOGD, NAMENS HAAR DEN GRAAF HULDE EN MANSCHAP. 1398 Juni 9. Item opten IXden dach in Junio anno XCVIII verlyede mijn
here, belloudelic him ende enen yegeliken sijns rechtz, Alijt Willems Scolpendochter
een hofstede ende husinghe mit allen horen toebehoren, gelegen binnen
Woudrichem, dair Heinrik Brabant mit sinen huse ende hofstat naest gelegen is
aen die westside ende die Kercstraet, geheten die verweyde, aen die oestside,
te houden van minen here ende sinen nacomelingen Alijt voirss. ende horen
nacamelingen tot enen rechten erflien, gelikerwijs als dieselve hofstede ende husinge
mit horen toebehoren aenbestorven was Alide voirscr. van Willem Scolpen, horen
vader, ende hl die te houden plach van den hofstede van Althena ende die brieve
begripen, die dairof sijn. Ende hierof heeft Aernt van Weyburch Robbijnszone,
alse wittachtighe voecht ende man van Alide voirscr. minen heere hulde ende
manscip ghezworen ende gedaen voir Alide voirscr. Hier waren over als mijns
heren manne, here Claes Kervinc van Keymerswale, here Coen van Oesterwijc ende
Zadelbogher. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 288. 225. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA. GEEFT EENIGE
VOORRECHTEN AAN DE STAD WOUDRICHEM 1). 1399 Februari 21. Willem etc. doen cond allen luden, dat wij om oitmoedichs
vervolchs ende bede wille onser getruwer stede van Woudrichem, om liefde ende
gimst, die wij tot him dragen ende om menigen dienst, die si ons gedaen hebben
ende, oft God wil, noch doen sullen, den~ selven onser goeder stede voirss.
gegeven hebben ende geven mit desen brieve alsulke punten van pryvilegien ende
hantvesten als hierna ghescreven staen. 1. (9) In den eersten; waert zake dat
een poirter van or.ser stede van Woudrichem aengesproken worde van sinen live
of van sinen goede, dien sal men betugen ende bewairheiden mit vier
wittachtigen poirteren. Ende of yemande anders gevangen worde binnen der
vrihede die onse poirter niet en wair, dien sal men betugen mit drien poirteren
of mit drien wittachtige knapen of mit meer, dat hl dat gebritect heeft binnen
der vriheit van Woudrichem, of hl sal quijt sijn van dier aensprake of dair hl
voir gevangen is. 2. (11) 2) Item so sal men
die scouwe upten Hogendijk scouwen na den dijcrechte van onsen lande van
Althena mit zeven heemraders uten lande van Althena, die dairtoe gegoet ende
geboren sijn. Ende worde cnich man aengcsproken van den dijcgrave of voir den
hogen heemraders, dat hl eerde genomen soude hebben van sinen dike, die geloift
wair binnen coers, dair sal hl sijn onscult voir doen dat hijs niet gedaen en
heeft, noch doen doen yemande van sijnrewegen, diegene dies die dijc is, ende
dairmede sa1 hl quijt weser. van dier acnsprake. 3. (12) Item wair dat zake dat enich
wiel scoirde in enen geloifden dike binnen onsen lande van Althenae ende
diegene, dies die dijc wair, dien dijc niet en onderstonde te maken, als men vrezen
,coude ende hl aen ons quaem, die en sal dair niet meer laste noch scade of
hebben dan tgemeyn lant van Althena. Ende wairt dat enich wiel scoirde in
enigen geloifden dijc in onsen lande van Althena voirscr. ende onse dijcgrave
dair geen vreze op en scouwede, dair en sal diegene, dies die dijc is, genen
last noch scade meer of hebben dan tgemeyn lant voirss.; ende tgemeyn ambocht,
dair die dijc in leit, sal dat lencsel gelijc nemen. 4. (13) Voirt so hebben wij onsen
poirteren van Woudrichem voirscr. noch ghegheven: wair dat zake dat enich man
mit scepenenbrieven in erffenisse quame, dat in onsen lande van Althena leit
buten der vrijheit van onser stede voirss. mit rechte, ende dat erve vircoft
worde ende sijn drie gebode hadde up drie Zonnendage openbairlic ir.der kerken
binnen den ban, dair dat erve gelegen wair, so sal diegene, die mitten
scepenenbrief voirscr, int erve gecomen is, dat erve moeten bestoren mit enen
scout ende tween scepenen van onser stede van Woudrichem of mit meer voir den
rechter ende heemraders binnen bans, dair dat erve gelegen is binnen jair ende
zes weken, alscverre als diegene binnen lands is, die mitten scepenenbrief
voirscr. int erve gecomen wair; ende wairt dat hijs binnen der tijt voirscr.
niet en bestoirde, so zullen die scepenenbrieve buten hoirre machte wesen. Ende
die buten slands is, die salt dan bestoren binnen den eersten jair ende zes
weken nadat hl binnen lands gecomen sal wesen. Ende wordc enich erve vercoft,
dat sijn drie gebode niet en hadde dair een mit scepenenbrieven in gecomen
wair, dat hem dan die coip ende gifte geen ondstade doen en sel aen sinen
rechte 3). 5. Item so geloven wij alle brieve ende
hantvesten, die hem onse lieve genadige heere ende vader, hertoge Aelbrecht van
Beyeren, grave van Henegouwen ende van Hollant, wij ende die heer van Huerne
ghegheven ende bezeghelt hebben, ende alle rechten ende oude heercomen te
houden voir ons ende voir onsen nacomelinghen onsen poirteren voirss, ende
horen nacomclinghen tot ewigen dagen. Ende hebben in kennisse hierof etc. Geghevcn in den Hage,
des Vridaghes op sente Pietersavont ad cathedram, anno MCCCXCVIII na den lope
etc. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, le ged., fol. 12 verso en 13. Litt.: Inleiding, blz.
38. 1) Men vergelijke noot 1) bij nr. 109. 2) Als tiende artikel heeft de handvest van 1410 het
elfde artikel van de handvest van 1388 Augustus 15. 3) Litt.: Inleiding, blz. 89, 90, 92, 107
226. VOOR SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM DRAAGT JACOB ZASSE, ALS ECHTGENOOT VAN ZEGHERADE
ALBRECHTSDOCHTER, AAN GIJSBRECHT VAN RIEDE ANDERHALF MORGEN LAND IN VRIJEN
EIGENDOM OVER. DE OUDE EIGENDOMSBEWIJZEN GEEFT HIJ MEDE OVER. 1399 April 13. Wi Brien van Weyborch ende Jacob Willem Jan Noydensoens
sone, scepen tot Woudrichem, orconden met desen brieve, bcseghelt met onsen seghelen,
dat Jacob Zasse, wittachtighe man Zegheraden Aelbrecht Zegherssoens dochter
opdroech ende gaf Ghisebrecht van Ryede, Ghisebrechtssone van Ryedc, anderhalven
merghen lants, gheleghen opt Ocken, daer Didderics Zuetmeles erve gheleghen is
noortwaert, die vaertsteghe oostwaert, die vorste weydesteghe zuutwaert ende
Janslant van den Campe Claessoens westwaert. Ende hl verteech daerna op ende
verhalmede daerna op tot Ghisebrechts behoef van Ryede voorscreven. Voert quam
Jacob Zasse voorseyd ende ghelovede den voerghenoemden Ghisebrecht van Ryede
die voersproken [an]derhalven mer[g]hen [l]ants te waren jaer ende dach alsemen
erve sculdich is te [war]en binnen vrycheyde, ende alle voerplicht ende alle
voercommere af te doen. Voert quam Jacob v[o]erno[em]t ende droech op ende gaf
Ghisebrecht van Ryede voerscreven alsulc brieve als hl van desen vo'ersprokenen
lande hadde, ende hl verteech daerna op ende verhalmedv daerna op [to]t
Ghisebrechts behoef van Ryede voerseyd. Gheg[hev]en int jaer ons Heeren MCCC neghen ende
tneghentich, dertien daghe in Aprille. Beide zegels verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 104. 227. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BELEENT ADAM MILLINC,
RIDDER, MET DERTIEN MORGEN LAND, GELEGEN IN DEN BAN VAN RIJSWIJK, EN VIER EN
EEN HALF MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM, EN VOORTS MET TWEE DERDE VAN DE
GROOTE TIENDEN TE UPPEL, ALLE WELKE GOEDEREN HEM ZIJN AANGEKOMEN VAN ZIJN
VADER, HEER LAMBRECHT MILLINC. 1399 Augustus 28. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol, 16 verso. 228. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, BEPAALT, DAT DE
INWONERS VAN HET LAND VAN STRIJEN VOORTAAN IN HET ONDERHOUD VAN DEN DIJK VAN DE
GROOTE WAARD SLECHTS ZULLEN BEHOEVEN BIJ TE DRAGEN NAAR DE GROOTTE HUNNER
LANDEN, EVENALS DE INWONERS VAN DE LANDEN VAN HEUSDEN, ALTENA EN ZEVENBERGEN. 1402 Februari 5. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 755. Litt.: Prfschr., blz.
23. 229. AANTEEKENING, DAT WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, HET
GOED, DAT EERTIJDS AAN GODEVAERT LIEBRECHTSZOON TOEBEHOORDE, MET EEN PAAR
ZWANEN, AAN TIELMAN VAN DEN CAMPE IN ONVERSTERFELIJK ERFLEEN GAF. 1402 Mei 26. Item, sFridages na des heiligen Sacramentsdach int jaer
XIIIIc ende II gaf mijn here Tyelman van den Campe, om menigen truwen dienst
wille, die hl hem gedaen had, Godevairt Liebrechtssoens goet, also groet ende
also cleyn, als hijt hadde in den [lande] van Althena optie tijt, doe hem lijf
ende goet mit recht van mijns heren wege ofgcwonnen wert ende uptie tijt sijn
hiet te wesen, mit allen sinen tcebehoeren, te houden van minen here ende sinen
nacomelingen Tyelman ende sinen nacomelingen tot enen rechten onversterfliken
erflcer., mit een paer zwane, die hl houden sal in den lande van Althena,
geliken die hantveste dairof inhout. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol. 24 verso. 230. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BELOOFT DEN
INGEZETENEN VAN WIJK EN VEEN, STEEDS HUN VAART IN HET LAND VAN ALTENA OPEN TE
ZULLEN HOUDEN EN GEEFT VOORSCHRIFTEN OMTRENT DE SCHOUW VAN DIE VAART. 1403 Mei 4. Willaem etc. doen cont allen luden, dat wij enen waterganc
hebben doen virslaen, die gelegen is in onsen lande van Althena ende
toebehoerende is dien van Wijc ende dien van Veen, bi anbrengen dat ons dairof
angebrocht is, welken waterganc voirss. ons onderwijst is ende bevonden hebben
in der waerheit, dat wij sculdich sijn desen voirgen. waterganc te openen ende
geloven dien van Wijc ende dien van Veen desen voirss. waterganc open te houden
ende te doen houden tot ewigen dagen ende hem dair up een scouwc te hebben ende
te scouwen in alre manieren ende rechten gelijc als sijt tot haer toe gebrocht
hebben, dat is te weten: So wanneer die van Wijc ende die van Veen een scouwe hebben
willen ende tot wat daghen dat sij die legghen up desen waterganc voirss. ende
die virsueken mit horen heemraders an die van Andel ende an die van Ghiessen,
gelijc als sijt tot haer toe virsocht hebben, dat is te weten, dat die
rechteren van Andcl ende van Ghiessen dien scoudach condighen sullen des
eersten Sonnendages daerna als sise begeert hebben. Ende dan sullen die
richtercn van Andel ende van Ghiessen up desen vcirss. waterganc den scoudach
wachten ende den heemraet van Wijc ende van Veen ende hem dair up manen ende
dese voirss. 1lecmraet hem dair up wisen in allen den rechten gelijc als sijt
gewijst ende haer gebrocht hebben, bchoudelic dien dat die van Wijc ende van
Veen den voirss. waterganc altoes rumen ende scoen houden sullen ende doen doen
alst te doen is, gelijc als die van Ghiessen ende van Andel doen. Ende desen
waterganc ende water vcirss. geloven wij tontfangen in die Alm ende voirt; mi t
onsen water te leveren in die Zuutzee. Ende alle dese voirss. punten ende
rechten gelijc alse voirss. sijn, geloven wij hem te houden ende te doen houden
voir ons ende voir onse nacomelingen, heren van den lande van Althena, dien van
Wijc ende dien van Veen ende horen nacomelingen tot ewigen dagen. In oirconde etc. Gegeven upten IIIIden dach van Meye int
jaer ons Heren MCCCC ende drie. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol. 25 verso-26.
231. WILLEM VAN
BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BEVEELT EGBERT JANSZOON, ALLE UITERWAARDEN IN HET
LAND VAN ALTENA IN BEZIT TE NEMEN EN VOOR BEN HEER TE BEWAREN. 1403 Mei 18. Item upten XVIIIsten dach van Meye int jaere MCCCC ende drie
beval mijn here Egbrecht, heren Jans zone, an te tasten alle alsulke uutsande
ende uterwaerde, als mijn here leggende heeft in sinen lande van Althena, te
bewaeren ende te bedriven tot mijns heren eren ende oirbair. Ende dair sal hl
Foykijn tot mijns heren behoef goede bewisinge of doen, tot wat tiden dat hijs
van hem vermaent wart. Dit sal geduren tot mijns heren wedersegghen. Oorspr.
- opgeplakt strookje achter in Leenkamer Holland, no. 51. 232. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, GEEFT AAN DIRK DEN
BORCHGRAVE HENDRIKSZOON IN LEEN EEN HOFSTEDE MET EEN DAAROP STAANDE WONING EN
EEN HALVE HOEVE LAND, GELEGEN TE MUILWIJK IN HET GERECHT VAN ALMKERK, WELK LEEN
BINNEN DEN ZESDEN GRAAD NIET ZAL VERSTERVEN. 1403 Mei 26. Aelbrecht etc. doen cent allen luden, dat wij behoudeliken
ons ende enen ygeliken sijns rechts verliet hebben ende verlien mit desen brieve
Dirc den Burchgravc Henrics zoen een hofstat mit eenre husinge dair up staende
in den lande van Althena in den gerechte van Aelmkerke tot Muitlwijck, ende een
halve hoeve lands dair aen gelegen ende him aengecomen sijn ende bestorven bij
doden Henri c Burchgrave sijns vaders, te houden van ons ende onsen
nacomelingen Dirc ende sinen nacomelingen tot enen rechten eerflien, binnen
afterzusterskynt niet te virsterven, in alre manyeren alst Henric sijn vader
van ons te houden plach ende die principael brieve dairof inhouden ende
begripen. Hier waren over onse getruwe rade ende manne her Huge van Heenvliet,
her Jan van Cronenburch. In oirconde etc. Gegeven in den Hage upten XXVI dach
in Meye anno MCCCC ende drie. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 53, fol, 26. 233. DE RECHTER VAN DE WERKEN OORKONDT, DAT, TEN OVERSTAAN VAN
HEM EN HEEMRADEN, JAN VAN DER DONCK DE HELFT VAN 11 MORGEN LAND TE DE WERKEN EN
VIJF MORGEN VAN DE ANDERE HELFT IN EIGENDOM OVERDROEG AAN FEYKEN. JAN VAN DER
DONCK BELOOFDE VOORTS DEN KOOPER GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. DRIE
ANDERE PERSONEN HEBBEN ZULKS NEVENS HEM BELOOFD. 1403 October 25. lck Robbrecht Scrick, richter aen die Wercken, doe kont ende
kenlijck allen luyden, dat lek daer over geropen was als een richter ende met
mij als heemraders Huyge Goeswijnsz., Willem van Zelant, Jan Hanic, Hcynrick
Lodichz., dat voer ons quam Jan van der Donck ende gaff een vrij ghyft over Feyken,
als vonnisse der hemraders wijsde ende recht is, die helft van een ende
tseventich mergen lants ende van der ander helft vijff mergen, liggende aen die
hooge zijde van der Wercken, streckende van der Wercken totter Hollansche grave
toe, alsoe groot ende alsoe cieyn als zij daer gelegen sijn, met allen sijnen
toebehoern. Ende voert, dyt voer genomde erve is gelegen te vier steden, die
overste hoeve helt achten twyntich mergen, aostwaert dat godtshuys van Postell
erve, weestwaert die kynder van Brederode erve; ende noch vierthien mergen
lants gelegen sijn nederwaert, daer lancs gelegen is oastwaert Aert van Goerl,
weest- 6V0 - waert dat gcdtshuys van Postel; ende noch viertien
mergen lants voert nederwaert, lancks gelegen is oostwart Aerts
eerfg(enamen) van Annel ende Dirck Vastertsz., weestwaert dat godtshuys van
Postel; ende noch XV mergen lants nederwaert, lancs gelegen is oostwaert dat
gothuys van Postel lant, gelegen weestwaert heer Robbrecht van Grevenbroeck.
Voert soe quam Jan van der Donck voersz. ende verteech ende veralmede van der
helft van een ende tseventich mergen lants ende van vijff mergen, alsoe
vonnysse der hemraderen wijsden ende recht is. Ende voert geloefde Jan van der
Donck tlant te waeren jaer ende dach, als men een vrij eygen erve schuldich is
te waeren, ende alle voercommer ende voerplicht aff te doen. Ende dit voergenoemt
erve heeft geloeft met hem Danckaert van der Wercken ende Jan die Greve ende
Jan Laucrijsz. te waeren. In kennisse der waerheyt soc hebben wij, hemraders, gebeden
Robbrecht Scrieck, richter aen die Wercken. Ende ick, om beede wil der hemraders, soe heb lek desen
brief open beseegelt met mijnen zegel. Ghegeven int jaer ons Heeren dusent
vierhondert ende drie, des Donredachs na sente Lucasdach. Afschr. - Papier, Archief Altena, no. 105. Litt.: Inleiding, blz.
87, 95.
234. DE RECHTER
VAN EMMICHOVEN OORKONDT, DAT WOUTER VAN DER EYKE TEN OVERSTAAN VAN RECHTER
EN HEEMRADEN VAN EMMICHOVEN AAN JACOB VAN DER DUYN EEN ONROEREND GOED HEEFT
OVERGEDRAGEN. 1404 Juli 4. Ic Segher Wouterssoen, richter in den ;bericht van
Emmichoven, doen cont ende kenlijc allen luden, dat ic daerover was alse een
richter ende met mi Jacob van Hedel, Arnt van Coudenhoven, Hoeven van Ganswijc
ende Jacob Ghibensoen, alse heemradere, dat voer ons quam Wouter van der Eyke
ende gaf over een vrije ghift Jacob van der Duyn van alsulken erve, alse hi
ligghend hadde in den ghericht van Emmichoven in den Dorenbosche, ende hem
aenbestorven was van Willem Scobbelant, sinen broeder, dat is te weten: seven
hont lants ende een dordendecl int ghesete. Ende Wouter voerscr. vertcech ende
verhalmde op dit vorscr. erve, alse vonnisse der heemradere wijsde ende recht
is, tot behoef Jacobs van der Duyn voerscr. Voert gheloefde Wouter voerscr,
ende jan, sijn soen, dit voerscr. erve te waren jaer ende dach, alse men een
vrij eyghen erve sculdich is te waren, ende alle voercommer ende voerplicht af
te doen, die men van rechtweghen sculdich is af te doen. Ende Wouter vcerscr.
gheloefde jan, sijnen soen, scadeloes te houden. In kennissen der waerheyt hebbic Segher, richter voerscr.,
desen brief open beseghelt met minen seghel, int jaer ons Heren dusent
vierhondert ende vier, cp sente Mertensdach translatio. Zegel verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 106. Litt.: Inleiding, blz.
87, 95. 235. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BEPAALT, DAT ALLE TEVOREN
UITGEGEVEN OORKONDEN VAN ONWAARDE ZULLEN ZIJN WELKE DOOR DE ARKELSCHEN UIT
WOUDRICHEM ZIJN MEDEGENOMEN. INGEZETENEN, DIE AAN DIE BRIEVEN EENIG RECHT
ONTLEENDEN, ZULLEN HET FEIT, DAT ZIJ DIE BRIEVEN BEZATEN, DOOR GETUIGEN OF DOOR
EEN EED MET TWEE EEDHELPERS MOGEN BEWIJZEN. ZIJ, WIER BEZITTINGEN TE
W0UDRICHEM VERBRAND ZIJN EN DIE GELD SCHULDIG ZIJN AAN PERSONEN, WIER
EIGENDOMMEN NIET VERBRAND OF BESCHADIGD ZIJN. KRIJGEN EEN UITSTEL VAN BETALING
VOOR DEN TIJD VAN TWEE JAREN. 1405 April 10. Willem etc. doen cont allen luden, want onse goede lude van
onser stede van Woudrichem ende cndersaten ons lants van Althena mit ongeval
cortelic groet verlies ende onvcrwinlike scade van rove ende brande van den
Arkelssen geleden hebben, so hebben wij dairom ende om mcnigen trouwen dienst,
die sij ons gedaen hebben ende of God wil noch doen sullen, ons wacl beraden
mit onsen rade ende onsen poirteren ende pndersaten veirscr. alsulke gracie
gedaen, dat alle lienbrieve, scepenbrieve, poerterbrieve, hyemradsbrieve ende
rechtersbrieven, die tot Woudrichem in onser stede voirss. op die tijt van den
Arkelssen wech gevoert mochten wesen, van geenre waerde wesen en sullen,
behoudelic of yement van onsen ondersaten hem enige brieve vermaten, die zij
ghehadt mochten hebben, die sullen comen voir onsen baelju, burgermeysters,
scepenen ende rechters van onser stede van Wcudrichem, hyemraden ende rechteren
ons lants voirscr., ende sullen dan warachtich cont ende kenlic maken mit
goden, eerbaren, wittachtigen tuygen van alsulken brieven, als sij hem vermeten
die sij voir desen tilt gehadt mogen hebben, ende die sullen dan van waerden
weser. ende daermede sullen sij volle recht mogen vorderen in cnser steden ende
lant voirscr. Ende waer oec yemendt van onsen poirteren of ondersaten voirss.,
die ten heyligen houden wouden mit twien goeden wittachtigen knapen, die sal
men hoir brieve weder vernuwen ende besegelen van onsen scepenen ende stede
voirss, ende des so en sullen alle die ander brieve van voirgeleden tijden van
geenre waerde wesen. Voirt alle scout, die gemaect was, doe die Arkelssen
Woudrichem verbranden, dair die dagen of geleden of toecomende sijn, sal
apstaen twie jaer lang na den datum des briefs, dats te weten die tot
Woudrichem voirscr. verbrant ende bescadicht sijn tiegens diegene, die niet
verbrant noch bescadicht en sijn, uutgenomen sulken scout als men ons sculdich
is. Ende alle die brieve, die tot Woudrichem in onser voirss. stede genomen
waren van den Arkelssen op die tijt, doe sijt branden, die sullen tot ewigen
dagen wesen ende bliven nut horen machten ende daer en sal nyement tot enigen
tijden recht mede mogen vorderen. Dit sal geduren tot onsen wederseggen. In oirconde desen brieve besegelt mit onsen zegele. Gegeven
in den Hage upten tienden dach in Aprille int jaer ons Heren dusent vier
hondert ende vier, na den lopen van onsen hove. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 306, fol. 28. Litt.: Inleiding, blz.
80. 236. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BELEENT LAMBRECHT MILLINC
ADAMSZOON MET DERTIEN MORGEN LAND, GELEGEN IN DEN BAN VAN RIJSWIJK EN VIER EN
EEN HALF MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM, EN VOORTS MET TWEE DERDE VAN DE
GROOTE TIENDEN TE UPPEL, AL HETWELK HEM VAN ZIJN VADER WAS AANBESTORVEN. 1408 Mei 20. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 54, fol. 48 verso.
237. DE RECHTER VAN
EMMICHOVEN OORKONDT DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEM EN HEEMRADEN, JACOB VAN DER DUYN
AAN ROBBRECHT BOKELAER DEN GEHEELEN DORENBOSCH IN EIGENDOM OVERDROEG. 1408 November 13. Ic Heinric van den Wiel, richter in den ghericht van
Emmichoven, doe cont ende kenlic allen luden, die dezen brief zullen zien of
horen lezen, dat ie daer over gheroepen was, als een richter, ende met mi
Gheryt Arntszoen, Ghijsbrecht Gherytszoen, Jacop Janszoen ende Gheryt van
Ganswijc, als heemrader, dat voer ons quam Jacop van der Dune ende gaf een
vrije ghift heren Robbrecht Bokelaer, priester, van den alinghen Dorenbosch met
alle zinen toebehoren ende hl zijn is, gheleghen in die Spijc, tusschen dat
lant van Coudenhove aen die een zide ende dat lant, dat Houkens Blonde[.,]zoens
kynder toebehoert ende Gheryt van Ganswijc met den loeten aen die ander zide,
also groet ende also cleyn, als hi daer gheleghen is. Ende Jacop voernoemt
verteech ende verhalmde op dit voerseyde erve tot behoef heren Robbrecht
voernoemt ende gheloefde hem dit voerseyde erve te waren jaer ende dach, ~ls
men een vrije eyghen erve sculdich is te waren, ende alle voercommer ende
voerplicht af te doen, die hl met recht sculdich is af te doen, als vonnisse
der heemrader voerscr. wijsde ende recht is. In kennessen der waerheyt so hebbe ic, Heinric, richter voernoemt,
dezen brief open bezeghelt met minen zeghele. Ghegheven int jaer ons Heren
veertienhondert ende acht, op den dertienden dach in November. Zegel verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 106. Litt.: Inleiding, blz.
87. 238. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, VERNIEUWT DE
HANDVESTEN DER STAD WOUDRICHEM, DIE DOOR, BRAND VERLOREN ZIJN GEGAAN 1) 1410 Januari 31. Willem etc. doen cond allen luden: want onse getruwe stede
ende poirteren van Woudrichem bij ongeval van brande verloeren hebben ende
tenyete geworden sijn alle alsulke hantvesten ende previlegien, als si van ons
ende van onsen voirvaders, graven te Hollant, ende van den heren van Hoern,
heeren wileneer tslans van Althena, vercregen mochten hebben, soe hebben wij om
gunsten ende om oetmoedichs vervolchs willen ende om menigen truwen dienst
wille, die sij ons ende onsen voirvaderen voirscr., zeliger gedachten, tot veel
stonden gedaen hebben ende ons ende onsen nacomelingen - oft God wille - noch
doen sullen, ende om groot verlies, scade ende afterwesen, die sij om onsen
wille in onsen oirloge tegens den Erkelschen geleden hebben, derselver onser
getruwer stede voirscr. ende hoeren poirteren weder vernuwet ende gegeven,
vernuwen ende geven dieselve hantvesten ende previlegien, eweliken duerende, in
allen manyeren, als wij die copien dairof bi onsen clercken in onsen
registerboeken clairliken bescreven gevonden hebben, inhoudende van punte te
pvnte vervolgende, als hierna gescreven stait: 1-8: de artt. 1-3 en 5-9 van de handvest van 1373 (nr. 145). 9: art. 1 van de handvest van 1399 (nr. 225). 10: art. 11 van de handvest van 1388 (nr. 178). 11-13: de artt. 2-4 van de handvest van 1399 (nr. 225). 14. Item wairt sake dat enigen dijck, wateringen,
sluysen, zijlen, werven, miteren, straten of zegedam in enigen scouwen aen ons
quamen, so wes een dijcgrave ofte onse scout van Woudrichem voirn. oft anders
enige van onsen scouten in onsen lande van Altltena voirscr. dairof mit recht
uutleyde, dat sullen sij weder inbueren an twiscatte gelde of an vierscatte
pande van desgenen reetsten goede, dair dese onralt op geheert sal worden. Ende
waert sake dat desgenen, die dus in desen onralt verviele, sijn reet goet niet
also goet en waere, als die onralt belopen mochte, so sal ment vcirt nemen van
sulken erve, als dair dese onralt up geheert wort, alsa verre alst goet genoech
is. Ende en wair dat erve voirss. niet goet genoech voir den onralt voirn., so
sal die onralt voirt gaen upten bozem, dair dat erve uutcomen is, dair dese
voirn. onralt up gelieert is. 15-23: de artt. 45-51 en 53-54 van de handvest van 1356 (nr.
109.). 24. Item dat onse rechter van Woudrichem voirscr. den groten
vliet, gelegen in den gerechte van der Wercken, scouwen sal mogen mit zeven
hyemraders, dats te weten: twee van Woudrichem, twee van Sleewijc ende twee
hiemraders van der Werken ende een van Mitylkerc, in allen manyeren alst tot
haertoe gewoenlic geweest is. 25. Item wairt zake dat onse getruwe stede ende
poirteren voirnt. dese tgegenwoirdige hantvesten aft enige andere hantvesten,
die zij van ons vercregen mogen hebben, mit ongeval van brande of van oirloge
verbrant worden of te nyete quamen, verouden, of dat die zegelen braken of
anders bi ongevalle, in wat manyeren c‘attet wair, dairof vervreemd worden, so
geloven wij voir ons ende voir onse oacomelingen onsen getruwen poirteren
voirscr. of l:ceren nacomelinQen sulke hantvesten weder te geven ende te doen
geven scnder hoeren cost na inhout van onsen registerboeken of copien,
wittachtiglijc dairof mit segelen van attentycke besegelt, die si ons of onsen
nacamelingen dair thonen sullen mogen 2). 26-38: de artt. 3, 2, 4-10 en 12-15 van de handvest van 1388
(nr. 178). 39- Item alle hofsteden, die men besit in lijftochten, dair
die huyse of verbrant sijn of namaels verbernen mogen, - dat God verhueden moet
-, die mach elc man of wijf, die bezitter is dier lijftochten voirscr. weder
betymmeren of hl wille, in sulker manyeren, dat die verbeyder der tochten
voirn. dairof niet meer hebben en sal of aenbesterven en mach, dan die wairde
van half den erve bij goetduncken ende prijse ons gerechts, die in der tijt
aldair wesen sullen. Ende of die bezitter der lijftochten dat erve niet
betymmeren en conde oft en woude, so mach een gerecht erfnacm bij consente ende
wille dez besitters der lijftochten dat erve betymmeren ende bliven in den
rechte als die bezitter der lijftochten wesen sonde gelijc of hijt selver
betymmert hadde. Ende desc manyeren sullen wesen onder broeders ende susteren,
broederkynder ende susterkinder, mar dair die lijftochte voirscr. in vreemder
hant erven soude, dair sal verbeyder der tochten die wairde van den gehelen erve
hebben bij goetduncken ende prijse van onsen gerechte voirscr. Ende dit
voirscr. gelt van den voirss. erve sal men betalen dergenen, die dair
verbeyders of sijn en enen vierendeel jairs nadat bezitter des erfs aflivich
geworden is 3). 40. Item alle brieve, die in den brande voirscr. verbrant
ende verloeren sijn of van den Arkelschen genomen ende elwairt gevoert mogen
sijn, hetsi van erve, van thijnze, van sculde of hoedanich si sijn, updat
diegene, die hoir brieve dus verloeren hebben, onsen bailju, scout ende
gerechte van Woudrichem voirscr. dat so besceidelic aenbrengen, dat mens
geloven mach, die geloven wij hem weder van nuwes te geven ende te doen geven
in allen manyeren als si te voeren hadden, of als men naist geraken kan, so wat
tijden si des begcrende wesen sullen. 41-44: de artt. 55-58 van de handvest van 1356 (nr. 109). 45. Voirt geven wij onser getruwer stede van Woudrichern
ende onsen poirteren voirscr., dat si hebben ende behouden sullen alle alsulke
exchijnze van wijn, van bier, van mede en van allen anderen drancke om hoeren
onrait mede te gelden ende onse stede voirscr. mede te vesten, te beteren ende
in hoeren wesen te houden, gelikerwijs ende in allen manyeren als si die
vairscr. exchijnze tot haertoe gehadt ende gebruyct hebben 4). 46-87: de artt. 2-44 van de handvest van 1356, behalve
artikel 7 (nr. 109). Ende want wij onser getruwer stede van Woudrichem ende allen
onsen poirteren voirn., die nu sijn of namaels wesen sullen, alle dese voirscr.
punten ende elken bisonder houden ende gehouden willen hebben voir ons ende
voir onse nacomelingen tot ewigen dagen, vaste ende gestade, onverbroken, so
hebben wij in getugenisse der wairheit mit onser rechter wetentheyt onsen segel
aen desen brieve doen hangen. Gegeven in den Hage, opten lesten dach in
Januario int jair ons Heren duysent vierhondert ende negen, na den loip van
onsen hove. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 55, fol.. 87 verso - 92 verso. De artikelen 10-45 vindt men ook in
afschrift in: Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten,
no. 141, fol. 77-81 verso. Litt.: Inleiding, blz.
38 vlgg. 1) Deze handvest bestaat eigenlijk uit drie brieven
van denzelfden datum, die alle drie met dezelfde inleiding beginnen en met
dezelfde slotformule eindigen. De reden voor die verdeeling in drieλn kan dan
ook geen andere zijn, dan dat alle artikelen niet op een stuk perkament
geschreven konden worden; het scheen mij daarom het beste van deze handvesten
een geheel te maken en alle artikelen door te nummeren. 2) Dit artikel is het laatste van den eersten brief. 3) Vergelijk het tweede artikel van de keur van 7 Mei
1391. 4) Dit artikel is het laatste van den tweeden brief. 239. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BEVEELT ZIJN DROSSAARD VAN HET
LAND VAN ALTENA, HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT HET RUSTIG GEBRUIK TE
LATEN VAN DE TIENDEN VAN DE UITERWAARD TE GIESSEN. 1410 April 11. Willem, bi der genaden Goids palensgrave upten Rijn, hertoge
in Beyeren, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zelant ende heere van
Vrieslant, ombieden u ende bevelen onsen drossate ons lands van Althenae ende
anders allen onsen dieneren ende goeden luden aldair mit ernste, dat -hl den
eerberen capittel van Oudemunster tUtrecht rustelic ende vredelic laet
gebruken den tyenden van den uuterweert tot Ghiessen, of denghenen, dien si
dien verpacht mogen hebben, geliker anderen hoeren tyenden off goeden aldair
ommetrint gelegen, sonder hem enygerleye moeynesse of hynder dair in te bewizen
toter tijt toe, dat wij u anders dairaff weten sullen laten. In oirconde desen
brieve ende onse signet hier up gedruct. Gegeven in den Hage, upten elfsten
dach in Aprille int jair ons Heren MCCCC ende tyen. Met opgedrukt zegel in
roode was. Oorspr. - Papier;
Rijksarchief te Utrecht; Oudmunster, ze afd., no. 517. 240. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND VERGEEFT DEN HEEMRADEN VAN DE
GROOTE WAARD EN DIEN VAN ALTENA ALLE ZAKEN VAN DIJKRECHT WAAROM ZIJ DOOR DEN
DROSSAARD VAN HEUSDEN GEVANGEN GENOMEN WAREN. 1410 Mei 1. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 141; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 356, blz. 426. 241. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND REGELT DE GESCHILLEN, WELKE
BESTONDEN TUSSCHEN DE STEDEN DORDRECHT EN GEERTRUIDENBERG, HET LAND VAN ALTENA
EN DE GROOTE WAARD EENERZIJDS, EN STAD EN LAND VAN HEUSDEN ANDERZIJDS, MET
BETREKKING TOT DE GROOTTE DER BOETEN, WELKE BIJ HET SCHOUWEN VAN DE DIJKEN IN
HET LAND VAN HEUSDEN VERBEURD ZOUDEN WORDEN. 1410 Juni 3. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 144; J, van Oudenhoven,
Geschiedenis en beschrijving der stad Heusden, blz. 246; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 357, blz. 426-427 242. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT EEN HANDVEST AAN DE
STEDEN DORDRECHT EN GEERTRUIDENBERG, DE GROOTE WAARD EN HET LAND VAN ALTENA. DE
DIJKGRAAF VAN ZUID-HOLLAND, ZES HEEMRADEN UIT DE GROOTE WAARD EN TWEE HEEMRADEN
UIT HET LAND VAN ALTENA, ZULLEN, TEZAMEN MET DEN DROSSAARD EN VIER HEEMRADEN
VAN HEUSDEN, IN HET LAND VAN HEUSDEN DEN DIJK SCHOUWEN. ZIJ ZULLEN IN DIJKZAKEN
KEUREN MOGEN MAKEN EN VONNISSEN WIJZEN. KUNNEN DE HEEMRADEN NIET TOT EEN
BESLISSING KOMEN TEN AANZIEN VAN DE LENGTE, BREEDTE OF HOOGTE VAN DEN DIJK, DAN
ZULLEN DIE VAN DE GROOTE WAARD BESLISSEN. z.j.e.d. (concept) Gedrukt: Van Mieris, IV,
blz. 145-146; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, nos. 360 en 359, blz. 431 en 429-431. 243. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BELAST HEER PHILIPS VAN DORP,
TER GELEGENHEID VAN DIENS HUWELIJK MET 'S GRAVEN BASTAARDDOCHTER, MET HET
DROSSAARD-, RENTMEESTER- EN DIJKGRAAFSCHAP VAN HET LAND VAN ALTENA. EN MET DE
KLEINE TOLLEN. ZIJN ERFGENAMEN ZULLEN MET DEZE AMBTEN BEKLEED BLIJVEN, ZOOLANG
DE GRAAF HUN NIET BETAALD HEEFT HETGEEN HIJ ZAL BLIJKEN AAN HEER PHILIPS
SCHULDIG GEBLEVEN TE ZIJN. 1410 Juni 18. Willem etc. doen conu allen hielen, want onse getruwe
tresorier, here Filps van den Dorp, bi onsen wille ende goetdunken vergadert is
in wittachtige hilike mit vrouwen Beatrix, onse bastertdochter, so hebben wij,
om sonderlinge liefden ende gonsten, die wij tot him beiden dragen, ende in
rechter medegaven ende hilicschen vorwerden, onsen getruwen heren Philps
voirnoemt gegeven ende bevolen, geven ende bevelen mit desen brieve, onse
drossaitsc:p> rentemeisterscip ende dijcgraefscip van onsen lande van
Althenae mit onse cleynre tollen, die men noemt sheren tallen van Hitern, ende
mit anders alle des dairtoe behoirt binnen onser stede van Woudrichem ende
lande voirss., geliken onse getruwe Foyken, heere tot Waelwijck, ende andere
drossaten aldair, die voir dese tijt van ons in bevelinge gehadt hebben, te
bedriven ende te bewaeren of te doen bewaeren tot onser ende ons lands eren
ende oirbair, geliken dairtoe behoirt ende een drossait ende een goet amptman
sculdich is te doen, duerende ons getruwen heren Philps voirscr. leven lang,
behaudelic dat hl ons hierof goede rekeninge ende bewisinge doen sal, so
wanneer hl des van ons off van onsenwegen mit onsen brieven vrmaent sal
worden. Ende hierof sal hl hebben sulke nntscippen; wedden, vervallen ende
profite, als dairtoe staen ende andere drossatcn ende amptluden vcir dese tijt
dairof gehadt hebben. Ende ombieden ende bevelen allen onsen goeden luden ende
ondersaten, binnen onser drossaitscip ende ampte voirss. geseten binnen onser
stede ende lande voirn., dat si) onsen drossait voirn. of sinen stedehoudc:r,
die hl enige der diensten voirgenoemt voirt bevelen sal, gehulpich, vorderlic
ende bistandich sijn in allen onsen saken, die si van onsenwegen te doen sullen
mogen hebben tot alre tijt, als si des van him of van hoire enich wesen
vermaent sullen worden. Ende wair yemant, die dair overhorich in worde, dat
wouden wij an dien houden ende verhalen als an dengenen, die ons van onser
heerlicheden verminderen woude, sonder verdrach. Ende geloven voir ons ende voir onsen nacomelingen, dat wij
heren Philps voirscr. erfnamen na sijnre doot in onsen diensten voirscr. laten
sullen, die te bedriven ende te bewaeren in der maten voirgenoemt, ende dair
niet uutsetten en sullen, noch laten setten voir die tijt, dat si) vol ende al
betailt sullen wesen van des si ons mit onsen brieven of mit besceidenre
rekeninge bewisen suilen, dat wij heren Philps voirss. upten diensten veirnoemt
sculdich gebleven sullen sijn, den lesten penning mitten eersten. In oirconde desen brief besegelt mit onsen segel. Gegeven in
den Hage, upten XVIIIsten dach in Junio anno MCCCC ende tien. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 324b, fol. 18 verso. Litt.: Inleiding, blz.
77. 244. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT AERNT VAN LEYENBERCH
ZESTIEN BERGSCHE SCHILDEN 'S JAARS IN ERFLEEN, TE ONTVANGEN UIT DEN TOL TE
WOUDRICHEM. 1410 November 25. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 159. 245. AANTEEKENING, DAT DE GRAAF VAN HOLLAND FLORIS VAN KIJFHOEK
AANSTELDE ALS BALJUW, RENTMEESTER EN DIJKGRAAF VAN HET LAND VAN ALTENA MET DE
KLEINE TOLLEN TE WOUDRICHEM. 1411 April 6. Item upten VIsten dach in Aprille anno ut supra beval mijn
heere mit sine brieve Florys van Kijfhoeck die baljuscap, rentemisterscap ende
dijcgraefscip van den lande van Althena mitten cleynre tollen tot Woudrichem
ende mit anders allen hoeren toebehoren, duerende tot mijns heren of tot Jans
van Langeraeck wederseggen. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 324b, fol. 21 verso. Litt.: Inleiding, blz.
77. 246. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN DE WERKEN
DRAAGT HUGO VAN WIELESTEN AAN DEN PRIESTER JACOB BOEY TIEN MORGEN EN EEN HONT
LAND IN EIGENDOM OVER. CLAES VAN RODE IS ALS NAASTINGSGERECHTIGDE OPGEKOMEN,
DOCH HEEFT ZIJN RECHT OP DEN NAKOOP AAN JACOB BOEY OVERGEDRAGEN. MET HUGO VAN
WIELESTEYN BELOVEN DIRK VAN DE WERKEN, CLAES VAN RODE EN ROBBRECHT SCRIEC JACOB
BOEY GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. TERWIJL HUGO BELOOFT DE DRIE ANDEREN
SCHADELOOS TE HOUDEN. 1411 juni 16. Ic Dirc van den Zande, richter in den ghericht van der
Werken, doe cont ende kenlijc allen luden, dat ic daer over was als een richter
ende met mi Willem van Zeelant, Daniel Bac, Jan Heynensoen ende Hughe
Goeswijnssoen als heemraders, dat voer ons quam Hughe van Wielesteyn ende gaf
over een vri ghift heren Jacob Boey, priester, van tien merghen lants ende een
hont, gheleghen in den ghericht van der Werken in Lyonis hoeve met allen sinen
toebehoren, also groot ende also cleyn als si daer gheleghen sijn, daer naest
gheleghen is aen die een side oestwert Gherit Aertssoens kinder ende Brien
Willemssoens erfghenamen ende aen die ander side westwert Hughe van Wielesteyn
voersc., streckende van der Werken dese Lyonishoeve te gader totter Grave toe.
Ende Hughe voersc. verteech ende verhalmde op dit voersc. erve tot heren Jacobs
Boey, priester voersc., behoef, als vonnis der heemraders wijsde ende recht is.
Voert so is ghecomen Claes van Rode ende heeft gheboden de los ende den nacoep
van desen voersc. erve met goude ende met silver met sinen blikende penninc als
recht is. Voert so is ghecemen Claes voersc. ende heeft weder overghegheven
desen los van desen erve voersc. heren Jacob Boey voersc., als vonnis der heemraders
wijsde ende recht is. Voert sc is ghecomen Hughe voersc. ende met hem Dirc van
der Werken, Claes van Rode ende Robbe Scriec ende hebben gheloeft heren Jacob
Boey voersc. dit voersc. erve te waren jaer ende dach als men een vri eyghen
erve sculdich, is te waren, alle voercommer ende voerplicht af te doen die men
van rechts weghen sculdich is af te doen. Ende Hughe voersc. gheloefde Dirc,
Claes ende Robbe voersz. scadeloes te houden. Ende want ic Dirc, richter voersc., op dese tijt ghenen
seghel bi mi en heb, so heb ic ghebeden Gherit den Hoghe, dat hi desen brief op
mi beseghelen wil. Ende ic, Gherit den Hoghe voersc., om beden wil Dircs,
richter voersc., so heb ic desen brief open beseghelt met minen seghel.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert ende elf, opten sestienden dach
in Wedemaent. Met uithangend zegel
van Gerrit de Hoghe in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλncroon te Heusden, no. 39. In dorso staat:
Werken. Buyten dijcks. Met aangehechte
brieven d.d. 1416 Augustus 10, 1416 Augustus 10 en 1425 Augustus 29. Litt.: Inleiding, blz.
87, 89. 247. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN DE
STAD WOUDRICHEM EEN HANDVEST. 1411 Juli 13 Willem etc. doen cond allen luden, dat wij om goede gunste,
die wij hebben ende dragen tot anser getruwer stede van Woudrichem ende cm
menigen trouwen dienst wille, die si ons tot veel stonden gedaen hebben ende -
oft God wil - noch doen sullen, derselver onser stede ende hoeren poirteren
gegeven hebben ende geven mit desen brieve sulke hantvesten van vrijheden ende
privylegien, als hierna gescreven staen. 1. Dats te weten, dat men genen poirter
van Woudrichem nergent te ghisel en sal mogen leggen, noch gebieden van
onsenwegen, mar enen yegeliken poirter voirscr. recht ende vonnisse doen na
inhout cnser stede voirscr. hantvesten, rechten ende haercomen, van wat
tichten, dat men hem van onsenwegen aenleggende sal mogen wesen. 2. Item wairt sake dat yemandt quame
mit volcomen rechte in des anderen goede mit scepenenbrieven, die hl dairof
hebben muchte, die en sal niet meer wynnen mogen up die voirscr. goede, dan die
helfte meer, alse die scepenenbrieve voirscr. inhouden, mitten onrade, die dair
mit rechte up gegaen wair 1). 3. Item wairt sake dat yemandt mit
volcomende rechte quame in des anderen goede sonder scepenenbrieve mar mit
wittachtigen kennissen of mit claichliken woirden, die en sal oick niet meer
wynnen mogen uptie goede voirn., dan die helfte meer, dair hi om in die
voirscr. goede mit rechte gecomen is, mitten onrade, die dair mit rechte up
gegaen wair 2).. 4. Item soe wye mit scepenenbrieven
ende mit volcomenen rechte in des anderen goeden gecomen is, die sal dieselve
scepenenbrieven brengen ende candigen onse gerechte scoute ende scepenen aldair
up enen Manendach, alst dingdach is, bynnen jairs na datum desselven briefs, of
die scepenbrieve voirscr. en sullen daerentenden van gheenre wairde wesen 3).. 5. Item so en sullen geen van onsen
poirteren voirscr. jegens ons meer verboeren mogen aen diegene, die van
onsenwegen geleyde hebben, dan of sij gheen geleyde en hadden, tenwair dat dat
geleyde openbairlic gecondiget wair in onsen parochikercken van Woudrichem
voirscr. 6. Item so en sal geen dijcgrave, die
nu is of namaels wesen sal in onsen lande van Althena van onsenwegen, up genen
dijck vragen mogen, hl en sal yerst up dien dijck wesen, dair hl mit recht up
vragen wil, 7. Item wair yemant die dijck borgede
of naem te maken, dat sal hl mogen doen sander enige brueken tjegens ons dairom
te verbueren mit wantalen. 8. Item wair yemandt eerde ofgesteken
tot des dijcxs behoef, die sal se eyschen bynnen jairs, off onse dijcgrave
voirscr. en sal hem daerente.-Iden -heen recht dairof doen magen, ende die
misdadige sal dairmede quyt wesen. 9. Item wair yemandt die eerde stake
bynnen koers tjegens eens anders dijck, die sal diegene, dien den dijck
toebehoert, mit sinen eede mogen houden, dat hl se niet en heeft gesteken, noch
doen steken; ende dair sal hi mede quyt wesen. 10. Item alle diegene, die comen sullen in enige heringe
upten Hogendijck, als van dijck, van kerdammen of van eerden, die en ,sullen
onder hem allen niet meer betalen, dan dat dordendeel van des dijcgraven ende
hielnraders cost, die bynnen die scouwen valt. 11. Item so en sal men genen van onsen poirters voirscr.
in enigen dootslage mogen leggen, tensij dat die vier claghers van der doder
handt mit hoeren eede houden, dat hi 4).des dootslages voirscr.
sculdich is van hoeren doden maech. 12. Item so en sal geen bailju, scouten of dienre, die
onder hem dienen sullen, die nu sijn of namaels wesen sullen van onsen wegen,
enich recht aenvaerden oft voeren mogen binnen onser stede vriheit voirscr., si
en sullen eerst derselver onser getritwer stede ende hoeren poirteren ten
heiligen gezwoeren hebben rechte ende vonnisse te doen na onser stede recht,
hantvesten ende haircomen. Ende want wij voir ons ende voir onse nacomelingen onser
getruwer stede ende hoeren poirteren voirscr. dese vairss. punten van vriheden
gehouden willen hebben onverbroken tot ewigen dagen, so hebben wij onsen zegel
aen desen brief doen hangen. Gegeven in den Hage, up sunte Margrietendach anno
MCCCC ende elve. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 55, fol.- 87. Ander afschrift:
Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten, no. 141, fol. 81
verso, 85-86. Litt.: Inleiding, blz.
38 vlgg. 1)
Litt.: Inleiding, blz. 99-100, 102-103. 2).Litt.:
Inleiding, blz. 99-100, 102-103. 3) Litt.: Inleiding, blz. 98 vlgg. 4) Het handschrift heeft abusievelijk: si i.p.v. hi. 248. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN HET
LAND VAN ALTENA EEN HANDVEST. 1411 Augustus 27. Willem etc. doen cond allen luden, dat wij om menigen
trouwen diensts wille, die ons onse gemeene goede lude ende ondersaten ons
lands van Althena tot veel tijden gedaen hebben, ende off God wil noch doen sullen,
denselven onsen goeden luden ende ondersaten gegeven hebben ende geven mit
desen brieve sulke punten van hantvesten ende vrijheden, als hierna gescreven
staen. 1. In den eersten, so en sal geen
dijcgrave, die nu is of namaels wesen sal van onsenwegen, up genen dijck vragen
mogen, hi en sal yerst up dien dijck wesen, dair hi up vragen wille mit recht. 2. Item wair yemand die dijck borgede
off name te maken, dat sal hi mogen doen sonder enige brueken tegens ons dairom
te brueken mit wantalen. 3. Item wair yemande aerde ofgesteken
tot des dijcx behoeff, die sal se eyschen bynnens jairs of onse dijcgrave en
sal hem daerentenden gheen recht dairof doen mogen, ende die britekinge sal
dairof quyt wesen. 4. Item wair yemandt die aerde stake
bynnen koers tegens eens anders dijck, die sal diegene, die den dijck
toebehoert, mit sijnen ede mogen houden, dat hl se niet en heeft gesteken, noch
doen steken. Ende dair sal hl mede quyt wesen. 5. Item alle diegene, die comen sullen
in enige heringe upten Hagendijck, als van dijckaedsen, van kardammen of van
aerden, die en sullen onder hem allen niet meer betalen, dan dat derdendeel.van
dez dijcgraven ende hiemraden cost, die binnen derselver scouwen valt. 6. Item so en sal men nyemandt van
onsen goeden luden ende ondersaten voirscr, in enigen dootslage mogen leggen,
tensi dat die vier clagers van der doder hant mit hoeren ede houden, dat hl des
doitslages sculdich is van hoeren doden maech. 7. Item worde yement van onsen
ondersaten voirscr. aengetast van onsenwegen, omdat hl sijn lijff of sijn gaet
tegens ons verbuert soudc hebben, ende hi borge te zetten hadde bynnen onsen
lande voirscr., alzo goet als sijn lijff off goet wair, die sal hem magen
verborgen na den recht ons lands van Althena voirss. 8. Item so en sal nyement van onsen
ondersaten vairscr, tegens ons meer verboeren mogen aen dengenen, die van
onsenwegen gelcyde hebben, dan of si geen geleyde en hadden, tenwair dat dat
voirss, geleyde gecondicht ware in een van den parochiekercken ons lants van
Althena voirscr. of dat hi onse brieve van geleide hadde. 9. Item dat men genen van onsen
ondersaten voirscr. nergent te ghisel en sal mogen leggen, noch gebieden van
onsenwegen, mar enen yegeliken van onsen ondersaten voirn. recht ende vonnisse
doen na inhout hoirre hantvesten, rechte ende haircomen, van wat rechten dat
men hem van onsenwegen dat aenleggende sal mogen wesen. 10. Item soe en sal geen bailju, scoute of dienre, die
onder hem dienen sullen ende nu sijn of namaels wesen sullen van onsenwegen,
cnich recht aenvaerden of voeren binnen onsen lande voirscr., si en sullen
eerst denselven onsen goeden luden ende ondersaten voirn. ten heiligen
gezwoeren hebben recht ende vonnisse te doen na ons voirscr. lands rechten ende
haircomen. 11. Item so sullen onse ondersaten van onsen lande van
Althena voirscr. tollevrij vaeren ende keeren mit hoeren goeden voirbij onse tollen
overal in den onsen, te water ende te lande, geliken anderen onse goeden steden
van Hollant. 12. Item wairt sake dat pement van onsen ondersaten
voirscr. om twist af gescils wille malc mit anderen in vreden quamen, so en sal
die vrede dairof niet langer staende bliven noch gediteren, dan ter tijt toe,
dat sij van den voirss. gescille ende twiste onderling verzoent ende vorenicht
sijn. Ende omdat wij willen, dat onsen goeden luden ende
ondersaten vcirscr, alle dese voirscr. punten vaste ende gestade gehouden
willen hebben van ons ende van onsen nacomelingen, so hebben wij in getugenisse
hieroff onse segel aen desen brieff doen hangen. Gegeven tot Scoenhoven, upten
XXVIIsten dach in Augusto, anno MCCCC ende XI. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 55, fol. 86 verso. Litt.: Inleiding, blz.
38. 249. NAMENS GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, WORDT
EEN BODE GEZONDEN NAAR JAN VAN LANGERAK, DROSSAARD VAN HET LAND VAN ALTENA, MET
EEN BRIEF, INHOUDENDE, DAT DE DROSSAARD AL DIEGENEN MOET ARRESTEEREN, DIE OP
DEN VOORGAANDEN VRIJDAG TE WOUDRICHEM GEVOCHTEN HEBBEN, BIJ WELK GEVECHT DE
KNECHT VAN DEN BALJUW DOODELIJK WERD GEWOND. 1411 October 12. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Mont ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, deel II, blz. 52. 250. HENDRIK STAGGE BETAALT EEN BOETE, DOOR HEM VERBEURD WEGENS
HET DOODELIJK KWETSEN VAN EEN DIENAAR VAN DEN BALJUW VAN HET LAND VAN ALTENA. z. j. e. d. Gedrukt: Als boven. 251. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT AAN AREND VAN GENT COMMISSIE
ALS PACHTER VAN DE TOLLEN TE WOUDRICHEM EN SCHOONHOVEN. 1411 December 13. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 193. 252. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND SCHENKT DIRK VAN DE WERKEN DEN
VOLLEN EIGENDOM VAN VIJF EN TWINTIG MORGEN LAND, TER KEUZE VAN DEN BEGIFTIGDE,
UIT DE GOEDEREN WELKE HIJ VAN DEN GRAAF TE LEEN HOUDT. 1412 Juli 15. Geοnsereerd in de
oorkonde d.d. 1416 Augustus 10. 253. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND SCHELDT HUGE VAN WIELESTEIN
FOYICINSZ. ALLE BREUKEN EN MISDADEN KWIJT WAAROM HIJ BALLING 'S LANDS GELEGD
WAS EN VOORTS ALLE BREUKEN EN MISDADEN DIE HIJ BINNEN WOUDRICHEM EN IN HET LAND
VAN ALTENA OF ELDERS TEGEN DEN GRAAF MOCHT HEBBEN GEPLEEGD, EN GEEFT HEM ZIJN
GOEDEREN TERUG. 1412 Juli 15. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Motι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, II, blz.129. 254. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, VERGUNT AAN
FLORIS VAN KIJFHOEK EEN NIEUWEN MOLEN TE ZETTEN TE GIESSEN IN HET LAND VAN
ALTENA EN VERLEENT HEM HET RECHT DIEN TE GEBRUIKEN MET HET GEMAAL, DAT VANOUDS
TOT DEN OUDEN MOLEN BEHOORDE. DE GRAAF BEHOUDT ZICH HET RECHT VOOR DEN MOLEN
TEGEN BETALING VAN 120 ENGELSCHE NOBELEN TERUG TE KOOPEN. 1412 Augustus 17. Willem, bi der genaden Goids palensgrave upten Rijn, hertoge
in Beyeren, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zelant ende heere van
Vrieslant, doen cond allen luden, dat wij gegonnet ende geconsenteert hebben,
gonnen ende consenteren mit desen brieve Florys van Kijfhoeck een molen te
setten in onsen lande van Althena tot Ghiessen, tot sulker stede als dair die
oude molen tevoren stont, die hl hebben ende gebruken sal mitten gemale, alst
vanouds dairtoe behoirt heeft, ende mit sulken nittscippen ende profijt als
dairtoe staen, totertijt toe dat wij Florys voirss. betailt ende voldaen sullen
hebben honderttwintich engelsche noblen, die him die voirscr. molen gecost
heeft ende noch costen sal, also dat wij dairmede die molen voirscr. aen ons
lossenen mogen up sinte Mairtijnsdach in den winter, so wanneer ons dat
genitegen sal, behoudelic dat Florys voirss. dan upbueren ende hebben saI sulc
profende nutscip als tot dien daghen toe dairof verschenen sal wesen. In
oirconde desen brieve besegelt mit onsen zegele. Gegeven in den Haghe, upten
XVIIsten dach in Augusto int jair ons Heren MCCCC ende twaleve. Met uithangend zegel
van graaf Willem VI en contra-zegel van Helmich van Dornic in roode was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 81. Met transfix, d.d.
1485 April 12. Litt,: Inleiding, blz.
91-92. 255. AANTEEKENING, DAT DE GRAAF VAN HOLLAND JAN VAN LANGERAK
AANSTELDE ALS DROSSAARD, BALJUW EN RENTMEESTER VAN HET LAND VAN ALTENA EN ALS
KASTELEIN VAN HET SLOT LOEVESTEIN 1). 1413 Mei I3. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 232. Litt.: Inleiding, blz.
77. 1). Een geheel soortgelijke, doch iets korter
geredigeerde, aanteekening van een bevelingsbrief voor Jan van Langerak, d.d. 9
Maart 1411, vindt men in Leenkamer Holland, no. 324b, fol. 20 verso. 256. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND VERKOOPT AAN DE ERFGENAMEN VAN
FOYKEN FOYKENSZ. ALLE ONROERENDE GOEDEREN IN HET LAND VAN ALTENA DIE DOOR DEZEN
NAGELATEN EN DOOR DEN GRAAF IN BESLAG GENOMEN WAREN. 1413 Juni 17. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Mont ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, II, blz. 130. 257. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BEVESTIGT DE SCHENKING VAN DE
OPBRENGST OVER EEN JAAR VAN DE VISCH-, WIJN- EN BIERACCIJNZEN, DOOR DE STAD
WOUDRICHEM AAN TIELMAN UTEN CAMP GEDAAN, IN VERBAND MET HET FEIT DAT DEZE LOSGELD
MOEST BETALEN, NADAT HIJ GEVANGEN HAD GEZETEN. 1413 Juli 27. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 309, fol. 108. 258. AANTEEKENING, DAT DE GRAAF VAN HOLLAND JAN VAN LANGERAK,
DROSSAARD VAN HET LAND VAN ALTENA, AANSTELDE TOT KASTELEIN VAN HET NIEUWE HUIS
EN SLOT BINNEN WOUDRICHEM. 1415 Februari 12. Item lipten XIIsten dach in Febritario anno XIIIIe ende
vierthien, na den lope tshoefs, beval mijn lieve heere mit sinen brieven
plackaerd Jan van Langeraeck, sinen drussaert slans van Althena, dat nye huys
ende slot bynnen der stede van Woudrichem, dat Bruenijs die Witte tot hertoe
van mijns heeren.wegen bewaert heeft, te bedriven ende te bewaeren tot mijns
heeren eer ende arbair, als een goet man ende casteleyn sculdich is te doen.
Ende omboet Bruenijs voirn., dat hij tvoirss. huys ruymen ende Jan voirn.
overleveren soude, behoudelic dat hij Bruenijs voirss. eerst uutreyken ende
betalen saude alsulke jaerlixe renten, als hem tot deser tijt toe dairaf
verschenen sijn etc., duerende tot mijns heeren wederseggen. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 324b, fol. 52. Litt.: Inleiding, blz.
61. 259. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT AAN AREND VAN GENT EN
FLORIS VAN KIJFHOEK COMMISSIE ALS PACHTERS VAN DE TOLLEN TE WOUDRICHEM EN
SCHOONHOVEN. 1415 October 18. Willem etc. doen' cont allen luden, dat wij bevolen ende
verpacht hebben, bevelen ende verpachten mit desen brieve Aernt van Ghent ende
Florys van Kijfhoeck onse tollen tot Woudrinchem ende tot Scoenhoven mit allen
haren wachten ende toebehoren, te bedriven ende te bewaren tot onser eren ende
orbair ofte doen bewaren ende dairaf op te bueren ende tontfaen alsulc profijt
ende nutscip als recht ende costumelic is, behoudelic enen ygeliken sulker
vrijhede, als hl van onsen voirvaderen ende van ons heeft. Bez so en sullen onse tolners voirgenoemt -henen tolle nemen
van eniger provyancie, toebehoerende onsen lieven brueder van Gelre of enigen
anderen vorsten of heren, die wij kennen dat tot hairtoe vrij gevaren hebben. Item so sullen onse tolners alle verbuernisse, die vair onse
tollen geschien, ons ende onsen rade aenbrengen; ende wes wij dan mit onsen
rade ondervynden, dat dairaf verbuert sij, dair sullen wij af hebben die een
helft ende onse tolners die ander helft. Mar wairt dat die tolners dairaff
heymelic verdinc maecten buten ons, dat men in der wairheit vonde, so souden
sij ons also vele dairvoir wedergheven, alze dat verbuerde goet waerdich waer,
sonder den tolners dair yet af te hebben. Wairt aic dat vement claechde, dat
hem meer afgenomen wair dan recht is, so souden die tolners voir ons ter
antwoerde dairaf staen. Ende vynt ment in der wairheit dat so is, so sullen die
tolners dairvcir gheven vierwerven also veel gelts, als sij den anderen
afgenomen sullen hebben dair wij af hebben sullen die een helft ende die clager
dander helft. Mede sijnt vorwairde: wairt dat binnen den tijt van desen
pacht enige oirloge opresen, anders dan nu s' n, of dat yement vrijhede
vercrege, die nu geen en heeft van tollenrecht, sodat die tolners henlic scade
dairbi leden, so sullen wij hem verset dairvoir doen, als sijs vermanen, bi
tween van onsen rade ende bi tween goiden mannen, die die tolners dairtoe nemen
sullen. Ende hiervoir sullen ons die tolners voirgenoemt jairlicx uutreyken
ende betalen die somme van vijve ende dertich hondert gouden Vranxe cronen of
payment hore waerde, te betalen tot tween termijnen van den jare, alze die een
helft tot sinte Jansmisse te midzomer ende die ander helft opten heiligen
Korssdach of binnen acht dagen dairna, ombegrepen, van welken pacht ende somme
voirscreven onse tolnairs uutreyken ende betalen sullen jairlix alsulke renten
ende manleen, als wij mit onsen brieven dairop bewijst hebben. Oic so sullen
dieghene, die aldair gebrieven sijn, horen cost hebben na inhout hoir brieve. Voirt wairt dat onse tolners vairnoernt den voirscreven
pacht niet en betailden tot sulken termijnen ende manieren als voirscreven is,
so sullen sij dairna elcx sdages verbueren tegens ons tyen der cronen
voirscreven ter tijt toe, dat sij dat hoiftgelt datter aen gebreken sal, mitten
scaden vol ende al betailt sullen hebben. Ende so wez sij in onser tresorie tot
onser behoiff - of denghenen, die dair renten of manleen op hebben als
voirscreven is - uutreyken sullen, dair sullen sij quitancie of nemen, dair wij
hem mede quiten sullen in here rekeninge, die sij ons doen sullen van den pacht
voirscreven. Ende onse talnairs voirgenoemt sullen onse tollenhuyze,
dammen ende hoifden houden in golden rake. Ende so wanneer sij vervallen ende
gebrec hebben, dat noot is te beteren, dat sullen sij onsen rade aenbrengen
ende bi heren goitduncken doen maken ende verbeteren. Ende wez sij dairaen
uutleggen sullen, mit besceidenre rekening te be-wijsen, dat sullen wij him
corten tot elken termijn, als ons dat aenbrengen sullen, van den pacht voirscreven. Ende
desen pacht sal ingaen opten jairsdach naistcomende, duerende drie ja‘r lanc
dairna. In oirconde etc. Gegeven in den Hage, op sinte Lucasdach int
j air ons Heren MCCCC ende vijftien. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 32z4b, fol. 55. 260. WOUDRICHEM PACHTTE VOOR DEN DUUR VAN EEN JAAR EN ONDER
VOORWAARDEN, GELIJK AAN DIE, WAAROP DE GROOTE TOL TE WOUDRICHEM WERD VERPACHT. 1415 October 18. Opten dach ende int jair voirscreven heeft Jan van
Langeraeck gepacht die cleen tolle tot Woudrichem, een jair lanc duerende, om
achthondert gouden Vranx cronen, in manieren ende vorwairden, gelijc die bevel
hiervoir van Woudrichem gescreven inhout, uutgenomen dat punt van den
tollenhuyse ende damsteden roerende. Oorspr. - Leerzkamer
Holland, no. 324b, fol. 56/1. 261. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND DOET UITSPRAAK OVER DE
GESCHILLEN WELKE GEDURENDE LANGEN TIJD BESTAAN HEBBEN TUSSCHEN DE INGEZETENEN
VAN DE GROOTE WAARD EN DIE VAN HET LAND VAN HEUSDEN MET BETREKKING TOT DEN
HEIDIJK. DE INGEZETENEN VAN DE GROOTE WAARD ZULLEN VOORTAAN EEN STUK VAN DEN
HEIDIJK TER GROOTTE VAN ONGEVEER 275 ROEDEN MOETEN ONDERHOUDEN, ZONDER DAT DE
INGEZETENEN VAN DE LANDEN VAN HEUSDEN EN ALTENA DAARIN ZULLEN HEBBEN BIJ TE
DRAGEN. 1415 December 13 Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 359; J. van Oudenhoven, Geschiedenis
en beschrijving der stad Heusden, blz. 249; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 365, blz. 434-435 262. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT EEN HANDVEST OVER HET
SCHOUWEN VAN DEN HEIDIJK. HIEROVER ZULLEN DIJKGRAAF EN HEEMRADEN VAN DE GROOTE
WAARD, HEEMRADEN VAN ALTENA EN DROSSAARD EN HEEMRADEN VAN HET LAND VAN HEUSDEN
GEZAMENLIJK DE SCHOUW DRIJVEN. DIT ZAL GESCHIEDEN OP DE TIJDEN EN OP DE WIJZE,
ZOOALS DE SCHOUW OVER DEN HOOGENDIJK GEDREVEN PLACHT TE WORDEN 1). 1416 Januari 25. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 361; J. van Oudenhoven,
Geschiedenis en beschrijving der stad Heusden, blz. 250-251; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 366, blz. 435-436. 1).In de gepubliceerde teksten staat abusievelijk eenmaal
Hoogedijk in plaats van Heidijk. 263. SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT DE GEMACHTIGDE VAN
DEN ABT VAN BERNE q.q. "MET ALLEN VOLCOMENEN RECHT ENDE BI VONNISSE"
IS GEKOMEN IN EEN HUIS C.A. TE ANDEL, WAAROP HIJ ZIJN RECHT BEWEES MET BEHULP
VAN DEN SCHEPENBRIEF D.D. 1369 NOVEMBER 19, WAARVAN DE INHOUD WORDT INGELASCHT. 1416 Maart 17. Met uithangend zegel
van Willem Jan Noydenzoonszoon in groene was; tweede zegel verloren. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., 1, no. 373 (I, 47); sterk beschadigd. Litt.: Inleiding, blz.
73-74. 264. RECHTER EN HEEMRADEN VAN DE WERKEN GEVEN VIDIMUS VAN EEN
OORKONDE VAN GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND D.D. 1412 JULI IS, WAARBIJ DIRK VAN DE
WERKEN 25 MORGEN LAND IN VOLLEN EIGENDOM KREEG, DIE HIJ TEVOREN VAN DEN GRAAF
IN LEEN HIELD. VOORTS OORKONDEN ZIJ, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN DANKERT VAN DE
WERKEN AAN JAN BOEYE DRIE KAMPEN LAND IN EIGENDOM OVERDROEG. DANKERT BELOOFT,
NEVENS DRIE BORGEN, DEN NIEUWEN EIGENAAR GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN EN
ZAL DE BORGEN SCHADELOOS HOUDEN. HET KOREN, GEZAAID OP HET PERCEEL GROND DAT
ACHTER DE IN EIGENDOM OVERGEDRAGEN KAMPEN LAND LIGT, ZAL DAAR OVER MOGEN WORDEN
WEGGEREDEN. OVERIGENS ZAL DANRERT, ALS EIGENAAR VAN HET ACHTER GELEGEN PERCEEL,
EVENMIN ALS ZIJN RECHTVERKRIJGENDEN, EEN UITPAD HEBBEN OVER DE VERKOCHTE
PERCEELEN. 1416 Augustus 10. Ic Dirc van der Werken Jan Danckertszoens zoen, richter aen
die Werken, doe kont allen luden die desen brief zullen zien of horen lesen,
ende met mi Willam van Zeelant, Danel Backe, Jan Heinenzoen ende Meyns
Janszoen, heemraet aen die Werken, dat wi ghesien hebben ende horen lesen enen
openen brief, biseghelt met onses liefs ghenedighes heren zeghel van Hollant,
sprekende van woerde te woerde als hierna biscreven staet: Willam, bi der ghenaden Goeds palensgrave op den Rijn,
hertoghe in Beyeren, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende heere
van Vrieslant, doen kont allen luden, dat wi ghegheven hebben ende gheven met
desen openen brieve Dirc van der Werken den eyghendom van vive ende twyntich
rnergen lands, soe waer bi die tot sinen orbairlijxte ende profitelijxte nemen
ende kiesen sal uut al alsulken lande als hi in den onsen ligghende heet ende
hl van ons te leen houdt ende verdraghen hem hulde ende manscap die hl ons
daeraf sculdich was ende orloven hem dat vorsz. lant te besitten, te bruken
ende te vercoepen ende anders sinen vrijen wil daermede te doen, ghelijc met
anderen sinen eyghen goey. Ende soe wie dit vorsz. lant van Dirc vorszz. met
coep of anders wittelijc vercrighen sal, dien bekennen wi den rechten eyghendom
mit desen brieve, biseghelt mt onsen zeghel. Ghegheven in den Haghe op den
vijftienden dac1l in Julio int jair ons Heeren MCCCC ende twelve. Vort doen wi richter ende heemraet vorsz. kont ende kenlic
allen luden, dat vor ons quam Danckert van der Werken ende droech op ende gaf
meister Jan Boey Jhoannes Boeyenzoen een vrije ghift van drie campen lands,
gheleghen aen die leeghe zide van der Werken, soe groet ende soe clein als si
daer gheleghen sijn ende Dirc van der Werken te leen plach te houden van minen
lieven ghenedighen heere van Hollant, streckende van drie voet over die Werken
tot Danckerts erve toe vcrsz. ende is gheheiten die Vijsen, aen die een zide
gheerft sijn Dirc Boekelaer Rutgherzoen, Jan van Dvnen ende sijn stiefkynder
oestwaert, aen die ander zide gheerft is Willam Toeniszoen westwaert. Vort
verteech Dancliaert vorsz, op dit vorsz. erve tot behoef meister Jans vorsz.,
als vonnissen der heemrader vorsz. wijsden ende recht is. Vort wert Danckert
vorsz. uut desen vorsz. erve uutghebannen ende meister Jan vorsz. van sheren
weghen in ghevreedt, als vonnissen der heemrader vorsz. wijsden ende recht is.
Vort gheloven Danckaert vorsz., Dirc van der Werken, Dirc van der Werken jan
Danckertzoens zoen, richter vorsz., ende Bouwen van der Werken Janszoen dit
vorsz. erve'meister Jan vorsz, vrije te waren jaer ende dach, als men eyghen
erve~ sculdich is te waren, ende alle vorcommer af te doen. Ende Danekert
vorsz, ghelovet Dirc van der Werken, Dirc van der Werken Jan Danckertszoens
zoen, richter vorsz., ende Bouwen van der Werken Janszoen vorsz. scadeloes van
desen vorsz. gheloeftn te houden. Voert sijnt vorwaerde dat Danckert vorsz.
dese vorsz. Vijsen die teinden dese drie campen lands vorsz. leet, of wie se
teghen Danckert vorsz. coept of huert af wie se bruket, niet bruken en sal
vorwaert uut in gheenre wijs dan alst ghezeyt is tcoern vorwaert uut te mennen
ende niet vorder. In orconden der waerheyt soe heb ic Dirc van der Werken jan
Danckertszoens zcen, richter vorsz., desen brief open biseghelt met minen
zeghel,- int jaer ons Heeren MCCCC ende zestien, op sinte Laurenciusdach. Met uithangend zegel
van Dirk van de Werken in groene was. Oorspr. - Archief van het klooster
Mariλncroon te Heusden, no. 39, In dorso staat:
Werken, littera de terris in Wercken. Gehecht aan den brief d.d. 1411
Juni 16. Litt.: Inleiding, blz.
87. 265. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN DE WERKEN DOEN
JOOST WESTVELINC EN ZIJN VADER ROELOF AARTSZ. AFSTAND VAN HUN AANSPRAKEN OP DE
DRIE KAMPEN LAND, GENOEMD IN DEN HEEMRAADSBRIEF VAN DENZELFDEN DATUM. 1416 Augustus 10. Ic Dirc van der Werken Jan Danckertszoens zoen, richter aen
die Werken, doe kont allen luden die desen brief zullen zien of horen lesen
ende met mi Willam van Zeelant, Danel Backe, Jan Heinenzoen ende Meyns
Janszoen, heemraet aen die Werken, dat vor ons quamen Yoest Westvelinc
Roelafzoen ende Roelof Aertzoen, sijn vader, ende hebben quijt ghescauden ende
ghelaten alle ghescille ende toesegghen dat si hebben of ghehadt hebben tot
desen daghe toe op drie eampen lands, gheleghen aen die leeghe zide van der
Werken int zijweer, soe- groet ende soe clein als si daer gheleghen sijn,
streckende van drie voet over die Werken tot Danckerts erve toe van der Werken
ende is gheheiten die Vijsen, aen die een zide gheerft is Dirc Boekeleer
Rutgherzoen, Jan van Ditnen ende sijn stiefkynder oestwert, aen die ander zide
gheerft is Willam Toeniszoen westwert. In orconden der waerheyt soe heb ic Dirc van der Werken,
richter vorsz., desen brief open biseghelt met minen zeghel, int jaer ons Heren
MCCCC ende zestien, op sinte Laurenciusdach. Met uithangend zegel
van Dirk van de Werken in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλncroon te Heusden, no. 39 In dorso staat:
Werken. Bynnen dijcks landt. Wercken. Gehecht aan den brief d.d. 1411 Juni 16. 266. JACOBA VAN BEIEREN GEEFT DE HEERLIJKHEID ALTENA MET DE STAD
WOUDRICHEM EN HET SLOT ALTENA IN LEEN TERUG AAN WILLEM (VII) VAN HORNE, OP
VOORWAARDE DAT DE STAD EN HET SLOT STEEDS VOOR DE GRAVIN EN HAAR ERFGENAMEN
OPEN ZULLEN ZIJN. , 1417 Augustus 3. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 414. Litt.: Inleiding, blz.
60; Prfschr., blz. 24, 64. 267. WILLEM VII VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT, DAT HET
SLOT ALTENA VOOR GRAVIN JACOBA EN HAAR ERFGENAMEN STEEDS EEN OPEN SLOT ZAL ZIJN
EN DAT HIJ DE BRIEVEN EN GIFTEN, DOOR WIJLEN GRAAF WILLEM VI AAN DE BEWONERS
VAN HET LAND VAN ALTENA GEGEVEN, ZAL EERBIEDIGEN. 1417 Augustus 4. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 416-417 268. WILLEM VII VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT, TEN OVERSTAAN
VAN LEENMANNEN, AAN JONKVROUWE KERSTIJNE VAN GIESSEN JOHANSDOCHTER HET
DAGELIJKSCH GERECHT VAN GIESSEN MET ZIJN TOEBEHOOREN, TOT TIEN SCHELLINGEN TOE
EN DAAR BENEDEN, IN ERFLEEN. 1417
Augustus 11. Regest: Verslagen
R.O.A., 1897, XX, blz. 125, no. 12. 269. JACOBA VAN BEIEREN STELT WILLEM (VII) VAN HORNE, HEER VAN
ALTENA, AAN ALS KASTELEIN VAN HAAR HUIS EN SLOT BINNEN WOUDRICHEM. 1417 November 20. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 433. Litt.: Inleiding, blz.
61. 270. WILLEM VII VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT GRAVIN
JACOBA, HAAR HUIS EN SLOT TE WOUDRICHEM GETROUW TE ZULLEN BEWAREN. 1427 November 20. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 433. Litt.: Inleiding, blz.
61. 271. JACOBA VAN BEIEREN OORKONDT, DAT DE HEER VAN ALTENA ZIJN
ECHTGENOOTE, DE JONKVROUWE VAN MONTIGNY, DE MINDERE HELFT VAN DE HEERLIJKHEID
ALTENA EN DE STAD WOUDRICHEM IN LIJFTOCHT HEEFT GEGEVEN. DE GRAVIN BELOOFT
HAAR IN DIEN LIJFTOCHT TE ZULLEN HANDHAVEN. 1418 Januari 9. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 448. 272. JACOBA VAN BEIEREN OORKONDT, DAT FLORIS VAN CLOOTWIJCK EEN
HUIS EN HOFSTEDE, GEHEETEN CLOOTWIJCK EN GELEGEN TE UPPEL IN DE PAROCHIE
ALMKERK, ALSMEDE EENIG LAND, AL HETWELK HIJ VAN DEN GRAAF VAN HOLLAND ALS HEER
VAN ARKEL IN LEEN PLACHT TE HOUDEN, AAN DE GRAVIN HEEFT OPGEDRAGEN TEN BEHOEVE
VAN ADRIAEN JAN ARNTSZOON. DE GRAVIN GEEFT DEZE GOEDEREN VERVOLGENS AAN ADRIAEN
JAN ARNTSZOON IN LEEN. 1418 Februari 24. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 462. Litt.: Inleiding, blz.
51, noot 1. 213. JACOBA VAN BEIEREN OORKONDT, DAT CATHARINA BOKELAER TEN
OVERSTAAN VAN LEENMANNEN EEN ONROEREND GOED TE EMMICHOVEN, GENAAMD "SARIJS
CAMP", HETWELK ZIJ VAN DE GRAVIN ALS VROUWE VAN ARKEL, IN LEEN HIELD AAN
HAAR HEEFT OPGEDRAGEN TEN BEHOEVE VAN DEN PRIOR EN HET GEMEEN CONVENT DER KARTHUIZERS
BIJ GEERTRUIDENBERG. DE GRAVIN GEEFT NU DIT ONROEREND GOED AAN GENOEMD KLOOSTER
IN VRIJEN EIGENDOM EN MACHTIGT DIRCK DE BORCHGRAVE HET NAMENS HAAR VOOR HET
BEVOEGDE GERECHT OVER TE DRAGEN. 1418 Maart 10. Jacob, bi der genaden Goids hertoginne in Beyeren,
daulphinne van Vyenne, gravynne van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende
vrouwe van Vrieslant, doen cond allen luden, want Catherine Robbijn Bokelaers
dochter gecomen is in tegenwoirdicheit onser manne van leen, als Dirc die
Burchgrave ende Adriaen van Malburch, alzo zij selve van outheden, na dat wij
verstaen hebben, voir ons niet comen en konde, ende heeft ons upgedragen ende
te goede gescouden tot behoef des prioirs ende gemenen convents van Sartroysen,
bi onser stede van synte Geerdenberge, enen camp lands van vier morgen ende
twee hont lants, groot luttel myn ofte meer, geheten Sari's camp, alzo die
gelegen is in onsen lande van Althena in den gerechte van Emmichoven, in die
Spijck, bi den Doerenbosch, ende Catherine voirn. aengecomen ende besturven
sijn bi dode heren Rcbbrechts, hoirs broeders, ende die zelve van onsser
hofstede van Arkel te leen te houden plach, dair die manscip of aen ons gecomen
is, so hebben wij dat voirscr. land, om Goids willen ende om z'alicheit on.sser
ende onsser ouder zielen, weder gegeven ende geven mit desen brieve den prioir
ende gemenen convente voirss. tot enen vrijen eigen ende verdragen enen
yegeliken sulke hulde ende manscip, als men ons dair of sculdich was. ©irloven
ende consenteren hidn dat voirss. land te gebruyken, te verzetten, te vercopen
ende anders hoeren vrijen wille dair mede te doen, geliken mit anderen hoeren
eigenen goeden. Ende hebben mede des vorder machtich gemaict ende maken
machtich mit desen tegenwoirdigen brieve Dirc den Burchgrave vcirn. van
onssenwegen ende in onzen name over te geven der. prioir ende convente voirscr.
of dengenen, dien zijen gegeven vaillen hebben, den vrijen eigendom van den
lande voirscr. in den gerechte dair dat behoert, ende dairof te vertijen,
ghelikerwijs ende in alre manyeren of wij dair selve tegenwoirdich waeren. Ende
so wes Dirc voirss. hierin doen sal, dat geloven wij vaste ende stade te
houden, sonder argelist. In oirconde desen brieve besegelt mit onsen segele. Gegeven
in den Hage, upten tyensten dach in Mairte int jair ons Heren duysent
vierhondert ende zeventhien, na den loip van onsen hove. Uithangend zegel verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 107. Gedrukt: Van Mieris,
IV,-blz. 474. 274. HERTOG JAN VAN BRABANT GEEFT WOUTER VAN GENT COMMISSIE ALS
PACHTER VAN DE TOLLEN TE WOUDRICHEM, SCHOONHOVEN, GEERVLIET EN IERSEKEROORD. 1418 December 3I. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 508. 275. TEN OVERSTAAN VAN JAN VAN EMMICHOVEN ZEGHERSZ., RECHTER, EN
HEEMRADEN VAN EMMICHOVEN DRAAGT GODEVAIRT WALWIJN AAN GOOTSCALC, ABT VAN
BERNE, ANDERHALF MORGEN LAND ONDER EMMICHOVEN IN EIGENDOM OVER. VERVOLGENS
GEVEN DE ABT EN HET CONVENT DIT LAND, EN NOG ZES EN EEN HALF MORGEN ERBIJ, AAN
GODEVAIRT IN ERFTINS VOOR VIJF FRANSCHE KRONEN 'S JAARS. WORDT DIT BEDRAG NIET
OP TIJD BETAALD, DAN MAG DE ABT HET MET TWEE GEBUREN OP HET ERF DOEN MANEN.
VOLGT BINNEN VEERTIEN DAGEN DAARNA NOG GEEN BETALING, DAN MAG DE ABT HET GOED
ALS VRIJ EIGEN TERUG NEMEN, BEHOUDENS HET RECHT VAN DE KERK VAN EMMICHOVEN OP
TIEN SCHELLINGEN 'S JAARS, DAT ZIJ OP VIJF DIER MORGENS HEEFT. 1419 November 14. Met uithangend zegel
van Jan van Emmichoven in groene was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., I, no. 384 (XV, 5). 276. VASTRAET EN STEESKEN VAN GIESSEN EN EENIGE ANDERE PERSONE BELOVEN
TOT 'S 'GRAVEN RAAD TE ZULLEN KOMEN, ZOODRA ZIJ DAARTOE OPGEROEPEN WORDEN BIJ
EEN DAGVAARDING, WELKE AAN DE KERK TE GIESSEN ZAL WORDEN BEVESTIGD, TEN EINDE
HET ZEGGEN AAN TE HOOREN DAT DE GRAAF MET ZIJN RAAD ZAL UITSPREKEN INZAKE DE
VERKRACHTING VAN MEEUS SPIERYNCS DOCHTER DIE ONTVOERD WERD, WAAROM ZIJ BALLING
GELEGD ZIJN UIT 'S GRAVEN LANDEN. BINNEN ACHT DAGEN NA DE DAGVAARDING ZULLEN
ZIJ TE GORINCHEM IN LEISTING GAAN, TOTDAT ZIJ AAN DE UITSPRAAK VOLDAAN HEBBEN.
HEBBEN ZIJ, NA GEDURENDE VEERTIEN DAGEN IN LEISTING TE ZIJN GEWEEST, DAAR NIET
AAN VOLDAAN, DAN MAG DE GRAAF MET HEN HANDELEN GELIJK MEN MET GEVANGENEN PLEEGT
TE DOEN. 1420 Mei 9. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, III, blz. 184. 277. JAN VAN BEIEREN STELT GERRIT SMOUTRIEM AAN TOT "BESIENER"
VAN DE TOLLEN TE GORINCHEM, DIE TOT DUSVERRE TE WOUDRICHEM GELEGEN HEBBEN. 1420 Juli 1. Johan etc. doen condt allen luden, dat wij om truwen dienst,
die cns Geryt`Smoutriem, onse clerc, gedaen ende bewijst heeft ende noch doen
mach, gegeven ende bevolen hebben, geven ende bevelen mit desen brief, dat
besienreampt van den tollen, grote ende cleyn, die te Woudrichem voir dese tijt
gelegen hebben ende nu voirtaen tot Gorinchem liggen sullen, mit sulken nutscip
ende profijt, als Aelbrecht Scutmouwe ende andere besienres dair voirtijts aff
gehadt hebben, te bewaeren off te doen bewaeren als voirtijts custumelic heeft
geweest. Dit sal gedueren twee jair lanch na datum des brieffs ende
daerenteynden tot onsen wederseggen toe; alle dinc sonder argelist. In orconde
desen brieve ende onsen zegel hieran gehangen. Gegeven in onsen leger voir Leyden, opten yersten dach van
Julio int jair XX. Afschr, - Leenkamer
Holland, no. 324c, fol. 87 verso. Litt.: Inleiding, blz.
62. 278. JAN VAN BEIEREN BEVEELT ZIJN DIENAAR KILLEMOY, OM DE
MISDADIGE ELEMENTEN, DIE HOLLAND EN ZEELAND ONVEILIG MAKEN, IN HET LAND VAN
ALTENA OF WAAR ZIJ ZICH ANDERS MOGEN OPHOUDEN, TE VANGEN. 1422 December 12. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 666, 279. JAN VAN BEIEREN BEVEELT ZIJN AMBTENAREN, DE INWONERS VAN
(O.A.) ALTENA, DIE WEIGEREN TE HELPEN BIJ HET BEDIJKEN VAN DE GROOTE WAARD, TE
ARRESTEEREN EN HUN GOEDEREN IN BESLAG TE NEMEN, WANNEER ZIJ IN HET GEBIED VAN
DEN HERTOG KOMEN, ZOOLANG ZIJ NIET DE REDELIJKERWIJS VAN HEN TE VERLANGEN HULP
BIEDEN, BESTAANDE IN HET BEDIJKEN VAN 3000 MORGEN. 1423 April 24. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 672. Litt.: Prfschr., blz.
24. 280. JAN VAN BEIEREN LAAT AAN DROSSAARD, BALJUW, SCHOUT, BURGEMEESTEREN,
SCHEPENEN EN DE GEHEELE GEMEENTE VAN WOUDRICHEM WETEN, DAT HIJ NIET WENSCHT TE
DULDEN, DAT ZIJ WEIGEREN TE HELPEN BIJ HET BEDIJKEN VAN DE GROOTE WAARD EN DAT
HIJ ZICH NIET AANSPRAKELIJK STELT VOOR DE GEVOLGEN VAN DIE WEIGERING. 1423 Juli 27. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 688. Litt.: Prfschr., blz.
24.
281. EENIGE
PERSONEN VERKLAREN, DAT ZIJ NAMENS HET LAND VAN ALTENA MET JAN VAN BEIEREN,
JACOB VAN GAESBEEK, DE STEDEN DORDRECHT EN GEERTRUIDENBERG EN DE GROOTE WAARD
ZIJN OVEREENGEKOMEN, DAT HET LAND VAN ALTENA, UIT GUNST EN GEHEEL ONVERPLICHT,
MET EEN BEDRAG VAN 5000 BEIERSCHE GULDENS ZAL HELPEN BIJ HET BEDIJKEN VAN DE
GROOTE WAARD. ZIJ BELOVEN IN LEISTING TE ZULLEN GAAN, WANNEER DEZE BELOFTE NIET
WORDT NAGEKOMEN. 1423 Augustus I3. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 694. Litt.: Prfschr., blz.
24. 282. BURGEMEESTEREN, SCHEPENEN EN RADEN VAN DORDRECHT EN GEERTRUIDENBERG
EN HOOGHEEMRADEN BEKENNEN, DAT DE INWONERS VAN HET LAND VAN ALTENA, UIT GUNST
EN GEHEEL ONVERPLICHT, MET EEN BEDRAG VAN 5000 BEIERSCHE GULDENS HEBBEN
GEHOLPEN BIJ HET BEDIJKEN VAN DE GROOTE WAARD. MOCHT HET LAND VAN ALTENA TE
EENIGER TIJD OVERSTROOMD GERAKEN, DAN ZAL DE GROOTE WAARD HARERZIJDS BIJ HET
WEDER BEDIJKEN TE HULP KOMEN. 1423 Augustus 13 Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 693. Litt.: Prfschr., blz.
24. 283. BIJ VONNIS VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN GIESSEN WORDT
BESLIST, DAT DE DROSSAARD VAN HET LAND VAN ALTENA BESCHERMD ZAL WORDEN IN HET
BEZIT VAN EENIGE TIENDEN TE GIESSEN, TOEBEHOORENDE AAN OUDMUNSTER, WELKE
TIENDEN DOOR DEN DROSSAARD IN PANDING GENOMEN ZIJN VOOR HETGEEN HET KAPITTEL
VERSCHULDIGD IS UIT HOOFDE VAN DEN DOOR HET LAND VAN ALTENA TE GEVEN
FINANCIEELEN STEUN BIJ DE BEDIJKING VAN DE ZUIDHOLLANDSCHE WAARD. 1424 Maart 1. Ic, Lenel 1) Aerts soen van Baex, bastaert,
richter in den ghericht van Ghiessen, ende met mi Jan Kuyst Jan Aernt Wielen
soen, Roelof Kuyst Jan Eghen soen, Dirc Rommel Jacop Godevaerts saen ende Dirc
Ghijsbrechs soen, als heemraders, doen cont allen luden, dat ghepandt is van
mijns liefs heren weghen van Huern ende van Dircs weghen van Hitekelem,
drossaet dslands van Althena aen eiken merghen lands, gheleghen in den ghericht
van Giessen tien leuwen tottcr dijckaedsen behoef van Zuythollant, ghelikerwijs
als mijn lieve here van Huern ende sijn goede lude uut stede ende uten lande den
goeden luden van Dordrecht ende van Zuythollant gheloeft hebben. Ende wie die
tien leuwen voersc. niet en betaelden binnen viertien daghen na datse ghepandt
waren, soe soude Dirc van Huekelem, drossaet voersc. die tien leuwen voern.
uutlegghen op sijn achtscat ghelt ende op sijn sestienscat pande, want dat voer
mijns liefs heren teghenwoerdicheit sijn ghemein ondersaten uut stede ende uten
lande ende die gheerf de verwilkoert hebben ende dat met vonnis sijnre mannen
ghewijst is, daer die pande af volstaen sijn ende darenteinden gheeyghent is
ende sijn drie verbodingen met recht ghedaen sijn ende teinden den verboden
gheprijst is van den richter ende den heemraet voersc. aen der heren tienden
van Oudemunster, dat is te weten aen dertiendalven merghen tienden, gheleghen
in den ghericht van Giessen opten Enghe, opten Nyscit, opten Weindacker ende
die Musschentienden, den merghen voer hondert hollantsche gulden, opten Enghe
aen die oestside in, als van vier hoeven ende twee merghen tienden, die die
heren van Oudemunster voersc. hebben in den ghericht van Giessen, daer haer
summe af loept vier merghen een hont ende achtien roeyen tienden, daer hem den
loss af gheboden is met recht ende want sijs niet gheloeft en hebben, soe
wijsde vonnis der heemrader, dat die heer van den lande Dirc van Htitekelem den
drossaet voersc. een waer wesen sal soe het van dijcrecht is, alle craft,
ghewelt ende onrechte hande af te doen van der voern. tienden. In kennissen der waerheit soe heb ic Lenel van Baex,
bastaert, richter voersc., desen brief open bezeghelt met minen zeghel over mi
ende mede over den heemraet voern. om haerre beden wil, overmids ghebrec haerre
zeghelen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert ende vierentwyntich,
des Woensdaghes na sente Mathijsdach apostel. Met uithangend zegel
in groene was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmursier, 2e afd., no. 627. Litt.: Inleiding, blz.
102, noot 4. 1) Het is niet onmogelijk, dat men moet lezen: Level
i.p.v. Lenel. 284. DE RECHTER VAN DE WERKEN OORKONDT, DAT TEN OVERSTAAN VAN DEN
GEWAARDEN RECHTER EN HEEMRADEN DE PRIESTER JACOB BOEY MET ZIJN GEKOREN VOOGD
AAN DEN ABT VAN HET KLOOSTER MARIENCROON TE HEUSDEN TIEN EN EEN HALF MORGEN EN
EEN HALF HONT LAND TE DE WERKEN IN EIGENDOM OVERDROEG. JACOB BOEY BELOOFDE HET
KLOOSTER GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1425 Augustus 29 Ic Gheryt die Hoghe, richter in den ghericht van der Werken,
doe kont allen luden die dezen brief zullen zien of horen lezen, dat mi
aenghebracht heeft Corstiaen van Herwinen, bastairt, dat hi dair over was als
een ghewairt richter in den ghericht voirsz, ende niet hem Claes van Malsen,
Adriaen Jan Aerntszoens zoen, Wouter Ghevaert ende Hughe Jacobszoen als
heemradere, dat voir ons (lees: hem) quam her Jacob Boey, priester, met zinen
ghecorenen voecht die hem met recht ghegheven was, ende gaf over een vrij ghift
heren Jan van Goch, abdt des cloosters van sente Mariencroen tot Huesden tot
behoef des cloosters voirsz. van elftalven merghen lants, gheleghen in den
ghericht van der Werken vcirsz. ende van een half hont, van welken lande
voirsz. vijf merghen ende een half hont gheleghen zijn in die Lyenissche hoeve
ghemeyn metten susteren van Almkerc ende sestalve merghen lants zijn gheleghen
tusschen erve Diric Rutghairtszoens oestwairt aen deen zide ende vaestwairt
Willem Thonyszoens aen dander zide, also groot ende also cleyn als zij dair
gheleghen zijn ende met allen horen toebehoren. Ende her Jacob met sinen voecht
voirsz. verteech ende verhalmde opt erve voirsz. tot behoef des cloosters voirsz.,
als vonnisse der heemradere voirsz. wijsde ende recht is. Voirt gheloefde her
Jacob met zinen voecht voirsz. dit voirseyde erve te waren jair ende dach, als
men een vrij eyghen erve sculdich is te waren, ende alle voircommer ende voirplicht
af te doen die men van rechts weghen sculdich is af te doen. In kennesse der wairheyt hebbe ic Gheryt, richter voirn.,
desen brief open bezeghelt met minen zeghele. Ghegheven int jair ons Heren
duser.t vierhondert ende vijf ende twyntich, op sente Jansdach decollatio. Met uithangend zegel
van Gerrit de Hoghe in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλncroon te Heusden, no. 39. In dorso
staat: Wercken. Littera I ac precipua. Gehecht aan den brief
d.d. 1411 Juni 16. Litt.: Inleiding, blz.
87. 285. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM GEEFT PASTOOR JAN BOEYE AAN
WILLEM BARNIER EEN HUIS TE WOUDRICHEM IN RECHTEN ERFENIS. 1432 April 11. [Wij] Ghisebrecht Neyse Aerntssone ende Everaet Keye
Janssoae, scepen tot Woudrichem, orcanden met desen brieve, beseghelt met onsen
scghelen, dat her Jan Boeye, cureyt tot Woudrichem, verlyede ende gaff Willem
Barnier Ghisebrechtssone tot enen rechten crftijns die huus ende hofstat daer
Lisabetten huus ende hofstat Aernt Jan Noydensoens dochter is gheleghen aen die
een side oestwaert ende Roelofs huus ende hofstat van Lent aen die ander side
westwaert cm enen hertoghe Aerntsgulden tsjaers, voer desen tijt geslaghen off
payment daarvoer alsoo goet, welken gulden tsjaers erfeliken voerseyt die hem
Willem Barnier voerscr. gheloeft heeft ende ghelovede te betalen alle jaer tot
Meye off binnen viertien daghen claer naest comend, in deser vorwaerden ende
gheloeften, dat is te weten: en gave hi hem jaerlijcs ende erfelijc sinen
voersproken tijns dan niet, dat her Jan Boeye sal moghen aenvaen die voerseyde
huus ende 1lofstat als sijn eygheli goet ende kcren in sinen orbaer sonder
yemans wedersegghen. Ghegheven int jaer ons Heren viertienhondert twee ende
dertich, opten elften dach in Aprili. Met uithangend zegel
van Gijsbrecht Neyse in groene was; dat van Everard Keye verloren. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλndonk buiten Heusden, no. 82. In dorso staat,
behalve het een en ander dat niet meer leesbaar is: Donck prope Heusden.
Woudrighem. Met transfix d.d. 1460
Mei 5
286. JACOBA VAN
BEIEREN GEEFT HET VOORMALIGE TOLHUIS TE WOUDRICHEM AAN FLORIS VAN KIJFHOEK IN
VRIJEN EIGENDOM. 1432 Juni 1. Jacob, bij der genaden Goids, hertogynne in Beyeren,
gravynne van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant, van Ponthieu ende vrouwe van
Vrieslant, doen condt allen luden, dat wij voir sulken schade, als onse getruwe
Florens van Kijfhoeck voirtijts om onser wille in der veden geleden heeft an
sinen huzc in Zwijndrecht, dat him boven voirwairden ende bestande aff gebrant
wart, gegeven hebben ende geven mit desen brieve den selven onsen getruwen
Florens voirscr. tot enen vrijen eygen, onse tolhuys tot Woudrichem, dair men
onse grote tolle in plach te bewaeren, staende an die Waterpoirt aldair, mit
sinen erve ende toebehoeren, so groot, so breet ende so smal, also ons tot hair
toe dat toebehoirt heeft, ende gevens Florens voirscr. oirloff sinen vrijen
wille dair mede te doen, gelilcen nlit anderen sinen eygenen goeden. Ende so
wie dat, off een deel dair aff, mit coope off anders wittelijck van him vercrigen
sall, dien bekennen wij den rechten eygendom dair aff, sonder arch ende liste. In oirconden desen brieve besegelt mit onsen segele, hieran
gchangen. Gegeven in den Hage, upten eersten dach in Junio int jair ons Heren
MCCCC twee ende dertich. Met uithangend zegel
in roode was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 85. Litt.: Inleiding, blz.
62. 287. AANTEEKENING, DAT FREDERIK, GRAAF VAN MEURS, MET ALTENA BELEEND
WERD. 1436 z.d. Oorspr. - Papiertje,
gehecht aan de oorkonde, d.d. 1447 Augustus 17, Archief Altena, no.
42. 288. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT FLORIS VAN KIJFHOEK
HET VOORMALIGE TOLHUIS TE WOUDRICHEM IN EIGENDOM OVER AAN TIELMAN VAN DEN
CAMPE. 1438 April 22, Wij, Ghisebrecht Neyse Aerntssone ende Jan van Eeten, scepen
tot Woudrichem, orconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat
Florens van Kijfhoeck opdroech ende gaff Tielman van den Campe dat tolhuys,
gheleghen tot Woudrichem, daer men die grote tolle in plach te houden ende te
bewaren, staende aen die Waterpoert, met sinen erve ende toebehoeren, soe
groet, soe breet ende soe smal, alst onser genediger vrouwen van Hollant,
vrouwen Jacob, plach toe te behoeren. Ende hl verteech daer op ende hl
verhalmeder na op tot Tielmans behoef van den Campe voorscreven. Voert quam
Florens van Kijfhoeck voerseyt ende ghelovede den voergenoemden Tielman van den
Campe die voersproken huys met allen sinen toebehoeren voer hem ende voer sijn
erven ende nacomelinghen te waren jaer ende dach, als men erve sculdich is te
waren binnen vrijheyden, ende alle voerplicht ende alle voercommer af te doen.
Voert quam die voerseyde Florens van Kijfhoeck ende ghicde ende lyede voer ons,
dat hem Tielman van den Campe vorss. heeft wael betaelt den lesten penninc met
den ycrsten, var. den huyse met sinen toebehoeren voerscreven, ende hl scauten
daer af vrije ende quijt, alle dinc sonder argelist. Ghegheven int jaer ons Heeren viertienhondert acht ende
dertich, op den twee ende twyntichsten dach in Aprille. Met de uithangende
zegels van Gijsbrecht Neyse en Jan van Eethen in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 85. Litt.: Inleiding, blz.
6z-63. 289. AANTEEKENING, DAT PHILIPS VAN BOURGONDIE AAN JAN DE BORCHGRAVE
ONROERENDE GOEDEREN TE MUILWIJK, DE WERKEN EN HONSWIJK IN LEEN GAF. 1439 April 10. Opten Xen dach van Aprille anno XXXIX verlijde mijn genadige
here van Bourg(oing)ne, behoudelic him ende enen ygeliken sijns rechts ver 1)
Jan die Burchgrave een hofstat mitter huysingen dair op staende, gelegen in den gerechte van Muylwijck mit eenre
halver hoeve lants dair an gelegen, item een halve hoeve lants gelegen an die
lage zijde van der Wercken, streckende van der Wercken totten Vicen toe, item
XI mergen lants gelegen tot Honswijck in den gerechte van Rijswijc, te houden
him ende sijnen nacomelingen ten erflien, na uutwijsinge onsen regysteren.
Presentibus (quibus supra, of de namen der raden). Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 114, fol. 118 verso. 1) Dit woord zal men moeten schrappen. Naar alle
waarschijnlijkheid heeft de klerk willen schrijven verlient, doch heeft hij dit
woord niet voltooid, toen hij bemerkte, dat hij reeds met verlijde begonnen
was. Dat hier ver in den zin van vrouwe bedoeld zou zijn, is niet aannemelijk.
Het opschrift van de hier afgedrukte aanteekening luidt: Jan die Burchgrave 290. SEDERT DEN TIJD DAT DE GRAFELIJKE TOL VAN WOUDRICHEM NAAR
GORINCHEM IS OVERGEBRACHT, ZIJN ER GESCHILLEN TUSSCHEN DE TOLLENAARS EN DE
GORCUMERS OVER DE TE BETALEN TOLRECHTEN. DE GORCUMERS BEWEREN, DAT VREEMDE
KOOPLIEDEN GEEN TOL VERSCHULDIGD ZIJN VAN AL HETGEEN ZIJ KOOPEN VAN OF
VERKOOPEN AAN POORTERS VAN GORINCHEM. ZIJ DOEN EEN BEROEP OP HETGEEN
GEBRUIKELIJK WAS, TOEN DE TOL NOG TE WOUDRICHEM LAG. BIJ ONDERZOEK IS HET
VOLGENDE GEBLEKEN: ALLEEN VOOR GOEDEREN, WELKE DE POORTERS VAN WOUDRICHEM
BINNEN WOUDRICHEM KOCHTEN EN VERVOLGENS DAAR IN HUN PAKHUIZEN OPSLOEGEN,
BEHOEFDEN DE VERKOOPERS GEEN TOL TE BETALEN. NADAT DIE GOEDEREN GEDURENDE EEN ETMAAL
OPGESLAGEN 'WAREN GEWEEST, KONDEN ZIJ WEER TOLVRIJ VERKOCHT WORDEN. KOCHTEN DE
WOUDRICHEMERS HOUT OP DE RIVIER, DAN KON DIT SLECHTS TOLVRIJ VERDER VERKOCHT
WORDEN, NADAT HET OP HET LAND WAS OPGESLAGEN OF IN DE HAVEN OP BALKEN GELEGD.
DE POORTERS VAN WOUDRICHEM PLACHTEN ALTIJD OM DEN VRIJDOM VAN TOL VOOR HUN
SCHEPEN OF GOEDEREN TE VRAGEN. PHILIPS VAN BOURGONDIE GELAST DEN GORCUMERS ZICH
OP DEZELFDE WIJZE TE GEDRAGEN ALS DE WOUDRICHEMERS EERTIJDS. 1440 November 14. Gedrukt: Bruch,
Middeleeuwsche rechtsbronnen van Gorinchem, blz. 120-123. 291. VAN DE GOEDEREN, DIE DE POORTERS VAN WOUDRICHEM BINNEN WOUDRICHEM
GEKOCHT OF VERKOCHT HEBBEN, IS TE GORINCHEM GEEN TOL, VERSCHULDIGD. 1440. Gedrukt: Bruch,
Middeleeuwsche rechtsbronnen van Gorinchem, blz. 123. 292. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT DIRK VAN OOSTERZEEL
AAN ROELOF VAN LENT HET VOORMALIGE TOLHUIS TE WOUDRICHEM OVER, HET. WELK
EERTIJDS AAN GRAVIN JACOBA TOEBEHOORDE. DAARBIJ GEEFT HIJ TEVENS DE BEWIJZEN
VAN EIGENDOM OVER. 1444 April 25 Wij Ghisebrecht Neyse Aerntssone, Everaet Keye Janssone ende
Jan van der Heyde, scepen tot Woudrichem, orconden met desen brieve, beseghdt
met onsen seghelen, dat Dirc van Oesterseel quam voer ons ende droech op ende
gaff Roeloff van Lent die husinIghe ende die hofstat, gheleghen binnen
Woudrichem, daer men die grote tolle in plach te houden ende te bewaren,
staende aen die Waterpoert, met sinen erve ende toebehoeren, alsoe groet, soe
breet ende soe smal alst der vrouwen van Hollant, vrouwen Jacobs, te wesen
plach, ende met alle sulken brieven, als hi daeraf hadde, alsoe ver als die
brieve spreken op die voerscreven husinghe ende hofstat. Ende Dirc voernoemt
verteech daerop ende hl verhalmeder na op tot Roelofs behoeff vcerscreven.
Voert quam Dirc van Oesterseel voerseyt ende ghelovede den voergenoemden
Roeloff van Lent die voersproken husinghe ende hofstat met horen toebehoeren te
waren jaer ende dach, alsce men erve sculdich is te waren binnen vryeheyden,
ende alle voerplicht ende alle voercommer af te doen, van welker husinghe ende
hofstat veerseyt die nacoep afghedaen wart voer scout ende scepen, die Roeloff
weder over heeft als recht is. Voert quam die voerseyde Dirc van Gcsterseel
ende ghiede ende lyede voer ons dat hem Roeloff van Lent voernoemt van der
voersproken husinghe ende hofstat vol ende al wael betaelt heeft den lesten
penninc met den versten. Ghegheven int jaer ons Heren vicrtienhondert vier ende
viertich op sente Marcusdach ewangelist. Met de afhangende
zegels van Gijsbrecht Neyse, Everard Keye en Jan van der Heyde in bruine was. Oorspr, - Archief
Altena, no. 85. Litt.: Inleiding, blz. 63, 89.
293. NAMENS JACOB
VAN HORNE, ALS HEER VAN ALTENA, EENERZIJDS, EN HET DORP GENDEREN ANDERZIJDS,
WORDT EEN ORDONNANTIE GEMAAKT OP DE DIJKAGE WELKE HET DORP GENDEREN TE ANDEL IN
HET LAND VAN ALTENA HEEFT. 1444 April 29. Wij Ghijsbert, heere van Hemert, ende Zegher van Uutwijck,
vanwegen Jacobs, heere van Hornes, van Altena, van Coterssem ende van Montayis,
aen deen zijde, Dirck van der Merwede, ritter, heer van Ethen, van Meuwen ende
van Gravenmoer, Aernt van Wijck, hcerc van Hondzoirde ende van Nierkuyck,
scepenen ende bourgermeesteren der stadt van Huesden, vanwegen des gemeyns
dorps van Gcnderen, liggende in den lant van Huesden, aen dander zijde, doen
kondt ende kenlijck eenen yegelicken, als hoedat wij een overdracht ende
ordinancie gemaect ende overgedragen hebben, ruerende van alsalcke dijckaidzen,
als dat gemeyn dorp van Genderen voirn. heeft in den lande van Altena tot
Andel, gelijck die punten van woirde te woirde, hiernae gescreven, dat
clairlijcken inhouden ende uutwijsen. 1. Item in den eersten. Als die
dijckgrave ende heemraet des laas van Altena een scouwe geleyt hebben opten
Hogendijck des lants voirss, dien scoudach zullen zij mit eenen gezwoeren bode
tot Genderen doen segger. den schout van Genderen oft twee gezwoeren gcetstijts
voir den eersten Sondach, dair den scoudach nae zijn zal, ten corsten des
naisten Donredaeges dairan, opdat zijt in hoire kercken mogen doen zeggen, ~
eenen yegelijcken zijnen scade te scutten. Ende die scaudach te leggen in den
tijden van den jaer, dat men mogelijck doen mach. 2. Item als die scoudach is sal eenen
gesmoeren van Genderen, oft een ander voir hem, oft eenen yegelijck, mogen
commen in der schouwen ende verborgen allen den dijck, dien van Genderen dair toebehoerende,
oft alzoe luttel oft veel als hij wille, elcken eygen dairaf op eenen kuer ende
eenen gemeynen eygen op enen dubbelden klier - ende elcken kuer zal zijn enen
ouden Vlemschen grooten -, behoudelijcken wes dijck hij onverborget lalt, die
sal bliven liggen op zijn dijckrecht. Ende wes kuer verboirt worden, die sal
men houden aen die erffenisse, dair den dijck mit recht op geslagen is, ende
diegheen, die den dijck verborcht heeft, die zal dairmede quijt ende ongehouden
wesen, ende den dijck zal blijven liggen tot zijn dijckrecht. 3. Item soe en zal die dijckgrave noch
heemraders niet mere hebben van eenre erffenisse te vynden dan van eenre
daginge, als hoeveel eygendoms zij dairin vynden. Ende wes bruecken verboirt
worden opten dijck, die bruecken sal men verhalen optie erffenissen, dair den dijck
mit recht op geslagen is, ende voirt optie erffenisse, dair den boesem voirt af
gecomen is. Ende den naisten boesem eerst ende niet vorder. Ende wie den
laetsten coop heeft, die zal alle die voircoipen hebben, of hij wille, gelijck
die coepen dairaf gegaen zijn. 4. Item wairt sake dat die dijckgrave
slants van Altena eenich gelt uutleyde op die van Genderen mit recht bij den
heemraet, dat is op zijn twyscat gelt. Ende dit uutgeleyde gelt sal die
dijckgrave voirss. den drossaet slants van Huesden eysschen mit tween
heemraderen. Die sal hem dat twyscat gelt dan terstont zonder eenich vertreck
uutreyken op zijn vierscatte pande ende dat wederhalen op dat erve, als recht
is na den dijckrecht als voirss, steet, behoudelicken dat die dijckgrave altoos
die van Genderen'veertien daghen tevoiren in hoire kercken sal doen wairscuwen,
hoiren scade te scutten binnen den veerthien dagen voirss. 5. Item waneer die richter ende
heemraet van Genderen gedaicht zullen warden om eenighen dijck te heeren, die
in bruecken gevonden (is), zo sal men opten yeersten dach hoire konde hoeren
zonder vertreck, alzoeverre als die scouwe zoeverre compt, dair dien dijck
gelegen is. Ende quaem die scouwe zoeverre niet op dien dach, zo soudmen hem
van nuwes goets tijts weder een weet doen of zij en zouden niet verbueren. 6. Item sal men die airde dair men den
dijck mit maken sal, nemen ter naister laghe ter minster scade, butendijcks om
niet ende binnendijcks buten der dijckavelinge ter heemraits scheringe op
hoeren eedt. Ende wairt sake dat dair yemont onwillich wair, dat zij die airde
niet halen en mochten nae des heemraits scheringe, so en zullen die luyde
gheenen scade hebben; men sal hem airde vrijsen goets tijts veylich te halen,
eer zij scade zullen hebben. 7. Item neempt yemont aen eenighen dijck
te maken tegen die van Genderen, die zie, dat hij zulcke voirwairde neme van
zijnen ghelde, dair hij aen gehouden is, want dye dijckgrave ende heemraders
dair niemont gheen recht noch uutreykinge af doen en zullen. 8. Item als die dijckgrave ennighen
dijck bestaden sal, die aen den heere comen is, dat sal zijn ter heemraders
scheringe. 9. Item off dair eenighe hoofde worden
gekuert te leggen, die sal men magen liggen zonder den heere ennige voirlieve
dairaff te geven mit voirwairden. Datgene zullen gelden die dat van ouden
haircomen plegen te gelden ende dat goets tijts in der kercken van Genderen te
seggen, dat elcken zijnen scade scutten mach. 10. Item soe zullen die van Ghenderen altijt hoiren dijck
mogen verslaen, oft hem goetdunckt, zonder ennighe bruecken als van der
heerlicheyt voirss. 11. Ende deser brieven zijn twee van woirdt te woirdt
alleens sprekende. Ende want alle dese voirss, punten ende voirwaerden aldus
mit goeder herten ende meyninghen geschiet, gemaect ende overdragen zijn, so
hebben wij Jacob, heere van Hornes, van Altena, van Coterssem ende van
Montagys, Ghijsbert heere van Hemert ende Zegher van Uutwijck voirss., aen deen
zijde, Dirck van der Merwede, ritter, heere van Ethen, van Meuwen ende van
sGravenmoer, Aernt van Wijck, heere van Hondzoirde ende van Nieukuyck, scepenen
ende bourgermeesteren der stadt van Huesden voirn., ter beiden van den gemeynen
dorp van Genderen voirss. aen dander zijde, onssen zegelen ende onsser stadt
zegel van Huesden tot eenen getuge der waerheyt eendrachtelicken open aen desen
brief gehangen, int jaer ons Heeren ciuysent vierhondert vier ende viertich,
opten negen ende twyntichsten dach in Aprilli. Afschr. - Archief
Altena, no. 26. Andere afschriften:
Rijksarchief 's-Hertogenbosch, arc. 't Oudland van Altena, inventaris, no. 33, fol.
94-96; Bibliotheek Dr. A. A.
Beekman te 's-Gravenhagel handvestenbundel betr. Heusden, Altena en de
Bommelerwaard, fol. 234 recto-236 recto; Archief der abdij van
Berne te Heeswijk (1, 67); Archief Hof van
Holland, inv, no. 7, fol. 121 verso - 122 verso. Afschrift van
laatstgemeld afschrift: Hs. vervolg op van Mieris. 294. PHILIPS VAN BOURGONDIE CONFIRMEERT DE ORDONNANTIE, op 29
APRIL 1444 VANWEGE DEN HEER VAN ALTENA EN HET DORP GENDEREN GEMAAKT OP DE DIJKAGE
WELKE HET DORP GENDEREN TE ANDEL IN HET LAND VAN ALTENA HEEFT. 1447 April 20. Phillips etc., doen cond allen luden, also bij Ghijsbrecht,
heere van Hemert, ende Zeger van Uutwijck vanwegen ons liefs neven ende
;ctruwen Jacobs, here van Hoirn ende van Althena, bij onsen getruwen rade ende
casteleyn tot Huesden, heren Dirc van der Merwede, heere tot Eten ende Meeuwen,
Airnt van Wijck, heere van Hointsoirde, ende bij scepenen ende burgermeesteren
onser stede van Hucsden, om die gemeene vorderscippe, waelvairde ende prafijte
onser ende der gemeenre landen ende luden aldair in den jaere duysent
vierhondert vier ende viertich, opten negen ende twintichsten c‘ach In Aprill,
zekere punten overdragen, geordineert ende gemaict sijn, roerende sulker
dijckaidzen, als dat gemeen dorp van Genderen, leggende in den lande van
Huesden, heeft in den lande van AIthena tot Andel, ende onse getruwe praesident
ende raden, bij ons gestelt ten saken onser lande van Hollant, die overdrachte
ende ordinancie der punten voirss, duergesien ende gevisenteert, hebben bij
zekeren redenen, dair veerre op gehoirt, bevoelen: wairt dat in de:- voirss.
dijckaidzen mits den punten voirgenoemd niet voirsien en hadde geweest, dat
wael geweest hadde te verduchten onse lant van Huesden, tlant van Althena ende
andere landen, dairomtrent gelegen, te camen tot inbrekinge ende onverwinliker
schade, so ist dat wij, die altijt gerne hebben als mogelic die vorderscippe,
wailvairt ende p:ofijte onser ende onser vriende lande ende luden, die punten
der voirss. overdrachte ende ordinancie belieft ende geconsenteert hebben,
believen ende consenteren mit desen onsen brieve ende willen, dat die ende elc
bijsonder gedaen ende nagevolcht worden tot oirbair ende profijte der gemeenre
landen ende luden voirss., sonder dairtegen te gaen ofte doen in enigerwijs.
Gebiedende ende bevelende dairop den dijckgrave ons lants van Huesden, dat hij,
om alle saken hieroff te volcamen, den heemrade van den Hogendijck eede ende
eet neme als dat behoirt, opdat men die saken mit rechte vorderen ende hantyeren
mach, tot behoudenisse des lants, tot alre tijt als des van noode is; ende dat
hij noch nyemant hieroff in gebreke sij, so lieve als wij hirn sijn, want ons
dit aldus gelieft gedaen te wesen, duerende tot onsen wederseggen. In oirconde
etc. Gegeven XX dage in Aprill, anno XIIIIe XLVII. Afschr. - Archief Hof
van Holland, inv, no. 7, fol. 120. Afschrift van dit
afschrift: Hs. vervolg op van Mieris.
295. VOOR SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM VERKLAART KOENRAAD VAN GIESSEN, DAT HIJ AFSTAND DOET VAN ALLE
AANSPRAKEN, WELKE HIJ JEGENS HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT ZOU KUNNEN
GELDEND MAKEN, TER ZAKE VAN DE TIENDEN TE GIESSEN. 1447 Mei 20. Wij Everaet Keye Jansscne ende Jacob die Knijff, scepen tot
Woudriclzem, orconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat voer
ons quam Coenraet van Ghiecen ende scaut vrij ende quijt die heeren van
Oudemutnster tUtrecht van allen ghescille, van allen ghebreke ende van allen
ghecroen, dat hl hadde ende hebben mocht op die heeren voirscreven tot desen
daghe toe, ruerende van den tienden tot Ghiecen. Ghegheven int jaer ons Heeren viertienhondert seven ende viertich
op den twyntichsten dach in Meye. Met de uithangende
zegels van Everard Keye en Jacob de Knijff in bruine was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, 1e afd. no. 2355. 296. PHILIPS VAN BOURGONDIE VERKLAART JACOB (I) VAN HORNE ZEVEN
JAREN GELEDEN TE KEULEN MET HET LAND VAN ALTENA BELEEND TE HEBBEN, BEHOUDENS
NADERE BEVESTIGING DOOR DE LEENKAMER VAN HOLLAND. NU IS JACOB VAN HORNE VOOR. DEZE
KAMER VERSCHENEN. HIJ WORDT VERLEID MET "DAT LANT ENDE HEERLICHEIT, HOGE
ENDE LAGE, VAN ALTHENA, MITTER STAD VAN WOUDRICHEM, MIT DEN SLOTE TOT ALTHENA
ENDE MIT ANDERS ALLEN RENTEN, GOEDEN ENDE TOEBEHOREN, ALZOE ALS HEM DAT
ANBESTORVEN IS VAN SIJNEN VADER", OP DEZELFDE WIJZE ALS ZIJN VOORVADEREN
HET IN LEEN GEHOUDEN HEBBEN, BEHOUDENS DAT BRIEVEN EN GIFTEN, GEGEVEN DOOR
WILLEM VAN BEIEREN, VAN KRACHT ZULLEN BLIJVEN EN DAT DE STAD EN HET SLOT VOOR
DEN GRAAF EN ZIJN NAKOMELINGEN OPEN ZULLEN ZIJN. 1447 Augustus 17. Met uithangend zegel
in roode was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 42. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 116, cap. Althena, foh 1. Afschrift van dit
afschrift: Hs. vervolg op van Mieris. Litt.: Inleiding, blz.
60. 297. VOOR HET HOF VAN HOLLAND PROCEDEERT JACOB I VAN HORNE,
HEER VAN ALTENA, ALS EISCHER, TEGEN DEN JONKER VAN GAESBEEK, ALS DROSSAARD VAN
GORINCHEM (MET WIEN ZICH DE PROCUREUR-GENERAAL HEEFT GEVOEGD), DE STAD
GORINCHEM EN ANDERE BELANGHEBBENDEN, ALS GEDAAGDEN. EISCHER STELT, DAT SINDS
MENSCHENHEUGENIS TOT DE HEERLIJKHEID ALTENA HADDEN BEHOORD: Ie. DE
VISSCHERIJ VAN WOUDRICHEM, WELKE ZICH UITSTREKT VAN "FLOERKENS ZIVEN"
TOT DE DOVELINGE EN WELKE DE HEER VAN ALTENA VAN HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER IN
PACHT HEEFT; 2e. HET VISCHRECHT OP DE ZUIDELIJKE HELFT VAN DE RIVIER
DE MERWEDE, VAN DE DOVELINGE TOT SCHELLUINERSLOOT; 3e. EEN WAARD IN
LAATSTGENOEMD GEDEELTE VAN DE RIVIER. DE HEEREN VAN ALTENA HADDEN HET RUSTIG
BEZIT VAN DIE RECHTEN GEHAD TOT HET JAAR 1387, TOEN HUN HEERLIJKHEID DOOR HERTOG
ALBRECHT VERBEURD VERKLAARD WERD. MAAR IN 1417 WAS ALTENA AAN WILLEM VAN HORNE
TERUGGEGEVEN, GEHEEL ZOOALS ZIJN VOORVADEREN HET GEHAD HADDEN, EN DUS HADDEN
TOEN OOK DIE BEIDE VISSCHERIJEN EN DE WAARD AAN HEM TERUGGEGEVEN MOETEN WORDEN.
DIT WAS ECHTER NIET GEBEURD. NOG STEEDS IS DE JONKER VAN GAESBEEK, ALS
DROSSAARD VAN GORINCHEM, IN HET BEZIT ERVAN. OP DIE GRONDEN VORDERT EISCHER,
DAT DE GENOEMDE VISSCHERIJEN EN DE WAARD AAN HEM ZULLEN TOEGEWEZEN WORDEN. DE GEDAAGDEN
ONTKENNEN, DAT DE HEER VAN ALTENA EENIGE AANSPRAAK OP DE OMSTREDEN RECHTEN KAN
DOEN GELDEN EN BEROEPEN ZICH TOT STAVING VAN HUN EIGEN RECHT OP HET FEIT, DAT
HEER JAN VAN ARKEL DE BEIDE VISSCHERIJEN EN DE WAARD HEEFT DOEN VERPACHTEN,
WELK FEIT ZIJ DOOR REKENINGEN UIT DE JAREN 1399 EN 1401 TE BEWIJZEN AANBIEDEN.
OOK BEROEPEN ZIJ ZICH OP VERJARING EN OP HUN OUDE HANDVESTEN, WAARBIJ DEN
POORTERS VAN GORINCHEM DOOR OTTO VAN ARKEL EN GRAAF WILLEM VI HET RECHT WAS
GEGEVEN, MET UITSLUITING VAN IEDER ANDER, TEGEN BETALING VAN DEN VIJFDEN
PENNING TE VISSCHEN OP HET TOT HET ARKELSCHE DOMEIN BEHOORENDE WATER. ZIJ
MOETEN ECHTER ERKENNEN NIET TE WETEN, HOE DE HEEREN VAN ARKEL AAN DIE RECHTEN
WAREN GEKOMEN. HET HOF WIJST AAN EISCHER ZIJN EISCH TOE 1450 September 1. Gedrukt: Korteweg, De
heerlijkheid Altena, enz., blz. 132-135. Litt.: Aldaar, blz.
44, 65.
298. KASTELEIN,
DROSSAARD, STAD EN LAND VAN HEUSDEN EN HEER DIRK VAN DE MERWEDE EN ZIJN LAND
VAN EETHEN EN MEEUWEN STELLEN EEN ORDONNANTIE VAST VOOR DE NIEUWE DIJKAGE, "DIE
AENGAEN SAL ENDE BEGHINNEN METTEN EENEN EYNDE IN DEN BANNE VAN DRONGELEN BIJ
CLARISSENHUYS, SOO VOORT OMGAENDE DOER HEER DIRCKS LANT VOIRSS. ENDE SOO VOORT
AFGAENDE IN DEN LANDE VAN ALTHENA IN DEN BANNE VAN ANDEL ONTRENT DER
ANDELSSCHER SLUYSEN 1). 1450 September 1. Afschr. - Bibliotheek Dr. A. A. Beekman te 's-Gravenhage,
handvestenbundel betr. Heusden, Altena en de Bommelerwaard, fol. 36 vers0-42
recto. 1)
Het plan tot deze bedijking, welke beschouwd moet worden als een maatregel tot
gedeeltelijk herstel van de in dit gebied door den St. Elizabethsvloed
aangerichte verwoestingen, is nimmer uitgevoerd (Zie: J. C. Ramaer,
Geographische geschiedenis, blz. z4z). Op ditzelfde plan hebben betrekking: 1.
Handvest van Philips van
Bourgondiλ, bepalende, dat de nieuwe dijkage, omvattend de dorpen Wijk,
Genderen, Veen, Drongelen, Babiloniλnbroek, Eethen en Meeuwen, beheerd zal
worden door een dijkgraaf en vier heemraden, te benoemen door den kastelein van
Heusden, en een dijkgraaf en vier heemraden, te benoemen door heer Dirk van de
Merwede, 1450 Maart 2; handvestenbundel coll. Dr. Beekman, fol. 16 verso - 17
verso. 2.
Ordonnantie, vastgesteld
door kastelein, drossaard en het gemeene land van Heusden, op den dijk,
"die geleet is in den lande van Huesden, aengaende van Andel aen den
Hoeghendijck, strekkende voort ter Ouder Maze toe" en op een dijk, te
maken over de Oude Maas tot Drunen (In den handvestenbundel coll. Dr. Beekman
aangeduid als: "den Zoutendijck, Genderschen dijck ende Zeedijck tot
Druenen toe"), z. j. e. d.; gedrukt: J. v. Oudenhoven, Geschiedenis en
beschrijving der stad Heusden, A'dam, 1794, blz. 263-266. 3.
Bepalingen omtrent de
verhoefslaging van den dijk, die "aengaen sal tot Drongelen omgaende tot
omtrent der sluysen van Wijck toe", vastgesteld door Claes van den Camp,
kastelein en drossaard van het land van Heusden, en schepenen en burgemeesters
dier stad, z. j. e. d.; handvestenbundel coll. Dr. Beekman, fol. 42 verso - 43
verso. (Het ontwerp schijnt eenigszins gewijzigd te zijn. Immers, de dijk
eindigt volgens dit stuk niet bij de sluis te Andel maar bij de Wijksche
sluis. Hieronder moeten wel twee verschillende sluizen worden verstaan, want
Andel en Wijk grenzen niet aan elkaar.) 4.
Verhoefslaging van den
dijk in Veen, Wijk, Babiloniλnbroek en Genderen, 1465 April; handvestenbundel
coll. Dr. Beekman, fol. 54 verso - 56 recto. Van den Zoutendijk, hierboven sub
z genoemd, is reeds vσσr 1450 sprake: Zie de handvest van Philips van
Bourgondiλ, betrekking hebbende op het schouwen van den Hoogendijk in het land van
Heusden en den Zoutendijk, 1435 Februari 13; gedrukt: J. v. Oudenhoven, a.w.,
blz. 376-378. Hoewel de in de ordonnantie van 1
Sept. 1450 genoemde dijk eindigde in den ban van Andel, heb ik deze
ordonnantie, evenals de overige hierboven vermelde stukken, niet volledig
opgenomen, op grond, dat het hier een plan tot bedijking betreft van het land
van Heusden en de heerlijkheid Eethen en Meeuwen, niet echter van het land van
Altena, dat dan ook geheel buiten het beheer der bedijking staat (Zie
hierboven sub 1; de daar gegeven bepaling is herhaald in 2), welk plan bovendien niet tot uitvoering is gekomen. 299. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN
HANDVEST AAN HET LAND VAN ALTENA. 1452 Februari 23. In den nacm ende der eeren der heyligher ende
onverscheydenre Drievoldicheit, amen. Wij Jacop, greve tot Hoeren, heere tot
Althena, tot Cortershem ende tot Montengys, doen kondt ende kenlick enen
yeghelijken, die desen teghenwoirdigen brief gheopenbaert ende ghetoent woirdt,
in toecoemende ende gheleden tijden, dat wij gegeven hebben ende geven voir ons
ende onse nacoemelinge mit gueder dunsten ende begheerten allen onsen goeden
luyden ende ondersaten, die in onsen lande van Althena gheseten sijn, ende
hueren erven ende nacemelingen, om menighen trouwen dienst, die sij onsen
voirvaederen, heeren tot Hoerne ende tot Althena, dickwijl ghedaen hebben ende
ons ofte onse naecomelinge, oft God wil, noch doen sullen; al alsulke rechten
ende punten, als hiernae bescreven staen, eweJ‘jke te houden, onverbroeken, dat
is te weten: 1. In den yersten, dat wij se niet
scatten en sullen, noch beeden en sollen, uutgheseyt dan als wij ridder
woirden, off als wij wittachtyge huwelick doen, of als wij een wittachtyge
dochter bestaeden, of als wij gevangen woirden, dair ons God voir behueden moet,
dat si' ons dan gheven sullen moeghelijke beede op enen yeghelijken merghen
lants, als dat vanouts ghewonlick is te gheschyen 1). 2. Item soe willen wij doen setten ende
ordinyeren sevzn guede, eerbaere, berve a) mannen uut onsen lande,
ende die eeden ende setten als men scepenen behcirlick is te setten, dair alle
saicken ende punten, hoege ende leghe, voir bedinget sullen woirden, die in
onser stat van Wouderichem opter plaetsen, als men van live ende van guede
dinghet, sollen sitten, of binnen onsen lande, wair ons dat ghenuecht 2). 3. Item alle andere saken sullen sij
van veerthiennachte tot vcertyenoachten binnen lants dinghen ende aldair recht
ende vonnisse wijsen eenen yeghelijken nae sijnre verdienten, beheudelijken
elken ambochsheere in hoeren goeden rechten te blijven. Ende wat die meeste
meenitige van onsen scepenen voir recht wijst, dat sall die minste volgen
sonder wedersegghen 3). 4. Item soe sullen wij denselven onsen
scepenen eenen goeden gheswoeren boede toesetten. 5. Item soe wie dese voirscr, scepenen
wederspreect int gherecht, dat hvtere vonnisse, die si' ghewijst hebben, vals
ende quaet waere, offte die dat gericht stoerde binnen der vierschaeren, soedat
onse richteren gheene rechte gedoen en conden, die verboert teghens ons sijn
lijf ende gcet. 6. Item wanneer yemcnt wair, die
vonnisse boven vonnisse begheerde, ofte scepenen wederseget, die sal verboeren
teghens ons thyen Ц ende elke van onsen scepenen een Ц 4). 7. Item ofte onse voirscr. scepenen
gedaecht woirden te recht te sitten tusschen twee partijen, die van erve ofte
van guede dingden, die sollen alle dage, soe lange als sij over dat recht
besitten, voir hueren coste hebben elc een Wouderinchems mengelen wijns of die
wairdc dairvoir. Ende dat sal dieghene betaelen, die daer ondervellich blijft. 8. Item wie erve die een teghen den
anderen aenvanckt, die ondervellich blijft sal aen ons verboert hebben thyen Ц ende elke scepenen een Ц. 9. Item so sullen wij, (of) onse
drcissaeten ofte amptluyde van onsenwegen, soe dicke ende soe menichwerff als
ons dat ghenuecht, setten ende ontsetten onsen voirscr. scepenen, die welke
gheervet sijn binnen onsen lande van Althena ende ghegoet tot hendert nobelen
toe 5). 10. Item gheven wij hem, dat men der onmondigher kynder
ghereede goet die gherechte vcicht, terstont als hij die voichdie anvanghende
is ende hem die verschenen is, penningen ende ponden sal bij onsen ghericht.
Ende dat van den ghereede goede over die scult comen mach, dat sal hij beliggen
op erve in den lande van Althena bij ende overmits ons gherichts voirscr. In
denwelken onse voirscr. ghericht den voirgenaemde voicht der onmondyger kynder
guede vestinge ende sekerheyt doen sal, dat hij den onmondygen, als hij tot
sijnen mondigen jaeren ende dage ghecomen ende tot sijnen ghesinnen, guede
bewijs ende rekenscap doen sal, als van der overbaten, dat die voicht meer
geheven ende geboert mach hebben, dan hij voir die onmondige verleget heeft,
ende boven sijnre ncotdorft, soedat die onmondige des seker wair. Ende dan sal
hij dat kynt vrij, sonder coinmer, setten op sijne guede. Ende wairt sake, dat
die voicht des niet en dede als voirscr. is, alse hij die voichdye ar.genomen
hadde, alsoe dicke als yemont van des onmondichs kynts maegen ons dat toende,
alsee dicke verboirde die voicht teghen ons vijftalff Ц; ende wair dat sake, dat die
onmondige kyndere ghenen rechten voicht en hadden, of dat die gherechte voicht
die voichdie niet aen en vinghe binnen eenre maent, als voirscr. is, soe sullen
wij dat kynt vervoichden in allen pitnten ende voirwairden als voirscr. staen. 11. Item voirt soe gheven wij onse luyden alle scouwen,
die onse richter ende heemraet scouwen binnen lants, ende dat onse richter die
niet nemen noch bestaeden en sal hoegher dan totter heemraeder schieringe; ende
dairef sal die richter nemen twyscat ghelt. Ende en gheven sij dat ghelt niet
ter goeder tijt, dair mach onse richter hem of panden vierscat pande. 12. Item en sall men dijck, weghe, weteringhe, sluysen,
noch dammen, in ghenen schouwen hoegher bescouwen, beschaeden, noch besteeden,
noch onraet dairop drijven, dan totter heemraeders schyeringe. 13. Item soe en sal gheen dijckgreve, die nu ys of
naemaels wesen sal van onserweghen, op ghenen dijck vraegen moegen, hij en sal
yerst op dyen dijck wesen, dair hij op vraeghen wil mit recht 6). 14. Item wair yemont, die enige dijck berghede of naem te
maken, dat sal hij moghen doen sonder enich broeken dairomme teghens ons te
broeken mit wantaele. 15. Item wair yemont eerde of ghesteken totten dijck
behoeff, die salse eysschen binnen jaers, of ons dijckgrave en sal hem dair en
teynden gheen recht dairof doen moegen, ende die broekinghe sal dairof quijt
wesen. 16. Item wair yemont, die eerde stake binnen coers teghen
eens anders dijck, dat sal dieghene, die den dijck toebehoirt, mit sijnen eede
moghen houden, dat hij se niet en heeft ghesteken, noch doen steken, ende dair
sal hij mede quijt wesen. 17. Item alle dieghene, die comen sullen in enighe
heringe opten Hoghendijck, als van dijckagien, van karredammen of van aerden,
die sullen onder hem allen niet meer betaelen dan eene dordendeel van des
dijckgraeven ende heemraeders cost, die binnen der schouwen valt. 18. Item wairt saeke, dat onse dijckgreve van onsen lande
voirscr. yemont bestoerde, dat hij meende dat hij broeckte opten dijck in
sijnre teghenwoirdicheyt, soe sal dan rechtevoert onse dijckgreve vraeghen den
hoegen heemraet, sonder dinghetaele, wes mit recht wesen sal als van dier
tichten; ende dat sal onse heemraet rechtevoert wijsen of hijs vroet is. 19. Item voirt hebben wij hem gegeven: wairt sake, dat
yemont pande verwilcoerde scout, ende dat die pande ghekeert woirde, ende
dieghene diese keerde an den onrechten bleve, so hadde hij sijn pande verlceren
ende hij verboerde teghens ons tweewerf vijftalff Ц. Ende die pande sal die pandere
hebben, of wij sullen hem sijn aenscat ghelt gheven, ten yersten als dat recht
gheeyndet is. 20. Item wairt sake dat yemont onsen dijckgreve ofte
heemraedere, nu sijnde of naemaels wesende, quaelick spraeke ofte dreyghede, om
rechts wille, die sij op onsen dijck hantyerden, die sullen wij corrygeren, bij
alsoe dat een ander dairan exempel nemen sal. 21. Item wairt sake dat yemont aengesproeken woirde mit
recht van sculde binnen onsen lande voirscr., die mach tot sijnen recht comen sunder
vanckheylygen. 22. Item wairt saeke, dat enich man of wijf, gheseeten in
den lande van Althena, sijn lijf 'ofte goet verboerde teghens ons, die en soude
sijns wijfs goet, noch sij heers mans of hoerre kynder ofte gherechte
erfgenaemen goet, niet verboeren; sij en soudent halff hebben ende sijne
wittachtyghe scult sal voir uut den ghemeenen goede betaelt woirden sonder
arghelist 7). 23. Item woirde enich man binnen onsen lande, ofte enich
wijf, befaemt van stucken, dair hij of sij lijf af goet an verboert hadden. het
wair van vredebraeke, van moortbrande, van vrouwencracht, van gheleyde
brekinge, van diefte, van dootslaege, van huysstoetinge, ende voirt van alle
gheweltlijke ende crimynaele saeke, lijf ende 1 goet antreffende, die sal men
antasten, besaeken ende niet laten verborgen. Mer eer men dat besoeke doen sal,
sal men yerst die faeme verhoeren ende betuyghen mit twe of drie wittachtige
mannen, goet van naeme ende van faeme, ende hem dairnae goet ende onvertoeghen
recht doen gheschyene ende terecht stellen voir die seven scepenen voirscr.
uten lande, als voirseyt is. Ende of die seven voirscr. scepenen van dien of
van enighen stucken of saeken niet vroet en wijs ghenoech en waeren, vonnisslick
dat uut te wijsen, soe moegen sij hem mitten scepenen van der poirten van
Wouderinchem b) beraeden (ende) alsdan wijsen dat recht is. Ende wat
cost, dat binnen der beraedinghe ghedroech, dat sal die partije, die in der saeken
ondervellich blijft, verghelden ende oprichten 8). 24. Item so wat ondersaeten wij aenspre[ken] van live
ende guede, ende ghenen voirspraeke crijghen en conde, die sullen wij enen
voirspraeke doen op hoeren cost. 25. Item dese voirscreven ghetuge sullen gheleyt woirden
ende ghehoirt van onsen richter ende van onsen lantscepenen voirscr., nyet
openbaere c). 26. Item elker man, gheseten ende wonachtich in onsen
lande van Althena, sal moegen vrede eysschen ende neemen in presencie van twe
of drie goede mannen, ende dien vreede terstont onsen amptIuyden condyghen,
dair dien vrede onder sijn bedrift ghesciede. 27. Item soe wie den vrede niet gheven en wolde ende sich
weygherde, soe dicke hij sich weygherde, soe dicke sal hij an ons verboert
hebben ende ghebroeckt vijftalff Ц. Ende of hij den vrede weygherde ten vierden mael, die sal
an ons lijf ende goet verboert hebben 9). 28. Item soe wat vrede ghegheven ende ghestedicht is,
dien sal men houden sess weken ende dien laitsten dach al, up te verboeren sijns
lijfs ende goets, die den vrede braeke 9). 29. Item dese voirscr. vrede en sal niet vorder reyken
dan an die maesscappe totten vijften leede toe ende an diegheene, die
hantplichtich sijn ende medeloepers ende in weghen ende in steghen sijn enighe
bijstant te doene 9). 30. Item soe en sal niemont van onsen gueden luyden ende
ondersaeten voirscr. in enighe dootslaege ligghen moeghen, tensij dat vier
clacghers van der dooder hant mit haeren eede hovden, dat hij des dootslacges
sculdich is van haeren doden maech. 31. Item wat gheleyde wij offte onse droessaeten offte
bailjuwe gheven onsen ondersaeten, of wie dat is, ende dat ghekondicht wair in
enige van onsen prochyenkercken ons lants van Althena, of dat sij onse brieve
offte teykene van gheleyde hadden, die oick in den kercken ghecondicht sijn,
dat willen wij ghehouden hebben. Ende ofte hij dairover selve dat gheleyde
braeke of dat een ander an hem braeke mit vechtinghe of oploepinge, dair souden
sij an verboert hebben hair lijf ende hair goet 9). 32. Item wat geleide wij ghegheven hebben of gheven van
scult, dat willen wij ghehalden hebben ende houden totter tijt toe, dat ons of
onse amptluyden voirscr. ghecondicht woirdt van denghenen, die hij sculdich is,
ende dan sal men hem sijn gheleyde opsegghen mitter sonnen 9). 33. Item wairt saeke dat yemont van onsen ondersaeten
voirscr. twist of ghescilde hadden ende mit malcanderen in vrede quaemen, soe
en sal die vrede dairof niet langher staende bliven, noch ghedueren, ter tijt
toe, dat sij van den voirscr. ghescille ende twiste onderlinghe vcrsoent sijn
ende vereenich 9). 34. Item als wij, onse droissaeten of bailjuwe, die scepen
uten lande, die dit recht besitten sullen nae uutwijsinghe deser hantvesten
voirscr, setten ende ontsetten willen ende (dieselfde d)) dairtae
ghedaicht woirden mit onsen richter binnen bans, dair hij woenachtich is, of
mit onsen gheswoeren bode, alsoe dicke hij geboeden woirdt ende des niet en
dede, noch en achte, in soemenighe boete van vijftalf U sal hij vervallen sijn
ende verboeren teghens ons. 35. Item soe wie dat een messe treckt up eenen anderen,
die sal teghens ons verboeren enen vrancrijcxschen scildt. 36. Item soe wie yemont ene hoffwonde steeckt, die sal
teghens ons verboeren drie vrancrijcsche scilden. 37. Item so menighe hoffwonde yemont den anderen steect
off slaet, soe menichwerven sal hij verboeren drie vrancrijcxsche scilden. 38. Item soe wie enen boghe spant op yemont, sal
verboeren teghens ons twee vrancrijcsche scilden. 39. Item soe wie dat schiet nae enen anderen, sal
verboeren teghens ons vier vrancrijcsche scilden. 40. Item soe wie yemont enighe vuystslaeghe gaeve, verboerde
teghens ons thyen scillinghe. 41. Item soe wie yemont bloetreyssede, die sal teghens
ons verboeren enen vrancrijcsche scilt. 42. Item soe (wie) den anderen oploept ende slaet mit
ghesterchder hant, die sal teghens ons verboeren twe vrancrijcsche scilde. 43. Item soe wie yemont sloeghe of staeke mit enighe
gheslepen waepen, die sal verbueren vier vrancrijcsche scilden. 44. Item soe wie yemont lam. slaet of ontleet, die sal
ons beeteringhe doen, soe groot als hij der partijen doet. 45. Item alle ander broeken ende boeten, die hier niet
gheruert en sijn, noch bescreven en staen, die sullen staen tot onser scepenen
vonnisse. 46. Item wij en sullen gheen beeter payment nemen van
onsen boeten, broeken ende foerefcyten, dan wij in onsen mercten doen roepen
ende ghebieden. 47. Item wairt saeke dat enich van onsen ondersaeten ons,
of yemont tot onser behoef, enich ghelt sculdich wair, het waere van reinten
ofte van broeken ofte van enighen anderen onraet, ende hij dat niet te tijde en
betailde, so mach ons richter denghenen panden voir twe scepenen; ende als die
pande veerthien dage ghestaen hebben, soe mach die richter twyscat pande nemen
voir eenscat ghelt ende niet meer. Ende die pande sullen onse scepenen te
landewairt schieren op hoeren eedt 9). 48. Item gheen wijf en sal bastairden moghen winnen in
hoere wittygen stoel. 49. Item of enich bastairt in witte ghewonnen woirde, die
en sal van den goede e) niet boeren, want dat ongodlijck is ende
anders een sterkenisse der sonde 10). 50. Item of enich man of wijf onnoselick sijn lijf
verloere van yemonts waegen of uut yemont(s) scip ofte uut yemonts berch ofte
in wat maenieren, dat die mensche sijn lijf annoselick verloere, dat goet,
dairt die dode van gheschiede, dat sal aen ons verboert sijn, uutghescheyden
tgoet, dat dair in den berch lecht. 51. Item of enich man off wijf doot bleef van sijnen
huyse, soe en sal dat huys niet verbuert sijn, soe veere als men oirloeff
eyscht an ons ofte onse amptluyden. 52. Item bleef enich dienstbode doos, dair en sal niet an
verbuert sijn dan die huere, so veere sij oirloff eysschen. 53. Item bleeff een kynt doot, dair solden die vriende an
ons verbuert hebben sess vrancrijcsche scilden ende nochtant oirloff an ons
ofte onse amptluden eysschen. 54. Item wairt dat yemont van onsen landtluyde enich guet
ghestoelen wair, dat hij in onser poirten off lande vonde, dat goet mach hij
doen toeven, sonder verboernisse teghens ons, ter tijt toe, dat hij twe mannen
of meer ghecrijghen can, in onsen lande van Althena gheseeten, ende dairvoir
mach hijt aenevaen ende sijn maeken 10). 55. Item soe sal men van merctrecht ende van allen rechten
dingen mit onsen scepenen ende niemont anders, alseft buyten mercten wair. 56. Item soe en sal gheen lantman mit recht mogen
besetten den anderen in onsen lande voirscr, voir onse scepenen voirscr. van
onser poirten van Wouderichem. 57. Item dat men ghenen van onsen ondersaeten voirscr,
nerghents te ghijsel en sal moghen legghen, noch ghebieden, van onsenwegen, mar
eert yegelijck van onsen ondersaten recht ende vonnisse doen vcir richter ende
scepenen, dair sij onder gheseeten sijn. 58. Item ofte onse poirteren voirscr, te recht ghestalt
weirden voir onse richtere alhier, soe sal men onsen voirscr. poirteren alsulck
cnvertoeghen recht doen, als men hem binnen onser poirten doet. 59. Item soe en sal gheen bailjuwe, scoutet of dienre,
die onder hem dienen sullen, die nu sijn of hiernaemaels weesen sullen van onserweghen,
enich recht aenveerden of voeren binnen onsen lande voirscr., si) en sullen
verst denselven onsen goeden luyden ende ondersaeten voirscr. ten heylyghen
gheswoeren hebben recht ende vonnisse te doen nae desen voirscr. hantveste 9). 60. Item wairt dat wijt te doen hadden, dat wij pairden
ghebooden te houden, soe sal een yeghelick selve mit sijnen peerde dienen,
alsoe veere als hij dair nut ende oirbairlick toe is. 61. Item so mach alle man, geseeten in onsen lande van
Althena, vaeren maelen om dat sesthyende vat op alle moienen, ons binnen desen
onsen lande toebehoerende, sonder verboeren vet teghens ons 9). 62. Item soe en sullen wij, noch niemont van
onserweeghen, vremde scaepen houden, noch laten houden, in onsen lande van
Althena. 63. Item alrehande heenre, die up uutlande ende op dijck
gheset sijn, ende mit onrecht gheset waeren, laeten wij of ende schelden se
quijt. 64. Item gheven wij hem, soe wye hij si), die recht te
spreken heeft ende mit recht spreken wil voir onse scepenen voirscr., dat men
een yeghelijken recht doen salle up dat corste ende binnen drie ghenachten,
uutghenomen van live ende guede, dair sal men onvertoeghen recht of doen. 65. Item wair yemont binnen onsen lande van Althena
voirscr., die den anderen dreyghede te missdoene an live of guede, dat kenlicke
woirde ghemaict, om enigherhande saeken wille, die men mit recht slijten
mechte, ende die mit recht niet spreken en wolde, ende onsen dienrers, die dan
ter tijt wesen sollen, kenlijken bijbrocht woirde mit twe of drie guede mannen,
soe sullen onse dienders denghenen, die den anderen ghedreycht hadden, antasten
ten yerssten dat sij hem ghecrijgen connen binnen onsen lande van Althena ende
houden totter tilt toe, dat hij verseekert heeft mit guede borghen den ghedreychden
van hem niet te misdoen, noch misschien, an live ende an goede, behoudelick dat
hij mit recht spreeken mach, off hij wille. Ende van der dreyghinge sal hij ons
beeteringhe doen bij ons ende onse scepenen. 66. Item ofte yemont van onsen ondersaeten den anderen
vet betyende wair ofte opsecht ende hij des niet bijbrengen en conde, die sal
vervallen sijn in sulker peenen als die andere vervallen solde geweest sijn,
off hij dat hadde connen bijbrenghen. 67. Item gheen van onsen poizteren van Wouderichem en sal
buyten becommert off beset woirden, noch gheen van onsen ondersaten binnen
lants en sal in onser stat van Wouderichem desghelijxs beset noch becommert
woirden. 68. Item soe is onse ghebodt ende bevele, dat een
yeghelicke in onsen lande voirscr, gheseeten sijn(de), volgher ende vangher
wesen sal van overdacdyghen luyden, die teghens ons om enigherhande saeken wil
hair lijf ende hair goet verbroeckt hebben, ende sullen ons die overleveren, of
onse amptluyden, in der tijt wesende. 69. Item wairt sake dat yemont, (die) befaemt wair
verboert te hebben teghens ons sijn lijf ende guet, van enighen onsen
ondersaten ghehuyst offte ghehoeft woirde, dat bij twee of drie wittaftyge
persoenen lienlick ghemaict woirde, die sal dat beteren ende richten bij onsen
gherichte voirscr. 70. Item wairt sake dat yemant spraeke op onse gherichte
ende glieswoeren, om rechtswil of om andere ordinancien wil, of om koren wil,
die sij om profijte ende oirbaire wil van ons of onss lants gheleet ende
gheordineert hadden, indien dat men se betugen mach mit twee off drie
wittachtygen mannen, die sal staen ter correctyen van onsen scepenen van dat
hem anruerende is. 71. Item van den meyneydt, die voir dat ghericht ghevalt.
Die men dairof betugen can, dat hij eenen quaeden eedt gheswoeren heeft mit twee
of drie wittachtyge mannen off ghetugen, die den scepenen wittachtich sullen
ditncken wesen, die sal dairan verboert hebben sijn twe vingheren, die hij
upgherecht had, doen hij den quaeden eedt swoere. 72. Item tot wat tijden wij, of onse dienders van
onserwegen, te recht sullen sitten mit yemont van sijnen live ende sinen goede,
mit scepenen, die sal comen ende recht hebben upten versten dach, die hem
naemelinghe ende bescheydelick gheleet wort mit recht, dair hij een weet of
hebben sal, als recht is. Eest dat hij in onsen helden is, so sal men dach van
rechte ligghen over dwersnacht, ende is hij in onser helden niet, so sal men
hem een weete doen, dair hij wonachtich is, mit onsen gheswoeren bode mit twe
scepenen, sess daghe voir dien dach van rechte, of meere. Ende des sullen die
scepenen sitten upten yersten dach op onsen cost. Ende (off) sij dair langher
raede boven nemen wouden, dat sal wesen op hairselfs coste, mer sij sullen dat
vonnisse uuten upden dorden dach 9). 73. Item off dat sake wair dat onse ondersaeten enighe
hanttastinge ofte verbondenisse onder hem maicten, buyten ons of onse
amptluyden, dat ons ofte onse heerlicheyt schaedelick of hynderlicke weere, die
sullen teghen ons hair lijf ende goet verboert hebben, soe veere als men die
mit twe of mit drieen wittachtygen mannen betugen mach ende in der wairheit
bevynden mach, dattet alsoe ghesciet is. 74. Item ofte onse ondersaeten teghens ons of yemont hoir
goet waepende, dat onse scepenen docht dat niet dan een bescudde waere, dat
overgheven noch opdracht en sal van gheenre wairde sijn 11). 75. Item soe en sullen gheen van onsen ondersaten hem
behelpen mit enighen poortscappen of poirter warden, ofte mit enighe andere
vrijheeden of rechten, dan nae uutwijsinghe deser onser voirscr. hantvesten 9). 76. Item so en sollen onse ondersaten voirscr. mit ghenen
hantvesten ende previlegien hem moghen behelpen nu voirtan, die onse
voirvaderen of onse heeren van Hollant vairtijts denselven onsen ondersaeten
ghegheven moghen hebben, mar dier voirscr. hantvesten ane ende uutgaen, dairop
renuncierende ende vertyende ten ewyghen daghen toe, behoudelick alsulke
vrijheyden van tollen, als onse ondersaeten vercreegen hebben ende verworven
van onsen heeren van Hollant voirscr., dieselve in huerre macht blivende; ende
dairtoe willen wij oeck behulpich ende reedich sijn 12). 77. Item off onse ondersaeten naemaels enighe brieven van
previlegyen ende hantvesten voirscr. brochten, die en sullen van gheenre
wairden sijn ende sij en sullen hem niet voertmeere moghen helpen, dan mit
desen onsen hantvesten. 78. Item soe sullen alle wairheyden, van wat saken dat
sij sijn, heymelicke vair scepenen ghehoert woirden. 79. Item oft sake waere, dat dese hantvesten voirscr.
verrotten, verloeren off veronghevalden, het waere van roeve of van brande off
in wat maten, dat sij veronghevalden, dairomme dat men se calegyeren mocht, soe
sullen wij hem die wedergheven, vernvtwen ende bezeeghelen, ofte onse
nacomelinghen, buten hoeren cost ende schade, alsoeverre als sij bewijsen
connen mit uutscriften, mit goeden bescheyde ende mit gueder wairheyt, dat sij
dese hantvesten ghehadt hebben. Ende want wij willen, dat alle dese voirscr, punten ende
rechten ende elke bijsimdere wittelijck ende wail, vast ende ghestede,
ongebroekelijc ghehouden sullen weerden ten ewyghen daghen van ons ende van
onsen naecoemelinghe, onser goeder weerde luyden ende ondersaeten ende hoeren
naecoemelinge, soe hebben wij Jacop, greve tot Hoern, here tot Althena, tot
Cortershem ende tot Montengys, onse seegelen an desen brieve doen hanghen. Ende
want onse lieve ghetrouwe onderseeten, mit namen Jan van Ghoer, Adryaen van
Gyesen, Gielis van Wijck, Enghebrecht van Andel, Jan die Borchgrave Janssoen, Jan
die Borchgraeve Willemssoen, Jan die Borchgraeve Dircxsoen, Gherit die
Borchgraeve, Segher van Emmichoven Wouterssoen, Jan van Emmechoven Segherssoen,
Jan van Rijswijck Glummerssoen, Dirc Glummerssoen, Segher van Uutwijck, Adryaen
Enghebrechtssoen, Aert Hyelaert, Bruysten Lodensoen, Steesken Jans Vossoen,
Wael Nodensoen, Laurens Rutgherssaen, Dirck van Cloetwijck, ghesamentlijke in
onsen handen gheloefft hebben, voir onse ghemeyne lantvolck ende ondersaeten
ende tot hoerre beeden, dese voirscr. hantvesten nae te gaen ende die te
helden, ten ewygen dagen toe, van punte te punte als voir in deser hantveste
begrepen staet, soe hebben die sommighe van den meesten hoepe hiervoir
ghenoemt, die hoir seghelen bij hair hadden mit namen Adryaen van Ghiesen,
Gielis van Wijck, Jan die Borchgraeve Willemssoen, Jan die Borchgraeve
Dircxsz., Segher van Emmechoeven, Jan van Emmechoeven Seghersz., Jan van
Rijswijck Glummersz., Segher van Uutwijck, Adriaen Engberechtsz., Aert Hyelaert,
Bruysten Lodensoen, Steesken Jan Vossoen, Wail Nodensoen, Dirck van Cloetwijck,
mit ons hoere seghelen aen desen brief gehanghen ter beden des ghemeene lants
van Aithena voirscr. Ende om meerre sekerheit wille ende ewygher stedicheyt,
soe hebben wij gebeden ende overmits desen brief bidden ende begheeren aen den
hoeghe gheboeren doirluchtyghen vurst, onsen lieven genaedighen heere, den
harthoge van Buirgungien ende greve van Hollant etc., als onse overheere ende
leenheere, alle ende yeghelijke dese voirscr. punten ende rechten te willen
stercken, comfirmyeren ende approbyeren, ende sijnder hoegher ghenaider seghell
an desen transfixe brieve doirghesteken te willen hanghen, dat sijne hoeghe
ghenade, oft God wille, ons niet weygheren sall. Ghegeven up den
drieendetwyntichsten dach in Februario, int jaere ons Heeren dusent vierhondert
tweendevijftich. Met de uithangende zegels van Jacob van Horne en de in de oorkonde
genoemde heeren in bruine was. Oorspr. - Archief Altena, no. 14 (twee exemplaren). - Met trans fix,
d.d. 1452 Maart 7. Afschriften: Gemeente-Archief Dordrecht, inventaris 1200-1572, X, no. 16,
fol. 287-295 verso; Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handschriften, 3e
afd., no. 2b (hs. vervolg op van Mieris). Litt.: Inleiding, blz. 17, 40, 43,
68-69 en voorts passim. 1) Litt.: Inleiding, blz. 43; Prfschr., blz. 31. 2)
Litt.: Inleiding, blz. 68, 74-75 3)
Litt.: Inleiding, blz. 68-69. 4)
Litt.: Inleiding, blz. 75; Prfschr., blz. 36. 5)
Litt.: Inleiding, blz. 77, 82. 6)
Litt.: Prfschr., blz. 25. 7).Litt.: Inleiding,
blz. 43, noot 114-115 8)
Litt.: Inleiding, blz. 71, noot 2; 74. 9)
Litt.: Inleiding, blz. 43. 10)
Litt.: Inleiding, blz. 117. 11)
Litt.: Inleiding, blz. 104-105 12)
Litt.: Inleiding, blz. 40. a)
De afschriften hebben: beλrfde i.p.v. berve. b).
De afschriften hebben: de stad Woudrichem. c).
De afschriften hebben ten onrechte: openbaerlick i.p.v. nyet openbaere, d)
Dit woord komt niet in het oorspronkelijk, doch wel in de afschriften voor. e)
De afschriften hebben hier ingevoegd: sijnder ouders. 300. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN
HANDVEST AAN DE STAD WOUDRICHEM 1). z.j.e.d. (1452 Februari 24) 2). In den naem der glorioser Drievoldicheit ende onverscheyden
Eynicheyt, amen. Wij Jacob, greve tot Hoorn, heer tot Althenae, tot Corthersem
ende tot Montenghis, doen kondt eynen yegelijken, dye desen brieff sullen syen
off gheopenbaert werden, dat wij gegeven ende gegondt hebben ende myt desen
brieve geven ende gonnen voir onss ende onssen naecoemelingen alsoe onsse
poorteren ende stadt van Woudrinchem, hem ende haeren naecoemelyngen ende
erven, om sonderlynge bede wille ende begheerte ende om menyghen trouwen dienst
wille, dye sij onssen vurvaderen, heeren van Hoorn ende van Althena, dyckwil
gedaen hebben ende onss ende onssen naecoemelyngen, offt Godt wil, noch doen
sullen, all sulcke punten ende rechten, als hiernae bescreven staet,
onverbrekelijck te houden. 1. In den iersten, soe gheven wij ende
gonnen denseiven onssen poorteren, soe wie hij sij, dye recht te spreken heefft
ende myt recht spreken wil voir onsse scepenen, dat men eynen iegelicken recht
doen sal opt cortste bynnen drie ghenechten, uutghenoemen van lijve ende van
guede, dair sal men onvertoghen recht aff doen. 2. Wair yemant bynnen onsser poorten
vurss., dye den anderen dreyghede te mysdoen aen lijve off aen guede, dat
kondlich woirde ghemact, om eynigherhande saiken wil, dye men myt richt sliten
mochte ende dye myt recht nyet spreken en woude, ende onse dienren, die dan ter
tilt wesen sullen, kondlicke bijbrochte worde myt twee off drie goede mannen,
soe sullen onsse dienres denghenen, dye den anderen ghedreycht hadde, aentasten
ten iersten, dat sij hem gecrijgen connen bynnen onsse lande van Althenae, ende
den in helden houden tot der tijt toe, dat hij versekert heefft myt gueden
borghen den ghedreychden van hem nyet te mysdoen aen lijve ende aen goede,
behoudelick dat hij myt recht spreken mach off hij wil. Ende van den dreyghynge
sal hij onss beteringhe doen, als onse scepenen wijsen dat recht is 3). 3. Wairt saike dat yemant, (die)
befaemt wair verbuert te hebben teghen onss sijn lijf ende sijn guet, van
eynighen onssen poorteren off ondersaten gehuyst off gehoift worde, dat bij
twee off bij drie wittachtige personen kennelick gemaeckt worde, die sal dat
beteren ende richten bij onsen gerichte vurss. 4. Soe is onss geboth ende beveel, dat
eyn yegelyck, in onsser poorten vurss. gheseten, volgher ende vangher wesen sal
van overdadighen luyden, dye teghen onss om eynigherhande saiken wil haer lijff
ende haer goet verbuert hebben, ende onss dye overleveren sullen off onsen
amptluyden, in der tijt wesende. 5. Onse gesworen bode sal moegen vrede
roepen ende gebieden alomme ende omme bynnen onssen lande van Althena in allen
gevechten 4). 6. Wairt saike dat yemant sprake op
onsse gerichte om rechts wil off om ander ordinancien wil, off om kueren wil,
dye si) om profijt ende orbaers wil van onss off van onssen lande gheordiniert
hadden, indien dat men sy betuyghen mach myt twee off myt drie wittachtighen
mannen, dye sal ter correctien van anss ende onsse scepenen staen van dat hem
aenruerende is. 7. Van den -meyne eydt, dye voir dat
gericht gevalt. Dye men dairaff betuyghen kan, dat hij eynen quaeden eydt
gesworen heefft myt twee off myt drie wittachtighe ghetuygen, dy dye scepenen
waerachtich sullen duncken wesen, dye sal dairaen verbuert hebben sijn twee
vyngheren, dye hij dair opgericht hadde, doen hij den quaeden eydt swoer. 8. Tot wat tijden wij offte onsse
dienres van onsserweghen te recht sullen zitten myt yemant van sijnen lijve
ende goede, myt schepenen, dye sal komen ende recht hebben opten yersten dach,
dye hem naemelick ende bescheidelick gheleet wordt myt recht, dair hij eyn weet
aff hebben sal als recht is. Ist dat hij in oasen helden is, soe sal men hem
dach van recht legghen over dwaersnacht. Ende en is hij in onssen helden nyet,
soe sal men hem eyn weet dom, off dair hij woennachtich is, myt onssen gesworen
bode ende myt twee scepenen, sesse daghen voir dien dach van recht off meer.
Ende dess sullen dye schepenen sitten opten yersten dach op onssen kost. Ende
off sij dan da ir langher rade boven nemen woude, dat sal wesen op haers selffs
cost; mer sij sullen dat vonnisse uten opten dorden dach 4). 9. Item, warde yemant van onsse
poorteren befaemt, hetsij wijff off man, van eynigen saiken, dair hij off sij
haer lijff ende guet myt verbuert mochten hebben, het weer van vrede brecken,
van diefften, van moortbrande, van vrouwencracht off van gheleyde breken off
van dootslagen, van huysstotynghe ende voort van allen geweltlijcken saken ende
criminale, lijff ende guet aentreffende, dye sal men aentasten ende besoecken
ende nyet laiten verburgen. Mer eer men dat besoeck doen sal, sal men yerst dye
fame verhoeren ende dye betuyghen myt twee off drie wittachtige poorteren,
bynnen drien daghen, off dat bynnen der poirten geschiet is, ende ist buyten
der poirten geschiet, soe sal men ze betuygen met twee wittachtige getuygen off
mannen, oeck goet van naemen ende famen a), ende nae der getuychnisse
der famen besoecken moeghen ende hem dairnae guet ende onvertogen recht doen
geschien ende die te recht te stellen voir onsse schepenen onser poorten 5). 10. Dese getuyghen sullen geleydt ende gehoert worden vur
onse vurss. scepenen heymelick ende nyet openbair. 11. Wairt saike dat yemant van onsen poorteren voirss. om
twist off gescille wil malck mytten anderen in vrede quamen, soe en sal dye
vrede nyet langher staende blijven, noch gedueren, dan totter tijt toe dat sij
van den vurss. gescille ende twist onderlinge b) verscent ende
vereyniclit sijn 4). 12. Wairt saike dat dye eyn poorter van Woudrinchem
vurss. teghen den anderen vochten buyten onse lande, dye verbuerde alsoe voel
teghen onss, al off sij bynnen onser vrijheyden van onser stede vochten 4). 13. Gheen wijff en sal moeghen bastart wynnen in haeren
wittachtighen stoel. Ende off eynighe bastaerde in witte gewonnen worde, dye en
sullen van den goeden nyet bueren, want dat ongodtlich is ende anders eyn sterckenisse
der sonden wair 3). 14. Offt saike wair dat onsse poorteren vurss. eynighe
hanttastinghe off verbontenysse onder hem buyten onss off onssen amptluyden
macten, dat onss ende onsser heerlicheit scadelick wair ende hynderlich, dye
sullen teghen onss verbuyren lijff ende guet, soeverre men dye myt twee off
drie wittachtighe mannen betuyghen mach ende in der wairheit bevynden kan, dat
het alsoe geschiet is. 15. Wanneer yemant voir dye scepenen te recht gestelt
wordt off rechs gesyndt, dye en sal nyet meer dan vijffthien manss op sijnen
dach brenghen, noch nyemant doen of laten brenghen. Ende off hij meer luyde
brocht, dan vurss. staet, dairmede soude hij sijnre saiken ondervellich blijven
ende vervallen sijn 4). 16. Elck man sal vrede eysschen ende nemen in presencien
van twee off drie gueder mannen ende den vrede derstont kundighen onssen
amptluyden 4). 17. Wye den vrede nyet gheven en wolde ende sich
weygherde, alsoe dick als hij sich weyghert, soe dyck sal hij verbueren teghen
onss vijffthalff pont. Ende off hij sich weygert ten vierden mael, soe sal hij
aen onss sijn lijff ende guet verbuert hebben 4). 18. Dese vurscr. vrede en sal nyet voorder reyken dan aen
dye maesscappen totten vijfften leede ende aen dyeghene, dye hantplichterss
sijn ende medelopers ende in weghen c). sijn om eynighen bijstant te
doen 4). 19. Wat geleyde` wij off onse drossaet offte baljuwe
gheven onssen ondersaten, offte wie dat is, ende dat gekondicht wair in onser
prochikerken tot Woudrinchem, offte onsse brieven van geleyde hadden, dye oick
in der kercken gecondicht sijn, dye willen wij gehalden hebben. Ende off hij
dairover selve dat geleye brake offte eyn ander aen hem breke mit vechtinghe
off myt oplopinge, dair souden sij aen verbuert hebben haer lijff ende guet 4). 20. Zo. Wat gheleyde wij gegheven hebben van schult, dat
willen wij gehalden hebben ende halden totter tijt toe, dat onss off onssen
amptluyden den vurss. d) gecondicht wordt van denghenen, dye hij
schuldich is; ende alsdan sal men hem sijn geleyde opsegghen mytter sonnen 4). 21. Item sullen ende moghen onse vurss. richteren ende
scepenen onser stadt vurss. soenen bynnen den dorden vrede alle twiste ende
kijve, dye onsse poorteren myt malckanderen hebben. Ende soe wie dye soene nyet
halden en wil, dess manss guet sullen wij aen onss slaen totter tijt toe, dat
hij se gherne gheve. Ende alsdan sal hij nochtan aen onss verbuert hebben thien
oude vranckense scilde 4). 22. Soe wie myt errenmoede den anderen slaet mytter hant
off vuyst, off stoot mytten voet, dye verbuert teghen onss twyntich scillingen:
onss thien der voirss. scillingen, onser stadt vijff ende der partijen, dye
aldus geslaghen off gestoten weer, vijff scillingen. 23. Soe wie eyn hoofftwonde steeckt den anderen, dye sal
teghen onss verbueren drye alde vranckrijckse scilde. 24. Soe mennighe hoofftwonde yemant den anderen steeckt,
soe mennichwerven sal hij verbueren drye alde vranckrijckse schilde. 25. Soe wie eynen boghe spant op yemant sal verbueren
teghen onss twee vranckrijcze scilden. 26. Soe wie myt eynen boghe nae den anderen schiet sal
verbueren teghen onss vier vranckrijckse schilde. 27. Soe wye ymant eynighe bloetreysinghe doit, dye sal
verbuert hebben eynen vranckrijckze schilt. 28. Soe wie den anderen oploopt ende slait myt
gesterckter hant, dye sal verbuert hebben twee alde vranckrijckse scilde. 29. Soe wie yemant lam sclait off ontleedt, dye sal onss
beteringhe doen alsoe groot, als hij der partijen dolt. 30. Soe wie den anderen huysstotinghe dolt, dye sal
verbuert hebben vijff vranckrijckse scilde. 31. Soe wie den anderen wapendrenct sonder doot blijven
sal verbuert hebben thien vranckrijckse scilde. 32. Soe wie eynen onrechten aenvanck doit verbuert teghen
onss twee vranckrijckse scilde. 33. Off dye eyn poorter van Woudrinchem den anderen
buyten becommert off beseth buyten onse stede vrijheyde vurss., dye verbuert
teghen onss twee vranckrijcse scilde. 34. Soe wie eynen poorter vurss, bynnen der vrijheyt van
onser stede becommert sal verbueren twee vranckrijcse scilde. 35. Alle boeten sijn twivout bynnen mercten. 36. Soe sullen ende moeghen onsse scepenen van
Woudrinchem voirss. kuyren mogen legghen bynnen onser stede vrijheit vurgenaemt
tot vijff ende viertich scillingen toe ende nyet hoegher. Ende dye boiten, dye
dairaff koemen sullen, dye sullen wij halff hebben ende onse stede halff. 37. Alle brueken ende boeten, dye hier nyet in noch en
staen, dye sullen staen op vonnisse onsser scepenen. 38. Wordt eynich poorter van onsser stede vurss, bynnen
sijnre woningen myt nachte ende myt ontijde (ghesocht) van luyden, dye hem
overvielen, dair hij nyet tot der tijt toe twist mede gehadt en heefft, hoe
mennich dat hij er dier doot sloech, hemselven mede te bescudden, van elcken
doden sal hij onss geven ende teghen onss verbueren vier pennyngen ende nyet
meer 4). 39. Soe wie van buyten bynnen deser onsser stadt eyn
lanck messe draget ende gewapent gaet affter straten, hij en hadde consent van
onss off onssen drossaet off het en wair onsse dienaer, dien sal men sijn
harnas off pantser uuttrecken ende hij sal teghen onss verbuert hebben vijff
ende viertich scillingen en sijn messe off wapen, dat hij draecht. Ende
desgelijck en sullen onsse poorteren van bynnen oich gheen wapenen achter
straten draghen, hij en sal verbuert hebben als vurss. is. 40. Wairt saike dat eynich wierdt off wierdynne bynnen
deser onsser stadt dese wapende luyde vurss. herberchden ende hoen dese brueke
nyct kondichde, noch en seyde, dye sullen dese vurss. brueken vur hoer gasten
gelden. 41. Wairt saike dat eynich man off wijff off kynt
onnoselick sijn lijff verloere in yemans huys off van yemans wagen off uut eyn
scip off berghe, off in wat manyeren dat dye mensche onnoselick sijn lijff
verloere, daer en sal nyemant aera gheen zijden eynighe scade off gebreck aff
hebben, ende dye gerechte eerffgenaemen dessghenen, dye doot gebleven is,
sullen sijn guet hebben ende bueren, behoudelick dat sij den doden mensche nyct
aenvaerden en sullen, sij en hebben yerst aen onss, off aen onssen drossait off
baljuwe van onsserweghen, orloff geeysset. Ende weert dat si] dat nyet en
deden, soe souden sij tot onsser correctien staen, als onse scepenen wijsden
dat recht wair. 42. Off yemant sijnen bastarden guet gave, ende dye
bastaert storve sonder wit-tachtige gheburte achter te laten, soe sal dat
gegeven guet wederom komen op denghenen, dye dat gegeven heefft off aen sijn
gerechte erffgenaemen. Mer vercreghen gueden sullen aen onss koemen 6). 43. Weert dat yemant. van onser vurss. poorteren eynich
guet gestolen worde, dat hij in ensser poorten off lande vurss. vonde, dat guet
mach hij doen vertoeven, sonder verbuernisse teghen onss, totter tijt toe dat
hij twee manss off meer gecrighen kan, in onser poorten off lande vurss. van
Althenae gheseten, ende dairvur mach hijt aenvanghen ende sijn maken 4) 44. Wairt saike dat dat gestolen guet yemant van onsen
ondersaten gecoft hadde in onser vrier mercten, ende dat toebrocht myt gueder
wairheit, soe sal dyeghene, dye sijn guet weder hebben wil, dienghenen dyt
gecofft hebben, alsoe voel gels weder geven, als hij dairom gegeven heefft.
Ende soe sal onsse baljuwe hem sijn guet weder doen geven, dat gestolen is,
buyten sijnen cost 4). 45. Wairt oick saike dattet nyet vercofi en wair bynnen
mercten, soe sal onss baljuwe dat guet weder geven denghenen diet gestolen was,
buyten sijnen cost 4). 46. Soe sal men bynnen onser vrijheit van Woudrinchem van
merctrecht ende van allen rechten dynghen myt onsen scepenen van Wcudrinchem
ende myt nyemant anders, alsofft buyten mercten wair. 47. Soe en sal egheen lantman den anderen myt recht
moeghen besetten in onser vrijheyden van Woudrichem voir onsse scepenen aldair. 48. Dat men gheen van onsen poorteren nergent te gijsel
en sal moghen leggen, noch gebieden van onserweghen, mer eyn yegelick van onsen
ondersaten recht ende vonnysse doen vur onssen richter ende scepenen. 49. Soe en sal gheen baljuwe, scoutet off dienre, dye
onder hem dienen sullen, dye nu sijn off naemaels wesen sullen van onserweghen,
cynich recht aenvaerden off voiren bynnen onsen lande vurss., sij en sullen
yerst denselven onsen gueden luyden ende poorteren vurss. ten heylighen
gesworen hebben recht ende vonnysse te doen nae desen hantvesten 4). 50. Soe en sal gheen van onsen poorteren sich behelpen
rnyt ennige buyten-poorterschappe of vrijheyden, noch buytenpoorter
worden, dan myt onsen rechten nae uutwijsynghe deser onser hantvesten. Ende wie
dair boeven dede, dye sall staen tot onser correctien 4). 51. Nyemant van onsen poorteren en sal sijn guet teghen
onss wapenen, dairmede hij eynich bescudsel nemen mocht eynich quaet te doen;
dat overgeven ende opdraghen en sal van gheenre weerden sijn. Ende off men
yemant betuygen mocht, dye dat gedaen hadde, myt wairheyden, dattet alsoc
geschiet wair, dye soude tot onser correctien staen 7). 52. Soe sal onse schoutet bynnen onser poorten legghen
dat gedynghe van onsen poorters alle jair tweewerff: dat eyn dye leste week
Meys, ende dat ander sunte Mertensmysse in den wynter, dair alsdan alle saihen
van schult men bedynghen sal. Ende soe wie dye scult belijt off dye nyet en
bescudt ende myt recht verwonnen wordt, dye sal ghelt off pande den clagher
leveren bynnen vierthien daghen dairnae 8). 53. Soe sullen alle gueden, dye versterven van haire
twee, dye in huwelick tesamen geseten hebben ende gheen wittachtighe gebuerte
achtergelaten en hebben, dat guet sal halff ende halff wederom gaen aen beyden
sijden, daent guet coemen is 9). 54. Wairt saike dat eynich man ende wijff in hoiren
huwelick een wittachtighe gebuerte creghen, ende dye man ende wijff beyde
tsamen storven voir ende hoere geboorte nae van lijff ter doot quaemen, sonder
eynighe gebuerte achter te laten, soe wat gueden denselven aengestorven waren
van sijnen vader ende moeder, sullen halff ende halff aen beyden sijden sijns
vaders ende moeders vriende, dye naeste sijn, dat voirseyde guet aensterven 10). 55. Soe wie weeskynder vocht wesen sal, dye sal alle hore
gereyde guet pennynghen ende ponden bij onsen richter ende scepenen van Woudrinchem,
bynnen sess weken nae dode vaders ende moeders off dair hem anders aenbesterven
mocht wesen, ende legghen hem aen twyscat erve, bynnen onsen lande van Althenae
geleghen, bij scepenen ende gerichte vurss. Ende als dit vurss. kynt tot sijnen
mandighen daghen gecomen is ende des gesynt, soe sal dye vurss. voecht guet
bewijss ende rekenscap doen als van sulker overbaten, als dye voecht meer
geheven mach hebben ende gebuert, dan hij uutgeleet hadde totter nootorff des
vurss, kynts; ende alsdan sal hij dat kynt commervrij in sijn guet setten. Ende
dit te doen sal dye voecht vur scepenen ende gerichte den kynde guede
vesticheit setten. Ende wairt sake dat dye voecht den onmondighen kynde dese
vurss. punten nyet en volvoerde, noch en voldede, soe mach yemant van des kynts
maghen hem dairtoe versoeken om te doen. Ende soe dicke hij versocht worde ende
des nyet en dolt, soe dicke verbuert hij tegen onss vijffthalf pont. 56. Wairt saike dat dy onmondighe kynderen ghenen rechten
voecht en hadden, off dat dye rechte voecht dye voechdye nyet aen en vynghe
bynnen eynen maent, als vurss, is, soe sullen wij dat kynt vervoechden off
doen vervoechden in alre voirwaerden ende manyeren als vurss. is. 57. Soe en sullen wij, noch nyemant van onssenweghen,
vremde scaep houden off laten houden bynnen onser vrijheyden van Woudrinchem
vurss. 58. Soe en sullen wij gheen beter payment nemen van
onssen boeten ende forefeyten, dan wij in onsen mercten hebben doen roepen ende
gebyeden. 59. Soe en sal men bynnen onsser stede vurss. nyemant op
peerde setten te houden, hij en sal dairmede selver wesen ende dienen moeghen
alsoe verre, als hij dair nuth ende orbaerlick toe is e). 60. Soe moeghen onse poorteren van Woudrinchem vurss,
haer koren malen overall in onssen landen van Althenae op allen onsen molenen,
dair sij willen, ende om dat sestiende deel van den koren vurss., sonder yet teghen
anss dairom te verbueren 4). 61. Alle hoffstaden bynnen onser porten vurss., dye men
besith in lijftochten, dair dye huysen aff verbrant sijn off naemaels aff
verbernen moeghen - dat Godt verhueden moet -, die mach elck man off wijff,
ende dye besitter is der lijfftochten vurss., weder betymmeren mceghen, off sij
willen, in sulker manyeren, dat dye verbeyder der tochten vurss. nyet meer
hebben en sal off aenversterven en mach, dan dye wederweerde van halff den
erve, bij guetduncken ende prijse onss gemeyns gerchs, dye in der tijt dan
dair aen wesen sullen 4). 62. Off dye besitter der lijfftochten dat erff nyet
betymmeren en konde, noch en wolde, soe mach eyn rechte erffnaem, bij consent
ende wille des besitters der lijfftochten, dat erve betymmeren ende blijven in
den rechten als dye besitter der lijfftochten wesen soude, gelijck off hijt
selver betymmert hadde 4). 63. Dese manyeren sullen wesen onder brueders ende
susteren, onder brueders ende susterenkynderen. Mer dair dye lijfftochten in
vremder hant erven souden, dair sal dye verbeyder der tochten dye weerde van
den gehelen erve hebben, bil guetduncken ende prijse van onsen gherichten
vurss. Ende dat vurss. ghelt van den vurss. erve sal men betalen denghenen, dye
dair verbeyders aff sijn, bynnen eyn vierdeel jairs, naedat dye besitter des
erffs afflivich geworden is 4). 64. Voort geven wij onsser getrouwer stede van
Woudrinchem ende onsse poorteren, dat sij hebben ende behouden sullen alle
alsulke excijnse van wijn, van bier, van mede ende van alle anderen drancke, om
hairen onraet mede te gheldene ende onse stede mede te vesten, te beteren ende
in hoiren wesen te houden, gelijckerwijs ende in alle manyeren, als sij dye
vurss. exvijnse tot hiertoe gebruyct ende gehadt hebben 4). 65. Soe en sall -heen dijckgrave, dye nu is off naemaels
wesen sal in onsen lande van Althenae van onserweghen, op gheen dijck vraghen
moeghen, hij en sal yerst opten dijck wesen, dair hij op vragen wil 11). 66. Wair yemant, dye dijck verborchde off aennaem te
maken, dat sal hij moegen doen sonder eynich brueken tegen onss te verbueren
met wantalen. 67. Wair yemant, dye eerde stake bynnen coors tegen eyns
anders dijck, dye sal dyeghene, dye den dijck toebehoert, myt sijnen eyde moeghen
houden, dat hij sij nyet en heft gesteken, noch doen steken, ende dair sal hij
mede quijt wesen. 68. Alle dyeghene, dye coemen sullen in eynighe heringhe
op den Hoghendijck, als van dijckagien, karrendammen off van eerden, dye en
sullen onder hem allen nyet meer betalen dan dat dorden deel van des
dijckgraven ende heemraders cost, dye bynnen der scouwen valt. 69. Wairt saike dat eynich poorter onss, off yemant tot
onsen behoeff, eynich ghelt sculdich wair, het wair van renthen off van brueken
off van eynigen anderen cnraet, ende hij dat nyet te tijt betaelde, soe mach
onsse richter denghenen panden met twee scepenen van Woudrinchem. Ende als dye
panden vierthien daghen gestaen hebben, soe mach dye richter twiscatte nemen
vur eynscat gelt ende nyet meer. Ende dye panden sullen scyren onse scepenen
van Woudrinchem op hairen eydt 4). 70. Wairt saike dat onse dijckgrave van onse lande vurss.
yemant bekuerde, dat hij meende, dat hij bruecte opten dijck in sijnre
teghenwoirdicheit, soe sal rechtevoort onsse dijckgrave vraghen den hoegen
heemraet sonder dyngetael, wes myt recht wesen sall als van der tichten. Ende
dat sall onsse heemraet dan rechtevoort wijsen, off hijs vroet is. 71. Alle wairheyden sal men voir scepenen heymelicke
verhoeren ende nyet openbair. 72. Wairt saike dat yemant van onsen ondersaten eynighe
brieven ghchadt hadden off hadden, sprekende op eynighe scult, dye hem yemant
schuldich mach sijn, ende hij dye brieve verloren hadde off verloere myt
ongeval, het weer bij vuer, bij rove off in wat manveren dat hem dat
veronghevalt weer ende hij dier quijt weer, ende hij guede konde ende wairheit
hadde van twee off drie mannen, dye hem dat tuychden, dat hij se gehadt hadde,
dye brieven sullen hem dienen, all off hij se nyet verloren en hadde. 73. Soc en sullen onsse poorteren vurss. myt ghenen
hantvesten (ende) previlegien, sich moeghen behelpen nu voirtaen, dye onse
vurvaderen off cnsse heren van Hollant vurtijts denselven onssen ondersaten
gegeven moeghen hebben, mer dye vurss. hantvesten ende privilegien aff ende
uutgaen, dairop renuncierende ende vertyende tot ewighen daghen toe,
behoudelick alsulke vrijheyden van tollen, als onsse vurss. poortcren
vercreghen hebben ende verworven van onssen heren van Hollant vurss., dyeselve
in hore macht blijvende. Ende dairtoe willen wij hem behulpich ende gheredich
sijn. 74. Off onsse vurss. poorteren naemaels eynighe brieven
van previlegien ende hantvesten voortbrochten, dye en sullen van gheenre werden
sijn. Ende en sullen sich nyet voortmeer moeghen behelpen dan myt onssen
hantvesten 12). 75. Wairt saike dat dese selve hantvesten ende brieven
van previlegien myt ongeval verbranden off van oirloghe verbrant worden,
ghecanceleert worden off eynige rasueren hadden off naemaels cregen, off in wat
manyeren sij vercngevalt worden, dat sij tenyet quaemen, soe geloven wij vur
onss ende onsse naecoemelinghe, hem ende hoiren naecoemelinghen; nochtan
alsulke hantvesten ende privilegien vur goet f) ende gherechte te
houden ender weder te gheven sonder horen cost, bij alsce, dat sijt onss
bewijsen connen myt gueden bescheyde ende myt gueder wairheit, dat sij dye
hantvesten ende privilegien ghehadt hebben. Afschr. Universiteitsbibliotheek
te Leiden; Cod. Voss.,
G. G. q., no. 11, fol. 78-95 Ander afschrift:
Algemeen rijksarchief te 's-Gravenbage, inventaris handvesten, no. 141, fol.
44-50. Gedrukt: Kemp, Leven
der doorluchtige heeren van Arkel ende jaarbeschrijving der stad Gorinchem,
blz. 383-357. Litt.: Inleiding, blz.
38 vlgg., 41, 43 vlgg. en voorts passim.. 1) De cursief gedrukte woorden zijn aangevuld naar den
tekst van deze handvest, gelijk men dien vindt in den bundel Handvesten en
privilegin van Woudrichem en het land van Altena, berustende op het Algemeen
rijksarchief (no. 141 van den inventaris handvesten), fol. 44-50. Dit
handschrift wordt hierna aangeduid als: H. 2)
Voor de dateering vergelijke men de Inleiding, blz. 38 -40. 3)
Litt.: Inleiding, blz. 45. 4)
Litt.: Inleiding, blz. 43. 5)
Litt.: Inleiding, blz. 71, noot 2. 6)
Litt.: Inleiding, blz. 117. 7)
Litt.: Inleiding, blz. 104. 8)
Litt.: Inleiding, blz. 43, 106. 9)
Litt.: Inleiding, blz. 110-111, 115 10)
Litt.: Inleiding, blz. 110-111, 116, 125. 11)
Litt.: Prfschr., blz. 25. 12) Litt.: Inleiding, blz. 39. a)
De tekst van het Leidsche handschrift (verder te noemen: L) is hier geheel verminkt. b)
L heeft: sonederlinghe. c).
H heeft: foegen i.p.v. weghen. d).
H heeft: vurss. i.p.v. den vurss. e)
Dit artikel ontbreekt in het Haagsche handschrift. f) L heeft: Godt i.p.v. goet 301. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN HANDVEST
AAN DE STAD WOUDRICHEM. 1452 Februari 24. In den naeme der glorioeser Drievoudicheit ende
onverscheydene Enicheit. Wij Jacop, greve tot Hoerne, here tot Althena, tot
Cortershem ende tot Montengys, doen condt enen yeghelijken, die desen brieff
sullen sien of geopenbairt woirden, dat wij ghegeven ende gegonnen hebben mit
desen onsen brieve, gheven ende gonnen voir ons ende onse naecoemelinghen allen
onsen poirteren onser stede van Wouderinchem, hem ende haeren naecoomelinghen
ende erven, om sunderlinghe beden wille ende begheerten ende om menighen
trouwen dienst wille, die sij onsen voirvaederen, heeren van Hoerne ende van
Althena, dickwijle gedaen hebben ende ons ende onsen nacoemelingen, offt God
wilt, noch doen sullen, alsulke punten ende rechten, als hiernae bescreveil
staen, elcke te houden sunder verbreeken. 76.
In den eersten,
soe en sullen wij onse ondersaeten niet schatten, noch beeden, tensij dat wij
ridder woirden, off enyge wittachtygen hylick doen, offte een dochter
besteyden, off dat wij selvers gevangen woirden - dat God verhueden moet - dan
mach men ons eene mceghelijke bede gheven van elken mergen lants ende voirt van
allen reden goede dairnae, als men dat vanouts sculdich ende ghewoenlick is te
doene 1). 77.
Item soe sullen
wij, ende moeghen onse drossaiten van onsenweghen, soe dicke ende soe
menichwerff als ons dat ghenitecht, setten ende ontsetten alle ende elke
scepenen onser poirten van Wouderichem 2). 78.
Item wairt saeke
dat iemont onse scepenen verspraeke in onsen gherichte, of hair vennisse, die
sij wijsden mit ghemeynen raede hairre scepenen, nae onser stede recht,
wederseyde, verbuerde teghens ons thyen U ende teghen elken scepenen een Ц 3). 79.
Item wait
iemont, die in onsen gerichte seede voir scepenen dat sij hoirden, dat hoere
vonnisse, dat sij gewijst hadden, vals ende quaet wair, offte die dat gherichte
stuerde binnen der vyerschaeren, soedat onse richtere gheen recht gedoen en
conde, die verboert teghens ons sijn lijf ende guet 4). 80.
Item alle
saeken, die ter scepenen vonnisse ghestaen hebben tot heertoe, dairof sullen
onse poirteren voirscr. recht ende vonnisse hebben sunder wederseggen van
yemcnt. 81.
Item wairt saeke
dat enyge van onsen poirteren van Wouderichem vurscr. recht ende vonnisse
gheweygert woirde, dairoff sal die poirter voirscr., of sijne vrienden, onse
bailjut ende richtere, die in der tijt van onsenwegen sullen wesen, vermaenen
voir scepenen, dat men hem recht ende vonnisse doet. Ende wait dat sake dat
onse bailjuwe of richter dan den pcirter voirscr, gheen recht en dede, dat sullen
onse poirteren voirscr. ons laten weten in onset teghenwoirdicheyt of mit
heeren brieven, soe wair wij sijn. Ende als ons die weet gedaen is ende wort
dan dat onrecht niet of gedaen ende onsen poirter gheen recht ende vonnisse en
ghescyede, soe sullen wij dan ghebyeden Gnse scepenen aldair, dat sij ons, noch
nyemont anders, recht en doen, noch vonnisse en ghesciede noch en wijsden,
totter tijt toe dat onse poirter vcirscr. recht geschiede, ende alle onrecht
bij ons of bij onsen richteren aldair ghedaen woirt. 82.
Item offt
gheviele, dat cnse scepenen om al dustaeniger saerien wille als voirscr. sijn,
gheen recht en deden, noch vonnyssen en wijsden, dairom en sullen wij onse
scepenen ende poirteren 'veirscr. gheen moeysel noch hynder doen, noch laeten
geschyene, an hayre lijf noch an hair goet, in gheenrewijs a). 83.
Item wairt sake
dat onse scepenen van Wouderichem enighe vonnisse, die sij drie ghenachten
gedraegen hadden, niet vroet en waren te uuten of te wijsen, die en sullen sij
nerghent buten haelen, mair onse scepenen voirscreven sullen eene lterberge
besien binnen onset stede voirscr., aldair sij in sollen gaen opten dorden dach
nae dien, dat sijs niet vroet en sijn, ende uut dier voirscr. herberge niet te
scheyden ten dede nootsaeken van hemselven, offte van brande, off tenwere b)
bij ons richters oirloff. Ende in die voirscr. herberge sullen onse scepenen
voirscr. drie dage lanck in liggen opter parthyen cost; ende sijn sijs niet
vroet binnen then drie dagen voirscr., soe sullen sij alsoe lange voirt leggen
op hair selfs cost totter tijt tee, dat sijs wijs sijn. Ende des soe sullen die
partie an beyden sijden der scepenen cost voirscr. verpanden, eer sij in gaen
liggen 5). 84.
Item wairt sake
dat yemont met scepenenbrieven in erffedat in onsen lande van Althena ghelehen
wait, buten nisse quaeme, der vrijheit van onser stede voirscr., mit rechte
quaeme, ende dat erve vercoft worde c) ende sijn drie gheboode
hadde openbairlijck op dry Sonnendage, binnen den ban in der kerken, dair dat
erve gelegea is, soe sall dieghene, die mitten scepenenbrieve voirscr, int erve
ghecomen is, dat erve moeten bestoeren mit onse scaltout ende twe scepenen van
onset steden voirscr., of mit meere, voir onse richter ende heemraeders binnen
bans, dair dat erve gelegen is, binnen jairs ende sess weeken, alsaeverre als
dieghene binnen lants is, die mitten scepenenbrieven voirscr. int erve ghecomen
is. Ende wairt dat hijt binnen der tijt vairscr. nyet en bestoerde, soe sullen
die scepenenbrieve buyten hoire machte wesen. Ende die buyten lants is, salt
dan bestoeren binnen den yersten jaere ende den sess weeken naedien dat hij
binnen lants gecomen sall wesen 6) 85.
Item woirde
eenich erve vercoft, dat sijne drye ghebaoden niet en hadde, dair eyn mit
scepenenbrieve in gecomen weer, den coepe ende then ghifte en sal hem -,been
onstaede wesen teghen sijn recht 6). 86.
Item vonnisse
eens scepens mit raede ende mit ghevolch sijnder medescepen en sal niemont
tenyete maken, wederroepen off weedersegghen moeghen, mar goet ende
stantachtich biijven. Ende wat die meeste hoepe van den scepenen wijsen, dair
sullen die andere bij blijven 7) 87.
Item willen wij,
dat onse scepenen ende gherichte van verdienden loene uutpanden sullen na ouder
ghewoenten ende heercoemen, behoudelicke ons onser heerlicheyt. 88.
Item totter scepenen
raet en sal niemont comen, hij en wort van scepenen geroepen; ende sij sollen
tot hoeren raede moegen nemen, die sij meynden dat hem nutste ende
oirbairlickste sijn dat beste te raeden 5). 89.
Item soe en sal
gheen scepen van Wouderichem voirscr. tughen moeghen mitten monde buyten
brieve, dan een jaere nae den daghe, dat hij ontset woirde 8). 90.
Item soe en
sullen gheen scepenenbrieve onset steden voirscr. van simpelre scult stat of
macht houden of hebben, dan thyen jaere lanck nae den dage der betaelinge der
brieve voirscr. 8). 91.
Item alle
voirwairden ende gheloefften, die voir onse seepenen voirscr. gheloeft ende
ghemaect sijn, in brieven of buten brieven, sal onse richter mitten scepenen,
bij vonnisse der scepenen, overall in onsen lande van Althena buten der
vrijheyt voirscr. uut moegen vaeren richten. Ende dair sal onse richtere
voirscr. af hebben thycn scillinge ende onse scepenen thyen scillinge; ende
dese twyntich scillingen sal ghelden dieghene, dair men aen richt; ende diet
recht begheert salt uut liggen, ende mitter richtinge sall men vaeren, alst
recht is 9). 92.
Item wairt saeke
dat yemont quaeme mit volcomen recht in dcs anders goet mit scepenenbrieven,
die hij dairaf hebben mochte, die en sal met meere winnen mogen op die voirscr.
goede, dan die helfte meer, als die scepenenbrieve voirscr. inhouden, mitten
onraede, die dair mit recht op is ghegaen 10). 93.
Item wie in des
anders goet coemt mit allen volcoemelijken recht, dat sollen drie scepenen off
meere beseegelen 11). 94.
Item soe wie mit
scepenenbrieve ende mit volcoemen recht in des anders goet ghecoemen is, die
sal dieselve scepenenbrieve brengen ende condygen onsen richtere, scoltout ende
scepenen aldair, op enen Manendaghe, alst dinghedach is, binnen jairs nae datum
des briefs, of die scepenbrieve voirscr. en sullen dairenteynden van gheenre
wairde sijn 12). 95.
Item of yemont
van den ommesaeteren a) enige van onsen poirteren gheewelt dede an sijn goet,
dat hij mit recht ende sonder becroene besaet, dat onrecht sal onse richter
aldair bij onse scepenen berichten. 96.
Item of yemont
ruerende guede te pande hadde ende dat onbecroent een jair of langher beseeten
hadde., hij saI mit sijnen cede houden wat recht hij dairan heefft, off hem
yemont dairan veronrechten woude. 97.
Item allen onse
voirscr. poirteren erffenisse, buten vrijheyden gelegen, sullen alsulken last
ghelden, ghelijke anderen erven dairbij dat leghet dragen moeten. 98.
Item een poirter
van Wouderichem en sal den anderen lijff noch goet, nerghent buyten haire
vrijheyden besetten, noch becommeren mogen, of recht dairop voirderen, het en
waere dat sij beloofften ghedaen hadden buyten der vrijheyden, dair sij of
betuycht woirden als dair recht is, dat sij die gheloefften deden; encle dairof
sollen sij ghenoech doen. 99.
Item een
wittachtich poirter sal sweeren, dat hij tughet, mar scepen encle gheswoeren
sullen tugen moeghen op hoeren eedt. ioo. 100.
Item of enich
poirter op den anderen sich becroende, of yemont van buten, ende, int gherechte
quaem van saken, die met lestich en waeren off en sijn, dan mach sich dieselve poirter,
of yemcnt anders, ontsculdygen terstont mit hande ende mit rnonde; mar wilt hij
hemselven ontsculdyghen mit oirconde, soe heeft hij twee weeken, voirst hem te
beraeden, alsoe dat poirtere over poirtere tugeri mach. 101.
Item soe en sal
men niemont daghen mogen van sculde van ghelde, dan bij onsen richtere off bij
den boade voir twe poirteren ghemaent; ende in die maeninge sal men die somme
groeten; ende dieghene, die ghedaecht is, en coemt hij met voir op sijnen dach,
soe sallen die claegher vervolghen van alsoevoel, als hij ghedaecht is. Ende
dieghene, die ghedaecht was, is dairoff onse richtere sculdich drie scillingen
encle den claegher twee scillinghe. 102.
Item of enighe
van onsen poirteren anghesproeken woirden van sculde van ghelde, en heeft hij
gheene hantplichtinghe ghedaen, soe sall hij sich ontsculdigen mit hande ende
monde, alsoeveere als hij voir scepenen met gheloeft en hadde. 103.
Item of yemont
ghedaecht woirde van erffenisse, en quaem hij upten yersten dach met, soe sal
men hem daeghen opten anderen dach; encle en coemt hij dan met voert, soe sal
men hem daeghen opten dorden dach; encle blijft hij clan achter, soe sal die
erffenisse den claegher toeghewijst woirden encle des ghedaechden ane. Ende
dairtoe saI hi, onsen richter ghenoech doen van den twe daegen, van elken dach
twe scillingen. Ende wairt saeke dat die claegher eenigen dach versuymede van
den dryen daegen, soe verloere hij sijne saeke altemaele. 104.
Item soe wie
sweeren sal van sculde van ghelde, en sweerti hij nae den woirden niet, die der
richter;, hem voirseyt, soe verlore hij sijne saeke; mar sal hij sweeten van
erffnisse, soe mach hij sich tweewerf verhaelen; ende sweeret hij ter dorder
reysen quaelick, soe verloere hij sine saeke, ende die erffenisse sal men hem
ofwijsen ende den claegher toewijsen. 105.
Item soe
menichwerf als hij staemelt in sijr.en sweeten, soe is hij sculdich twe
scillingen. 106.
Item binnen
onser vrijheit en sal men nyement erven, noch onterven, clan bij onse scepenen
encle geswoeren aldaire. 107.
Item of enich
poirter in sijnen huyse enen dyef grepe, then dief sal hij mogen halden ende
overleeveren den dieff mitten orestoelen guede onsen richter, dair onse
richtere ende scepenen over richten sullen. 108.
Item off enich
van onsen poirteren boete verboerde int ghcrichte, besittet hij soevoel goets
binnen onser vrijheyden, als die boeten draegen, soe mach hij uut onsen gericht
gaen sender borgen. Ende hadde hij soevoel goets met, see moet hij borgen
setten. 109.
Item wairt dat
yemont droncken ghinge in taveerne ende hem die weert wijn brenct, die sal hij
hem brenghen mit rechter maeten. Ende als hij ghenoech ghedroncken heeft ende
gerekent is, is hij een poerter encle en mach hijs terstont met betaelen, soe
sal hij moegen gaw tot des anderen daechs toe encle betaelen clan den weert,
voir den middaeghe, van sijnen dranck die hij dair gedroncken sal hcbben. Ende
en betaelde hij oeck voir den middaege niet, soe wanneer die weert dat onsen
richter craenet, salt hem onse richter voirscr. uutpanden, ende des sal hij ons
dan betaelen drie scillinge. 110.
Item wairt sake
dat die drencker myssaekede des hem die weert yessche, dat sal die weert
moeghen houden mit sijnen eede. Ende dat selve recht sal weesen oick mede van
byere ende van allen anderen drancke. 111.
Item off vele
ghesellen tegaeder droncken in wijn of in bier of in desgelijken, ende die een
gheselle gaen wilde eer die ander, ende hij reekende ende den weert genoech
dede van sijnen aendeele, die sal vrij gaen, onghecaelengiert, wait hij wil. 112.
Item soe wie
begrepen woirde mit onghebornder maten, ende mit scepenen dairof verwonnen
woirt, die verboert teghens ons drie Ц. 113.
Item wair
yemont, die gheene wittachtige geboert en hadde ende een wijf naem, die oick
gheen wittachtyge geboert en hadde, storve een van hembeyden sunder wittachtige
geboert achter hem na hoerre doot levende telaeten van hoerre beyder live
ghecomen, die levende sal gheereede alleene ruerende goede, die sij beyde
besaeten in haeren leeven, sijnen vrijen wille mede doen moegen; mar onruerende
goede ende erffenisse, die sij beyde besaeten, weder dat comen is van den
levende of van den dooden, of dat sijt tegaeder vercregen hebben, die sal die
levende besitten sijn leven lanck Y). 114.
114- Item alle
erffenissen, die die levende bracht, ende halff die erffenisse, die sij
vercreghen hebben, sal die levende behouden, besitten, versetten, vercoepen
moeghen ende sijnen vrijen wille dairmede moeghen doen, mar die ander helft van
der vercreghene erffenisse ende alle erffenisse, die van den dooden ghecomen
is, en sal die levende niet vercoepen, noch versetten moeghen; mar nae des
levende dode sellen die voirscr. erffnisse comen op die gherechte erfghenamen
des yersten doode 13). 115.
Item wair dat
saeke dat die levende noot ende ghebreck hadde ende dat bijbrenghen mocht mit
sijnen ghebueren, dat wittachtyge luyde waeren ende dat sweeren willen, soe
sall die levende die erffnisse vercoepen ende versetten moegen, alleynsken sijn
nootdorfte of te neemen ende sijn ghebreck mede te verlichten. Mar wairt saeke
dat deen van den anderen tween persoenen voirscr. storve ende wittachtige
(geboert), van hembeyden gecomen, levende bleve, soe en sal die levende gheen
erffnissen versetten of vercoepen moegen, tenwaire in sulker noot, als voirscr.
is 13). 116.
Item wairt saike
dat die levende enige goede vercreghe in sijnen weduwenstoele, het wair
erffnisse off reede goet, dair sall hij sijnen vrijen wil mede doen moeghen 13). 117.
117- Item wairt
saike dat een wijf enen man naeme, dair sij wittachtige kynder bij creghe, ende
die man voirscr, oflivich woirde ende sij dairnae enen anderen man naeme, dair
sij oick wittachtige gheboert bij vercrege, ende dat vairscr. wijf clan storve,
soe soude dye gheboert, die sij bij den yersten man hadde, alle hair erffnisse,
die sij bij den yersten man hadde of besaet, alleen hebben. Mer die erffenisse,
die die ander man aen dat wijf brochte, ende die helft van den goede, dat sij
tegaeder vercregen hadden, sal die naegheboerte alleen hebben. Ende die ander
helft van der vercreghen guede, dat sij tegaeder vercreghen hadden, sal die
eerste gheboert ende nagheboert tegaeder houden ende houdelijc deylen e).
Eride ditselverrecht sal wesen of een wijf naem den dorden man, den vierden of
meere, ende bij elken gheboert creghe. Desghelijcks sal wesen, wairt dat een
man sijn wijf storve ende dairnae meer wive naeme ende bij clke geboert creghe 13). 118.
IIB. Item wairt
saike dat een man off een wijf soen off dochteren bestaeden in den heelen
bedde, dat wittachtelike huwelick wair, ende hem erffenisse gaven, die soon off
die dochter, willen sij deylen mit hoeren broeders ende susteren nac hoirre
vaeder ende moeder doot, soe sollen sij die erffenisse inbrengen, die hem in
huwelick gegeven was. Willen sij, sij moegen buyten blijven, sonder
callengyeringe van yemont 13). 119.
Item wairt sae
dat enige vleysschouder een runt, een verken, off een scaep cofte, te
slaen tusschen Bamisse ende Corssavont, ende dair een van onsen poirteren bij
quaemen, die dat hebben wouden tot sijns selfs oirbaire, die mach dat nae hem
neemen ende den vleysschouwer voirscr. gheven van den ritnde acht penninghe, van
den vercken vier penningen ende van den scaepe twee penninghen meer dant hem
coste, ende voir elken penning betalen enen halven Vlaemschen 14). 120.
Item soe wie in
erffenisse of in jairghelde coemt, dair hij een ghyfte aff heeft voir scepen,
dat gheen tachtgoet en is, ende )aire ende dach besitte, dats te weten een jair
ende ses weeken lanck, onbestoert ende onbecroent van yemont, als recht is, dat
erve ende dat jairghelt sal erffelijken ende ewelijken gewairt blijven, sonder
enich weederseggen 15). 121.
Item wairt saeke
dat yemont in erffenisse quaeme ofte in jairghelt, dat tochtgoet waere, ende
die tachter dairoff ende alle dieghene, die ment in tochten voirhielde op die
tijt als hijt afghinge, ende alle dieghene mede affghinghen, die ment tot dier
tijt in tochten verhielde ende verghifte voir scepenen, ende dat erve off
jairghelt jai r ende dach ghewairt woirde, onbestoert ende onbecroent van
yemonde, als recht is, dat erve ende jairghelt sal erffelijken ende eweliken
ghewairt bliven, sonder enich wederseggen f) 15) 122.
Item sal onse
richter van Wouderinchem voirscr., mitten daeghelixen heemraeders binnen den
ban van Wouderiehem, schouwen moegen die hooftslooten an beyder eynden in den
Ouden Broeck int Sleewijcks ghericht tot Wolfersweeteringe al uut ende neffens
Bloemenstege al totter Wercken toe, ghelijck dat sij binnen den ban van
Wouderinchem schouwen. Ende anse richter van Wouderichem voirscr. sal die weete
doen des Sonnendages dair te voeren in der kercken dair hijt sculdich is te
doene, eer hij schouwen sal moegen. 123.
Item soe en
sullen wij, nech onse nacomelinghe, onse poirteren van Wouderichem voirscr.,
noch onse ghemeene lant van Althena, met scatten, noch beede, tot gheenre tijt
dan als wij off onse nacoemelinghe, ridder woirden, wittelijken huwelick doen,
of een wittachtige dochter bestaeden, of dat wij gevangen woirden, dat God
verhoeden moet, dan sullen sij ons gheven ene moeghelijke beede 16). 124.
Item soe sullen
alle weten ende inghebieden van rechtsweghen, die vallen voir scepenen, alle
denghenen die buyten onsen lande van Althena gheseeten sijn, ghedaen woirden
bij onsen gheswoeren boede op sijnen eedt. Dairof sal onse boode hebben van
clker mijlen twe graet payments, ende dat sellen ghelden dieghene, die die
scout sculdich sijn. 125.
Item soe en sal
men gheenen dijck, weeghe, weeteringhe, sluysen, sijlen, werven, straeten, noch
zegededammen (ende) mueren, in ghenen schouwen hagher bestaeden, noch onraet
dairop drijven, dan totter heemraedere ende scepenen schyeringhe. 126.
Item soe sal men
die schouwe opten Hooghendijck schouwen nae den dijckrecht van onsen Iande van
Althena mit seven heemraeders uut onsen lande van Althena voirscr., die dairtoe
gegoet ende geboeren sijn. 127.
Item woirde
enich man anghesproeken van den dijckgrave of voir den hoogen heemrait, dat hij
eerde genomen soude hebben van sijnen dijck, die gheloefft wair binnen coers,
dair sal hij sijn onschout voir doene dat hijs niet gedaen en heeft, noch doen
doen yement van sijnrewegen dieghene des die dijck is, ende dair sal hij mede
quijt wesen van der aenspraeke. 128.
Item wairt dat
sake dat enich wyel schoerde in enen gheloeffden dijck binnen onsen lande
voirscr., ende dieghene dies den dijck wair g) den dijck niet onder
en stonde te maken, alssmen vrese schouwede ende hij an ons quaeme, die en sal
dair niet meer last noch schaede van hebben dan onse ghemeene Iant van Althena
voirscr. 129.
Item wairt dat
enighe wyele schoerden in enygen geloeffden dijcke binnen onsen lande voirscr.
eride onse dijckgrave dair gheen vreese op en schouwede, dair en sal dieghene
dies den dijck sijn is, gheen last off scaede meer af hebben dan onse ghemeen
lant voirscr. Ende tgheemeene lant, dair die dijck in leet, sal dat lengselle
gheelijck nemen. 130.
Item weer dat
sake dat enich dijck, weteringhen, sluysen, sijlen, werven, mueren, straeten
ofte seedammen h) in enigher schouwen an ans quaemen, soewes een
dijckgraeve of een schout van Wouderichem voirscr., of anders enighe van onsen
schouten voirscr. in onsen lande van Althena voirscr., dairof mit recht
uutleeden, dat sullen sij weder inboeren aen twyscatten ghelde of an
vierscatten panden van desgheenen reeden goede, dair desen onraet opgheset ende
gheheert sal weerden. Ende wairt sake dat desgheenen, die in desen onraet
verviele, sijn ghereet goet niet alsoe goet en weer als den onraet beloepen mocht,
sce sal ment voirt neemen van alsulken erve, als dair desen omraet op gheheert
wairt, alsoeveere alst Pet ghenoech is. Ende en wair dat erve voirscr. met goet
ghenoech, soe sal den onraet voirt gaen upten boesem, dair dat erve uutgecomen
is, dair desen voirscr, onraet up gheheert is. 131.
Item voirt soe
geven wij onsen poirteren voirscr., dat niemomt van buten, noch van binnen,
ridderen noch poirteren, den pcirter off wye hij sij enige poirteren van
Wouderinchem voirscr. te camp en sal mceghen eysschen binnen onser stede
voirscr., noch nerghent in onser machten, om gheenrehande saeken wil,
hoedaenich dat sij sijn. 132.
Item soe en sal
niemont van buten tugen moegen over enen poirter van saken, die ghevallen
binnen der vrijheyt van onser stede voirscr. 133.
Item waert saeke
dat eenich van onsen poirteren van Wouderinchem voirscr. sijn lijf of sijn gcet
verboerde, die en soude sijns wijfs off sijnre kynder off sijnre gherechter
erffgenaemen goede niet verboeren moeghen; sij en souderr halff die goede
behouden ende sijn wittachtige scult sal voiruut van den heelen gheemeenen
goede gaen 17). 134.
Item soe sullen
wij ons droissaiten, scolten, buirghermeysteren ende scepenen setten ende
ontsetten, alsoe dicke ons dat ghenuecht 18). 135.
Item willen wij
ende bevelen, dat alle vroenvissche, die binnen cnsen wateren gevangen werden,
op onsen mercten ghetcent woirden ende comen sullen ende aldair die vercoepen,
off sij connen. Ende en connen sij aldair die niet wail vercoepen haere
vissche, soe mogen sij dieselve vissche uute onser stat ende mercte vueren ende
alsdan andersswaire die vercoepen, dair hem dat ghenuecht. 136.
Item weert saike
dat dese selve hantvesten ende previlegyen mit onghevalle van brande of van
oirloge verbrant woirden, verouden, ghecanseliert woirden off enighe raesuere
hadden of naemaels creghen, off in wat manieren sij veronghevalt woirden, dat
sij teniet quamen, soe gheloeven wij voir ons ende onsen naecoemelinghen, hem
ende hueren naecoemelinghe, nachtan alsulke hantvesten ende previlegyen voire
goet ende gherecht te halden ende ander weder te gheven, buyten hoeren cost,
bij alsoe dat sij ons bewijsen conden mit goeden bescheyde ende wairheyt, dat
sij die hantvesten van ons ghehadt hehadt hebben i). Item soe hebben wij alle deese previlegyen ende hantvesten,
die wij ansen poirteren van Wouderichem gegeven hebben ende verleent, binnen
eenen brieff niet konnen begrijpen, noch gescrijven, hcbben dairom twee brieff
dairvan doen maken, op eenen datum sprekende. Ende want wij willen dat alle
dese voirscr. punten ende rechten, ende elck bijsimdere, wittelijck ende wail,
vaste ende stede, onverbroeken ghehouden sullen woirden ten ewyghen daegen van
ons ende cnsen naecoemelingen, onsen gueden luyden ende poirteren voirscr, ende
hoeren naecoemelingen, soe hebben wij in ghetughenisse der wairheyt desen
brieff bezeeghelt mit onsen zeeghel, hier anghehangen. Ende wij borghermeysters ende raet der poirten van
Wouderichem voirscr., want alle punten ende stucken ende alle saeken voirscr.
bij onsen ghenadygen heere van Hoerne cnde bij der ghemeender poirten voirscr.
gheconsentiert ende geschiet sijn, soe hebben wij onser poirten zeeghel bij ons
ghenadygen heeren voirscr. zeeghel ghehangen. Ende ter meerder sekerheyt, vasticheyt ende ewygher
stedicheyt, soe hebben ick Jacop, greve tot Hoerne, ende wij buirghermeysters
voirscr. tsamenderhant ghebeden ende versocht, ende mit desen brieve
Gitmoedelijke bidden ende versoeken, den hoegheboeren doirluchtyghen voirst,
onsen ghenadyghen lieven heere, harthoge van Buirgoingnen ende greve van
Hollant etc., als onse overheere ende leenheere, alle ende een yegelijken
punten binnen deesen hantvesten te willen ende gelieven te confirmeeren ende
approberen ende sijnre hoegher genaden zeeghel aen desen transfixe brieve, hier
doirghesteken, te willen doen hanghen, dat sijnre ghenaeden, offt God wilt,
gheerne daen sullen. Ghegheven ende gheschyet upden vierendetwyntichsten dach in
Februario int jaere ons Heeren dusent vierhondert twee ende vijftich. Met de uithangende
zegels van Jacob van Horne en de stad Woudrichem in bruine was. Oorspr. Archie f
Altena, no. 14. Met transfix, d.d. 1452 Maart 7. Afschriften:
Universiteitsbibliotheek te Leiden; Cod. Voss., G. G. q., no, 11, fol. 95-110 verso; Algemeen rijksarchief
te 's-Gravenhage, inventaris handvesten, no. 141, fol. 50-55. Gedrukt: Kemp, Leven
der doorluchtige heeren van Arkel ende jaarbeschrijving der stad Gorinchem,
blz. 389-393 Litt.: Inleiding, blz.
17, 38 vlgg., 55-56 en voorts passim. 1)
Litt.: Inleiding, blz. 43; Prfschr., blz. 31. 2)
Litt.: Inleiding, blz. 77, 82. 3)
Litt.: Inleiding, blz. 75; Prfschr., blz. 36. 4)
Litt.: Inleiding, blz. 45. 5)
Litt.: Inleiding, blz. 44 6)
Litt.: Inleiding, blz. 89, 90, 92. 7)
Litt.: Inleiding, blz. 75. 8)
Litt.: Inleiding, blz. 45, 103. 9)
Litt.: Inleiding, blz. 100. 10)
Litt.: Welding, blz. 100, 103. 11)
Litt.: Inleiding, blz. 100-101. 12)
Litt.: Inleiding, blz. 98, 99 vlgg. 13)
Litt.: Inleiding, blz. 110-111. . 14)
Litt.: Inleiding, blz. 43. 15)
Litt.: Inleiding, blz. 106, noot 2. 16)
Litt.: Inleiding, blz. 43; Prfschr., blz. 31. 17)
Litt.: Inleiding, blz. 43, 114-115. 18)
Litt.: Inleiding, blz. 77, 82. a)
In de afschriften ontbreekt dit artikel. Het Leidsche handschrift heeft het
ingevoegd tusschen de artikelen 120 en 121. b)
Her oorspr. heeft: off ter were. c)
Het oorspr, heeft abusievelijk: ghecoft wairt. d)
Zoowel het oorspr., als elk der afschriften, heeft hier ingevoegd: die. e) Aldus bet oorspr. en de afschriften. Juister
schijnt de tekst, gelijk men dien vindt in de handvest van 1356 (art. 42):
hoede ende hoede ghelijc deilen. f)
De tekst van dit artikel in de afschriften is nog meet bedorven, dan hier bet
geval schijnt. Wellicht moet men lezen: Item vrairt saeke dat yemont in
erffenisse quaeme ofte in jairghelt, dat tochtgoet Waere, ende die tochter
dairoff afghinge, ende alle dieghene mede affghingen, die ment, op die tijt als
hijt afghinge in tochten verhielde ende verghifte voir scepenen, etc. g)
De tekst heeft hier ingevoegd: ende. h)
Afschriften: zegendammen. i).
Hier eindigen de afschriften. 302. PHILIPS VAN BOURGONDIE CONFIRMEERT DE HANDVEST, DOOR
GRAAF JACOB I VAN HORNE OP 23 FEBRUARI 1452 AAN DE INGEZETENEN VAN HET LAND VAN
ALTENA GEGEVEN. 1452 Maart 7. Phillips, bij der gracie Goids hertoge van Borgoengen, van
Lothrijck, van Brabant ende van Lymborch, grave van Vlaendren, van Artois, van
Borgoengen palatin, van Henegouwe, van Hollant, van Zeelant ende van Namen,
mercgrave des helichen Rijcx, heere van Vrieslant, van Salins ende van
Mechelen, doen cond allen luyden, dat onsen lieven ende geminden neve, Jacob,
grave tot Hoirne, heere tot Althena, tot Cortershem ende tot Mantengys, onsen
lieven ende getruwen stedehauder-generael, den heere van Lannoy, ende den Raide
van Hollant heift doen thoenen zekere previlegen ende hantvesten, die hij ter
oitmoediger bede ende begeerte van zijnen gceden luyden ende ondersaten van
Althena, himluyden, hueren erven ende nacomelingen gegeven ende gegonnen heift,
voir him, zijnen crven ende nacomelingen, mit zijnen brieve, bezegelt mit
zijnen zegele, ende oic die voirss. previlegen ende hantvesten, ter begeerte
van zijnen voirss. goeden luyden ende Gndersaten des lands van Althena, oIn der
meerder zekerrheyt ende dat. zij oic die geloeft hebben van wairden te houden
voir himluyden ende hueren erven, zonder dairtegen te gaen, noch te doen,
bezegelt mitten zegelen van zekere getal van persoenen van zijnen voirss.
ondersaten van Althena, dairin genaemt, die dair ter begeerte van den anderen
ondersaten van Althena voir geloeft hebben, gelijc die voirn. brieven valcomelic
dat uutwijsen ende verclaren. Ende want onsen lieven ende geminden neve voirn.,
Jacob, grave van Hoirne, heere tot Althena etc., ende zijne voirss. ondersaten
aldair ons oitmoedelic gebeden hebben, alsoe wij overheere zijn van tvoirss.
land van Althena, te willen confirmeren ende vestigen de voirss. handvesten en
previlegen, bij him gegonnen ende gegeven zijnen voirss. ondersaten van
Althena, sae ist dat wij, genegen wesende ter bede ende begeerte van onsen
voirn, lieven ende geminden neve, den grave van Hoirne, heere tot Althena ende
zijnen voirn. ondersaten ende goede luyden aldair, ende zonderlinge mede opdat
tvairss. lant van Althena voirtaen te bet in rusten, vrede ende welvairt
geregiert mach wesen, bij advyse ende goetduncken van onsen voirn, stedehouder
ende raidc, die de voirsz. hantvesten ende previlegen int lange gesien,
gevisiteirt ende gelesen hebben, dieselve handvesten ende previlegen in der
voormen ende gelijc die van woirde te woorde in die voirss. besegelde brieven,
dair desen onsen brief ducrgesteken ende getransfixeirt is, gescreven ende
verclairt staen, dairoff dat twee gelike brieven zijn ende onsen voirss. lieven
ende geminden neve ende ondersaten elcx eene off hebben, besegelt als boven,
geconfirmeirt ende gevesticht hebben, canfirmeeren ende vestigen mit desen
onsen brieve vair ons ende onsen erven ende nacomelingen, graven ende gravinnen
van Hollant. Ombieden dairom ende bevelen allen onsen officieren, dieneren ende
ondersaten, die nu zijn off namails wesen zullen ende een ygeliken van him
dient aengaen mach, dat zij die voirss. pre vilegen ende hantvesten, aldus bij
ans geconfirmeirt, achtervolgen, van wairden houden ende doen houden, tot
eewigen dagen, zonder des te laten in eeniger wijs, wanttet ons aldus gelieft
ende gedaen willen hebben. In oirconden desen brieve ende ansen zegel hieraen gehangen.
Gegeven opten zevensten dach in Mairte, int jair ons Heeren duysent vierhondert
een ende vijftich, na den loip van onsen hoive. Met uithangend zegel van Philips van Bourgondie in roode was
(geschonden; bij het tweede exemplaar zegel verloren). Oorspr. - Archief
Altena, no. 14 (twee exemplaren). - Getransfigeerd door den brief van 1452
Februari 23. Op de plica: Bij mijnen heere den hertoge ter relacye van den
stedehouder ende rade van Hollant. G. Pijn. Afschriften:
Gemeente-Archief Dordrecht, inventaris 1200-1572, X, no, 16, fol. 295 verso-296
verso; Algemeer rijksarchie f
te 's-Gravenhage, inventaris handschriften, 3e afd., no. 2b (hs, vervolg op van
Mieris). Litt.: Inleiding, blz.
17. 303. PHILIPS VAN BOURGONDIE CONFIRMEERT DE HANDVEST, DOOR GRAAF
JACOB I VAN HORNE OP 24 FEBRUARI 1452 AAN DE STAD WOUDRICHEM GEGEVEN. 1452 Maart 7 Phillips, bij der gracien Goids hertoge van Bourgoingnen,
van Lothrijck, van Brabant ende van Limborch, grave van Vlaenderen, van Artois,
van Baurgoingnen palatijn, van Henegouwe, van Hollant, van Zeelant ende van
Namen, maercgrave des heyligen Rijcx, heere van Vrieslant, van Salins ende van
Mechelen, daen cond allen luyden, dat onsen lieven ende geminden neve Jacob,
grave tot Hoerne, heere tot Althena, tot Cortershem ende tot Montengys, onsen
lieven ende getruwen stedehoudere-generael, den heere van Lannay, ende rade,
bij ons gestelt ten saken onser voirss, lande van Hollant, Zeelant endc
1Trieslant, doen thoenen heeft zekere previlegien ende hantvesten, die hij ter
oitmoediger beden ende begeerten van zijnen poirteren zijnre stede van Woudrichem
in zijnen lande van Althena himluyder., hoeren erven ende naecommelyngen,
gegeven ende gegonnen heeft voir him, zijnen erven ende naecommelyngen, mit
zijnen brieven, bezegelt mit zijnen zegel, ende oic die voirss. previlegien
ende hantvesten ter begeerten zijnen voirn. poirteren ende in tuygenisse, dat
zij gemeenliken tevreden hebben geweest van der, voirss, previlegien, ende
dairom gebeden, bij den burgermeesters der voirss. stede van Woudrichem des
vairss. poirten zegel dairaen gehangen, gelijc die voirss. brieven dat
geheelijken uuytwijsen ende verclairen. Ende want onse lieve ende geminde neve
Jacob, grave tot Hoerne, heere tot Althena, ende zijnen voirss. poirteren van
Waudrichem ans oitmoedelicken gebeden hebben, also wij overheere zijn van
tvoirss. lant van Althena, te willen confirmeren ende vestigen de vorss.
hantvesten ende previlegien, bij him gegonnen ende gegeven zijnen vairss,
poirteren van Wcudrichem, soe ist dat wij, genegen wesende ter beden ende
begeerten van onsen voirn. lieven neve, den grave van Hoirne, heere tot
Althena, ende zijnen voirn. poirteren van Woudrichem, zonderlinge mede updat de
vorss. stede van Woudrichem voirtaen te bet in rusten, vreede ende welvairt
geregiert moge wesen, bij advise endc goetdunken van onsen voirn. stedehouder
ende rade van Hahant, die de voirss. hantvesten ende previlegien int lange
overgesien, gevisiteert ende gelesen hebben, die voirss. hantvesten ende
previlegien in der voormen ende gelijc die van woirde te woirde in de voirss.
bezegelde brieven, dair desen onsen brief duergesteken ende getransfixcert is,
gescreven ende verclairt staen, dal rof dat vier brieven zijn ende cnsen
voirss. lieven neve ende zijnen voirn. poirteren van Woudrichem elcs twee of
hebben, bezegelt als boven, geconfirmeert ende gevesticht hebben, confirmeren
ende vestigen mit desen onsen brieve voir ons, onsen erven ende naecommelyngen,
graven ende gravinnen van Hollant. Ontbieden dairom ende bevelen allen ansen
officyeren, dienneren ende ondersaten, die nu zijn of nzemaels wesen zullen
ende eenen ygelijken van himluyden, diet aengaen mach, dat zij die vairss.
hantvesten ende previlegien, aldus bij ons geconfirmeert, achtervolgen, van
wairden houden ende doen houden, tat eewigen dagen, zonder des te laten in
enigerwijs, want dat ons aldus gelieft ende willen gedaen hebben. In oirconde desen brieve ende onsen zegel hieraen gehangen.
Gegeven opten zevensten dach in Mairte, int 'air ons Heeren duysent vierhondert
een ende vijftich, nae den laip van onsen hove. Met uithangend zegel
van Philips van Bourgondie in roode was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 14. - Getransfigeerd door den brief van 1452 Februari 24. Op de plica: Bij
mijnen heere den hertoge ter relacye van den stedehouder ende rade van Hollant,
G. Pijn. Litt.: Inleiding, blz.
17. 304. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT HENDRIK JAN MAECHSZ.
AAN ROELOF VAN LENT EEN HUIS TE WOUDRICHEM IN EIGENDOM OVER. VERVOLGENS GEEFT
ROELOF VAN LENT HET HUIS AAN HENDRIK JAN MAECHSZ. IN RECHTEN ERFTINS. 1453 December 15. Wij Godevaert van Honswijck ende Gheryt die Vette, scepen
tot Woudrichem, orconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat
Heinric [J]an Maechs sone opdroech Roelof van Lent een huys ende een hostat
gheleghen tot Woudrichem in die Molenstraet, dair Jan Maechs erfghenamen huys
ende hostat is gheleghen aen die een side oestwaert ende Robbrecht Aertssone
huys ende hostat aen die ander side westwaert. Ende Heinric voirseit verteech
dair op ende hi verhalmeder nae op tot Ralofs van Lent behoef. Voert quam
Heinric voirscr, ende ghelovede Roelof van Lent dat voirghenoemde huys ende
hostat te waren jaer ende dach binnen vrijheden ende alle voircommer ende alle
vairplicht af te doen die hi metten recht sculdich is af te doen. Doen quam
Roelof van Lent ende gaf Heinric Jan Maechs sone dat voirgheruerde huys ende
hostat weder uyt tot enen rechten erftijnse om enen Beyerschen gulden sjaers,
viertien witte stuver gherekent voir den gulden, te betalen alle jaer op sinte
Thomas Z) of binnen viertien daghen dairnae onbegrepen. En gave
hijs hem alle jaer dan met, soe mach hij dat voirscr. huys ende hostat aenvaen
ende kerent in sijns selfs oerbaer, sonder yemans wedersegghen. Ghegheven int
jaer ons Heren viertienhondert drie ende vijftich, op den vijftienden dach in
Decembri. Met uithangend zegel van Gerrit de Vette in bruine was; dat van
Godevaert van Honswijk verloren. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariendonk buiten Heusden, no. 83. Met transfix d.d. 1473
Mei 28. 305. PHILIPS VAN BOURGONDIE OORKONDT, DAT DE STAD GORINCHEM ZICH
ZIJN ONGENADE OP DEN HALS HAD GEHAALD, O.M. DOORDAT ZIJ ZICH NIET HAD GEDRAGEN
NAAR DE BESLISSING, DOOR HET HOF VAN HOLLAND (D.D. 1450 SEPTEMBER l) GEGEVEN IN
DE ZAAK TUSSCHEN DEN GRAAF VAN HORNE EENERZIJDS, EN DEN DROSSAARD VAN GORINCHEM
ANDERZIJDS, OVER EENIGE VISSCHERIJEN IN DE MERWEDE. GORINCHEM HAD DAAROP EENIGE
GEDEPUTEERDEN GEZONDEN NAAR STADHOUDER EN RADEN VAN HOLLAND, TEN EINDE HET
STANDPUNT DER STAD UITEEN TE ZETTEN, TEN AANZIEN VAN DE KLACHT VAN DEN HERTOG,
DAT GORINCHEM ZICH NIET ZOU HEBBEN GEDRAGEN NAAR DEN INHOUD VAN BEDOELDE
SENTENTIE, HADDEN DE GEDEPUTEERDEN OPGEMERKT, DAT DE STAD ALS ZOODANdG NOOIT
IETS HAD GEDAAN HETWELK TEGEN DE SENTENTIE IN GING. WEL HADDEN PARTICULIERE
PERSONEN ZULKS GEDAAN, MEDE DOORDAT ZIJ DE GRENZEN VAN DE VERSCHILLENDE
VISCHRECHTEN NIET KENDEN, MAAR DE STAD NAM DAARVOOR NIET DE VERANTWOORDELIJKHEID
OP ZICH. OM AAN ALLE ONEENIGHEDEN EEN EINDE TE MAKEN WAS ER, DOOR TUSSCHENKOMST
VAN SCHEIDSLIEDEN, DOOR PARTIJEN EEN ACCOORD GESLOTEN. MITSDIEN WAREN ZIJ THANS
MET ELKAAR VERZOEND. STADHOUDER EN RADEN VAN HOLLAND HEBBEN DAAROM NAMENS DEN
HERTOG VERKLA.ARD, DAT ZIJ, IN VERBAND MET HET SLUITEN DEZER OVEREENKOMST, OP
DIT PUNT TEVREDEN GESTELD ZIJN. DE HERTOG HECHT ZIJN GOEDKEURING AAN HET ACCOORD, DOOR
STADHOUDER EN RADEN VAN HOLLAND MET DE STAD GORINCHEM GESLOTEN. 1454 Mei 24. Gedrukt: Bruch,
Middeleeuwsche rechtsbronnen van Gorinchem, blz, 127-134. Regest: Bruch,
Expeditie tegen Gorcum in 1454, Bijdr. en Meded. Hist. Gen., LIX, blz, 23-26. 306. PHILIPS VAN BOURGONDIE VERKLAART, DAT DE GORCUMERS HET DOOR
HEN MET DEN GRAAF VAN HORNE GESLOTEN ACCOORD, WAARBIJ ONDER MEER BEPAALD WAS,
DAT COMMISSARISSEN DE GORINCHEMSCHE EN WOUDRICHEMSCHE VISCHWATEREN OP DE
MERWEDE ZOUDEN AFPALEN, NIET HEBBEN NAGELEEFD. IMMERS, TOEN DE COMMISSARISSEN
TER PLAATSE WAREN AANGEKOMEN, ZIJN ZIJ DOOR GORINCHEMSCHE VISSCHERS ZOODANIG
ERNSTIG BEDREIGD, DAT ZIJ ONVERRICHTER ZAKE MOESTEN TERUGKEEREN. VOORTS HEBBEN
IN GORINCHEM ERNSTIGE ONGEREGELDHEDEN PLAATS GEHAD. BIJ ONDERZOEK IS GEBLEKEN,
DAT HIER VAN EEN GEORGANISEERD VERZET SPRAKE WAS. OM DIE REDENEN LEGT DE HERTOG
DEN GORCUMERS STRAF OP. 1454 December 10. Gedrukt: Bruch,
Middeleeuwsche rechtsbronnen van Gorinchem, blz. 136-142. Regest: Bruch,
Expeditie tegen Gorcum in 1454, Bijdr. en Meded. Hist. Gen., LIX, blz, 27-29. 307. PHILIPS VAN BOURGONDIE OORKONDT, DAT GECOMMITTEERDEN UIT DEN
RAAD VAN HOLLAND EEN PAALSCHEIDING HEBBEN GEMAAKT TUSSCHEN DE VISCHRECHTEN VAN
DEN HEER VAN ALTENA EN VAN DE STAD GORINCHEM. HIJ GELAST DEN GORCUMERS DE
GEMAAKTE PAALSCHEIDING TE EERBIEDIGEN. TE GORINCHEM ZAL IN HET OPENBAAR BEKEND
GEMAAKT MOETEN WORDEN, DAT EEN IEDER ZICH ZAL MOETEN ONTHOUDEN VAN HET MAKEN
VAN INBREUKEN OP DE RECHTEN VAN DEN HEER VAN ALTENA EN DE POORTERS VAN
WOUDRICHEM EN DAT VOORTS DE EERDER TUSSCHEN DEN HEER VAN ALTENA EN DE STAD
GORINCHEM GESLOTEN OVEREENKOMST OP ALLE PUNTEN ZAL MOETEN WORDEN NAGEKOMEN. DE
BESTUURDERS VAN GORINCHEM EN VAN WOUDRICHEM ZULLEN EEN KEUR MAKEN, WAARBIJ
STRAF GESTELD WORDT OP OVERTREDING VAN DEN INHOUD VAN DE GESLOTEN OVEREEN-KOMST. 1454 December 20. Phillips, bij der gracien Goids hertoge van Bourgongnen, van
Lothrijck, van Brabant ende van Lymborch, grave van Vlaendren, van Artois, van
Bourgongnen palatin, van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van Namen,
marcgrave des heyligen Rijcx, heere van Vrieslant, van Salins ende van
Mechelen, doen cond allen luyden hoe dat voirtijts bij onsen lieven ende
getruwen stedehouder ende rade van Hollant onsen lieven neve den grave van
Huerne als heere van Althena toegewijst zijn twee visscherien ende eenen wairt
in der Merwede gel;gen, die een genaemt die visscherie van Woudrichem, liggende
voir Woudrichem ende streckende tot der Doverlingen toe, den waert gelegen voir
onse stede van Gorinchem, beginnende van Gallichwaert ende voirt streckende tot
heren Johans waert van den Campe, ende die andere visscherie beginnende van der
vcirscr, visscherie voir Woudrichem ende voirt die geheele zuytzijde tot den
Woudrichemmerdijck toe, van trechte middele van der Merwede af te rekenen
nedergaende tot Nieuwenzant toe, gelijc ende in der voegen als die sentencie
ende acte van onsen hove, dairup gemaict, ende oick desgelijcx onse opene
brieven van verclairinge dairvan nech vorder gegeven ende uuthangende besegelt,
dat int lange inhouden ende begrijpen. Ende want onlancx leden die voirss. onse neve van Huerne
ende onse stede van Gorinchem een vruntlicke overdrachte mit malcanderen
gemaict hebben, ander andere inhoudende, dat tot sekeren dagen dairtoe
beteykent die commissarysen, die van onser wegen doe lest geweest hadden up die
paelsceydinge sonderlinge van der voirss. eenre visscherie an die zuytzijde van
der Merwede gelegen, dair noch weder trecken souden ende in tiegenwoirdicheyt
van den vritnden onss neven voirss., van den burgermeysteren ende enigen van
den gerechte van Woudricltem ende oick desgelijcx van onsen drossait,
burgermeysteren ende enige van den gerechte van Gorinchem, van elker zij tot
zeven persoonen toe, die pael te steken ende die tonne te leggen, dair zij
bevinden souden dat die van rechts wegen behoirde; ende dat also geschiet
wesende, dat dan die visschers onss voirss. neven die voirss. visscherien
bevisschen ende die van Gorinchem ende hoir poirteren, inwoonende ende
ondersaten, soe wel visschers als andere, hoir handen dairaf trecken ende dat
alsoe gedogen sullen. Des sullen die visschers van Gorinchem ende die visschers
des graven voirss. elcx den anderen gevoegen ende die vlue the zegen scuwen
ende hoiren ganck laten hebben als dat behoirt. Ende oft tot eniger tijt
gebuerde, dat die worp te hoge of te lage verschoot up Nieuwenzant, off dair
die pael of tonne gesteken off geleyt soude worden, dat men dan sender den
voirss. onsen neve van Huerne of zzijnen nacomelingen, heeren van Althena,
dairin te vercorten, die verleggen sal, hoger of lager, na oirbair des zegens.
Ende dat oick int onderhouden van desen die an Gorinchem over hoir poirteren,
inweonende ende ondersaten, ende desgelijcx die van Woudrichem over hoir
poirteren, inwoonende ende ondersaten, elcx in den zijnen, hierup sekere kueren
ende ordinancten maken sullen ende openbairlicken in der kercken up eenen Sonnendach
condigen ende verbieden, nyemande hier tiegens te doen, up te verbueren elcx
dair dat bij geschiede, die boeten van twee vranrtcae scilde. Ende diegene, die
dat mit zijnen toitwe geschiet wair, soude oick desgelijcx verbueren alsoe veel
als die principaile bruekige. En de dat die officiers van den voirss. steden,
elcx up zijnen poirteren, inv'eonende ende ondersaten, dese voirss. boeten
sonder verdrach uutrechten ende innen sullen. Ende alsoe dan navolgende den punten van der overdrachte,
hier boven verhailt, zekere gecommitteerde uut onsen rade meer dan eens, ende
sonderlinge ten laitsten up den elfsten dach van deser tiegenwoirdiger maent
van Decembri, geweest hebben omtrent die plaitse der paelsceydinge van der
voirss. visscherie, an die zuytzijde van der Merwede gelegen, dair up die
gelegentheyt van Nieuwenzant voirss, ende waer ende hoe veer dat upwairts te
strecken pleecht bij himluyden gehoirt geweest zijn partien voirss. van beyden
zijden, in alle dat sij dair elcx van hoiren rechte in deser saicken hebben
willen seggen ende onderwijsen, hebben oick noch dair en boven up den selven
tijt ende plaitse bij cede dair up geexaminert zekere getugen, die zij, sommige
tot versoecke van der eenre zijde van partien ende sommige van der ander zijde,
aldair doen comen hadden; ende dat alsoe geschiet, ende oick wel overgewegen
wesende die sentencie ende verclairinge der paelsceydinge van den visscherien
in onsen voirss. brieven begrepen, mit anders alle dat dair inne vorder
dienende ende over te wegen was, dieselve gecommitteerde uut onsen rade hebben,
navolgende den bevele ende machte himluyden in onsen name dairvan gegeven,
sonderlinge up die plaitse der paelscheydinge van der voirss. eenre visscherie
an die zuytzijde van der Merwede gelegen, ende dair tvoirss. Nieuwenzant
upwairts te beginnen pleecht, die tonne deen leggen ende vestigen in der
Merwede ende oick upt lant die palen, dairtoe dienende, doen steken, dair ende
alsoe zij mit der wairheyt bevenden hebben, dat die van rechts wegen behoiren;
soe ist dat wij, die alle tselve dat in der voegen boven verclairt, aldus in
deser saicken overdragen ende gedaen is, van eenen ygelicken, wie hij zij, van
wairden gehouden ende volcomen willen hebben, dairomme ontbieden ende bevelen,
mit ernste, onsen drossait, scout, gerechte, gemeenen poirteren, ingesetenen
ende ondersaten van Gorinchem, die nu zijn ende namaels wesen sullen, ende elcx
van him bijsender, up die verbuernissen van hoiren lijven ende goeden, dat sij
die voirss. tonne ende palen voirtan laten wesem ende blijven ter plaitsen dair
ende alsoe die bij den gecommitteerden uut onsen rade ,an onser we-en geleyt
ende geset zijn, sonder tot eniger tijt die te verleggen, te versetten, wech te
doen ofte himluyden anders dairvan yet te onderwinden in enigerwijs. Oick mede mit desen selven brieve onsen drossait, scout ende
gerechte van Gorinchem noch vorder bevelende, up al dat sij tiegens ons
verbueren mogen, dat up den naisten toecomenden Sonnendach, nadat him desen
onsen brief van nu eerst getheont sal worden, zij openbairlicken in der kercken
ende voirt tot allen anderen gewoonlicken plaitsen binnen hciren bedrijve, doen
verbieden allen hoiren poirteren, inwoonende ende ondersaten, ende elcx van
him, up die boeten van twee gouden vrancrixe scilden, tiegens ons te verbueren
soe dicke ende menichwerven als yemande ter contrarie dede, dat sij him van den
visscherien, onsen neve van Huerne voirss. in der voegen als boven toegewijst,
met meer en onderwinden, mer den visschers van him ende zijnen nacomelingen,
heeren van Althena, die voirtan tot ewigen dagen laten bevisschen ende dairmede
bewerden, tot der bepalinge toe beven verclairt, rustelicken ende vredelicken
als dat behoirt, dairinne mit dat dairtoe dienende is, van der vlite die zegen
te scuwen ende andersins, oick voirt nagaende ende volcomende alle tselve dat
tusschen den selven onsen neve van Huerne ende die van Gorinchem voirss.
dairvan voirder overdragen is ende hiervoiren int lange verhaelt staet, ende
die voirss. boeten mede verbuert te worden, also wel bij dengenen, die mit
sijnen touwe contrarie desen onsen verbo-de gevischet worde, als diegene, die
dat selver dede, van welken boeten ende verbuernissen voirss. wij oick willen
ende gebieden onsen dressait, scout ende gerechte voirss., dat bij himluyden up
den brueckigen sonder verdrach valcamen uutrechtinge ende inninge gedaen zij,
ende oick van desen geboden ende verboden sulke brieven ende ordinancien
gemaict, gevesticht ende gecondicht worden, als int onderhouden van denselven
dienen ende beheef wesen sullen, want bij die van Woudrichem over hoiren
poirteren, inwoonende ende ondersaten oick insgelijcx alsee geschien ende
gedaen worden sal. Ende dairomme, updat tot eniger tijt bij den voirss. van
Gorinchem hierinne enich gebreck of versitmenisse gebuerde, wij dan dat
heerlicken dairan alsoe deen corrigieren ende verhailen sullen, als anderen tot
eenen exempel dairtoe behoiren sal, sonder yemande van himluyden des te vordragen
off dairinne te verschoonen in enigerwijs. In oirconde desen brieve ende onsen segel hieran gehangen.
Gegeven up den twintichsten dach van Decembri, int jair ans Heeren duysent
vierhondert vier ende vijftich. Met uithangend zegel
in roode was. Oorspr. - Archief Altena, no. 87. Op de plica: Bij
mijnen here den hertoge ter relacie van den here van Lannoy,
stedehouder-generail ende anders den
rade van Hollant, alse her Willem, broeder tot Gelre, heer van Egmonde,Gijsbrecht,
broeder tot Brederode, doemproifst ende proifst van Oudemonster tUtrecht, heer
Lodewijc van Treslonge, Geryt, heere van Assendelf, meester Henric uut den
Hove, meester Lodewijc van der Eyck, meester Anthonis Mychiels, Jan Ruychrock
ende Claes die Vriese, oick rait ende rentemeester-generail van Hollant, etc.
De Cleve. Met aangehechten brief
d.d. 1455 Januari 6. 308. JAN EVERDEY, DEURWAARDER BIJ BET HOF VAN HOLLAND, GELAST DEN
DROSSAARD EN HET GERECHT VAN GORINCHEM UIT NAAM VAN HET HOF, TE VOLDOEN AAN DEN
INHOUD VAN DEN BRIEF VAN 1454 DECEMBER 2O. INGEVOLGE DIT BEVEL IS GEMELDE BRIEF
OP 1455 JANUARI 6 IN DE PAROCHIEKERK TE GORINCHEM ONDER DE HOOGMIS VOORGELEZEN. 1455 Januari 6. Jan Everdey, duerwairder van der camere van den rade in
Hollant, certifiere bij mijnen eede, hoe dat ic bij bevele van mijnen heere den
stedehouder ende den anderen mijnen heren van den rade van Hollant, getogen bin
binnen der stede van Gorinchem an den drossait ende gerechte aldair mit eenen
openen brieve mijns voirss. genadigen heren, in franchine gescreven ende
uuthangende besegelt, roerende ende mencie makende van der paelsceydinge van eenre
visscherien an die zuytzijde van der Merwede gelegen, mijnen heere, den grave
van Huerne int jair van vijftich lestleden bij den hove van Hollant toegewijst
mit dat dair voirder toe dient, ende gegeven upten twintichsten dach van
Decembri int jair XIIIIc vier ende vijftich, an welken brieve dese mijn relacie
gehecht is. Ende hebbe denselven drossait ende gerechte, van mijns voirss.
genadigen heren wegen, bevolen, dat sij dat inhouden van then navolgen ende
volcomen souden, des zij mij verantwoirden dat also gerne te willen doen ende
volcomen, dairna dieselve drossait ende gerechte den voirss. brief upten dach
van huyden openbairlicken binnen Gorinchem in der prochiekercke aldair onder
die hoomisse laten kondigen, lesen ende oick copie dairaf genomen hebben. Des te oirconde hebbe ic mijn hanteyken hieronder gescreven,
des Manendages up den heyligen Dertienendach, zesse dagen in Januario, int jair
ons Heren duysent vierhondert vier ende vijftich, na den loipe des hoifs van
Hollant. Met
handteckening van den deurwaarder Jan Everdey. Oorspr. - Archief
Altena, no. 87. Aangehecht aan den
brief van 1454 December 20. 309. BRYEN VAN WEYBORCH, ALS BURGEMEESTER VAN GORINCHEM, EN
ZEGER VAN UYTWIJC, UIT NAAM VAN DEN GRAAF VAN HORNE, ONDERWERPEN HUN GESCHIL
OVER DE KOSTEN VAN HET PROCES, DAT TUSSCHEN HEN VOOR HET HOF VAN HOLLAND HEEFT
GEHANGEN EN TEN GUNSTE VAN DEN GRAAF IS GEWEZEN, AAN HET OORDEEL VAN SCHEIDSRECHTERS,
EN WEL DEN JONKER VAN GAESBEEK EN MR. LODEWIJK VAN DER LYCKE, VANWEGE
GORINCHEM, EN DEN DOMPROOST VAN UTRECHT EN MR. ANTHONIS MICHIELS, VANWEGE DEN
GRAAF VAN HORNE. KUNNEN DEZE HEEREN NIET TOT OVEREENSTEMMING KOMEN, DAN ZAL DE
HEER VAN LANNOY HUN ALS VIJFDE WORDEN TOEGEVOEGD. ZIJ MOETEN VOOR BELOKEN
PASCHEN HUN UITSPRAAK DOEN. PARTIJEN BELOVEN BIJ VOORBAAT ZYCH AAN DIE
UITSPRAAK TE ZULLEN HOUDEN, WELKE OOK KRACHT VAN EXECUTORIALEN TITEL HEEFT. 1455 Januari I3. Roerende den grave van Huerne contra der stede van
Gorinchem. Opten dach van huyden XIIIe dach van Januario A0. XIIIIG LIIII,
secundum cursum (curiae), soe submitteerden hunluyden, te weten Bryen van
Weyborch, burgmeester der stede van Gorinchem, aen die een zijde, ende Zeger
van Uuytwijc, vanwegen ende in die name des graven van Huerne, aen die ander
zijde, als roerende van alsulken costen ende interest, als die va,irss. grave
van Huerne gehadt ende geleden heeft ende him. toegewijst zijn mit rechte bij
den hove na den tijde van sekeren processe, dat hij te hove tegens der voirss.
stede van Gorinchem uutstaende ende hangende hadde, roerende sekere
visscherijen, van welken processe die sentencie diffinitive tot proffite van
den selven grave gewijst wort, int seggen ende ordinancie van mijnen joncheere
van Gaesbeke ende meester Lodewijc van der Eycke tot him, van der zijde dier
van Gorinchem voirn., ende mijnen heere, den domproest van Utrecht, ende
meester Anthonis Ml,--hiels mit him, van der zijde des voirss, graven van
Huerne, ende in mijnen heere van Lannoy tot eenen overman inthen de voirss.
vier personen des met eens en waren, welke costen int lange bij goeder
verclaringe terstont te hove overgegeven waeren bij den voirss. Zeger ende zijn
geteykent geweest bij den greffier ende voirt overgegeven den vairss.
burgmeester van Gorinchem ende denselven dach geset, om zijn diminucyen in die
name der voirss. stede dair op te maken ende over te geven te hove upten
vierden dacli van Februario naestcomende, gelovende de vairss. partien ende him
verbindende ende stellende ter heerlicker execucien die uutsprake ende
ordinancie van den voirss. vier keersluden of mitten meesten deel van hunluyden
mitten voirss. Overman, al bij hunluyden overgesien dat toter saken dienen
mach, volcomelic te houden ende nae te volgen, welke submissie de voirss. vier
keersluyden ende oic die voirss. overman willichlic aengenomen hebben ende dach
genomen, om hore uutsprake dairvan te doen, binnen nu ende beloken Paesschen
naestcomende. Ende des zoe sijn voirwaerde, dat, bij alsoe binnen den tijde
voirscr. enich van den voirss. vier keersluden of die voirss. overman zieck of
onlustich waere - dat God verhoede - of uten lande reysde, dat dan een ander in
zijn stede gecoren ende genomen wesen sall bij den anderen keersluden, hier
wesende. Voirt zijnt voirwairde, dat, indien de voirss. uutsprake niet en
geschiede binnen den tijde voirscr. of dat dieselve tijt voirt bij consente van
partien met verlenget en worde, dat dan die voirss. grave van Huerne ende die
van Gorinchem staen sullen up horen goeden xechten, als zij waren voir datum
van dese tegewoirdigen compromisse. Aldus gedaen in den Hage, presentibus Lannoy, domproost,
Treslongen, Cats, Utenhove, Eycke, Michiels, Ruychrock, rentmeester, dair ic
mede bij was. Afschr. - Archief Hof
van Holland, reg. no. 464, no. 3 ( fol. 5 en 5 verso). 310. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAGEN DE ERFGENAMEN VAN
LAMBRECHT JACOBSZ. EN JACOBS WEDUWE AAN HET KLOOSTER MARIENDONK BUITEN HEUSDEN
DEN ERFTINS OVER, GENOEMD IN DEN BRIEF VAN' 1432. APRIL 11. 1460 Mei 5. Wij
Gheryt die Vette ende Robbrecht Willemssoen, scepen tot Woudrichem, orconden
met desen brieve, besegelt met onsen segelen, dat Zweer van Blasenborch ende
Jacop Jacopssoen van der Borch als erffgenamen Lambrecht Jacopssoens ende
Wilhelma Jacops wijff voirscr. droeghen op ende gaven brueder Dirc van den
Boemgaert tot behoeff des cloasters ende convents van sinte Mariendonck buyten
Huesden then brieff daer desen brieff doersteken is ende alsulcken erfftijns
als in den brieff begrepen staet daer desen hrieff doersteken is, ende alle
recht ende toeseggen dat sij daeraen hadden. Ende sij verteghen daerop ende sij
verhalmeden daerna op tot des cloosters ende convents behoeff voirscreven. Ghegeven
int jaere ons Heeren dusent vierhondert ende tsestich, op den vijfften dach van
Maye. Met uithangende zegels
van Gerrit de Vette en Robbrecht Willemsz. in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariendonk buiten Heusden, no. 82. Getransfigeerd door
den brief d.d. 1432 April l11. 311. PHILIPS VAN BOURGONDIE VERKLAART EEN VERZOEK ONTVANGEN TE
HEBBEN VAN JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VAN DEN NAVOLGENDEN INHOUD: TEN
TIJDE DAT WILLEM VAN BEIEREN ALTENA IN ZIJN BEZIT HAD, HEEFT HIJ DE STAD DOEN
BEMUREN EN VERSTERKEN. OOK LIET HIJ BINNEN DE STAD DEN BOUW BEGINNEN VAN ZEKERE
"MUYRAIDEN". BIJ DE TERUGGAVE VAN DE HEERLIJKHEID AAN DE HEEREN VAN
HORNE WERD BEDONGEN "DIE MUYRADIEN NIET VORDER NOCH STERCKER" TE
MAKEN. NU ZIJN ZIJ ECHTER DOOR HET VOORTDUREND ER LANGS STROOMENDE WATER
DERMATE VERVALLEN, DAT HET GEVAAR BESTAAT, DAT ZIJ BINNENKORT GEHEEL
INEENSTORTEN, WAARDOOR DE STAD AAN EENE ZIJDE OPEN ZOU KOMEN TE LIGGEN. OM DIE
REDEN ZOU DE HEER VAN HORNE GAARNE DE "MUYRAIDEN" WILLEN AFBREKEN EN
OP DIE PLAATS WOONHUIZEN BOUWEN. PHILIPS VAN BOURGONDIE STAAT DIT TOE, OP
VOORWAARDE, DAT DE STAD TE ALLEN TIJDE VOOR HEM EN ZIJN NAKOMELINGEN OPEN ZAL
ZIJN. 1460 October 23. Met uithangend zegel
in roode was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 43. Gevidimeerd d.d. 1465 December 12. 312. DE HEER VAN ALTENA, DE KASTELEIN VAN HEUSDEN, DE STAD DOR-DRECHT
EN DE VROUWE VAN EETHEN EN MEEUWEN STELLEN GEZAMENLIJK EEN ORDONNANTIE VAST
VOOR EEN NIEUW TE MAKEN DIJKAGE 1). 1461 z.d. Die ordinancie van eender nieuwer dijckaedsien, overdraghen
ende geraemt bij den hoochgeboren heere, heer Jacop, grave tot Hoorn, heere tot
Althena, tot Montengys ende tot Cranendonck, etc., als heere tot Althena, met
sijnen ingelanden 2) aldaer, bij den hoochgeboren ende vermogenden
grave, jancker Johan, grave tot Nassouwen, tot Vianden ende tot Dietze, heere
tot Breda, etc., castelain des lants van Huesden, bij der goeder stede van
Dordrecht ende haeren ingelanden 2) van Suythollandt eens deels
aldaer, bij jonffrou Odelie van der Merweden, vrou van Eethen ende van Meuwen,
als van eender nieuwer dijckaedsen, die aengaen ende beghinnen sal in dep lande
van Althena aen den Woudrichemschen dijck bij den gerichte, vervolgende alsoo
voort, gelijck die principale hantvest dat begrijpt ende inhoudt, welcke
ordinancie geordineert is in den jaere duysent vierhondert een ende tsestich. 1. Eerst, dat in der dijckaedsen
voirss. wesen sullen drie dijckgraven, te weten die een in den lande van
Althena, die ander in Suythollandt, die dorde int bedrijf van Eethen ende
Meuwen, elck in sijns heeren landt, ende int lant van Huesden ghenen, overmits
dat sij in der voirss, dijckaedsen, daer sij dijck hebben, met geerft en sijn,
en de XIIII heemraden tot twee schouwen, die jaerlicx openbaerlijck bij den
gemeenen geerfden aldaer, elcx in den 3) sijnen, bijsonder
gecoren ende gemaect sullen werden bij den meesten stemmen derselver geerfden,
ende die gheedt bij den dijckgrave in presentie der voirss. geerfden, om metten
seven van den XIIII heemraden bedreven ende geregeert te sijn die scouwe der
dijckaedsen in den voirss. lande van Althena, ende metten anderen seven
heemraeden die schouwe der dijckaedsen van Suythollant, des lants van Huesden
ende Eethen ende Meuwen, welcke XIIII heemraden alle jaer gecoren ende vernieut
sullen worden bij den gemeenen geerfden der voirss. nieuwe.r dijckaedsen des
Vrijdachs voer groot Vastellavont. Ende sal yegelijck van den geerfden, die
daertoe sijn kuer geven sal, tlant dat hij ten tijde des kiesens in der nieuwer
dijckaedsen voirss. hebben sal, gehadt ende gebruyct hebben rustelijck ende
vredelijck jaer ende dach, fraude ende argelist uutgescheyden, ende emmer dat
soe die voirss. kiesinghe vrij sij ende blive. 2. Item sullen die voirss. dijckgraven
ende heemraden heffen die voirss. twee scouwen onder eenen kuer op eenen dach
ende die altijt beginnen ende aenheffen in die Korn, te weten die dijckgrave
slants van Althena ter eender sijden noortwaert al sijnen dijck lancx, tot an
den Wouderichemschen dijck toe bij der galgen af te gaen, met seven heemraden,
daerof die vier wesen sullen uuten lande van Althena, een van den poorters van
Dordrecht, een uuten lande van Huesden ende een van Eethen ende Meuwen; ende
die dijckgrave van Suythollant ter ander sijden suytwaerts op al sijnen dijck
lancx tot heeren Dirck verlaet toe metten anderen seven heemraden, daerof die
vier wesen sullen een uuten lande van Huesden, een van Eethen ende Meuwen, een
van Dordrecht ende een woonende in Suythollant binnen der nieuwer dijckaedsien
voirss. ende die ander drie uuten lande van Althena. 3. Item oft soe gebeurde dat op die
gerechte scouwedaghen yement der voirss. heemraden achter bleve ende bij
nootsaken aldaer met comen en mochten, soo sullen dan die voirss. dijckgraven,
elcx int sijne, metten heemraders, die tegenwoirdich wesen sullen, in die stede
van den gebreckelijcken tot then male, telken tijt alst gebuert, magen kiesen
ende setten andere heemraedt of heemraden van daer die absenten sijn, indien
sij daer tegenwoordelijcke te crijgen wordden. Ende en sijn sij daer met te
crijghen, soo sullen die dijckgraven cnde tegenwoordighe heemraeden voirn, dan
moghen kiesen sulcke heemraden, als hem nut duncken sullen, binnen den voirss,
nieuwen lande geerft, daer sij dieselve scouwe mede volbrenghen moghen, opdat
die scouwe bij gebreke van den heemraden met stille en bleve staende. 4. Item en sal niement, die tot
heemraet gecoren wordt, des mogen weygeren, op alsulcke boete als elck
dijckgrave int sijn met sijnen heemraden daerop koeren ende ordineren sullen,
soe verre hij binnen lants wconachtich is. Ende of hij buyten woonde, soo sal
hij dat moghen wesen opdat hij wil; ende of hij met en wil, soo sal hij des
moghen ontslaen ende sal men dan eenen anderen kiesen in der manieren als
boven. 5. Item sullen die voirss. dijckgraven
ende heemraders geerft wesen in der voirss. dijckaedse, te weten elck
dijckgrave tot XV merghen ende elck heemraedt tot X merghen, sonder argelist,
behoudclijck dat die dijckgrave van Suythollant in der voirss. dijckaedsen in
sijnen bedrijve geerft sal ~wesen tot XV mergen lants ende die heemraden aldaer
elcx tot X mergen lants toe, als voren verclaert ende bescreven staet. 6. Item sal yegelijck der voirss.
dijckgraven scouwen, elcx int sijn, soo langhe tot hij comt aen eens
dijckgraven bedrijf, ende sal dan die dijckgrave, daer men aen comt, sijn
scouwe aenheffen ende voirt schouwen alst behoort. Ende of in eenighen der
voirss. dijckgraven 4) gebreck ware aen scouwe optic gesette
scaudaghen, soo sal dan die naeste dijckgrave scouwen alsoo langhe tot hij
eenen anderen dijckgrave vynt, die hem die schouwe of neemt, behoudelijcken
elcken dijckgrave sijns rechts. 7. Item op desen dijck sal elcken kuer
wesen eenen halven braspenninck, half elcken dijckgrave in sijn bedrijve ende
half den heemraders; ende een gemeenen dijck eenen dobbelen kuere onder eenen
dijckgrave. Mer elck persoen en sal met meer verbeuren dan eenen kuer onder
eenen dijckgrave, tot hoe vele stede hij dijck heeft. 8. Item sullen alle bruecken die op
ponden staen of geset sijn, daerof elck pondt wesen sal thien witte stuvers. 9. Item men sal ardineren eenen clerck
ende eenen meter onder elcken dijckgrave op des dijekgraven cost, cen yegelijck
dijckgrave in sijn bedrijff, behoudelijck dat altijt die clerck ende metter
geedt sullen wordden in tegenwoordicheyt van den heemraders, opdat denselven
heemraeders denselven clerck ende meter hem hiertoe nutte duncket wesen. 10. Item sal elck dijckgrave berechten ende heffen alle
broken in sijns heeren landt, in deser ordinancien 6egrepen, behoudelijck dat
sij 5) den heemraders haere bruecken sullen uutreycken, als voirss.
is. 11. Item daer sullen wesen vier scouwedaeghen, die eerste
die kuerscouwe, ende sal wesen des Dinxendaechs na sint Geertrudendach, die
andere die borchscouwe, ende sal wesen des Dinxendaechs na Meyedach, die derde
die bestade scouwe, ende sal wesen des Dinxendaechs na sinte Jansdach baptiste,
ende die vierde, inrijdende schouwe sal wesen des Dincxendaechs na sinte
Jacopsdach. Ende dan sal men mede schouwen van tuyn, aerde ende ruwer, dats te
weten den vollen kuer. Ende alle vreesscouwen sal men scouwen daer dat van
noode sal sijn ende van rechts wegen behoren sal. Ende oft gebuerde dat men op
eenighen dijck vreesscouwe, daer oftie ghene, die den dijck toebehoerde, met
tegenwoordich en waere, nach nyemant van sijnre wegen, dat dan die dijckgrave
metten heemraders ende gebueren, daer tegenwoordich, then dijck ter Minster
scade bestaden sullen ende doen opmaken opter gheenre cost, die den dijck
voirss. toebehoort, behaudelijck dat hij geen scade vorder hebben en sal, hij
en heeft eerst een wete gehadt den eersten Sondach onder die hooge misse
openbaerlijck, na der schouwe voirss., in die prochikerck, daer onder die
erffenis is geleghen, daer den dijck met recht op geslaghen is, ende daertoe in
der kercken van Woerichem. Ende indien 6) hij 7) dan
binnen den derden daghe den oncost als van den voirss. dijck met en betaelde,
dat dan die dijckgrave sal opten voirss, dijck uutlegghen ende daerop vorderen
sijn recht na den dijckrecht. 12. Item op eenen gelaecten dijck, die men bestaden wil,
sal men bieden eenwerve, anderwerve, dardewerve ende vierdewerf, of yement then
dijck maecken wil om dat minste gelt; ende dat sullen die dijckgraven, elcx in haeren
bedrijve, satelijck segghen vierwerf, opdat daer een yegelijck bij comen mach
ende sijnen dijck of eens anders dijck aennemen sonder verbeuren, om sijnen
scade daermede te scutten. Ende ist dat daer nyemant en is, die den dijck
maecken wil om dat minste gelt, daert die heer seker is, so sal dan die heer
then dijck maeken ter heemraders schieringhe, welcke schieringhe die heemraders
rechtevoort doen sullen, eer sij vorder scouwen. Ende daer die heer eenen
penninck uutleydet als recht is, daer sal hij twee penningen vaer heffen als
recht is, behoudelijck of yement then dijck om min gels maecken woude, dat den
heemraders redelick docht, dat sal elcx magen doen als voirss. is 8),
sonder den heer daeroff ennich 9) uutgeleyde gelt te hebben.
Ende soo sal oock die heer ongehouden sijn den man sijn gelt te ghevene. Ende
waere yements dijcli bestaedt met recht als voirss. is ende quam binnen vier
daeghen na der bestadinghe totten dijckgrave ende woude selver sijnen dijck
maeken, soo sal die dijckgrave then man sijnen dijck weder geven, ende
dieghene, dies den dijck is, sal verbeurt hebben thien schellingen ende met
meer, ende sal betaelen alsulcke costen ende wercken, als tottien daghe daerop
gegaen sijn. 13. Item waer yement die enighen dijck aenname te maken
ende then dijck dan met gemaect en waer ter lesten scouwen, na inhout des
kuers, daer sal die dijckgrave metten heemraders op inrijden in enigher
herberghen binnen then heerlicheyt, ende met uuter herberghen te scheyden, noch
voort te scouwen, die dijck sal eerst volmaect sijn, na inhout des kuers,
behoudelijck dat die schouwe met stille en sal blijven ligghen in eens anders
heerlicheyt; ende sullen den cost verhalen op dat erve, daer then dijck op
geslaghen is, ende waer dat met goet genoch, dat dan voert te verhalen in alle
manieren ende metter voirwairden, hie na verclaert. Ende waert saecke dat sij
binnen den dorden daghe met uuter herberghen gehaelt en wcrdden, soo sal se dan
die heer opten dorden dach uutlossen ende dien dijck doen maecken op dergheenre
cost, daer sij op ingheleyt sijn, ende sullen hebben ter heemraders scieringhe,
te weten die dijckgraven VII st. des daechs ende elck heemraet drie st., ende
voirt te schouwen, als dat recht daerof inhoudt al van der dijckaedsen ende
hierna geschreven staet; daertoe sal hij verbeuren drie pont. 14. Item soo en sullen die dijckgraven, noch die
heemraeders, gheen kueren legghen opten voirss, dijck, sij en sullent tevoeren
eerst ePerbaeren ende doen kundighen in allen kercken, daer die erffenisse
onder gelegen sijn, ende alsdan noemen eenen sekeren dach, wanneer die
heemraders kueren sullen, welcken kuer altijt opten dijck geschien sal. 15. Item waert saeke dat in deser dijckaedsien eenighe
wielen schuerden op gheloofden dijck, soo sal dat ghemeen lant then dlick weder
maecken ten halven dijck toe als van der aerden, mergen merghens gelijck, hont
honts gelijck, ende dat sullen twee goede mannen gaderen, die men daertoe nemen
sal, elcx in sijnen ban, mergen merghensgelijck, hont hontsgelijck; ende is te
verstaen, dat voer ghenen wicl gerekent en sal worden dan dat diep is ses
voeten of daerboven; ende wes min dan ses voeten diep is 10),
dat sal tgemeen lant maeken mergen mergensgelijck, soo voirss, is, eenen voet
hooger van der aerden dan dat gemeen naeste ackerlant aldaer is. Ende wanneer
die dijck alseo gemaect is, soo sal dieghene dies den dijck taebehoort, alsoo
groot ende alsoo cleyn als hijen tevoren had, weder aennemen ende maeckenen dan
voert op ende voortaen houden buten slants cost, gelijck hij dan gekeurt sal
worden. Ende of daer lengsel gebuerde, dat sal dat ghemeen landt aennemen ende
maecken, mergen merghensgelijck, hont hontsgelijck, te weten daerof soo veele
als den ouden dijckstal dragende was, oock eenen voet hooger dan dat naeste
ackerlandt, twelck dieghene, die den dijckstal toebehoerde, voort opmaecken
ende houden sal, gelijck voirss, is. Ende wes dan blijft van leveringhe boven
den ouden dijckstall, dat sal dat gemeen lant te vollen opmaecken ende houden,
mergen merghensgelijck, hont hontsgelijck, also veirss. staet. 16. Item so en sal nyement gheen erde steken binnen den
kueren optic bruecken van een pont. Ende waert sake dat yement met wil dede of
soo onredelijck staeck om profijts wille sijns dijcx, dat sal sijn op een boet
van drie pont ende tot correctie des dijckgrave ende heemraders. Vorder en sal
nyement gheen aerde steken tegens een anders dijck op een bruecke van drie pont
ende nochtans denghenen te beteren diens die aerde toebehoort ter heemraders
schieringhe, ende oock dies den dijck sijn is, daer die aerde voort uutgesteken
is, also verre als dieghene croent, die den dijck of die aerde sijn is, daer
die aerde tegens gesteken is; ende dat sullen ghelden dieghene diens den dijck
is, daer die aerde uutgevoert is, tenwaer of hijs hem ofnemen waude met sijnen
cede, dat dat geschiet waer buten sijnen wil, weten ende consent, ende daermede
sal hij quijt wesen van den bruecken voirss., mer sij sullen beteren die
uutgesteken aerde ter heemraders schieringhe. Ende dieghene, die men alsoo
bevynt ende die aerde alsoo gesteken heeft, sal men alsoo corrigeeren bij den
dijckgraven ende heemraders, dats hem een andere voortaen hoeden 11)
mach. 17. Item of yemants dijcke alsoa geleghen waer, datter
egheen oirbaer en waer die aerde daervoer uut te (steken) 12) of met
wel ten oirbaer aerde en conde ghecrijghen tegens sijnen dijck, sijnen dijck
daermede te maecken, soo sal dieghene, dies den dijck is, dat te kennen gheven
twee van den heemraders of meer ende aen hem versueckende 13) aerde
gewijst te hebbene. Ende dan sullen die heemraders hem acrde wijsen te steken.
Ende al waert oock voor een anders dijck, daer en sal die steker niet aen
bruecken, mer hi, sal die aerde betalen, die hij steeckt, als voirss. is, na
nutscap slants 14). 18. Item of in der voirss. dijckaedsien tot eenigher tijt
heringhe viele, hetsij van uutgelede gelde of waerof dattet waer, dat sullen
die sceuten, elex in sijnen ban, soecken metten heemraden van binnens bans
cnder deser dijckaedsien, daer die erffenis geleghen is, ende dat uutreycken na
den dijckrecht. Des en sal men gheen uutlegginghe doen, dan 15)
in tegenwoordicheyt van vier van den heemraders of meer ende 16) bij
den gesworen clerck. 19. Item waer yement op desen dijck in der schouwen, die
opten dijckgraven, heemraders, clercken of boden ontamelijck of leliken sprack,
dat den heemraders kenlijck waer of dat men met kennelijcker waerheyt betuyghen
conde, dat waer op een brueck van XXV pont, halff den heer ende halff den
heemraders. Ende waer oock die saeken soo leliken of onredelijcken, die soude
voort staen tot correctie der dijckgraven ende heemraders, na gelegentheyt der
saeken. Ende of yement waer, die op desen dijck in der schouwen vechtelijck had
of remoer maecte, dat waer op een bruecke van des dijcx weghen van vijftich
pont, halff den dijckgrave ende halff des heemrades, behoudelijck nochtans den
heer ende der stede de bruecken na der stede recht ende na den lantrecht, daer
dat onder geschiet. Ende nyement die van den gesworen met en is en sal den raet
van den dijckgrave ende heemraders naerder comen dan drie roeden, optic boeten
van drie pont, alst van voren openbaer geseyt is of te gaen die van den
gesworenen met en is. 20. Item of die heemraders tot eenigher tijt onderlinghe
twisten ende met eens en waren, haer vonnissen te wijsen, so sullen sij
terstont, behoudelijcken dat sij haer vonnissen drie genachten draghen moghen,
daeraf inrijden op haer selffs cost in een herberghe binnen der heerlijcheyt,
daer dat onder gebuert, ende uuter herberghen met te scheyden, sij en hebben
haere vonnissen gewijst ende geuut als dat behoren sal, behoudelijck dat sij
den eersten dach haeren cost hebben sullen 17) ende met langher. 21. Item alle onraet, die met recht in deser dijckaedsien
gevalt, die sal men verhalen aen die erffenis, daer die dijck met recht op
geslaghen is, ende desgelijck aen alle ghereede goeden des mans, die de
erffenis toebehoort, waer 18) men dat binnen slants bevynden sal. 22. Item so en sal men gheen sluysen, nach watergangen,
onder dese dijckaedsien gheleghen, bevisschen, noch doen bevisschen, met
staende touwen ofte korven, binnen noch buten, in geender manieren, nach oock
geenderhande sceepinghe, eleyn noch groot, daerin houden liggende, op te
verbeuren deselve sceepen ende touwen ende op die bruecke van thien ponden 19). 23. Item so wes dat meestedeel van den heemraders wijsen
voer recht, na inhout der ardinancien, dat sal van werden sijn ende blijven
sonder yements wedersegghen, bij alsoe dat altijt onder den voirss. meestendeel
van den wijseren, in saken der ghemeenre dijckaedsien aengaende, een of twee
wesen sullen van den voirss. drie landen van Huesden, Suythollant, Eethen ende
Meuwen, bij den heemraders slants van Althena, of tenminsten daer toe geroepen
met een kenlijcke wete metten rechte als dat behoort, sander argelist;
desgelijcx wederom te wesene een of twee of drie tenminsten daer toe geroepen
uuten lande van Althena bij heemraden van der ander sijden, sonder argelist. 24. Item so sullen die heemraeders overal als men sal
scauwen ende alle dieghene, die op generael dachvaerden bescreven sullen
wordden, eenen dach vaer ende eenen na in desen voirss. lande Althena, Huesden,
Suythollant, Eethen ende Meuwen geleyde hebben, sonder argelist, ende
diesghelijcx alle dieghene, die totter schouwen ende ter dachvaerden voirss. comen
ende te doen sullen hebben, ten waer dat sij vijant of ballinghen waeren ofte
dat sij metten recht haer lijff verbeurt hadden. 25. 2 S. Item so sal een yeghelijck heer in den
sijnen die onwillighe landen bedijcken ofte doen bedijcken. Ende van den
onwillighen lance, dattie heer bedijckt of sal doen bedijcken, en sal nyement
toesegghen hebben van erffenis of erfpacht tot euwighen 20) tijden. 26. Item wat die dijckgrave uutleget, dat sal wesen met
blikende penningen, als recht is. Ende alsoe haest alst uutgeleyt is, so sal
twyscat gelt verschenen wesen, ende dat sal men dan panden cpten dijck aen
allen des mans goede, gereede ende erve, geleghen binnen dier heerlijcheyt,
daer die dijckgrave onder dienende is, den dijck met recht toebehoorende. Ende
die panden sullen staen XIIII daeghen, te losse met sijnen twiscatten gelde;
ende als die panden volstaen sijn, sal men die ghoede op des goets cost sijn
drie geboden daen, drie Sonnedaeghen, binnen der kercken van Worichem ende in
der kercken, daer die goeden onder geleghen sijn. Ende na den uutganck- van
then geboden sullen alle des mans goede, gereede ende erve, van den dijekgrave
gebruyct worden, totdat hem sijn twiscatte gelt betaelt is, met allen oncosten
twiscatte, met rechte daerop geghaen. Ende of yement die gaeden hierenboven
bruyckten sonder consent des dijckgraven of den 21) dijckgrave daer
comer in maecte, die sal, also 22) hij des becl'aecht ende betuycht
wordt van den dijckgrave, verbuert hebben X Ц, halff den heer ende halff den dijckgrave, die men uut sal
panden als des heeren bruecken. Ende van elcken gebode voirss. sal men geven
eenen schelling den scout, daer dat gebuert. 27. Item en sal gheen dijckgrave gheen scouwen vorsten,
nach uutstellen, dan met consente der heemraders. 28. Item sal een yegelijck buten tegens sijnen dijck
toelen ende met rijsen ende met willighen besteken op sulcke maniere ende
tijden als dijckgrave ende heemraderen dat ordineeren ende koren sullen. 29. Item soe wie thijnsgoede heeft ende die bedijckt, sal
erfelijck halven thijns geven. Ende waert saeke dat dieghene, die den thijns
heeft, dat lant halff verdijcte, daer den thijns op leget, ende den dijck
hiellde 23) jaer ende dach, souden sij heelen thijns heffen erffelijck
van then lande, daer sij den thijns op hadden, ende dan. voirt sullen sij
ongehouden sijn van then dijck te maecken ende te houden, erffelijck 24)
buten den thijnsheeren cost. Des sal een yegelijck, die thijns op eenich goet
heeft, dat in deser dijckaedsien bedijckt sal worden, in nits sijnen thijns
openbaeren binnen den eersten jaer van beghinsel van deser dijckaedsien ende
achter then tijt gheenen thijns meer ontfanghen 25). 30. Item soe wat thijnsen dat gecoft oft vercoft sijn, na
dattet lant ingebroken is, die sullen heelen thijns betalen, so then coop
gedaen is, ende die Ianden verdijcken geheel. 31. Item sal elck:man, die geerft is binnen deser
dijckaedsien, sijne erve bedijcken ende XV jaer lanck gheven halff thiende,
oftie ghene, die de thiende toebehoort, sullen haer thienden selver bedijcken. 32. Item die tochter 26) sullen hem accorderen, of
si moghen. Ende of sij niet en moghen, soo sal dat staen ter ordinantie des
dijckgraven ende heemraders. 33. Item soe wie in deser dijckaedsien dijcken sal dat nu
metter zee ghemeen leget, die sal sijn hooghe ende lege, sijn goet ende 27)
quaet lant, dat een metten anderen dijcken, of goet of quaet tsamen laeten
legghen. 34. Item van wat onbedijcte lande op desen tijt eenighen
coop of vercoop af geschiet is, van den heylighen Dertiendaghe lestleden in den
jaere LX tot desen daege toe ende voort toecomende, dat en sal niet verscheyden
wesen. So wes lant, hoghe ende leghe, dat voort aen eenen persoon gehoort
heeft, die sal dat quaede ende goede bedijcken, dat hoghe ende leghe, gelijck
voirss. staet. 35. Item alle diepen, anlanden, killen ende waeteren sal
men maecken ende o-pbrenghen uuten ghemeenen lande als gemeenlijck werck ende
alsoo voort houden, totten dijckgrave ende heemraeden goetduncken, ten meester
oirbaer ende redelickheyt 28) slants. Ende soo wes killen verdijckt sullen
wesen of worden 29), die sullen gebruyct worden bij denghenen, die
den click daeroff te houden heeft of houden sal. Mer die met verdijckt en
worden sal die heer die visscherije mogen gebruycken, totdat die kille te lande
gecomen sijn. Ende die dan te lande gecomen sullen wesen, die sal die voortaen
gebruycken, then den dijck daeraf te houden heeft. 36. Item of yemant swege ende sijn lant met aen en brocht
ter kennissen in der eerster schouwen ende met en verdijcte, gelijck hier voer
ende op velen plaetsen in openen placaten een igelijck daerof gewaret is, daer
en sal hij tot gheenre tijt hier namaels toeseggen of recht meer toe hebben,
mer die heer salt aen hem slaen. Ende soo wie eenich erve bedijckt na inhoudt
deser ordinancie, die salt euwelijck behouden, alsoo dat men denselven daer
niet uut en sal moghen winnen met ghenen recht, geestelijck noch waerlijck.
Ende daer sal men eenen iegelijcken, die dat begeert, dijckbrieven of gheven,
als gewoonlijck is na den dijckrecht, besegelt met seghelen van seven der
heemraeden, elcken brief voer eenen boergonschen schilt. Hieraf sullen hebben
die dijckgraven vijff st., die heemraders vijff st, ende die ander vier st. den
clerck. 37. Item sullen alle landen, hooghe ende leeghe, binnen
deser nieuwer dijckaedsien, molenen moghen setten ende sluysen legghen ende
houde, daer sij haers water mede quijt mogen worden, sonder malcanderen te
bescadighen, ende daerin gelden metten ouden bedijcten lande, mergen
mergensgelijck, dat hooge metten leeghe, elcx in sijnen ban. , 38. Item waert saeke dat eenighe landen onbedijckt
bleven, als van den heer ende van denghenen, die dat lant toebehoort, dat sal
dat ghemeen lant aen hem slaen, behoudelijck dat lant daer dijck over gaet.
Ende waert saecke dat eenich gebreck viel in den lande, daer die dijck over
gaet, dat sal staen op ee(n)wissel gelt. 39. Item alle waeteren, die men leyden sal ter see waerts
doer 30) den lande van deser nieuwer dijckaedsien, die sal men
leyen met beslotenen kayen 31), sonder deen den anderen te
bescadighen 32). 40. Item dat gheen geestelijcke vergaderinghe, hetsij
cappittel oft clooster, meer en sal mogen verboren dan een enckel man. 41. Item van allen pachten, in deser dijckaedsien
leggende, of ander schulden, hoe sij mogen genoemt wcrden, die gemaect worden
waer (hoe) of dattet sij, uut deser dijckaedsien spruytende, daer en sal
niement vrij of wesen, in wat heerlicheyt in deser voirss. dijckaedsien hij
wijcket 33) of metter woonstede hem verandert, te recht te staen in
allen schijn als ter plaetsen, daer die schulden gemaeckt zijn 34),
als hij uutgeweken is. 42. Item dat men egheen landen, buten dijcx leggende van
Werckendam of totter Korn toe, en sal moghen weyen met enigerhande beesten, op
die brueck van vier stuvers van elck beesten hierof den dijckgrave te ghevene
so dicke dat ghebuert, ende nachtans dies de scade gedaen is te beteren nae
goetduncken der dijckgrave ende heemraderen. 43. Item dat gheen van den ingelanden 35)voirss,
en bescadicht en sal wesen van eenighen omgeslagen gelde, daerof en sal hem
eerst een kenlijcke weete gedaen sijn, die gescien sal in der kercken, daer die
erffenis onder gelegen sijn, daer then omslach op dient, ende in der kerckeri
van Woudrichem, des naesten Sonnendaechs daerna dat then cmslach geschiet. Ende
soo sal men daerna binnen X daeghen ijts vroch 36) genoch commen om 37)
te betaelen met eenscatte gelde. 44. Item dat voortaen gheen dijckgrave metten
dijckheemraden in geender manieren en sullen mogen overgheven eenighe
quijtsceldinghe van des gemeens lants weghen van lastighe 38) saken,
noch oock tselve gemeen lant mogen belasten, verwilkaren, noch becommeren in
lastighe saeken, den gemeenen lande aengaende, tensij bij vollen consente van
den gemeen ingelanden 35). Mer met generale saeken, niet lastich
wesende, sal men den dijckgrave ende heemraden laeten geworden, wanttet
moylijck waer in allen saecken, niet lastich sijnde, den ghemeenen ingelanden 35)
dagelijcx te versamen,ende oock want die heemra-deren altijt bij den
ingelanden 35) gecoren moeten worden ende alle jaer vernieut 39).
Ende dat oock gheen waersman 40), elcx in sijnre prochie, enich
omslach doen en sal, tensij bij wete ende consente dat meestendeel van den
geerfden, elcx in sijnre prochie. 45. Item dat alle waersluden van den lande van Althena
binnen deser nieuwer dijckaedsien eens des jaers op eenen beteykenden dach hare
rekeninghe doen sullen tot Woudrichem, te weten vier daeghen voor den
Dinxendach na sinte Geertrudendach, welcke rekeninghe gedaen ende gelooft
sijnde, terstont bij den voirss. ingelanden 41) waerslude te
kiesene, die dat toecomende jaer sullen dienen na 42) nutscap des
lants, ende dat men alsdan dijckheemraden kiesen sal bij dcn ghemeenen
ingelanden 41) ende geerfde des lants van Althena in deser
dijckaedsien, die daer nutte ende oirbaer toe sullen wesen ende geerft als
voirss. staet. Ende of tgene des voirss. opten voirss. dach niet al en mocht
geexpedieert worden, dan dat voort te expedicie te stellen ten behoirlijcken
daghen. 46. Item dat van noode sij in den leeghen lande
geordineert te worden waersluden, die gheen hoge landen en hebben, want anders
souden die leeghe landen onvruchtbaer 44) blijven. 47. Item dat gheen van den gesworen in deser nieuwer
dijckaedsien (dienen) 45) noch eenich paert hebben en sullen
int dijckgraefscap met eenighen dijckgraven, tot gheenre tijt. 48. Item of een man of een wijff buten lants woonde ende
huer goet met recht ofgewonnen wordt, tot wat thijden hij of sij daernae
binnenlants qwaemen 46), soo sal die persoen, diet hem
afgewonnen heeft of sijnen erve, then man of wijff of horen erve die wete dan
doen of doen doen bij twee wittachtighe getuyghen of meer, achtc daeghen voer
die naeste vierschaer, daer die goeden gelegen sijn, ende mach die persoon den
anderen ghyeden of missaken na den recht van den lande. Ende waer hem dan tsijne
47) ofgewonnen tonrecht, dat sal hem die ander bij den schout
wederkeeren, sonder scade of oncest daerof te hebbene; ende des soo sal die
schout goede borge nemen van den aentaelre, om dieselve gaede weder te keeren,
indien hij die tonrecht ofgewonnen hadde, buten scade des verwerders. Ende of
yement den anderen moyde met onrecht, die sal hem sijne costen betalen na
sijnen staet, ter taxacien van den heer of sijnen schout van dier prochien,
welcke schout gehouden wesen sal borghen, daeraff te nemene, eer hij then
persoon in rechte ontfanghen sal. 49. Item of enighe pachteren 48) binnen den
lande van Althena bruycten teghen den heer ende dieselve pachteren 49)
sijn lantheer lantpacht sculdich waer, soe sal die lantheer eenen vorledenen 50)
pacht ende eenen toecomenden pacht eerst van des pachtenaers ghuede bueren, eer
die heer of yemant vorder daeraen gerecht sullen worden, tenwaer of die heer
ouderen wilkoer daerop hadde, eer die verbeurnisse geschiet waer. 50. Item soe 51) en sal nyemant oesten in
ycmar.ts koren, hij sij jonghen ofte out wijff of kynt, dat koren en sij eerst
van den velde, clan een yegelijck in sijn selffs koren. Ende of yemant die
contrarie dede ende die gecamen waer tot sijnen jaren, die sal verbeurt hebben ,
eenen ouden schilt, ende die onder horen jaren sijn eenen halven ouden schilt;
ende die sal men den ouderen uutpanden of uuten ghenen daer die jongheren
woonachtich sijn. 51. Item alle nuttelijcke punten, deser dijckaedsien
aengaende, hierboven niet verclaert, sullen altijt staen ter ordinancien der heeren
ende vrouwen met dijckgraven ende heemraderen ende den ghemeenen geerfden in
ghemeene dachvaerden. Afschr. - Bibliotheek
Dr. A. A. Beekman te 's-Gravenhage, handvestenbundel betr. Heusden, Altena en
de Bommelerwaard, fol. 24 verso - 36 recto. Andere afschriften:
Algemeen rijksarchief te 's-Graven.hage, inventaris handvesten, no. 141, fol.
30 verso - 36 verso; Archief der abdij van
Berne te Heeswijk, in een register met opschrift "den dijck van
Zuythollant" (I, 67). Gedrukt (enkele bepalingen,
aangeduid als "verclaeringhe" van de handvest van 31 Mei 1465): A.
Elink Sterk Jr., Nadere toelichting van wetenswaardige bijzonderheden en
geschilpunten, betreffende de vroegere en latere gesteldheid der
heemraadschappen, 1851, blz. 150 vlg. 1)
In het hier gevolgde handschrift is boven deze ordonnantie als opschrift
geplaatst: Een ander ordinancie opte voirss. dijckaedsen, bij den grave van
Hoern geordineert ende gemaect. Dat hier van een ander ordinancie en de voirss.
d#ckaedsen sprake is, vindt zijn verklaring in het feit, dat de handvest van 31
Mei 1465 in het handschrift aan deze ordonnantie voorafgaat. In het handschrift
is voorts links boven op de bladzijde, waar de ordonnantie aanvangt, met andere
hand de volgende aanteekening geplaatst: z461. Alzoo dese ordonnancie haer
refereert tot die principale hantfest de anno 1461, wordt getwijfelt, dat dese
jonger van date moet sijn. Er is geen reden te twijfelen aan de juistheid van
de mededeeling in den kop van de hier afgedrukte ordonnantie, dat zij van 1461
is. Voor de verwijzing in den kop naar de "principale hantvest" is
tweeerlei verklaring mogelijk. In de eerste plaats: i7it het beginprotocol van
de oorkonde van 1465 blijkt, dat Philips van Bourgondie reeds in 1461 een
handvest voor de dijkage had verleend. Het is deze, door mij niet gevonden,
handvest van 1461, waarnaar wordt verwezen. Men kan echter ook veronderstellen,
dat de hier afgedrukte kop van de ordonnantie van lateren datum is en met de
"principale hantvest" die van 31 Mei 1465 is bedoeld. De dateering der ordonnantie op 1461 wordt ten overvloede waarschijnlijk
gemaakt door den inhoud van artikel 34. 2)
Het handschrift berustende op het Algemeen rijksarchief (verder aangeduid als
H), heeft: inwoenderen i.p.v, ingelanden. 3) Het cursief gedrukte is aangevuld naar H. 4)
Flier is in den tekst het woord bedrijff weggeschrapt. 5)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft hij i.p.v. sij. 6)
De eerste lettergreep van dit woord is tusschen de regels bijgeschreven. 7)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft sij i.p.v. hij. 8)
H heeft hier nog ingevoegd: sonder ergelist. 9)
Het cursief gedrukte woord is aangevuld naar H. 10)
De cursief gedrukte woorden zijn in margine bijgeschreven. 11)
H heeft hier nog ingevoegd: ende waeren. 12)
Dit of een dergelijk woord is hier in den tekst uitgevallen. 13)
Wellicht moet men lezen: versuecken die i.p.v. versueckende. 14)
Dit artikel ontbreekt in H. 15)
Het cursief gedrukte woord is aangevuld naar H. 16) Dit woord is tusschen de regels bijgeschreven. 17)
H heeft hier ingevoegd: van der parten. 18)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft want i.p.v. waer. 19)
H heeft: XXV Ц
i.p.v. thien ponden. 20)
H heeft: ennigen i.p.v. euwighen. 21)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft des i.p.v. den. 22)
H heeft hier ingevoegd: dick. 23)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft hielen i.p.v. hiellde. 24)
H heeft hier ingevoegd: ende ewelick. 25)
H heeft: meer te bueren of tontfangen i.p.v, meer ontfanghen. 26)
De tekst heeft: tochten. Het schijnt echter juister, daarvoor tochter te lezen.
H heeft: tuchter. 27)
Het cursief gedrukte woord is aangevuld naar H. 28)
De laatste lettergreep van dit woord is aangevuld naar H. 29)
H heeft off naemaels bedijckt sullen worden i.p.v. of worden. 30)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft doen i.p.v. doer. 31)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft koren i.p.v. kayen. 32)
H heeft letten i.p.v. bescadighen. 33)
De tekst heeft hier ten onrechte ingevoegd: boe. 34)
De cursief gedrukte woorden zijn aangevuld naar h. waarvan de tekst overigens
ook corrupt is, doordat de hierna volgende woorden "als hij"
weggevallen zijn. 35)
H heeft: inwoenderen i.p.v. ingelanden. 36)
Het cursief gedrukte woord is aangevuld naar H. 37)
Dit woord is tusschen de regels bijgeschreven. 38)
De tekst heeft: lastinghen i.p.v. lastighe. 39)
Ter hoogte van her laatste zinsgedeelte is in den tekst in margine
bijgeschreven: Nota, van den lande van Altena. 40)
Aldus verbeterd nwar H. De tekst heeft: versamen i.p.v. waersman. 41)
De tekst heeft hier ten onrechte ingevoegd: ende. 42)
H heeft: tot i.p.v. na. 43)
H heeft: inwoenderen i.p.v. ingelanden. 44)
H heeft: ontbruecbaer i.p.v. onvruchtbaer. 45)
Waarschijnlijk moet men hier dit woord invoegen. H heeft op deze plaats:
deenen. 46)
De cursief gedrukte woorden zijn aangevuld naar H. 47)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft: haer i.p.v. tsijne. 48) Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft: prochien
i.p.v. pachteren. 49) Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft: pachten
i.p.v. pachteren. 50) De letter r van dit woord is tusschen de regels
bijgeschreven. 51) Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft: sal i.p.v.
soe. 313. OPSOMMING VAN DE DIJKPLICHTIGE GRONDEN IN HET LAND VAN
ALTENA NA DE BEDIJKING VAN 1461. z. j.e.d. Dit zijn alsulcke mergentaelen als bedijckt zijn onder den
heere van Horn ende na der laester maten, gemeten metter Zuythollantser roede;
ende nae deser maten voors. es een iegelick zijn onraet geset, in de leste
generaele rekeninge gecort ende betaelt ende een iegelick zijn dijck daernae
geven ende nae dese voors. maten zal een iegelick lande houden, besetten ende
onraet betalen. Item zoo heeft bedijckt in desc vaors. nieuwe dijckagie die
heere van Horn, Zuythollant, Meuwen ende tlandt van Heusden. Item in den eersten zijn bedijckt aen de Wercken IIIIcXL
mergen, II hont, XVIII r. na der lester maten. In Sleewijck VcXII mergen, V hont, LXIIII r. In Worcum IIe mergen, een hont, XX r. maten als boven. In Emmecoven IIIIc LXXIIII mergen, V hont, XXXIX r. Andel IIc XXII mergen, een hont, LXIII r., dies leet in
Andelrebroeck LXI mergen, IIII hont, LXXXII r. ' Giessen IIe LXXVI mergen, III hont, XXXVII mergen 1).
Uuytwijck IIIc LXXXVIII mergen, I
hont, XXIX r. Werthuysen Vc LXXVI mergen, IIII hont, XXI r. Rijswijck IIe II mergen, XXXVII r. Broeck van Althena IIIIc III mergen, LI r. Almkerck VIIc LXI mergen, III hont, X r. Facit lant van Althena tsamen IIIIn1 IIIIc LVIII mergen,
IIII hont, LXXXIX r. Item Zuythollant tsamen IXc XXIX mergen, V hont, XXXIX r. Meuwen CXLI mergen, III hont, XII roeyen. Tlandt van Heusden IIIIc VII mergen. Somma van al datter verdijckt es tsamen Vm IXc XXXVII
mergen, een hont, XL roeden. Afschr. - Bibliotheek Dr. A. A. Beekman te 's-Gravenhage,
handvestenbundel betr. Heusden Altena en de Bommelerwaard, fol. 53 verso-54
recto. 1) Men leze: roeden. 314. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT HET
5CHOUTAMBT VAN ANDEL, ONDER EENIGE BEPALINGEN, AAN JOHAN VAN GOIR WILLEMSZOON,
VOOR DEN DUUR VAN ZIJN LEVEN. 1462 September 1. Regest: Verslagen R.
O. A., 1897, XX, blz. 122, no. 1. 315. ADRIAAN VAN HERLAER, DROSSAARD VAN HET LAND VAN ALTENA EN
RECHTER TE GIESSEN, OORKONDT DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEM, IN ZIJN LAATSTVERMELDE
HOEDANIGHEID, EN TEN OVERSTAAN VAN HEEMRADEN VAN GIESSEN, MR. AREND WILLEMSS.
AAN HET KAPITTEL VAN ST. PIETER TE UTRECHT RUIM TWEE MORGEN LAND IN EIGENDOM
OVERDROEG, TOT STICHTING EENER VICARIE. 1465 Maart 22. Ick heeren Adriaen van Herlaer, ridder, drossaet des lants
van Althena ende ghewaert richter in den ghericht van Gyessen, doe cond allen
luyden, dat ick daer over gestaen hebbe van rechts wegen als een gewaert
richter tot Gyessen voersc. ende met mi Gherit van Assendelff, Bertout Back,
Willem van der Brugge Reynerss. ende Willem Hermanss. als heemraders doe ter
tijt tot Gyessen voersc., dat voer ans quam meyster Aernt Willemss. priester
ende doctoir in medicinis ende droech op ende gaff over mit sinen gecoren
voecht, die hem metten recht gegeven wart, Gherit van Bueren tot behoeff der
kerken van sunte Peters tUtrecht tat eenre fundacien van eenre vicarien,
gesticht in dier eeren van sunte Johan baptiste endc gefundiert op sunte
Ursulen altaer in der kerke van sunte Peters to Utrecht, cen vrij ghifte ende
eygendom van II mergen landts, gelegeri aen die oestsijde van II campen landts,
houdende tesamen soeven mergen, ende alsoe veell meer als die II campen landts
meer houden dan soeven mergen als vaersc. is aen die oestsijde aff gemeten,
daer die ander V mergen lants aff toebehoeren eenre vicarien in der prochykerke
tot Montfaorde int tsthicht van Utrecht ende sijn gelegen in Gyessenrebroeck,
daervan den VII mergen landts voersc. Andelrebroeck is gelegen te naesten aen
die oestsijde ende Alaerts dijck tc naesten aen die westsijde, streckende van
Bertouts Back ende Claes Jacops soens landt totter Uutgrave toe. Ende hij
verteech daer op end, hij verhalmeeder nae op totter kerken van sunte Peters te
Utrecht behoeff voersc., hoe vonnisse der heemraders wijssde ende recht is.
Ende meister Aernt vaerseyt wart uuten voerg. II mergen lants ende uut der overmaten,
dat die voersc. II campen lants meer ` houden dan VII mergen als voersc. is,
gebannen ende Gherit van Bueren totter voersc. kerke behoeff dacrin gevrijt,
hoe vonnisse der heemraders wijssde ende recht is. Voort soe quam meister
Aernt, priester cnde doctoir in medicinis voerg., mit sinen gecoren voecht als
voersc. is ende geloeffde den voerseyden Gherit van Bueren tat behoeff der
kerken van sunte Peters tot Utrecht voirsc. die voersc. II mergen landts ende
die overmate van den lande, dat meer is dan VII mergen als voersc. is, te waren
jaer ende dach, alssmen eygen erve sculdich is te waren ende alle voercammer
ende alle voerplicht aff te doen, die hi) van rechts wegen sculdich is aff te
doen na den rechtc van den lande van Althena. In kennissen der waerheit soe hebben wij, heemraders
voersc., gebeden heeren Adriaen van Herlaer, ridder, drossaet des landts van
Althena ende richter tot Gyessen voersc., overmits gebreck wille onser segelen
op dese tijt, dat hij desen brieff over ons besegelen wille. Ende ick, her
Adriaen van Herlaer, ridder, drossaet des voersc. landts van Althena ende
richter tot Gyessen voersc., om beden wille dcr heemraders voirg. ende omdat
ick selve daerover gestaen hebbe als een gewaert richter tot Gyessen vaersc.,
soe heb ick desen brieff besegelt mit minen segell hieraen gehangen. Gegeven
int jaer ons Heeren dusent vierhondert vijff ende tsesticll, opten twee ende
twylitichsten dach in Meerte. Afschr. - Rijksarchief
te Utrecht, inv. St.
Pieter, no, 2*, fol. 6 verso en 7. Litt.: Inleiding, blz.
87. 316. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, SCHENKT EENIGE
VOORRECHTEN AAN HET LAND VAN ALTENA. 1465 Mei 10. Wij Jacop, greve van Hurn, heer tot Althenae etc., doen
kundt mit deesen onsen brieve voir ons ende onse erven ende naecomelingen: 1. Alsoe in den voirtijts die aude
previlegien ende hantfesten ons landts van Althenae verandert ende verniewt
zijn worden, daer onder ander puncten in den iersten een punt ofte artyckel is,
dat men alle saicken, hoich ende leech, sal berichten ende bedingen voir den
sueven schepenen wij setten sullen, behautelicken den amboschsheeren hoers
rechts ende al nae dinhouden van denzelven previlegien ende hantfesten, soe ist
dat daer uut alle bannen ons lants van Althenae voirss., daer gheen
ambochsheeren en zijn, tot deesen daege toe gheen recht gehantiert en hebben
dan met onse schepenen voirss., behoudelicken dat die ambachsheeren een lange
tijt met hueren heemraeders ende gebueren recht te hantieren plegen, soe sij
voer gewoentlick waeren, dat wij hem daernae oeck eenen tijt verbonden a)
hadden, meyne(n)de, onse ondersaeten, in huere ambochsheerlickheyt geseten, ten
zelven recht voir onssen schepenen voirss, behoeren ende staen zolden, gelijck
anderen onsen ondersaeten, die b) geen ambochsheeren en waeren,
waerbij sij eenen langen tijt sonder hantieringe van rechte voir onse schepenen
ende desgelijcken oeck van den heemraederen ende gebueren binnen hoeren
ambochsheerlickheyden gebleeven waeren. Nietemin hebben deselve ambochsheeren
daernae ons soelange gevolcht ende gebeden, dat wij hem geconsentiert hebben
met den gebueren ende heemraederen in hoeren ambochsheerlickheyden recht te
hantieren, (soe) sij dat voir gedaen hadden, waeramme nu int leste onse
ondersaeten onses voirss. landts van Althenae, daer gheen ambocheeren en zijn,
ons gemeynlick zeer lange ende mennichwerven gevolcht ende gebeden ende
aengeroepen hebben omb oeck bij onsen schout in denzelven banne met gebueren
ende heemraederen recht te hantieren, gelijck onder den ambochsheeren in
voirss. manieren gebuert is, seggende ende aliguerende den gemeynen inwoenderen
dat meeste gerief f ende den minsten qwetse ende coste daeraen gelegen zij.
Gemerckt, dat wij den gemeynen orber onser ondersaeten ende geerffden liever
dan eenige eygen ende propere prophijten voirt stellen souden, als wij daerop
wel geinformeert waeren, soe ist, dat wij alle onse andersaeten ons lants van
Althenae gegonnen ende gegeven hebben, gonnen ende gheven midts deesen onsen
brieve, behautelick dat de voirss. nyewe hantfesten daerbij in geenrewijs
gebroecken ende geprejudiciert en sullen weezen, dat men in alle bannen ons
landts van Althenae bij schouten ende gebueren recht doen sal in manieren als
hiernae beschreeven staet ende soe wij dat den ambachsheeren in voirss. schijne
geconsentiert hebben, alsoe dat men met drien heemraederen tenminsten in elcken
banne prijsen sall ende richten alle gerede goeden, ende erven met vier
heemraederen, daeraff men geven sall den schaltout twee flemsche ende elcken
hecmraet eenen vlemschen. Denselven cost alsoe met recht geschiet, sal
verleggen diegene, die dat recht sueckende is ende weder gepresen nemen ende
invueren eynschot aen have ende erve dat hij prijssen laet. Ende soe wat
vorwaerden voir richteren ende heemraederen gaen, daer men brieven aff nempt,
sal die schoutet hebben twee flemsche voir zijn zegel ende recht, ende elck
heemraet die zegelt eenen flemschen, want geen erfnissen ende wilkoeren
bezegelt en sullen worden dan bij richter ende twee heemraederen tenminsten.
Waer oeck geen zegelinge en gaet, sal die schout hebben eenen flemschen ende
die heemraeders, die daerover staen, elck eenen halven vlemsen. Ende sullen
oeck alle, die tot haeren oncost geweesen worden, hoer onschout moegen doen
binnen besloeten tijden, gelijck daerbuyten 1). 2. Item of yernandt duchte, dat hem bij
den gebueren in eenigen bannen yet te nae gewezen worde, dat mach hij beroepen
voir onse schepenen slants van Althena, seggende ende noemende die lasten ende
gebreckeri, (die) hij in den vonnisse heeft, ende dat met gevuchlicken woorden,
als men voir recht schuldich is te sprecken, bij alsoc dat hij binnen athmael
den rechten c) binnenslants, daer dat gebuert, verburgen sal sulcke
costen ende bruecken, als hiernae beschreeven staen. Ende sal binnen athmael
die wederpartij, die dat weren will, oeck borgen setten van gelijcken. Ende off
die wederpartij des met doen en woude, mach sij dat laeten faeren; ende soe sal
sij in der saicken verfallen weesen ende diegheene, diet beroepen heeft, boven
blijven. Ende als parthijen beyde vervolcht hebben, soe sal die richter, daer
dat onder gebuert, id beroep te kennen gheven onsen drossaet off balyu, die dan
onse schepenen ons landts van Althenae sal gedaegen opten naesten dingdach
daernae, aldaer den richter ende heemraederen binnen den banne die beroep
geschiet waer, die aenspraecke, antwoerde, koste c) ende waerheyt voir
schepenen in schrift sullen setten ende brengen. Ende wes die schepenen dan
dairvan met recht wesen, sal recht wesen nae inhout der handtfesten. Ende
sullen daervan hebben die schepen hoeren wijn ende onsen amptluyden eenen
schildt voir hoeren cost. Ende wie van parthijen nedervellich blijft, sal den
cost gelden, ende aen ons verbueren sueventhien pant. Ende indyen dat men
bevynt dat vonnis bij schepen anders worde, dan die gebueren geweesen hadden,
soe sal elcx van den gebueren, die over dat vonnisse gestaen hebben, verbueren
eens vijffthalff pont. Voirtaen die goeden te vrijen ende die quaeden te
straffen, is bij ons ende bij onsen ondersaeten ende geerffden van buyten ende
van binnen op een generael dachvaert overdraegen, dat alle dieghene, die
yemanden met gesleepen wapen blaetreysden, verbueren sullen twee
franckrijcksche schillden. Ende wie opten anderen eenen pieck schenckt, sal
verbueren eenen schilt als voirss.2). 3. Item soe wie na den anderen werpt
off slaet, tsij met kannen, steen off dergelijcken, sal verbueren eenen
franckrijcksschen schilt. Ende soe bloetreysinge, die int hoeft gevallen van
den ogen ende oren opwaertz met sverden metter hant, hoe cleyne sij zijn,
hoedanich die swaernisse waer, sal weesen een hooftwonde. 4. Item of ennich man off wijff
buytenslandts woende, ende hocr goet met recht affgewonnen wordt, tot wat
tijden hi, of sii daernac binnenslandts quaemen, soe sal die persoen, diet hem
affgewonnen heeft, of sijn erven, die man oft wijff off hoeren erven die weete
dan doen offte doen doene bij twee wittachtige getuygen off meer, acht daege
voir die naeste vierschaere, daer die goeden gclegen zijn. Ende dan mach die
persoen den anderen ghieden off missaecken nae den recht van den lande. Ende
waer dat hem tsijn affgewonnen weer tonrecht, dat sal hem die ander bij den
schout wederkeeren sonder schaede of oncost daeraff te hebben. Ende des sae
sall de schout goede burgen nemen van den aentaelre om deselve geeden weder te
keeren indyen hij die tonrecht affgewonnen hadde, buyten schaede des
verwerders. Ende off yemandt den anderen moeyden, die sall hem zijnen cost
bestellen e) nae sijnen staet ter taxatien van den heer off sijnen
schout van dyer prochyen, welcke schout gehauden weesen sall borge daeraff te
nemen, eer hij den persoen in recht ontfangen sall. Deese voirss. puncten geduerende tot onsen off onser
naecomelingen wederseggen. In kennisse der waerheyt hebben wij onsen zegel aen
deesen brieff doen hangen int jaer ons Heeren duysent vierhondert vijff ende
sestich, den thienden dach Mey. Afschr.-Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten,
no. 141, fol. 36 verso - 38. Litt.: Welding, blz. 68 vlgg. 1)
Litt.: Inleiding, blz. 68 vlgg., 86, gz. 2)
Litt.: lnleiding, blz. 75, a)
Men zal moeten lezen: verboden. b)
Men zal moeten lezen: daer i.p.v. die. c)
Men zal moeten lezen: rechter. d)
Men zal moeten lezen: konde e)
Men leze: betalen.
317. PHILIPS VAN
BOURGONDIE GEEFT TEN BEHOEVE VAN DEN HEER VAN ALTENA EN DE INGELANDEN EN
GEERFDEN VAN DE NIEUWE DIJKAGE, EEN AANVULLING OP DE IN 1461 DOOR DEN HERTOG
GEGEVEN BEPALINGEN 1). 1465 Mei 31. Ick Philips, bij der gratien Godts hertoghe van Bourgoengen,
van Lotrijck, van Brabant ende van Limborch, grave van Vlaendren, van Artois,
van Bourgocngen palatijn, van Henegouwen, van Hollant, van Seelandt ende van
Namen, merckgrave des heyligen Rijcxs, heer van Vriesla'rlt, van Salins ende
van Mechelen, doen cont allen luyden, hoe dat'onsen lieven neve Jacop, grave
van Hoorne, heer van Althena, etc., in den jaer van een ende tsestich lestleden
met onsen drossaert, steede ende ingelanden van Huesden, met een deel van onsen
ondersaten in Suythallant ende metten ingelanden van Eethen ende Meuwen, soo verre
een ycgelijken dat acngaen mach, om te bedijcken een grcot deel lants, dat
zeedert den tijt dat Suythollant inbrack tot dier tijt toe onbedijct ende
metten watere gelneen gelegen hadde, bij onsen consente een dijckaidze
aengeleet ende gemaect hebben, beginnende in den lande van Althena aen den
Woldrichemmer 2) dijck bij der galgen aff te gaen over dat gat tot
in den ambocht van Sleewijck, van danen voert die Merwede langes tot
Werckendamme ende alsoo voert totter Wercken toe ende vairt tot Wielensteyn ende
van danen ten Doornschen gate toe ende alsoo voort over die Koorn aen die
Dussen ende van danen sluytende aen heere Dircks verlaet van der Merweden. Ende
is wet waer, dat wij voer cns ende voir onsen nacomelinghen onsen neve van
Hoorne ende den ingelanden 3), voirss, doen gaven ende
consenteerden sekere punten ende articulen, dienende tot 4) onderhoudenisse derselver
dijckaedsen, nae uutwisinge onser brieven, hemluyden daervan verleent, maer
want nu onlancx leden van wegen ons neve ende der ingelande 3)
voirss. 5) onsen lieven ende getrouwen stedthauder ende rade onser
lande van Hollant zeekere punten ende gescriften 6) overgegeven
geweest sijn, die sij te kennen gaven tot versekerheyt van den voirss.
dijckaedsen sonderlinge van noode wesende in verbeteringe ende in
verclaernissen van onsen vairgaende consente ende brieven voirss., hemluden van
ons gegonnet ende geconsentiert te wordene, waerop wij 7) ter
plaetsen ende aen denghenen, daer dat in deser saken dienende ende behoeff
geweest is, ons te vollen hebben doen infcrmeren, ende nadat ons ende onsen
voirss. stedehouder ende rade claerlick gebleken is tot onderhoudenisse ende
versekertheyt 8) van den vairss. dijckaedsen sonderlinghe behoeff
ende van noode wesende ende oyck op al gehoert die princepale officiers ende
dienaers hier inne geroepen 9) sijnde, dewelcke, soe verre hemluden 10)
dat aengaen mach, dat mede aldus behoeff dencket ende versocht hebben, soe ist,
dat bij onsen voirss. stedehouder ende raede, alle saken ende gelegentheyt
hiervan - met dat soe wet van onsen heerlicheyden 11) ende rechten
als 12) anders hiertoe dienende was -, met rijpheyt van rade wet
doergesien ende overgewegen, wij voer ons ende voer onsen nacomelingen onsen
neve van Hoorne ende den ingelanden 3) ende den geerfden van der
dijckaedsen voirss. gegonnen, gegeven ende geconsenteert hebben, gonnen,
geven ende consenteeren 13) met onsen tegenwordighen brieve, als
dat, niettegeustaende dat inhouden van sulcken punten ende articulen, als wij
int 14) stuck van deser dijckaedsen hemluden met onsen brieve in
den jaer een ende tsestich 15) voirss. gegeven ende geconsenteert
hadden, sij voertaen sullen magen hebben ende gebruyken die punten ende
articulen, gelijck ende in alder manieren als hierna bescreven ende verclaert
staen, te weten: 1. Eerst, dat in der dijckaedsen
voirss. wesen sullen drie dijcligraven, te weten die een in den lande van
Althena, die ander in Suythollant ende die dorde int bedrijff van Eethen ende
Meuwen, elck in sijns heeren landt, ende int lant van Huesden genen, overmits
dat sij in der voirss. dijckaedsen, daer sij dijck hebben, met geerft en sijn,
ende vierthien heemraeders tot twee schouwen, die jarlicx openbaerlijck bij den
gemeenen geerfden aldaer, elcx in den sijnen, bijsonder gecoren ende gemaeckt
sullen warden bij den meesten stemmen derselffder geerfde, ende die geet bij
den dijckgrave in presentie der geerfden der voirss. nieuwer dijckaedsen 16),
om metten seven van den XIIII heemraeders bedreven ende geregeert te sijn die
schouwe 17) der dijckaedse in den voirss. lande van Althena ende
metten anderen seven heemraders die scouwe der dijckaedsen van Suythollant, des
lar_ts van Huesden, Eet%ien ende Meuwen, welcke XIIII heemraden al4e jaer
vercoren ende vernyeut sullen worden bij den gemeenen geerfden der voirss.
nyeuwer dijckaedsen, vier dage voer den Dynxendach na groot Vastellavont 18).
Ende sal yegelijck van den geerfden, die daertoe sijn koren 19)
geven sal, dlant dat hij ten tijden des kiesens in der nyer dijckaedsen voerss.
hebben sal, gehadt ende gebruyct 20) hebben rustelijck ende
vredelijck jaer ende dach, ende emmer soe dat die voirss. kiesinghe vrij sij
ende blijve, fraude ende argelist uutgescheyden 21). 2. Item sal 22) die voirss.
dijckgrave ende heemraeden heffen die voirss. twee schouwen onder eene kunre op
eenen dach ende die altijt beginnen ende aanheffen in den Korn, te weten die
dijckgrave slants van Althena ter eenre slide naortwaert al sijnen dijck langs
tot aen den Woudrichemschen dijck tae bij der galgen af te gaen, met seven
heemraden, daeraf die vier wesen sullen uuten lande van Althena, eenen van den
poorters van Dordrecht, een uuten lande van Huesden ende een van Meuwen 23);
ende die dijckgrave van Suythollant ter ander sijden suytwaerts al sijnen dijck
langs tot heer Dircks verlaet toe metten anderen seven heemraden, daeraff die
drie wesen sullen uutenlande van Althena, eenen uuten lande van Huesden, een
van Eethen ende Meuwen, een van Dordrecht ende een, woonende in Suythollant
binnen der nyeuwer dijckaedsen voirscreven. 3. 3. Item oft soo gebeurde dat op die
rechte scouwedagen yemant der voirss. heemraders achter bleve ende bij
nootsaeken aldacr met comen en mochte, soa sullen dan die voirss. dijckgreven,
elck int sijn, metten heemraders, die tegenwardich wesen sullen, in die stede van
den gebrekelijcken, tottien malen telker tijt alst gebuert moegen kiesen ende
setten ander heemraet of heemraden van daer die absenten sijn, indien sij daer
tegenwordelijcken te crijgen wordden. Ende sijn sij daer met te crijgen, soe
sullen die dijckgrave ende tegenswordyghe heemraden voirn. dan mogen kiesen
sulcke heemraden als hem nutte duncken 24) sullen, binnen der
voirss. niewen lande geerft, daer sij dieselve scouwe rnede volbrenghen znogen,
opdat die schouwe bij gebreken van den heemraden niet stille en blijve staende. 4. Item en sal niement, die tot
heemraet gekoeren wordt, des mogen weygeren, op sulcken boete als elck
dijckgrave in tsijn met sijnen heemraden daerop koren ende ordineren sullen,
soe verre hij binnen lants woonachtich is. Ende of hij buyten woonde, soo sal
hij dat mogen wesen opdat hij wil; ende of hij met en wilde, soo sal hij des
mogen ontslaen ende sal men dan eenen anderen kiesen in de r manieren als
boven. 5. 5. Item sullen die voirn.
dijckgraven ende heemraden geerft wesen 25) in der voirss.
dijckaedsen, te weten elck dijcgreve tot vijftien mergen ende elck heemraet
tot thien merghen, sonder argelist, behoudelijck dattie dijckgrave van
Suythollant 26) in sijnen bedrive geerft sal sijn tot XV mergen lants
ende die heemraden aldaer elcx tot thien mergen lants toe als varen. 6. Item sal yegelijcke der voirss.
dijckgraven scouwen, elck int sijn, soo langhe dat hij comt in eens anders
dijckgraven bedrijff, ende sal dan die dijckgrave daer men 27) aen
comt, sijn scouwe aenheffen ende voort scauwen alst behoart. Ende of in
eenighen der voirss. dijckgravcn gebreck waer aen scouwen op die gesette
scoudaghen, so sal dan die naeste dijckgrave scouwen soo langhe tot hij eenen 28)
anderen dijckgrave vynt, die hem die schouwe off neemt, behoudelijck elcken
dijckgrave sijns rechts. Ende omdat die van den lande van Huesden voorn. ghenen
nieuwen click en hebben op haer erven cnde hem hairen nieuwen dijck gevallen is
bij cavele 29) in den lande van Suythollant, van Eethen ende Meuwen,
daer bij sij met en sijn executable bij den dijckgrave ende heemraden aldaer
van sulcker boeten als daer sij bij den heemraden in gewijst ende
gecondampneert mochten worden of van gelde, dat die dijckgrave bij vonnisse van
den heemraden op hemlieden uutleggen 30) soude opten dijck of
binnens slants, soo sij in dat bedrijf egeen erve en hebben, soe is in dit
stuck onsen wilje, opdat voirn. nieuwe lant bij versumPnissen der vairss. van
Huesden met verlore en worde, dattie voirn. dijckgrave, tot allen tijden als
yement uuten voirss. lande van Huesden in boeten :gewijst sal worden off dattie
dijckgraven op hemlieden yet uutgeleyt sullen hebben, van derselver boete of
uutgelede gelt sullen panden opten dijck met dijckrecht opt lant, daerof die
gecondampneerde den dijck hadden, daert 31) gebreck aen waer, hoewel
dat buyten haeren bedrijve gelegen is, gelijck die voirss. dijckgraven souden
mogen doen of dat lant in hoeren voirss. bedrijve geleghen waer, welcke panden
staen sullen XIIII dagen, te lossen met twiscatten gelde; ende die panden
volstaen 32) wesende, soo sullen die voirss. dijckgraven dat voert
laeten weten ende beteykenen onsen castelein van Huesden, in der tijt wesende
ende hem van dier rechtvorderinge ende pandinghe bethoen van den heemraden over
seynden, dewelcke onse castelein dan gehouden wesen sal die goede op des goets
cost sijne drib drie Sonnendaghe geboden te doen binnen der kercken van der
prochie, daer onder die guden geleghen sijn. Ende die drie geboden gedaen
wesende, soe sal dieselve onsen castelein den clagenden dijckgrave terstont tot
sijnen vermanen opleggen ende betaelen sijn principale uutgeleyde gelde met
alien oncoste, met recht daerop gecommen wesende, ende daertoe die helft van
den tweescatten gelde: Ende voer die ander helft van den tweescatten gelde ende
voer die penninghen, bij hem den voirss. dijckgrave aldus betaelt, sullen bi
denselven onsen casteIein gebruyct worden alle die gecondempneerdes goeden,
gereede ende erve, tot hem sijn tweescatte gelt met alien oncosten tweescat,
met recht daerap gecomen, betaelt wesen sal, twelcken wij onsen voirss.
castelin gebieden aldus te onderhouden. Ende of yement die voirss. goede 33)
hierenboven bruycte sonder consent ons casteleins voirss. of oock ansen
castelein daer commer in maecte, die sal, so dicke hij des van onsen castelein
beclaecht ende betuycht wordt, verbeurt hebben X pont, halff tot onser behoeff
ende halff tot behoeff ons voirss. casteleins, welcke X panden men uutpanden
sal gelijck onsen bruecken. Mer des soo sullen die voirss. heemraders oock gehouden
wesen van alle rechtvorderinghe voirss. te leveren tot vermaninge der voirss,
dijckgrave bethoen, besegelt ten minsten met segelen der drie lieemraden, op
tegens ons te verbeuren elcx van den heemraden, die hierof in gebrecke waer, so
dicke ende menichwerve als dat gebuerde, die boete van thien ponden, om die bij
den dijckgrave voirss., elcx int sijn, heerlike geexecuteert ende geeindt te
wordene, sender verweren of wederseggen van denselven heemraden. Ende soo wes
ordinancie ende kueren die dijckgraven ende heemraden voirss. in deser
dijckaedsen ordineren, maeken ende leggen sullen, tot nutscap ende orbaer ons
lants ende der gemeender dijckaedsen voirss., hebben wij geloeft ende geloeven
vor ons ende voer onsen nacomelinghen van werden te houden tot ewigen daeghen. 7. Item sullen alle die heemraeden ende
oyck dieghene, die ter schouwen comen ende daer mede te doen hebben ende gheen
vianden noch ballinghen en sijn, vrijgeleye hebben den tijt der voirss. schouwe
geduerende ende oock eenen dach daervoer ende eenen dach daerna, ende
insgelijcx optie ghemeene dachvaerden, die men om die onderhoudenisse der
voirss. dijckaesie ende om welvaert des gemeens lants houden sal. 8. Item soe wie eenich erve bedijckt
heeft in der voirss. dijckaedsie, na inhout der ordinancien, die daerof is,
ende die dat rustelijck tat nu toe gebruyckt heeft, die sal dat behouden tot
ewigen daegen voer hem ende sijne nacomelinghen, soedat men hem tot geenre tijt
daer uut en sal mogen winnen met eenighe recht, geestelijck noch waerlijck,
behoudelijck altoos van waerden gehouden ende achtervolcht te wordene tselve
dat van to-chten in der ordinantie van der voirss. dijckaedsen begrepen ende
gescreven staet. Ende oft hiernae gebeurde dat onse landt van Suytholiant weder
bedijckt worden, dat dan die ingelanden ') ende geerfden van deser dijckaedsen
daerin met vrijer noch vorder ontlast wesen en sullen dan als sij voortijts te
wesen plaghen. Ende omdat wij voer ons ende voer onsen nacomelingen onsen
neve van Hoorne ende den ingelanden ende geerfden voirss. alle dese voirss.
punten ende elcx bijsonder vast ende onverbroken houden willen ende oock
gehouden willen hebben tot ewigen daegen, sonder argelist, behoudelijck ons in
alien anderen punten onse hoecheyt ende heerlijcheyt ende een ygelijck sijns rechts,
so hebben wij des te orconde onsen segel aen desen brieve doen hanghen. Gegeven
opten lesten dach van Meye int jaer ons Heeren XIIIIc vive ende tsestich. Afschr. - Bibliotheek Dr. A. A. Beekman te 's-Gravenhage,
handvestenbundel betr. Heusden, Altena en de Bommelerwaard, fol. 18 verso-24
recto. Onder het afschrift is aangeteekend: Bij mijnen heer, den hertoghe, ter
relacie van den heer van den Gruythusen, sijnen stadthouder generael, ende
anderen van den rade van Hollant, alse heer van Alcmade, Gerit van Assendel f
t, meester Jan van Haelwijn ende meer andere. Andere afschriften: Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris
handvesten no. 141, fol. 28-30; Archief der abdij van Berne te Heeswijk, in een register met opschrift
"den dijck van Zuythollant" (7, 67). Gedrukt (enkele gedeelten, naar een register uit het
heerlijkheidsarchief van Emmichoven): A. Elink Sterk Jr., Nadere toelichting
van wetenswaardige bijzonderheden en geschilpunten, betreffende de vroegere en
latere gesteldheid der heemraadschappen, 1851, blz. 148 vlg.; Begin en slotprotocol: Jan Smits Jz., Verhandeling over de inbraak en
overstrooming van den Grooten Zuid-Hollandschen Waard op den 18 November 1421,
1822, blz. 74-75 (ever.eens uit heerlijkheidsarchief Emmichoven); Statistiek
tableau der polders in NoordBrabant (opgemaakt door A. de Geus en Jhr. E. C. B.
van Rappard, doch zonder vermelding van de namen der auteurs verschenen), 1843,
b1z. 235; Begin: J. H. Hingman, De Maas en de dijken van den Zuid-Hollandschen
Waard in 1421, 1885, blz. 13, noot 1 (aldaar bij vergissing op 14 Februari 1467
gesteld). 1)
In het hier gevolgde handschrift is boven deze ordonnantie als opschrift
geplaatst: Die principale hantveste van den nyeuwen bedijcten lande van
Altbena, Suythollant, Eethen ende Meuwen, etc. ende die ordinancie van
derseluer di,7ckaidsien, gehck hierna volcht. 2)
De tekst heeft: Woedrichemmer. 3)
H heeft: inwoenderen i.p.v. ingelanden. 4)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft: gedurende i.p.v. dienende tot. 5)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft: van i.p.v, voirss. 6)
H heeft: int geschrifte i.p.v, ende gescriften. 7)
Dit woord is tusschen de regels bijgeschreven. 8)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft: voer sekerheyt i.p.v. versekertheyt. 9)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft: begrepen i.p.v. geroepen. 10)
De volgorde dezer woorden verbeterd naar H. De tekst heeft: hemluden soe verre
i.p.v. soe verre hemluden. 11)
De cursief gedrukte letters zijn aangevuld naar H. 12)
De laatste letter is aangevuld naar H. ' 13)
De cursief gedrukte woorden zijn aangevuld naar H. 14)
Dit woord is in den tekst nog eens herhaald. 15)
In margine is geschreven: videatur ubique; en met andere hand: is hiernaer
volgende, denwelcke hem oock refereert tot eenen andere hantfeste de Ae, 1461. 16)
H heeft: der voirss. geerffden i.p.v. der geeifden der voirss, nieuwer
dijckaedsen. 17)
De tekst heeft hier ten onrechte ingevoegd: ende, 18)
H heeft: des Vrijdaegs voir groot Vastellavont i.p.v. vier dage voer den
Dynxendach na groot Vastellavont. 19)
H heeft: kuere i.p.v, koren. 20)
De cursief gedrukte letter is aangevuld naar H. 21)
In H volgen de woorden fraude ende argelist uutgescheyden onmiddellijk na jaer
ende dach. Zulks schijnt juister: zie ook handvest 1461, art. 1, in fine. 22)
Juister is de lezing van H: sullen i.p.v. sal. 23)
H heeft: van Ethen ende Meuwen i.p.v. van Meuwen. 24)
De cursief gedrukte letter is aangevuld naar H. 25)
De tekst heeft ten onrechte: wesende i.p.v. wesen. 26)
H heeft bier nog ingevoegd: in der voirss. dijckaetzen. 27)
In den tekst staat: ment i.p.v. men. 28)
Aldus verbeterd naar H. De tekst heeft: ende i.p.v. eenen. 29)
H heeft: kavelingen i.p.v. cavele. 30))
In den tekst is ten onrechte boven uutleggen een afkortingsteeken geplaatst. 31)
Aldus verbeterd. De tekst heeft: doert i.p.v. daert. 32)
Al.dus verbeterd naar H. De tekst heeft: wolstaen i.p.v. volstaen. 33)
Het cursief gedrukte woord is aangevuld naar H.
318. BURGEMEESTERS,
SCHEPENEN EN RAAD DER STAD WOUDRICHEM GEVEN VIDIMUS VAN DE OORKONDE VAN PHILIPS
VAN BOURGONDIE VAN 1460 OCTOBER 23. 1465 December 12. Met uithangend zegel der stad in groene was. Oorspr. - Archief Altena, no. 43. Litt.: Inleiding, blz. 80, 81. 319. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BEPAALT, DAT DE
OUDSTE ZOON VAN JAN VAN GHOER WILLEMSZOON, AMBACHTSHEER VAN GIESSEN, NA DEN
DOOD ZIJNS VADERS HET SCHOUTAMBT VAN ANDEL. ZAL VERKRIJGEN VOOR ZIJN LEVEN,
ONDER DEZELFDE BEPALINGEN ALS HET AAN ZIJN VADER GEGEVEN WERD. 1466 April 4. Regest: Verslagen R.O.A., 1897, XX, blz. 122, no. z. 320. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, STELT IN OVERLEG
MET DE INGELANDEN VAN ALTENA EENIGE BEPALINGEN VAST, ALS AANVULLING OP DE
ORDONNANTIE VAN DE NIEL'WE DIJKAGE. 1467 Februari 14. Wij Jacop, greve tho Hurn, heere tot Althenae etc., doen
kundt ende bekennen voir ons ende onsen naecoemelingen, dat huyden, datum
sbrieffs, voir ons komen zijn de gemeyn geerffden ende inwoenderen slants van
Althenae, gedijckslaegt ende geerft binnen dcnzclven onsen landen, in eender
gemeynre bescheydenre ende versamender dachfaert, ende hebben ons geproponeert
zekere artyckelen, hiernae verclaert, ende die mit ons ende wij met hoer
besloeten boven hoer hantfesten, van ons ende van onsen voirsaeten overgegeven,
in verbeteringe van zekere puncten begrepen in der ordinancien der nyewer
dijckaertssen ons landts van Althenae in manieren als hiernae beschreeven
volcht, geduerende zolange ons, onse naecomelinge, ende den geerffden ende
inwoenderen voirss. dat nut ende orber duncken sall. 1. In den iersten, soe wanneer gebuert,
dat een dijckgraeve slants van Althena ennige penninge verhielde op ennige
geerffden slants met rechte ende als recht is met blijkende pennongen, die sal
hij weder in moeten winnen nae inhout der yerster ordinancie deeser dijckaertssen,
dubbelt aen gelde ende vierschatre panden, hetsij aen erve off haven, die hij
den schulldigen toebehoerende binnen den voirss. lande weer te begaen,
beheltelicken off gebuerden dat hij in yemont erve gepresen worde tot eenen
minre dele van eenen camp, zoe sall die schullder tot versuecke des dijckgreven
voirss. gehauden zijn des dijckgraeven deel van den zijnen te graeven off te
heynden buyten sdijckgreven cost, of den dijckgrave geven ende betaelen sijn
vierschatte pennongen indyen hijs met affheynden en willde. 2. Item soe en sall die dijckgreve,
heere noch ambochsheere, geseten binnen deser dijckaertssen, nyemandt voortaen
den geerffden in denzelven lande van Althenae ennige schaede moegen doen met uutgeleyde
penningen, hetsij van omslaegen gelde off pennongen, mdyen hijs die op den
dijck, kaden ende weeteringen off ander werc= mits erbeyden, rijsen, staecken
off ander vercofte reesschap, die aen den dijck gebesicht waeren, het en sij
dat die schuldige, daer men die uutreyckinge op begerende waer, eerst een weete
hadde gehadt van den gebrecken, dat men hem aenseggende waer, die hem een
wairsman eysschende is. Indyen die schuldigen tot Utrecht, Dordrecht, Breda,
Gorichem off naerre den lande van Althenae off daerbinnen geseten waeren, bij
eenen boed:, daertoe ende tot gelijcken zaecken geeydt, die men drie off vier
ordineren sall om gelijcke weeten te doen, bescheydelicken doen sall, of die
dijckgreve tot versueck des eysschers van aerbeyde, rijzen, staecken etc. tot
koste des schulldiger bij eenen gelijcken boede, ende indyen die schuldige niet
op den dijck tegenwoerdich en zij, als men over hem eysschende is. Nae welcker
weete elck schuldener acht daegen respijt sall hebben eer men hem sall moegen
beschaedigen, recht over hem te doen, off ennige penningen over hem uutreycken
tot sijnen schaede. Ende soe sal die achten dach nae der weeten voirss. zijn
eenen dach van rechten den parthijen, te weeten den eysscher ende den
schuldigen, indyen daerbinnen den eysscher niet vernuecht en wordt welcke recht
die dijckgreve, heere off ambochsheer of schout, denzelven parthijen doen zall
ter plaetzen binnen den Iande voirss., die hij beteyckenen sal alleens oft
opten dijck oft werck daert van gebuert waer, sonder daerom ennige schauwe te
varsten off neder te leggen. Ende soe sal die schuldige den boede des
dijckgreven, heeren, richters off waersmans, lonen, als hij hem die baotschap
doet, of die dijckgrave, heere off richter zal dat doen op zijn recht, te
verhaelen aen den schuldigen off eysscher voirss. Ende off dan die schulldige
binnen acht daegen voirss. den eysscher niet en vernuechde op den rechtdaege
off daerbinnen niet voert en qweeme, soe soude die dijckgreve, heere off
richter, den eysscher uutreyckinge doen op zijn recht als voirss. is. 3. Item en sal men voirtaen geen
penningen uutsetten noch rekeninghen bestaen of nyewheyt, tsij opten dijck of
binnens lants, tensij dat de gemeyn geerffden, die daerin te gellden hebben,
daertoe geroepen zijn midts eender kennelicken weeten, die die heere off
waersman indertijt hemluyden acht daegen goets tijts tevoeren daervan doen sal
tot gemeynen costen met eenen gezwoeren bode, besant tot Utrecht, Gorichem ende
Breda, indyen daer iemandt woenachtich zij, die daerin te doen heeft. Ende soe
sal men die weete laeten aen eenigen der geerffden aldaer woenachtich ter
plaetzen, die den anderen geerffden oick daer woenachtich, dat voirt beteycken
sal, ten waer dat die rekeninge ofte uutsettinge in dyen daege geschiede, die
in der ordinancien begrepen ende bescheyden staet, die sal men moegen doen
sonder yemants sonderlinge weete daeraff te laeten mettengheenen, die dan
versaemt sullen wesen, mer is alleenlick te verstaen van rekeninghe,
nyewicheyden ende uutsettinge, die bij den middelen tijden geschien mochten. 4. Item off yemont tegen ende contrarie
deser voirss. puncten beschaedicht worde off vervolcht, dat en sal van gheenre
werden weesen. 5. Item soe en sal men niet gehauden
zijn te seynden ennige boden om saiclsen, die voirss. zijn, aen ennige die
vorder geseten zijn van Wouderkem, dan die voirgenoimpde plaetsen, mer die
sullen moegen laeten ennige binnen den voirss. lande, die men in hoere stadt
die wete laeten zal alsboven. Ende off zij daer nyemandt toe en lieten, dan en
sal men tot geenre weeten gehauden zijn. 6. Soe sal elck bode, gesandt tot
Dordrecht, Utrecht ende Breda, hebben van elcker reysen, die hij doen zall
tusschen den iersten dach van Aprill ende den yrsten dach van October vijff
stuyffers, ende voert van den iersten dach van October ende den iersten dach
van Aprill van elcker reysen ses stuyffers, ende tot Gorchum eenen stuyffer. 7. Item tot wat tijden die warsmannen
hoer rekeninghe doen sullen, tsij opten dach in der ordinantien genoempt of bij
middelen tijden, zoe sullen zij die schrifte van die rekeninge die sij doen
zullen, daerbij presentieren alleens haudende omb die texamineren, derwelcker
een geschrift hebben zall die richter, dander die warsmannen te hauden, die
dorde de gemeyn inwoenderen ende elck inwoender in hueren ban. Als de rekeninge
van eens bans geschiet, ende deese rekeninge als voirss., sal men beghinnen
opten voirss. dach off apten daegen bij middelen tijden genoimpt, smorgens
tacht uren ende voert verfolgen ten eynde toe. Ende waert saecke, dat deese
rekeninge met en geschiede in manieren ende ten tijden voirss. ende
dinwoenderen, die daer te gelden hadden, weder wech togen, soe sullen die
warsmannen voirss. die inwoenderen weder ontbieden tot hoeren kosten soelanghe
die rekeninge dueren sall. 5. Soe en sullen voirtaen die
waersmannen niet gehauden sijn yemanden woenachtich binnen den lande van
Althena enige sunderlinge weete te doen van omgeslaegen pennongen op den
gemeynen lande off binnenslants, anders dan in der kercken tot Worichum ende in
der prochyen daer die ommeslach gebuerden. Ende off dan die inwonende met en
betaelde alsulcke ommegeslaegen pennongen als hem elck nae den zijnen
gebuerlick werdt, soe sal die waersman, sonder voerder weeten daeraf te doen,
over mogen leveren die dijckgreeffve, huere alnbochsheere ofte richter,
diegheene die niet betaelt en hadde sonder ennige weete vorder te doen, tenwaer
aft hem op sijnen kost belieffde. Ende want alle deese voirss. puncten bij goetduncken den
gemeynen geerffden ende bij onsen consent geschiet ende geordineert zijn,
gelijck voirss. is, soe hebben wij des tairconde der waerheyt onse zegel aen
deesen brieff doen hangen. Geschiet veerthien daegen in Februario in den jaere
ons Heeren duysent vierhondert sueven ende sestich. Afschr. - Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris
handvesten, no. 141, fol. 38-39 verso. 321. TEN OVERSTAAN VAN DROSSAARD EN TWEE LEENMANNEN VAN ALTENA
VERMAAKT MELCHIOR VAN GOER, VOOR HET GEVAL HIJ STERFT ZONDER WETTIGE NAK0MELINGEN,
AAN ZIJN OUDSTEN BROEDER JAN VAN GOER, OF DIENS WETTIGE ERVEN, EEN HUIS MET
ERF, GEHEETEN "DAT SANT", GELEGEN IN HET GERECHT VAN GIESSEN, ZULKS ONDER
DEN LAST OM ZIJN SCHULDEN TE VOLDOEN EN ZIJN NALATENSCHAP NIET OP ZIJN GRAF TE
VERWERPEN. 1467 Mei 15. Regest: Verslagen R.O.A., 1897, XX, blz. 127, no. 20. 322. KAREL VAN BOURGONDIE STELT, NAAR AANLEIDING VAN EEN TWIST
TUSSCHEN DE INGELANDEN VAN HET LAND VAN ALTENA EN DE INWONERS VAN EETHEN EN
MEEUWEN OVER DE NIEUWE BEDIJKING, JAN VAN GOOR VOORLOOPIG AAN ALS DIJKGRAAF IN
DE LANDEN VAN MEEUWEN, MET BEVEL, DEN DIJK TE HERSTELLEN VOLGENS DIJKRECHT. 1467 October 20. Regest: Verslagen R. O. A., 1897, XX, blz. 122, no. 3. 323. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT, TEN
OVERSTAAN VAN LEENMANNEN VAN ALTENA, BIJ OVERGIFTE EN VERTICHTENIS VAN MELCHIOR
VAN GOIR, AAN JOHAN VAN GOIR IN ERFLEEN EEN HUIS TE GIESSEN, GEHEETEN "DAT
SAND". 1468 November 27. Regest: Verslage_n R. O. A., 1897, XX, blz. 127, no. 21. 324. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, STELT IN OVERLEG
MET DE INGELANDEN VAN ALTENA EENIGE BEPALINGEN VAST, ALS AANVULLING OP DE
ORDONNANTIE VAN DE NIEUWE DIJKAGE EN DE HANDVESTEN VAN ALTENA. 1468 December 2. Wij Jacop, greve tho Hurn, heere tot Althenae, doen kundt
ende bekennen voir ons ende onsen naecomelingen, dat huyden, datum sbrieffs,
voir cns comen sijn de gemeyn geerffden ende ingelanden ons landts van
Althenae, gedijckslaecht ende geerft binnen denzelven cnsen landen, in eender
gemeynder bescheydenre ende versaemender dachfaert, ende hebben ons voirgelacht
ende geproponeert z.;kere artyckulen, hiernae verclairt, ende die met ons ende
wij met huer besloeten boven huer hantfesten, van ons ende cnse voirsaeten voir
gegeven, in manieren hiernae bescreven volcht, geduerende soelangen ons, onsen
naecomelingen ende den geerffden endc inwoenderen dat nut ende orber duncken
sall. 1. In den iersten. Soe in der
erdinantien der dijckaertzen geschreeven staet van kiesinge der
dijckheemraederen in tween plaetssen, soe is Du verclaert, dat men die
dijckheemraederen slants van Althenae sat verkiesen ende versetten jaerlicx nae
inhouden des yersten artyckels der ordinancien van den voirss. dijckaertssen
dat punt beruerende, bij alsoe dat men van den sueven heemraederen slants van
Althenae, die dat voirgaende jaer heemraeders geweest hebben, vier van
denzelven bij den geerffden verkiesen, weder insetten ende eyden (zall) met
drie nyewe, die men dan kiesen zall ende met dyen dat dijckrecht voeren nae
inhout derselver ordinantien. 2. Item soe sat men van deese tijt
vairt die borchschauwe ende die bestaeyschauwe van den beginne ten eynde den
dijck langs bewanderende doerschauwen bij den dijckgraeven ende heemraederen,
ende in elclcer schauwe loven alsulcke dijcken als geboeden sullen worden cnde
den heemraet loifber sullen duncken, sonder daerinne ennich gebreck te laeten
vallen. Ende sat elcker (koir) opten Hcgendijck ende opten Nyewendijck weesen
eenen stuyffer. Ende off hem ennige rechtsaicken gemuten, zoe wie die waeren, dair
sat die dijckgreeff van stonden aen ende rechtefoert eenen dach noemen ende
setten binnen den naesten acht daegen tot cender zeecker plaetsen binnens
lants, om alsdan ende alsdaer sulcken recht te doen van allen saecken, gelijck
oft in der scliauwen waer, opdat die schauwe hueren voirtganck hebben mach,
beheltelick ten voirss. benuempden daege elcken eene weete te doen hebben, als
voirtijts overdragen is. 3. Voirt soe en sat men voirtaen
beheltelick der vreesschauwen in hoerren machten te blijven, niet tuynen aen
den dijck van onser liever Vrouwendage nativitatis. Ende soe zal voirtaen een
erffschauwedach weesen van tuynen ende van ruwer alle jaer op sinte
Lucasdaeghe, ende soe sat men sonder vertreck die schauwe doer schauwen sonder
terugh te rijden. Ende soewes tuynen off ruywer dan gelaeckt werden,daeraen sat
gebruecktweezen een pont van X st.vs., half f den dijckgreff ende halff den
heemraederen. Ende sae zall die dijckgreve van stonden aen den tuyn off ruwaer
bestaeden, off hij can, nae den dijckrecht, ende en mach hij niet dyen dijck
doen sieren bij den heemraet als men van der erfschauwen gewoentlick is,
behoutelicken dat elck sijnen tuyn off ruwer aldus aen den dijckgreve komen sal
mocgen lossen met liliaertz ende metten oncost daerop gedaen van den dijckgrevc
binnen den yersten vier daegen. 4. Item soe en sall nyemandt, erm noch
rijck, yemandts anders dijck off dijckavelinge beroeven noch beschaedigen van
haut, van erde, van rijsen, van ruwaeren, van paelen noch van geenrehande
saicken, daer den dijck tnede gemaeckt waer off gemaect mocht wcrden, noch
geensins sprockelen van grooten noch van cleynen, op de hoichste boete, die men
aen den dijckgreve verbueren mach, beheltelick den heere nochthans tsijn nae
den lantrecht. 5. Item oft saecke waer dat yemandt van
onsen geerffden op den dijck off binnen bans schaede krege van uutgesetten
penningen off anders, soe v~ie dat qwaeme, endc zijn huerman off landtpachter
daerin gehauden waer overmidts vorwaerden, tusschen hembeyden gemaect ende
verdraegen, daeraff sat dieghene, die daeraen gebrecklick waer, den huerman off
lantpachter dach doen doen voir dat gericht, daer die pachter woenachtich is,
tot eenen daege die den gebreckelicken gelegen zij voir recht te coemen, ende
hem dan aenseggen des hl* hem van sulcken voirgenoimpde schaede eysschende is,
zijn getuygen, indyen hij cenige heeft, off brieven medebrengende. Ende wes hem
die pachter hem lyende waer, off hij den pachter ovcrtuygen konde, daeraff sat
hem die heer svan stonden aen onvertogen recht doen ende dat recht voirt
uutrichten binnen den dorden dagen, gelijck oft met allen recht verwonnen weer.
Ende of daer geen getuygen off brieve en waeren, soe sat des groten heeren off
des anleggers eydt voir des pachters eydt gaen, soeverre dat den schaede van
den dijck off binnen bans aengaet als voirss, is, ende niet vorder. 6. Item see en sullen gheen gemeynen,
die van erfftaelen tsamen gedijckslaegt zijn aen der Mazen noch aen den
Nyhendijck, meer gelden dan een dubbel kuer, ende van inrijden een dubbelde
bruecke met eenfoldige dachgelt, hoeveel persoenen in dyen boeyl geerft zijn.
Ende een inrijdende schauwe opten Maesdijck staen gelijck oft den Nyhendijck
waer, beheltelick dat die dijckgreeff voir sijnen ende sijns clerckx ende
meters cost sdaegs sal hebben X stuyffers. 7. Item soe en sal men met gheenen
beesten weyden aen dijcken noch dijckavelingen op de verbuernis aen den
dijckgreeff aen elck schaep een oert stuyffers, van elcken vercken, hoerenvee
ende perdt op eenen halven stuyffer, soe dick ende soe mennichwerven die bevonden
werden. Soe en sal men gheene beesten, op deselve bruecken te verbueren aen den
heere, weyden noch op wegen noch op stegen; die alle man sal muegen schutten
tallen plaetsen ende die brengen totter schutkoyen binnen der prochyen daer dat
gebuert. Ende off daer geen dijckschuttkoey en waere, soe sal men se brengen in
schoutenhuys, ende soe sall die schout van stonden aen dat halve schutgelt
opleggen. Ende off yemandt ennyge dese beesten schutten op zijn erffve bij hem
off bij sijnen boede, die sal se moegen drijven tot sijnen huyse binnen
derselver prochyen gelegen ende met vorder, bij alsoe dat daer geen dichte
schutkoey en waer of dat de schutkoey merckelicke vare gelegen waere van den
lande, dair de schuttinge geschiede, en dan diegheene die de beesten
toebehoeren een weet tot sijnen huyse laeten, indien hem de meester van den
beesten kennelick waer, (binnen den) yersten athmael. Ende dan sal die
schulldige gehauden zijn den schout ende den schutter dat schutgelt ende den
beschaedichden tot sijnen schaede, die hij richten zall bij den gericht eer de
beesten vandaer gaen. Ende nae den athmael sal hij de beesten in de schutkoey
off den schout thuys leveren ende sijnen schaede gericht hebben bij den
gericht, soe voirss. is, ende sal een scharbeesten geven voir een athmael een lelyplack. Ende soe dan de vercken een, geheel
schaedenis des lants ende der dijckaertzen zijn, soe sal een iegelick die
vercken, die hij op sijnen lande off erve vynt, dair sij een off meer, moegen
schieten, werpen, smijten, steken ende doot slaen, sonder aen ons yet te
bruecken, of dengheenen sulcke vercken eyn off meer toebehoerden yet te
richten, beheltelick dat sij diegheene dyes dat is, dat nae hem sall moegen
nemen ende tot sijnen orber zijn beliefte daermede dcen. Ende off yemandt den
anderen daerom met ongodtlicken woorden overliep, dat waer in schijn van dye
dingen off anders dat kenlick waer, die soude gebrueckt hebben aen ons thien
pont, beheltelick der dreyginge in der hantfesten in hoerren machten te
blijven. Ende of diegheene, die deese vercken toebehoerde off yemant van
zijrlrewegen den anderen daerom slaende worde, die soude aen den heere bruecken
vierwerven sceveel als van anderen saicken waer nae inhout der hantfesten. 8. Item en sal nyemandt bij hemselven,
noch bij sijnen kynderen, noch boede, binnenslants den anderen sijnen tuyn
affbreecken, noch ontfueren, noch ontdraegen, op de bruecken van thien ponden,
die men hier bij den schepenen affwijssen sall, .indyen dat kennelick waer ende
die heer off die beschaedichde dat claegden. Ende off ennige met goets genoch
en hadde deese bruecken daeraen te panden off te betaelen, die sal men daervoir
setten een ander tot exempel tot Worickum op die kake. 9. Item sal men alle dachfaerden
punctelick beschrijven ter plaetssen zae voirtijts overdraegen is, acht daegen
tevoerens eer deselve dachfaerden gehauden zullen worden. 10. Item off yemandt, buytenslants woenachtich,
aengesproecken worde bij besettinge off anders aen zijn persoen off aen zijn
goet voir ennyge schullden off toeseggen, ende met recht ontginge, soe sal die
eysscher den verwerder sijnen cost gelden elckx daegs, dat hij daerom oniedich
waer, twee braspenningen, die men hem van stonden aen voir den gericht, sall
uutreycken, beheltelick den heer ende trecht hoer bruecken ende irechten. Ende
off die verwerder met eenen perde waer off mit meer, dat sall staen tot
dubbelden gellden, dats te verstaen tot sulcken staet bij ten tijden der
besettinge off aenspraecken daervair. 11. Item voirt soe sullen geleyde hebben alle diegheene,
die van buyten in onsen landt van Althenae comen woenen, alle onse voirss.
landt doer, voir alle saicken die sij voir die incomst gedoen of gemaect hebben
moegen, uutgenoemen vrouwencrafters, kerckenschinders ende moerders off
dyergelijcken, ende die uut ons genedichs heeren tsartougen van Borgongyen
lande, greve van Hollandt, geroepen ende verbannen waeren, off die tegen ons
gebrueckt hebben of oeck onsen voirss, geerffden ende ingelanden schuldich
waeren, ende sullen daerbij gebruycken alle previlegien ende rechten gelijcke ander
cnse ingeseten ons voirss. lants sonder erch ende list. 12. Item sae clan veel saecken dan lange gestaen hebben
ende opten dach van huyden staen moegen onverclaert, den gemeynen lande
aengaende, ende desgelijckx tusschen bannen ende barmen, datsij van wegen,
weeteringen, sluyssen, muelen, kayen off anders dat den gemeynen aengaet, dats
te weeten van al dat binnens lants tusschen man ende manne met en staet, noch
daer die dijckgraeve met zijnen heemraet, noch die schepen in onsen lande, noch
richter, noch heemraeders binnen bans met gewcentlick en zijn elck int sijne te
berichten, soe sullen alle alsulcke saicken ende gebrecken dese naehoemende
twee jaeren lanck aenbracht, gehandelt ende uutgericht worden voir ons, onse
gedeputierden daertoe, ende voir acht goede notabel mannen, die men sal eyden,
alle saicken die gemeyn sijn, cerlick ende beheerlick te ordineren ende te
beslichten ende voir elcken totten meesten orber ende geriefflickheyt sijns
lants te helpen sterken, die des versuockende sullen weessen. Wairop die
voirss. acht gehauden sullen zijn bij onse gedeputierden te versaemen tot
Wcudrichum deese voirss. jaeren altijt sWoensdaegs nae sinte Geertrudendaege,
cm dan alle voirss. puncten toversien ende oeck alle diegheene in voirss.
manieren gebrecklick weezen, te verhoeren ende uut te richten, soe dat nae den
meesten reden ende gelegentheyt der saicken ende zoe dat behoerlick is ende sal
behoeren. Ende sullen hoeren temelick costen gellden sullke bannen ofte
partijen, daer men dieselve te wercke stellende is, ende bijsonder die men in
saicken vellich vyndt. Ende Rrat hem bij dyer reysen met moegelick en waer uut
te richten, dat sullen sij tot redelicken anderen tijden moegen uutstelien, bij
alsoe, dat men den voirss. sonder langer vertreck ter uutdracht sall helpen van
hoeren voirss. gebrecklickheyden. 13. Item soe en sal nyemandt lijff noch goet bruecken in
eenen cnweetende vrede, dat is te verstaen: off ennich vrede ghinge in yemantz
absentie, ende hij dan vechtelick worde met yemanden, die hem in den vreden
woude trecken, des hij onweetende waer off meyndet te wezen, soe sal hij hem
des weetens des vreeden moegen ontschuldigen met zijnen eeden, bij alsoe, dat
hij aen elcken hant sal nemen eenen goeden man, die met sijnen eedt met hoeren
eyde sullen strecken als recht is, tenwaer off de heer sulcke getuygen hadde,
als den schepenen ducht dat genoch waer, wairbij deselve getuych boven den
voirss. eydt met der tweer goeder mannen eydt gaen sullen; soe soude des heeren
getuych van werden weezen, ende men soude den anderen hoer eyden verlaeten.
Ende sal dan deselve gebrueckt hebben nae inhaude der hantfesten. 14. Item van alle saicken, daer men getuygen aff hoeren
tusschen aenspraeck ende andtwoort, die sal men hoeren nae inhouden der
hantfesten, behoutelick dat die getuygen openbaerlick sullen sweren voir den
heer ende gericht, om perthien dieghene te moegen wraecken, the men met recht
sal moegen wraecken. Ende wat den lijve aengaet, dacr sullen aff weezen drie
off meer getuygen, dit punt geduerende tonser wederseggen. 15. Voirt soe sullen wij off onse amptluyden geleyde
moegen gheven voir alle uutlendige nae onsen believen. Ende wes geleydtz wij
off die onse geven, sal van machten weesen, uutgenomen off zij yemandt van
onsen geerffden of inwoenderen schulldich waeren, die sullen dat dan ons ofte
onse amptluyden moegen te kennen geven, ende dan sullen onse amptluyden dat
geleyde opseggen dengheenen, die dat gegeven waer, beheltelick doch dat sulck
geleyde sal staen drie daegen nae den voirss. opseggen. 16. Item off yemandt ducht, in recht staende, met recht
boven schepenvonnis bezwaert wesende, die sal dat van stonden aen off binnen
ses daegen nae den vannissen voir onsen schoutet ende twee schepcnen off mcer
moegen appelleren voir ons ende onse ractcamer, ende clan van stonden opleggen
sueventhien pondt ende borgen setten vair sulcken behoerlicken kosten, als
daerop gaen zullen, daeraff men den appelleerden niet weygeren en zal dat
vonnisse in geschrifte te gheven, ende indyen hij des begert op sijnen costen.
Ende sullen dan schout ende schepenen aenspraecken, andtwoordt, konden ende
waerheyt nae der voirss. appellatie, ende die toe bezegelen cm die voort te
leveren in ons drossaets handt binnen drie off vier daegen daernae. Ende sal
dan onse drossaet ons oft onse nacoomelingen al alsulcke appellacien in onse
handen leveren tot vier tijden des jaers, te weeten telcken quatertemper, dat
ghij dat ecne maent voir denzelven quatertemper tot sijnen handen gebrocht is,
omb dan bij ons off den onsen daerin gedaen te weezen, soc dat recht weezen
behoeren sall. Ende soe wie dan in den onrechten befonden wordt, zal betaelen
alle gerechtelicke costen, voir schout endc schepen daerop gedaen ende voir
ander nae oncosten voir dieghene, (die) dat vonnisse termineren sullen, een pcnt
groot; ende gebrueckt hebben die appelleren die voirss. sueventhien pondt aen
ons ende aen onse schepen nae inhaut der hantfesten indyen hij ondervellich
blijft. Ende indyen hij boven bleeve, soe sat de verwerder de sueventhien pondt
gebrueckt hebben ende die den appelleerder weder oprichten. Sonder van saicken
off vonnis, die lijff off lith aengaet, en sal men niet appelleren, mer die executie
na vannis onser schepenen. Ende want alle deese voirss. puncten bij goetduncken der
gemeynder geerffden ende bij onsen consent geschiet ende geordineert gelijck
voirss, is, soe hebben wij des toirconde der waerheyt onsen zegel aen deesen
brieff doen hangen. Geschiet twee daegen in Decembri int jaer ons Heeren duysent vierhondert acht ende
sestich. Afschr.
- Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten, no. 141, fol.
41-44. 325. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT, TEN
OVERSTAAN VAN LEENMANNEN VAN ALTENA, AAN JOHAN VAN GOIR IN VOLLEN ELGENDOM TWEE
EN EEN HALF MORGEN LAND, GEHEETEN "DIE GHEER" EN GELEGEN ONDER
GIESSEN, WELK LAND TOT DUSVER VAN DEN GRAAF IN LEEN VVERD GEHOUDEN. 1468 December 6. Regest: Verslagen R. O. A., 1897, XX, blz. 128, no. 22. Gevidimeerd d.d.
1473 April 1. 326. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART EN
VERNIEUWT EENIGE PUNTEN IN DE HANDVESTEN VAN WOUDRICHEM. 1468 December 8. Wij Jacop, greve tot Huerne, heere tot Althena, tot
Montenghis, tot Cranendonck, etc., doen kondt, dat wij, tot verzueke ende
begheeren onsser burgermeisteren ende scepenen onsser stede van Woudrinchem,
derselver onsser stede ende poirteren enighe punten, in hoeren hantvesten
begrepen, verclaert ende vernyewet hebben, verclaren ende vernyewen met desen
onssen brieve voir onss ende onssen erven in manyeren hierna volgende, te
weten: 1. Soe wie dat dede een huysstotinghe
acllter zonnenschijn bij nacht, sall teghen onss verbueren sijn lijff ende
guet, ende desgelijcs soe wie dat dede bij daghe myt opsat, het en waire dat
yemant mytten anderen kijfflijck worde ende dye eyn den anderen jaechde in eyn
huys ende alsoe lopende ende vechtende eyn doer opliep bij da-he, dye sall
brueken ende verbueren tweewerven seventhien pondt ende bij nacht vierwerven
seventhien pondt. 2. Ende sullen alle piecksenckinghe en
de wonden, gesteken off geslaghen myt geslepenre wapenen, staen op drie oude
schilde, ende eyn messtrecken op eynen ouden scilt. 3. Soe wat bloetreysinge, dye int
hoofft gevallen van den oeghen ende oeren opwaerts myt geswarder hant, hoe
cleyn off hoedanighe dye swaernisse waire, sall wesen eyn hoofftwonde. 4. Soe wat ordinancie onlancx gemaect
sijn voir nutscap des gemeyn lants, willen wij van onsen poirteren der voirss.
onsser stadt ghehouden hebben gelijck anderen onssen ingelanden ende
geerffcien. Des soe en sullen onsse poirteren, bynnen onsser stede wonachtich,
van ghenen saiken te recht gestelt worden dan voir onsse scepenen derselver
onsser stede, behoudelicken dat onss alle wittachtighe getuyghe van brueken,
(dye) sij buyten onser stede brueken, sullen dienen ende tueghen off poirters
wairen, ende dat sij van hoeren lande ende erve rechts sullen pleghen ten recht
dair dat gelegen ys. 5. Off yemant in sijn huys off op sijn
landt eynich guet beset hadde met recht, voir sijn huyshuere off lanthuere,
ende dye man, then dat goet toebehoerde anderen luyden schuldich wair, soe sall
dye besetter datselve hij bewijsen kan off myt sijnen eyde sterckt, als recht
ys, dat hem dye huyrman schuldich ys, bynnen drien daghen nae der besettinghe
affprijsen ende nae hem nemen, om den, anderen aen hoer rechten nyet te
verletten, dye dair voirt aen te richten off te prijsen hebben. Ende off zake
waere dat dyeghene, dye aldus nae te richten off te prijsen hadde, den heerscap
van den huyse off lande opleggen wolde aen enckelen ghelde, dye hij in manieren
vurss, bewesen off myt sijnen eyde gesterckt hadde dat sall hij bij
zonnenschijn moghen geven ende dan des heerscaps ghelt met den sijnen rechten
ende prijsen, soe langhe hij dat samen heefft, alsoe verre als dat goet
streckt. 6. Ende offt sake waere dar, yemant docht,
dye in recht stonde, dat hij myt vonnisse der scepenen boven recht beswaert
worde, dye sall dat van stonden aen off bynnen sess daghen nae den vonnisse
voir onse schoutet ende twee scepenen off meer moghen appellieren voir onss off
onse raitskamer, ende dan van stonden aen oplegghen seventhien pondt ende
borghen setten voir alsulke behoerlijke costen als dairop gaen sullen, dairaff
men den appellere nyet weygheren en sall dat vonnisse in scryfft te gheven,
indien hij des begheert tot sijne costen. Ende sullen dan schout ende scepenen
aensprake, antworde, konde ende wairheit bescriven binnen den yersten drie
dagen naer der voorss. appellatien ende die toebesegelen om die voort te
leveren in ons drossaets handen binnen drie of vier dagen daernae. Ende sall
dan onsse drossaet onss off onssen nacoemelinghen alsulke appellacien in onssen
handen leveren tot vier tijden des jairs, te weten tot elcker quatertemper,
datghene eyn maent voir denselven quatertemper tot sijnen handen brocht ys,
omme dan bij ons off den onsen dairin gedaen te wesen soe dat van rechsweghen
beha-eren sall. Ende soe wie dan in den onrechten ghewesen wort sall betalen
alle gherichtelijke oncosten, voir schout ende scepenen dairop gedaen, ende
voer ander nae-oncosten voir dyeghene, dye dat vonnisse terminieren sullen, een
pondt groot vlemssch; ende gebruect te hebben dye appellere dye voirss.
seventhien pondt aen onss ende onse gericht, nae inhouden der hantvesten,
indien hij ondervellich blijfft; ende indien hij boven bleve, soe sall dye verwerder
dye seventhien pondt verbrueckt hebben ende dye dan den appellere weder
oplegghen ende verrichten. Sonder van saken ende vonnisse, dye lijff off lith
aengaen, en sal men nyet appelleren, mer dye executeren nae vonnisse onsser
scepenen ende sonder argelist. 7. Voirt sae hebben wij gheconsenteert
ende bevolen, consenteren ende bevelen myt desen onssen brieve, ter begheerten
ende guetduncken onser burgermeisteren ende scepenen voirss., dat men sall
vercopen alsulken erfftijns ende landt, als onse stede erfflijken heefft, om
dye penningen dye dairaff comen sullen, te keren ende te orbaren in die
tymmeringhe der nyewer kercken bynnen onsser stede voirss., nu gefundeert. Orconde onss segels hieraen gehangen, acht daghe in
Decembri, int jair onss Heren dusent vierhondert acht ende tsestich. Afschr. - Universiteitsbibliotheek te Leiden; Cod. Voss., G. G. q., no. 11, fol. 115 verso -
118 verso. Ander afschrift: Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, archief
Rekenkamer, no. 749, d. Onder laatstgenoemd afschrift is aangeteekend:
Gecollationeert jegens eene brieff, geschreven in franchijne, hebbende een
uuythangende zegele metter wapene van drie hoernen in rooden wasse, dewelcke
met een lacetken van franchijn gespelt was aen een ander duersteecken oude
laset, twelck scheen van ouderdom vergaen te wesen, hebbende tvoorschreve zegel
in circum ferentie geschreven: Jacobi comi; ende de reste was sulcx gebroocken,
dat ment nyet lesen en mochte. Ende de voorss. brieff was int XXI, XXII ende
XXIII regulen van ouderdom ontrent het midden van den voorschreve regulen in
drie offe vier letteren versleten ende gegaet van ouderdom, sulcx nochtans dat
wij den zin ende verstant van dyen perfectelijck mochten lesen. Ende is dit
geschiet in presentie van Claes van Dam, substituyt van den procureur-generael,
daertoe verdachvaert wesende, ende accordeert, bij ons gecollationeert ende
onderteeckent opten XXIIIen in Septembri anno XVc drie ende dertich.
Geteyckent: A. Sandelijn ende Barthoutsz. 327. GRAAF JACOB I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, TREFT MET DE GEERF-DEN
VAN UITWIJK EEN REGELING MET BETREKKING TOT HET ONDERHOUD VAN EEN STUK
MERWEDEDIJK BIJ WOUDRICHEIVI. 1468 December 13. Wij Jacop, greve tho Hurn, heere tot Althenae etc., doen
kundt ende bekennen voir ons ende voir onsen naecoemelingen: Alzoe wij onlancx geleden weezende buyten onsen lande van
Althenae, nu daer gecomen zijnde, vernomen hebbende veele gebreecken te wesen
in denzelven onsen landen, ruerende onder ander der dijckaertze desselven ons
landts van Althenae, hebben wij daerom te versien, opdat onsen landt voirss.
daerbij niet vergancklick en worden alst geschaepen was, eene gemeyne dachfaert
van den gemeynen ingelanden ende geerffden ons lants voirscr. ende gehauden in
onser stede Woudricum. In welcker dachfaert onder andere gebrecken geopent,
elck in den zijnen, wij befonden hebben cen stuck dijckx, aengaende rurens aen
die Muelenpoert van onse stede voirss., streckende langs der Merwen westwaert,
toebehoerende den gemeynen geerffden tot Uutwijck diewelcke boven der kercken
van derselver onser steden niet gedijckslaegt en zijn, ombeheert van yemandt,
derselve erven toebehoerende, midtsdyen dat men tot noch toe nyet en heeft
connen bevynden bij ennyger konden van schriften ofte levendige luyden, wat
persoen off bij wat particulier erven diezelve dijcken toe mochten _ hoeren.
Ende heeft daerom onse dijckgreve slants van Althenae voirss. dieselve dijcken
een deel jaeren lestleden bij vonnissen van den hoegen heemraederen moeten doen
maecken tot sijnen cost, zonder daer noch ennige vergeldinge aff te hebben van
den geerffden van Uutwijck voirss., mit dat men denzelven dijck van man tot man
met gehert en heeft. Ende soe dan onse dijckgreve voirss. niet van staede noch
schuldich en is sijn penningen langer tontberen of in toecomenden tijden die
dijcken meer te maeken tot sijnen costen, hij en wiste yerst aen wyen hij sijne
penningen soude moegen verhaelen als recht is, soe hebben wij met onsen raet
ende geerffden van Uutwick daer tegenwoerdich gesloeten denselven dijck te kavelen
bij den geerffden van Uutwick voirss. die boven der kerck voirss. geenen dijck
en hebben, mergen mergensgelijck tot eenen zekeren beqwaemen daege nu
voirleden, ende dat doen verkundigen in der kercken tot Uutwick, Woudricum ende
anders daer dat behoerde. Ende soe dan tenzelven daegen seker geerffden persoenen in
Uutwick met tegenwoerdich en waeren, die de geerffden aldaer tegenwoerdich gern
gehadt hadden, soe hebben wij ter beden van hemluyden denselven dach doen
verleggen tot op huyden, datum sbrieffs, om dieselve geerffden, die daer niet
tegenwoerdich en waeren, een vorder weet hieraff te laeten geschien, omb
dieselve bij die cavelinge te comen oft hem belieffden, welcke alsoe geschiet,
sijn bij ons gecomen een groot deel der geerffden voirss. in merckelijcken
getaele van persoenen ende hebben onder all mit ons ende wij met hem gesloeten
den voirss. dijck te kavelen mergen mergensgelijck als voirss, is, alsoe dat
elck sijn loth soude ontfangen voir hemselven, ende wij voir elcken geerffden,
die niet comen en waer. Waerom wij befoelen hebben ende midts deesen befelende
voir ons, onsen naecomelingen, onse dijckgreve ende hoege heemraderen, ende
oeck onse schout ende onse slijckheemraderen tot Uutwick, die nu zijn off
naemaels weesen zullen, dat sij van nu voirtaen ten ewigen daegen toe, soe
wanneer eenige heringe opten dijck gebueren sal off mochte, denzelven dijck
heeren ende wijsen nae der lotinge ende cavelinge, die wij allsoe anderhalden
willen hebben in alder manieren, off in der hantfesten van onsen lande
gescreven waer, niet verstaende off die voirss. dijcken in auden tijden anders
gedijckt off gepartiert geweest zijn mochten, want men dyes van mennigen
ondersuecke daerom gedaen tot noch toe tot geenre claernissen heeft connen
comen. Ende off dan den voirgenoimpden geerffden hier
tegenwoerdich, off den dijckgrave, heemraderen, hogen oft leeo-hen, overmidts
soedanige heringe oft wijsinge als sij tot enniger tijt nae desen op die
voirss. lotinge off cavelinge deden, bij enigen geerffden tot Uutwick, met
tegenwoerdich, eenige bemoyenisse off betreckenisse in rechte gebuerden, soe
geloeven wij voir ons, onsen naecomelingen, heeren tot Althenae, dat denzelven
geerffden, thans tegenwoerdich, ende onse dijckgreven, heemraederen, hoegen
ende leghen voirss., deselve saicken te helpen verfolgen ende uutdraegen van
der heerlickheyt weegen, soe waer ende tot plaetsen dat te doen weesen sall om
hemluyden daerin te helpen verantwoorden, als een heer bij ons off yemandt van
onsenwegen daertoe gesat, tot onsen costen, ende den belastingen totter
gemeynde geerffden costen van Uutwijck, uutgenoemen desgheenen, die sich in
voirss. manieren tegen die voirschreven heringe off wijsinge opposeerde, sonder
erch ende list. Oirconde ons zegels aen desen brieff gehangen. Geschiet den
darthiensten dach Decembris in den jaere ons Heeren duysent vierhondert acht
ende sestich. Afschr. - Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten,
no. 141, fol. 40-41. 328. RECHTER EN VIER HEEMRADEN VAN BABILONIENBROEK IN HET LAND
VAN ALTENA OORKONDEN, DAT TEN OVERSTAAN VAN DEN HEER JAN VAN ZWIJNDRECHT,
PRIESTER EN KANUNNIK TE HEUSDEN, MET ZIJN GEKOREN VOOGD AAN MELIS DIRKSZ.
EENIGE PERCEELEN LAND TE BABILONIENBROEK IN EIGENDOM OVERDROEG. 1469
April 9. Met de uithangende
zegels van rechter en twee heemraden in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariencroon te Heusden, no. 104. Met transfix d.d. 1484
November 12 en aangehechten brief d.d. 1488 Juni 13. 329. KAREL VAN BOURGONDIE MAAKT BEKEND, DAT VOOR DE LEENKAiVIER
VAN HOLLAND IS VERSCHENEN GRAAF JACOB (I) VAN HORNE. DEZE HEEFT DE HEERLIJKHEID
ALTENA EN DE STAD WOUDRICHEM AAN DEN HERTOG OPGEDRAGEN TEN BEHOEVE VAN ZIJN
ZOON JACOB, DIE TERSTOND ERMEDE VERLEID IS OP DE TRADITIONEELE VOORWAARDEN. 1469 October 25. Afschrift. - Archief
Altena, no. 45. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no.118, cap. Heusden, fol. 2. Af schri f t van
laatstgemeld afschrift: Hs. vervolg op van Mieris. 330. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM KRIJGT PHILIPS VAN DER MIJE,
ONDER BORGTOCHT VAN MR. JAN PONTIAENSS., OP IN DEN BREEDE OMSCHREVEN
VOORWAARDEN VAN BET KAPITTEL VAN ST. PIETER TE UTRECHT DE GRONDEN IN HUUR WELKE
HET KAPITTEL ONDER WAARDHUIZEN IN EIGENDOM HEEFT EN WEL VOOR DEN TIJD VAN TIEN
JAAR. 1470 April
25. Wij Dirck Keye Evertss. ende Robbrecht Willemss., scepen tot
Wauderinchem, orkonden mit desen brieve, besegelt mit onssen seegelen, dat
Philips van der Mije Willemss. ende meister Jan Ponciaenss. geloveden mit
gesamender hant als saecwouden Rembout die Vlieger, tot behoeff der heeren ende
capitell van sinte Peter tot Utrecht X jaer lanck van sinte Petersdach ad
cathedram nu laetst geleden ingaende daer naest comende sijn dat yerste jaer
XXXVI scilde ende die ander IX jaren elcx jaers XXXVII scilde, XIIII stuvers
gerekent voir elken scilt off payement in den dage der betalingen dat daer goet
voer is, als van die huere van alle alsulken landen als die voirsc. heeren van
sinte Peter hebben leggende in den alingen lande van Althenae in den banne van
Weerthusen houdende omtrent XXVII mergen, luttel min off meer, alsoe groet ende
alsoe cleyne als dat voersc. lant daer gelegen ende die voersc. heeren
toebeheerende is, mit alsulker voirwairden, dat Philips ende meister Jan
voersc. dese veirg, landen bewaren sellen hoer huerjaren uut van dijcke, van
damme, van kaden ende voert van allen onraden gelijck hoer eygen erve, buyten
der heeren cost ende onvermindert der somme voirsc., uutgenomen hoeren beeden
sluyaen uuten putte, open wyelen, nyewe moelenen, nywe hoeffden, van den gronde
nyewe opgemaeckt. Voirt soe sijnt vorwaerden, soe wes Philips voirsc. getymmert
heeft op die voirsc. landen, dat sall hij aff trecken mogen. Mer indyen die
heeren voirsc. off die huerman, die welke . dair op comen sall believet,
die sall die voirsc. tymmeringe mogen houden tot taxacie van twee goeden
mannen, aen beyden sijden elcx daer toe nemende. O'ick soe sall Philips voirsc.
gebruycken alle bepotingen ende besoekinge sijn tijt voirsc. gedurende,
behoudelicken dat hijsse dat laetste jaer met houden noch corten en sall. Ende
voir elck C poeten, die Philips veersc. op die voersc, landen gesteken off doen
steeken heeft ende hij teynden den huerjaren voersc. daer op wassende levert,
sellen hem die heeren voerg. corten ende affslaen teynden den voirsc. jaeren I
Rijnsche gulden. Mede soe sall Philips veersc. dese voirg. landen begraven als
die van outs begraven geweest sijn. Voert soe sall Philips voersc. dese voirsc.
landen die twee laetste jaeren weyden ende niet zeyden noch doen zeyden, mer
die dryessch opieveren, tenwaer dat 'hij die weder in huerde binnen den IX
jaeren voerg. Oeck mede soe ist verwairde waer dat sake dattet van node waer
dat men in desen polre, daer dit lant onder gelegen is, behoeffde enige nye
watergangen, nye moelenen ende nye boesemen, daertee dienende, dat sellen hem
die voersc. heeren eens vrij epleveren, ende dair en teynden soe salt Philips
voersc. houden in wesen na der koeren, die men daer op koeren sall. Noch soe
ist vorwairde soe wat tijden Philips voerg. opter heeren lant voersc. getymmert
heeft alsoe voell als II jaren pachten weerdich sijn, soe sall meister Jan
Ponciaenss., Philips barge voirsc., ontslagen wesen ende Philips voersc. en
sall genen anderen borge setten dan die voersc. tymmeraeds. Ende te leveren
ende te betalen alle jaer binnen der stadt van Utrecht op Philips ende meister
Jans cost voersc. op onsser liever sueter Vrouwen lichtmissedach, daer den
yersten dach der betalingen aff wesen sall op onsser liever sueter Vrouwen
lichtmissedach nu naestcomende. Ende en leverden en& en betaelden sijs hem
alle jaere opten voirsc. onsser liever sueter Vrouwen lichtmissedach niet
binnen der stadt van Utrecht, als voersc. is, soe sellen die heeren voersc. off
hoer bode, die desen brieff van hemluyden machtich wesen sall, alle dage mogen
verteren op Philips ende meister Jans cost voersc. V stuvers tatter tilt toe
dan sij dat hoeftgelt mitten oncosten, die welke dairop gegangen wesen sellen,
voll ende al betaelt hebben. Ende dairtoe soe sall Philips voersc. verboren
tegens den heeren voirg. alle alsulke tymmeraedsse, besteekinge van poeten, als
hi' op die voersc. landen staende sall hebben, ende alssdan die vrij, losse
ende ombecommert comen aen den heeren voersc., sonder wederseggen van Philips
voersc. off sinen nacomelingen. Ende soe sall die huer voersc. daot, te met
ende van geenre weerden sijn, behoudelicken dat sij allen verschenen pachten
betalen sellen, ende die voersc. heeren sellen die landen weder van nywes
verhueren. Ende waer dat sake dat die voersc. landen meer gouden, dat en sall
Philips vaersc. niet te baten comen. Ende gouden sij min, dat sellen die
voersc. heeren aen Philips voerg. off sinen borge voirsc. mit desen brieve
magen verhalen ende mit recht inwynnen. Ende alle fraude, arch ende list hierin
uutgesceyden. Ende die houder des brieffs is maenre des gelts ende alle der
vorwairden ende ghelooften voersc. Ende Philips voersc. gelaeffden meyster Jan
voirg. te houden scadeloes van der geloeften voersc. Gegeven int jaer ons Heeren MCCCC ende LXX, opten XXVten
dach in Aprili. Sy(mon) Haew notarius scripsit. Afschr.
- Rijksarchief te Utrecht, inv. St. Pieter, no, 2*, fol. 12 verso en 13. 331. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN DE WERKEN DRAAGT
MARTIJN FONS D'OLIVERA, KASTELEIN TE GORINCHEM, AAN DEN KELLENAAR VAN HET
KLOOSTER MARIENDONK BUITEN HEUSDEN EEN WEER LAND TE DE WERKEN IN EIGENDOM OVER,
WELKE IN 1461 DOOR GIJSBRECHT QUEKEL WAS BEDIJKT. D'OLIVERA BELOOFT HET
KLOOSTER GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. VOOR ZOOVER HET OVERGEDRAGEN
PERCEEL GROND DIJKPLICHTIG IS IN HET DOORNSCHE GAT, GAAT DIE DIJKPLICHT NIET MEDE
OP HET KLOOSTER OVER. 1472 November 28. Ic Roeloff Heinricssoen, ghewaert richter in den gericht van
der Wercken, doe condt allen luyden, dat ic daer over ghestaen hebbe van rechts
wegen als een ghewaert richter in den gericht van der Wercken voirscreven ende
met mij Johannes Smeedts, Adriaen Adriaenssoen, Claes Dircssoen ende Peter
Heinricssoen als heemraders in den gericht van der Wercken voirnoemt, dat voir
ons quam Martijn Fons Dolivera, nu ter tilt casteleyn tot Gorinchem, ende
draech op ende gaff over brueder Dirck van den Boeghaert, priester hellenaer
int claoster van sinte Mariendonck buyten Huesden tot dcs gemeyn convents
behoeff voirscr, een vrij ghifte ende eygendom van eenen weere lants, gelegen
aen die Wercken voirscr., gheheyten Coppen Nbysen wecre, twelc Ghijsbrecht
Quekel bedijct heeft onder den heere van Althena in den jare van een ende
tsestich, daer des voirsz. clooster ende convents lant is gelegen te naesten
westwaert ende Rutgher Meynsensoens lant te naesten oestwaert, streckende van
der Vycen totter dijckavelinge toe bij der Nonnengat, also groot ende also
cleyn als dat daer gelegen is. Ende Martijn Fons voirsz. verteech daer op ende
hij verhalmeder na op tat des ghemeyn convents behoeff voirscreven, hoe
vonnisse der heemraders wijsde ende recht is. Ende Martijn Fons, casteleyn tot
Gorinchem voirsz., wart uut desen voirseyden weere lants ghebannen ende brueder
Dirc tat bchoeff des gemeyn convents voirnoemt daer in gevrijt, hoe vonnisse
der heemraders wijsde ende recht is. Voirt so quam Martijn Fons Dolivera,
casteleyn tot Gorinchem voirsz. ende gelovede den voirnoemden brueder Dirc tot
des gemeyn convents behoeff voirsz. dat voirsproken weere lants te waren jaer
ende dach als men vrij eygen erve sculdich is te waren ende alle voircammer
ende alle voirplicht aff te doen die hij van rechts wegen is sculdich aff te
doen na den recht van den lande van Althena. Des is voirwaerde dat dat voirsz,
clooster ende convent gheen lencxsel van dijcken hebhen noch bewaren en sall in
dat Dornsche gat van deli eelff hont die gelegen sijn in dat vairsz. were
lants, die welcke eelff hont lants dat voirsz. convent denselven Martijn Fons
voirsz. betaelt heeft met horen gereeden penningen. Mer een yegelijc van hem
sal in dat voirsz. gat sijn grootheyt van sijnen dijcken houden daer hij op
gelotet ende ghecavelt is ende in dat dijckbaeck staet, behoudeliken dat dat
voirsz. convent den dijck van den elff hont lants voirsz, gelegen bij dat
Beytelgat in den dijckslach van der Wercken afnemen sal ter toecomender
schouwen van Martijns dijck af gemeten so veele hem behoert te hebben van den
eelf hant lants voirsz. In kennissen der waerheit so hebbe ic Roelof Heinricssoen,
richter, ende ic Johannes Smeets,, heemraet voirsz., desen brieff besegelt met
onsen segelen hier aen gehangen. Ende wij Adriaen Adriaenssoen, Claes Dircssoen
ende Peter Heinricssoen, heemraders voirsz., hebben gebeden Martijn Fons
vornoemt overmits gebreck wille onser segelen op dese tijt, dat hij desen
brieff voir ons besegelen wille. Twelc ic, Martijn Fons voirsz., ter beden
vairn. ghern also gedaen ende mijnen segel onder aen desen brieff gehangen
hebbe. Ghegeven int jare ons Heeren viertien hondert twee ende tseventich, acht
ende twyntich dage in Novembri. Met de uithangende
zegels van Roelof Hendriksz, en Johannes Smeets in groene was; dat van Martijn
Fons d'Olivera verloren. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariendonk buiten Heusden, no. 43. In dorso staat: acht
mergen II hont bi der Nonnengat. Litt.: Inleiding, blz.
87. 332. SCHOUT, BURGEMEESTEREN, SCHEPENEN EN RAAD VAN WOUDRICHEM
VIDIMEEREN DE OORKONDE VAN 1468 DECEMBER 6, WAARBIJ GRAAF JACOB I VAN HORNE,
HEER VAN ALTENA, AAN JOHAN VAN GOIR DRIE MORGEN LAND TE GIESSEN IN VOLLEN EIGENDOM
GAF, WELK LAND HIJ TOT DUSVER VAN DEN GRAAF IN LEEN HAD GEHOUDEN. 1473 April 1. Wij scoutet, barghermeisters, scepenen ende raet der stede
van Woudrichem doen kondt ende kenlijck allen luden, dat wij over ghesien ende
ghelesen hebben enen brieff, ganss ende gheeff, ongheraseert e,nde
onghecanseleert ende wael bezeghelt mit onss heren zcghel, grave Jacop van
Hoern, heer tot Althenae etc., inhaudende van woerde tot woerden ghelijck
hiernae bescreven staet: Wij Jacob, grave tot Hoerne, heer tot Althena, tot
Mantengys, tot Cortersem ende tot Cranendonck, doen kondt ende bekennen, dat
wij cnsen lieven geminden Johan van Goir, overmits ziner vlijtiger bede, in
presencien onser lyenmannen, hyrnae genoemt, geconsenteert ende gegonnen
hebben, consentieren ende gonnen, dat hic off zine lijffs erven sullen moghen
vercopen ende eygenen erve maken III merghen landts, gheleghen in den gerichte
van Gyssen, geheten die Gheer, liggende neven der Gyssenscher steghe, dat van
ons, als heer van Altena, te lyen te gaen plach, vertyende op sulke manschap
ende lyenrechten, vair onss ende onse erven, wij dairan hadden, sonder
argelist.. Hyr waren aen ende over onse ghetrouwe lycnmannen onser hoffstat van
Altena, mit namen heer Johan van Heemaert, heer Ariaen van Herlair, ridders, Ghijsbert
Quekel, Johan van Schinvelt, oerkonde onss zeghels hyraen ghehanghen. Ghesciet
den VI daghe in Decembri in den jair anss Heren dusent vierhondert ende acht
ende tsestich. . Ende want wij dan, scoutet, borghermeisters, scepenen ende
raet der stede van Woudrichem vorscr, desen brieff vorscr. aldus wael docrsien
hebben in alre manieren als vorscr. staet, soe hebben wij in ghetughenisse der
waerheit onser stede zeghel van Woudrichem vorscr. hieran ghehanghen. Ghesciet
in den )'air onss Heren dusent vierhondert drie ende tseventich, opten iersten dach
van den Aprill. Zegel verloren. Oorspr. - Rijksarchief
te 's-Hertogenbosch. Regest: Verslagen
R.O.A., 1897, XX, blz, 128, no. 23. Litt.: Inleiding, blz.
80, 81. 333. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAGEN BARTRUYT JAN MOLEMANS
DOCHTER EN JAN EN JACOB, ZONEN VAN PETER SPORCKMANS, AAN DEN PRIOR VAN HET
KLOOSTER MARIENDONK BUITEN HEUSDEN DEN ERFTINS OVER, GENOEMD IN DEN BRIEF VAN
1453 DECEMBER 15. 1473 Mei 28. Wij Gheryt Doedijnssoen, Adriaen Janssoen van den Gheest
ende Willem Willem Hermanssoens scen, scepen tot Woudrichem, oreonden met desen
brieve besegelt met onsen segelen, dat Bartruyt Jan Molemans dochter met haren
gecorenen voecht, die haer metten recht gegeveri wart, Jan ende Jacop Peeter Sporckmans
kynderen dregen op ende gaven brueder Heynric van Berck, pricr des cloosters
ende convents van sinte Mariendonck buyten Huesden tot behoeff des cloosters
ende convents voirscreven then brieff daer desen brieff doersteken is met
alsulcken erfftijns als in then brieff begrepen staet daer desen brieff
deersteken is, ende met alien recht ende toeseggen als sij daeraen hadden. Ende
sij vertegen daer op ende sij verhalmeden daer na op tot behoeff des cloesters
ende godshuys voirscr. Gegeven int 'are ons Heeren dusent vierhondert drie ende
tseventich, op den acht ende twintichsten [dach] van Meye. Met uithangend zegel
van Willem Willem Hermansz. in groene was; beide anderen verloren. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariendonk buiten Heusden, no. 83. Getransfigeerd door
den brief d.d. 1453 December 15. 334. GRAAF JACOB II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN
HANDVEST AAN HET LAND VAN ALTENA EN DE STAD WOUDRICHEM. 1476 December 18. Wij Jacob, greve tot Huerne, heere tot Altena, tot
Cortershem, tot Cranendonck etc., doen condt allen luyden: Alsce eenen zekeren
tijt van jaeren gheleden in onsen lande van Altena ende stede van Wodrinchem
zekere manieren van rechte plaghen ghehantiert te werden, te weten bynnen onser
voirss. stede bij zeven scepenen ende bynnen onsen lande voirss. bij den
gebuyeren aldaer, elcke prochie int hoere, ende want bij onnoselteyden ende
anders dicwijle versumenisse ende ghebreken ghevielen in die voirscr, justicie,
ende om die te remedieren, soe hadde onse lieve heere ende vader in den jaere
duysent vierhondert twee ende vijfftich, bij confirmacien van wijlen hertoghe
Phillips zaligher gedachten, in then tijde greve van Hollant, zekere
ordinancien dairop ghemaect, die zedert then tijt Ioep ghehadt hebben ende nech
doen. Nu is waer, dat onse voirschreven lant van Althena nae deser voirscr.
nyeuwer ordonnancie breydere off zeer nae all bedijct is worden, daerin dat
veel notable uuytlandighe personen hoere pennynghen ende guet besteedt ende
mede ghedijckt hebben. Ende alsoe dan dieselve uuytlandighe myt onser
voirschrevenre stede ende eick veel andere inwonende, dats te weten dat meeste
deel van den gheerffden bynnen onsen voirschreven lande, zcdert der voirscr.
dijckaigen zekere ghebreken in der voirscr. rechthantieringhen bevonden hebben,
ende oick mede datselve onse lant met boven twee milen lanck ende een mile
breet en is, daer men in clker prochien, te weten tot elff plaetsen, die
veirscreven manyere van rechte pleicht te hantieren ende vierscare te houden,
dat den voirschreven uuytlandighen mit onser voirss, stede ende den ghemeynen
geerffden tot groeten moenisse ende vertrecklichede van expedicien van rechte
bracht, soe hebben ons dyeselve menichwerven nernstelick ende onderdanichlick
doen versuecken ende bidden hoem daerin te willen voirsien myt behoerlijcken
weghen, opdat die justicie aldaer volcomentlick loep hebben mochte. Ende
hoewell dat wij langhe gheerne daerin voirsien hadden, soe en hebben wij tot
noch daertoe nyet konnen verstaen mits zekeren anderen onsen grceten onleden
ende bijsondere, oevermits grote diensten, die wij onsen ghenedighen heere,
hertoghe Kaerle, nu greve van Hollant, in zijnen oerloghen ende anders ghedaen
hebben. Mer hanghende den voirscr. tijt van oerloghe hebben enighe van onsen
voirscreven inghelanden eyrie supplicacie te hove oeverghcgeven, alsoe dat
zekere commissarisen vanweghen desselven hertoghe Kaerels ghecomen zijn
gheweest in onse vcirschreven lant van Altena ende stede van Woudrinchem, welke
commissarisen hoem daerup int langhe geinformeert hebben, bij welker
informacien end:, oick bij ondersuecken, oevermits onsselven daervan ghedaen,
wij volcomelicken hebben bevanden, dat ghemeyn urbaer ende van groeten noede
is, dat nyeuwe ordinancien opt stuck van denselven onsen justicien ghemaect
zij, daerin dat tvoirschreven onse lant ende stede rechtvaerdelick gheregiert
werden mogen. Waeramme ende emmer alsoe dat justicie volcomentlick hoeren loep
hebbe, wij voir ons ende onse nacomelinghen, heeren off vrouwen van Althena,
onser stede ende lande voirss., voir hem ende hcere nacomelinghen, bij consent
van derselver onset stede ende den meesten ende ganscen deel van onsen
ingelanden ende geerfden aldaer, geconcipiert ende geordineert hebben voirtan
justicie ende recht te hantieren, ghelijck hiernae van artikel te artikel ende
van punt te punt ghescreven volcht: 1. In den iersten, soe zullen onse
guede stede van Woudrichem ende lant van Altena voirss. van ons ende van onsen
amptluden in ende mit eenen rechte gehazitiert, geregiert ende bedwongen sijn
bij negen gueder., eerbaeren mannen, nae inhouden deser hantvestcn ende als
recht is, diewelke geswoeren schepenen ende elck van himluyden alciaer gheguedt
sullen wesen tot vijffhondert beyersche gulden a) eens, off dairboven, ende
desghelijcks die burgerneisters, dye wij dairtoe bij onsen ampluyden off
gecommitteerden nu van stonden aen ende voirt alle jair zullen doen zetten ende
eeden ende jaerlijcx versetten upten Sondach judica, van welken neghen
schepenen voirss. die vive ende desgelijcke die twee voirss. burgermeisters
wonachtich sullen wesen byn: en onser voirss. stede, ende die vier bynnen onsen
voirss. lande van Altena. Des en sullen vader ende kynt, noch ghebruederen met
tsamen scepenen wesen. Ende wij sullen eynen ygelijcken guet recht dcen
geschien nae inhout deser hantvesten ende als recht is. 2. Item van desen voirss. negen
scepenen zullen dat merre deyll, te weten drie wonachtich bynnen onser voirss.
stede ende twee van bynnen lants, off meer, alle weke twee dagen, mit namen
Woensdach ende Zaterdach, te rechte zitten, ende dat bynnen onser voirscreven
stede, om enen iegelijcken guet recht te doen, die des te doen hebben ende
gesynnen sullen, zoe voirss. is. Ende des en sall hem nyemandt mogen weigheren
schepen te wesen, die bynnen onser stede off lande voirss. wonachtich is, zoe
wanneer hij dairtoe van onsen amptmanne versoecht wordt, up die peyne van
handert enghelschen noblen aen ons te verbueren. 3. Item zoe wanneer men van lijve ende
guede dinghet, zoe sullen die voirss. negen all tsamen te rechte zitten; bij
alsoe, off enighe affhendich waeren, soe sullen onse amptluden anderen van der
voirss. waerden weder die tijt in des anderen stadt zetten. Des en sall vader
oever kynts lijff, noch kint cever vaders lijff, noch broeder oever broeders
lijff, desgelijcx noch broeder noch zusterkynder nyet te recht zitten, mer dair
sal men andere voir in die stadt nyemen, soe voirscreven is. 4. Item soe zullen onse amptmanne die
scepenen eeden up den heilegen: rechtvaerdich getuych te draghen, rechtveerdige
vonnisse te wijsen, zoe wanneer zij des vermaent zullen zijn, na den inhouden
deser hantvesten ende alsoe recht is; die heerlicheit in eeren ende in waerden
te houden, stede ende lant in horen rechten, ende mitter stede ende lande
goeden gemeynen oirbair te doen ende te raden all nae hoeren besten vijff
synnen, ende des nyet laten om gheenrehande zaker wille; ende dat sij om
schepen te wesen niet ghebeden noch doen bidden, met gela-efft noch gegeven,
ende nyet doen loeven noch doen gheven en hebben bij honselven, noch bij
enyghen anderen perscenen, heymelijck noch openbaer, zoe honluyden Got helpe
ende Zijne heligen. 5. Item soe wat saecken, die in deser
hantvesten nyet verclaert en sijn, die sullen scepen wijsen nae gemeynen rechte
nae haren besten vijff zinnen. Ende sall dat minste dell van onsen scepenen den
meerre deill volghen. 6. Item die burgermeisteren sullen
zweeren: die heerlicheyt in eren ende in waerden, ende stede ende lande in
hoeren gueden rechten te helpen houden, stijven ende starcken; ende der stede
ende lants gueden te regeren tot gemeynen oirbaer ende wittachtighe rekeninghe
dairoff te doen, ende dat all bij guetduncken van onsen amptluyden ende den
gherechte, zoe hon Got helpe ende Zijne heilghen. 7. Item soe zullen alle onse officieren
voir onsen gherechte voirss, ten heilegen zweeren: enen yeghelijcken recht ende
vonnisse te iaten wedervaren na den inhouden deser hantvesten ende alse recht
is, eer zij enich recht hantieren sullen. 8. Item van daghelijcxschen bezettingen
van buytenluyden zal men altijt recht doen bij twee van den voirss. onsen
scepenen tat drie pondt groten vlaems; ende zoe wes daeroever waere, daer
souden vijff off meer schepenen oever wijsen ende dat draghen ten naesten
rechtdage. Ende die besettinghe sall doen een van onsen bceden, des bynnen
onser voirss. stede gebuert; ende soe wes bynnen lants ghebuert sall een
ygelijck scouttet in zijnen bedrijff doen; ende van dier besettinghe sall die
bode off de scouttet hebben enen halven stuver. Ende kan die besette man off
wijff borghen gecrighen, die sall die bode off scouttet, daer dat geboirt,
nemen; ende off des niet en waer, soe sall die besette in helden gaen ende dair
bewairt zijn om des naesten. daghes te recht te komen. Ende soewye men alsoe
uuter helden te rechte brenght, daer sall die bode off schouttet, dair dat
gebuert, voir zijn attinghe hebben van elker maelltijt eenen stuver, ende voir
zijnen arbeyt, dat hij den besetten te rechte brynghet, twee stuvers. Ende dair
sullen zijn gebroickt drie scellinghen, daeraen onse scouttet hebben sal twee
scellingen ende onse scepenen enen scellynck, twelck betalen sal die in den
onrechte bevonden woerdt. Ende indien dat die besette quijt ghewezen worde, soe
sal die besetter den voirss. oncost ende bruecken ende oick den besetten zijnen
cost betalen nae zijnen staet, bij guetduncken van onsen gherechte voirscr. 9. Item off enyghen man off wijff zijn
guet in zijnre absencien offte affwezen gearresteert worde, then sal men eene
weet doen bynnen den naesten vierthien dagen an zijnen mondt off an zijnre
laetster woenstadt mit onsen gezwoeren bode, welke bode die wete doen sall,
zegghende, dat hl* bynnen den eersten achte daghen te rechte come up die
verbuernisse van een pondt aen ons ende up die cost van den aenleggher nae
taxacien van scepenen, waer dat hij mercklijke noitsaken hadde, twelke hij salt
moeten doen blijcken off bynnen acht dagen riae den voirss. eersten achte
daghen up tverlies van sijnen saicken. Ende sall onse bode hebben van elker
mile uut ende ingaende eenen halven stuver, welken cost die aenlegger sall
verlegghen. Ende soe haest die verweerder die wete gedaen is, soe voirss.
staet, soe sall hij schuldich wesen voir recht te comen, om zijn besette goet
te verantwoerden, als voirss. is; ende des salt die aenlegger oick een weet
hebben tot zijnen cost, te weten bynnen onser stede een oert stuvers ende
bynnen lants eenen halven stuver, ende buyten lants van der mile gelijck
voirss. is. Ende off die verweerder dan bynnen den voirss, lesten achte daghen
niet en quaem, zoe voirss. is, soe sall die aenlegger zijn saicke verwonnen hebben
bij alsoe, dat hij zijnen eysch sall stercken mit zijncn cede up den heiligen
ende behoudelijcken, dat hij alsdan zijnen eysch sall moghen vermynderen o:ft
hem believe, mer nyet vermeerderen. Ende sullen van dier besettinghe hebben die
scouttet xes sceIlingen ende elck van onsen scepenen twee scellingen, welke
oncosten ghelden sall die in den anrechten bevonden woirde. Ende indien die
besette gueden duijt ghewesen woirden, ;oe sall den verweerder zijnen cost
betaelt werden, soe int slot van desen voirgaende naeste punt verclaert staet,
uutghenomen die voirss. bruecke ende costen van den aenlegger bij den eersten
uuytblijven gheschiet, daer en sall die verweerdcr geene re'3tir6acie van
hebben. Des soe sall die aenlegger, ten tijden hie die besettingh: doet, caucie
setten, zijne besettinghen te achtervolghext omme, off hij buyten bleve,
verbuert tc hebben ende te betalen am ons drie pondt ende den verweerder zijnen
cost nae taexacien als voeren. 10. Item zall een yghelijck bij machte off procuracien
generaell off speciaell moeghen recht eysschen ende verantwoirden, welke
procuracie off macht sall gheschien voir onsen voirss. gherechte off onder een
ander stede off gherechtes zeghelen; bij alsoe, off enich procuratoir tot
zijnen cede in state van onschult te wedden ghewijst worde, then eedt soude de
principale selve comen doen up eenen gherichtzdaghe, hem bynnen den neesten
XIIII dagen nae den vonnisse best ghelegen. 11. Item soe sullen onse poerteren ende inwonenden bynnen
onser stede yghelijck den anderen te rechte staen van scaden ende schulden tot
vier tijden van den jair, elken tijt drie dagen lang, te weten den iersten tijt
des Woensdaechs, Donredaichs ende Vrijdaichs voer den heilgen Palmdach; den
anderen tijt des Woensdaechs, Donredaechs ende Vridaechs nae des helichs
Sacramentsdach; den derden des Woensdachs, Donredachs ende Vridaechs nae sinte
Bavendach ende den vierden tijt des Woensdaechs voir sint Thomaesdaghe ende des
Donredaechs ende Vridaechs daernae naest volgende, ende tot anderen tijden
niet. Des sullen zij ten setven vier tijden in der kercken gedaecht wesen, soe
voirtijts tot tween tijden vanouts ghewoenlijck is geweest. 12. Item zoe zullen onse porteren ende ingheseten bynnen
onser voirss. stadt onse lantluyde, ende onse lantluyde onse poerteren ende
ingheseten voirss., ende elck lantman elck den anderen, ende oick uuytlandigen
onsen poirteren ende ingheseten lantluyden van scaden ende schulden te recht
moghen doen daghen bij onsen ghezwoeren bode tot enighen van der voirss.
rechtdagen, te weten Woensdages off Saterdages in elker weke, zoe wanneer hem
dat gheliefft, zonder enighe voirder manynghe te doen. Ende zall de voi.rss.
bode hebben van elken daghinghen bynnen onser voirss. stede een oert van eenen
stuver, ende buyten eenen halven stuver, tenwaer off hij yemendt van buyten
bevonde bynnen onser stede voirss. ende then aldaer daechde, zoe en zall hij
daeroff met meer hebben, dan een oert van eenen stuver, ghelijck van der
daghinge bynnen derselver onser stede, behoudelicken, dat elck onderzaet ende
inwoenlinck van eenre prochien ende onder enen schout gheseten den anderen
onderzaet ende inwoenlinck derselver prochien ende onder denselven scout
gheseten van scaden ende sculden, bedragende van eenre heelre ende onghedeilder
saecken ter sommen toe van eenen nobell van vijftich stuvers current off
daironder ende met dairboven, sail moghen bAtrecken te rechte voer den scout
ende heemraet offte ghebueren derselver prochien. Ende soe sail die scout mit
zijnen heemraden offte gebuyeren partijen, alsoe voir hem comende, recht
wijsen, doen ende uutrichten, soe zij des vanoudts costumelick zijn. Ende off
hem dan yemant mits vonniss hem overgaende offt anders van denselven saicken
ende bij denselven heemraden offte gebueren bezwairt gevuelde off meynde te
wezen, die sail dat vonnis mogen beroupen voir die negen scepenen voirscr. in
alre manyeren ende tot sulken costen, als men desgelijcx vanouts voir die zeven
lantscepenen te beroipen pleicht, sonder argelist, van welker sommen oick, te
weten van vijfftich stuvers current off daironder, die een ondersaet ende
inwonelinck eenre prochien den anderen ondersaet off inwoenlynck derselver
prochien sal mogen doen voer den scout ende heemraet offte ghebueren derselver
prochien goede richters willekuer offte vurwarde ende die doen uutrichten in
alre manyeren ende tot sulken costen als men in den laetsten tijden voir den
datum deser nyeuwer ordinancien van rechte gewoenlijck is geweest te doen. 13. Item soe wye in der manyeren voirss. gedaecht waer an
zijn mont off an zijn woenstat, soe sail die gedaechde, indien hij ter daginghe
off tuschen dier daghinghen ende zijnen beteikenenden rechtdaighe bij buys off
bynnen lans waer, tot zijnen voirss. beteykenden rechtdaghe te rechte comen, up
teghen ons te verbueren die boete van eenen ponde ende den cost van den
anlegger, off bynnen achte dagen daernae, upt verlies van zijnre saecken. 14. Item alle verwonnen schulden sal men panden soe haest
dat vonnisse gewesen is; ende dairvan sail hebben onse scout twee schellingen
ende onse bode eenen scellynck. Ende die pandinge sail staen vierthien daghen,
ende na den vierthien daghen sal men die pander. uutscatten ende prijsen den
derden pennynck beter, ende die uutscattinghe doen mit sulken oncosten, gelijck
hiernae van den prijsen bescreven volghet; behoudelijck dat die schuldighe
zijne panden, alsoe gesciet, sail moghen lossen mit enkelen gelde ende mitten
oncoste, dairup gedaen, bynnen den eersten atmaell ende met langher. 15. Item soe wye mit recht van sculden verwonnen worde
ende hij met soeveel erffs noch goets en hadde, als die verwonnen sculden
droege, soe sail hij schuldich wesen dairvoir in helden te gaen in des boden
buys. Ende des sail die winre van dier scult gehouden wesen then gevangen guet
water ende broet te lieveren, alsoe langhe hij him in helden sail willen
houden. Ende des saI dye verwonnen schuldich wezen den bode elcx daechts, zoe
langhe hij daer is in zijne bewaernisse, enen halven stuver, dair die wynre
voir instaen saIl. 16. Item alle goeden, die een huyerman of pachter brenght
of winnet in den huyse off op den erve van zijnen huysheere off lanthere, die
sullen een pandt wesen dies huysheren off lantheren om dairan te verhalen hare
sculden; ende die sullen gaen voir alle andere sculdenaeren. Des zoe en sullen
die huysheren off lantheren nyemant anders moegen beletten an hoeren schulden,
mer sullen gehouden wesen altijt mit hoeren cede te verclaeren, hoeveell rechts
zij daer in hebben, bynnen drien (daghen na den gesinnen van den anderen
eysscheren, die mit recht itpten voirss. huyrman off pachter enighe sculden
hadden gewonnen, uptie boete van twewerven IIII½ ponden, zoe mennichwerven zij
dat weigheren ende dat kenlick waer. Ende sae wanneer die huerman vervaeren
wair off sich in hueren verandersaet hadde, soe sail altijts die oudtste scult
voir gaen. 17. Item zoe en zullen voirtan gheen rechters wilkoeren
gemaect worden anders dan int twelffste voirgaende artikell ende punt
ghescreven staet; mer wat gherichtskonden anders voertan geloeft worden, zullen
voir twee off meet schepenen gheschien; ende sail den brieff costen an den
schepenen eenen halven stuver ende an den clerck eenen halven stuver. Des soe
sail die clerck dat was bij den bescreven brieff leveren, ende sail diegheen,
die den brief f hebbcn will, zijnen brieff selve an die scepenen vervolgen te
zegelen. Des en sail die clerck gheen brieve langher onder houden dan cen maent
na den geloefften, indien hij des versocht worde, uptie verbuernisse van vijff
scellinghe, zoe menighen dach hij die langher onder hielde. Ende soe wat
brieven yemant boven zes weken onder den clerck laet legghen, die sail die
clerckondertrechL legghen, ende dan sail him onse scouttet zijn loen geven up
zijn dubbell ghelt ende vierschat panden. 18. Item soe wye myt sijnen schepenenbrieve mit recht
spreken will, die sail comen up eenen Woensdach off Saterdach ende bringen
zijnen brieff int gherecht ende geven den clerck voer dat lesen eenen gueden
duyet. Ende ghclesen zijnde, sal die schoutet terstont den eysscher richten in
der staender vierschaeren an die gueden van den schuldighen. Ende dairvan sall
dat ghericht hebben vier schellingen, te weten die schoutet twee scellingen
ende die scepenen twee schellinghen; ende indien datter meer dan een man in den
schcpenenbrieff geloefft heefft, dat zij twee off meet, zoe zullen die voirss.
vier scellingen dubbell wesen. Ende dan sail een gezwoeren bode den schuldigen
dairvan een weet doen aen zijnre woenstat bynnen dryen daghen indien hij bynnen
lants woent, ende buyten lants bynnen eenen zekeren tijde naer ordinancien van
scepenen, ende daervan hebben gelijck voer van den daghinghe gescreven staet.
Ende soe sail die sculdighe bynnen vierthien daghen na den voirss. weet den
eysscher moghen betalen zijn voirss. schult mit den onrade, soe voirscr, staet,
mit enckelen ghelde. Ende indien die schulder des nyet en dede, zoe mach die
eysscher van stonden aen na den voirscr. XIIII daghen geleden an des voirss.
sculders goet prisen, als ghewoenlick ende recht is ende zoe hiernae gescreven
staet. Ende soe wie tonrecht pandt off zijn pande tonrecht weert zall bruecken
vijfftalff pondt. 19. Item soe wanneer iemant prijsinghe begheert, soe sail
hij den schoutet mit drie scepenen buyten Woudrinchem enen wagen off een schip
doen hebben, nae gelegentheit der tijt van den jaer ende der plaetsen, daer hij
die prijsinghe begheert, endc elcx va, him vieren gheven voir haren cost enen
ouden braspennynck van dcr prijsinghe van eens mans guet, daer die prisinghe
ghevalt. Ende indien dat men meer luyden prijst dan enen, soe sullen schoutet
ende schepenen van elken, daer zij prisen, elcx enen braspennynck hebben, soe
voirscr. is. Ende sail bynnen Woudrinchem die prijsinghe up halff ghelt staen.
Des sullen schoutet ende schepenen enen weet hebben enen dach tevoeren all
yemant a) prijsen will, van onsen bode, die dairvan hebben sail enen halven
stuver. Ende men sail van schepenenbrieven dubbelt ghelt prijsen, soe vanouts
gcwoenlijck is. 20. Item alle scepenenbrieven ende rechterswillekoiren,
die voir dcse hantvcsten gegeven ende verleent zijn, die sal men voir scepenen
lesen ende die panden, richten ende wet daervan doen om na den naesten XIIII
daghen voert te prijsen, als altemaell voirscreven is. 21. Item zoe wie angesproken wordt van schade off van
schulde ende met oevertughet en woerde mit schepenenkonden off mit twee off mit
meer wittachtighe getughen off mit anderen gueden bewijse van brieven, dat
onzen ghericht ghenoech docht, die sal men wijsen him tc ontschuldigen moghen
mit zijnen eedt up den heilgen, welken eedt onse scoutet hon staven sail; ende
twee off meer van onsen scepenen sullen him leren, hoe hi, den eedt zall doen.
Ende volbrinct hij den eedt ten eersten staven alsoe recht is, soe sail hij
voldaen hebben; ende valt hij dairin ghebreecklijck, soe sail hij bruecken tot twee
reisen toe tot elker reisen zes scellingen. Ende en vclbrinct hij then eedt
nyet ten derdden off dairbynnen, soe sail hij die saicke verloeren hebben ende
dairtoe gebroect vier pondt ende van der voirss. zess scellingen quijt wesen,
twelke men all stelt in die discreci van den rechtere ende in die qualiteit van
den persoen, die den eedt doet. 22. Item men sail alle dinghedaghe alle richtinghe van
schulden int register teykenen ende dat register tot allen tween jaeren
vernuwen; ende zall die gheswoeren clerck van elken teikenen hebben enen gueden
deuyt. 23. Item zoe en zullen gheen andere off zwarere
geloefften off excucien gaen van schulden, dan soe voirss. is, uutghenomen dat
wij onse bruecken ende goeden sullen moghen doen uutpanden bij onsen gheswoeren
bode offte rechter, ende doen prijsen bij onsen gerichte aen dubbelden ghelden,
behoudelijck dat hij binnen achte daghen nae der pandinghe sal moegen betalen
mit eynckelen ghelde ende mitten oncoste van den boede. 24. Item off yemant zijne pande weren ende mit recht
tieghen dye pandinghe zegghen wilde, teghen wie dat dat ware, dat sall hij doen
moegen binnen den naesten acht daghen naedat die pandinghe geschiet waer, ende
met daernae, ende tenden den acht dagen dairvan te recht comen ten naesten
dinghedaghe om hem te verantwoerden als recht is. Ende soe wie dat zijn
ghetughe bij hem heefft, die sal se moghen leiden, off up den achten dach
daernae ende nyet langher. 25. Item zoe zullen onse schepenen haer drie ghenechten
moeghen draghen, offt noet zij, van acht dagen tot acht daghen. Ende offt zij
dan des ten derden ghenechte met wijs en waeren, zo zullen zij sich in die
herbrighe wijsen, soe vanouts ghewoenlijck is, te weten drie dagen up partie
cost, ende nyemen gheen vonnisse wijsen, dat vonnisse daercm zij inlegghen en
zij eerst ghewesen; behoudelijck den uutlandighen, wechvardighen, den weesen
ende onmundighen kinderen recht te doen soe voirss. is. Des en sal tghericht
niet meer elcx daghes verteren up partien cost, dan vijff ende twintich
stuvers, die sall ghelden die in den onrechten bevonden wordt; uutghenomen dat
wij off onse dienairs van onsen bruecken gheen costen gheven en zullen. Ende
onze scepenen sullen hem altijt moegen beraden mittenghenen, die hitn
oirbaerlick dunct. Des en sall niemant tot haeren raide comen, hij en sij eerst
gheroepen van hem bij eenen geswoeren boede. Ende soe wie alsoe gheroepen waer
ende des weigherde, sall verbueren, zoe dicke hij des weighert; vijff ende
viertich scellingen. 26. Item onse rentmeister sall onse tzijnse moeghen
uutpanden ende dat den naesten Zondach na der pandinghe in der kercken doen
segghen bij onsen ghezwoeren bode. Ende soe sall die besitter van den
tijnsgoeden den thijns moghen betalen bynnen acht daghen na den gebode ende
daervan gheven den cost van der pandinghe ende daertoe drie schillinghen, halff
onsen schoutet ende halff den bode. Ende indien die betalinghe bynnen acht
daghen niet en gheschiede, soe sall onse rentmeister van stonden aen dat
thijnsgoet mit onsen scoutet ende drie scepenen moghen aenvanghen, dairvan sij
sullen hebben vier scellingen, te weten schoutet ende schepenen elcx een;
behoudelijck alle andere thijnsen in hoeren ouden rechten te blijven. 27. Item men sall alle thijnse, excijnse, pachten ende
renten van der kercken, Heilighe gheest ende stede van Woudrichem ende oeverall
bynnen lants van den onwillighen moeghen panden ende richten an dubbelde
ghelde. 28. Item sullen voirtan wesen in elken ban een schoutet
ende vijff heemraders, voer denwelken sullen gedaen worden alle erffenissen
ende alle aenvanghen. Sij sullen oick den dijck heren na den inhouden van der
ordinancien van der dijckaedgen ende weteringhen, wegen, sloten ende andere
ghemeyn wercken bynnen lants kueren ende schouwen, soe hiernae bescreven
volghet ende elcx int zijne van schaden ende van schulden recht doen, ghelijck
voirss. is. 29. Item soe wat erffnissen in voirscr, manyeren bynnen
den ban van Woudrinchem ghebueren, dat sall wesen voir schoutet ende scepenen;
ende soe wat int lant ghebuert, dair sullen over staen een schoutet ende drye
heemraders off vier. Ende dairvan sall die schout hebben vier schellinghe ende
die heemraders vier schellinghe. Ende sullen tot elken gherichtdaghen voirss.
elck scout mit twee heemraders ende elcx int sijne, daer enighe erffnisse in
voirss. manyeren gheschiet waeren, schepenen van Woudrinchem aenbrenghen alle
voirss. erffnisse voir hem gheschiet, binnen enen atmaell voer denselven
gherichtdaghe ende des binnen enen atmael voer den voergaenden naesten
gerichtdaghe gheschiet wair, om dairvan schepenenbrieve te maken, soe dat
behoert ende voirss. is; van welken brieff die ghezwoeren clerck sall hebben
drie schellingen ende die schepenen, die daerover staen twee scellinghen. Ende
sal die schout voir zijn aenbrengen hebben drie scellingen ende elcx van den
tween heemraders, die daer met hem anbrenghen, twee schellinghen. 30. Item alle aenvanghen van erve sullen ghedaen werden
bynnen onser stede voir schout ende schepenen ende int lant voir enen schout
ende drie heemraders off meer, elcx in zijnen ban, noemende wat ghoet hij
aenvanghet ende dat opter vrijer straten. Daervan sal hebben een schout twe
schellingen ende die heemraders drie schellingen. Ende soe wanneer then
voirscr. aenvanck gheschiet is, soe sall een yghelijck ten ghelijcken voirss.
costen daertieghen moeghen aenvanghen, then dat beliefft, up zijn ban ende
bruecken, binnen XIIII daghen, naedat him een kenlijcke weet ghedaen is tot
sulken costen van weten, als in den voirss, artikel van weten te doen,
verclaert staet. Ende sae haest alst vanck teghen vanck is, soe sall die schout
den partien voirss. dach zetten voir onse voirss. gherichte te recht te kcmen
den naestcomenden rechtdaghe, ende dat onse amptluden goets tijts condt doen.
Ende dair zall die eerste aenvangher wesen aenleggher van der saicke ende die
leste anvangher verweerder. Ende sall tenselven daghe elcx sijn getughe moghen
leiden, off upten achsten dach dairnae, daervan die scepen hoir ghenachten
sullen moghen draghen, soe voirss. is in den artikel van ghenechten te draghen.
Ende soe wye dan in den onrechte bevonden woirde, die sall alle voirss.
gherechtelike oncosten betalen ende gebroeckt hebben zeventhien pcndt; des
sullen onse schepenen hebben zeven pondt ende wij thien pondt, behoudelijck
elcken ambachsheren zijne gherechticheit aen die thien pondt. Ende soe wie in
der manyeren in enighen erve comt off met scepenenschultbrieven, dat sall hij
beseghelt nemen bij drien scepenen off meer. Ende indien dat partien binnen
middelen thijden ovcrdraghen willen mit gevoege, soe sullen sij die voirss,
bruecke schuldich wesen te betalen haiff ende halff, off soe zij dat bij
malkanderen in den overdragen sullen bespreken. 31. Item soe sall een ieghelijck int besit van sijnen
guede blijven totdat hij mit recht dair uutgewonnen is. Met soe wien beliefft
in enen sterfhuze off van dalenden beesten off ander twivelinge off ontwander
gueden yet aen te vanghen, die sall dat aenvaen moghen bij den heere ende bij
den ghericht. Ende daer sal die gebruycker oeck, bij alsoe dat hij dat wederom
mit recht aenvan sall, in der bruuckweer blijven, soe voirss. is. Ende des soe
sall dieselve ghebruycker borghen setten nae schieringhe desselven gherichts
voir die waerde van den voirscr. aenghevangen gueden, om - soe wanneer dat
recht gewesen waer ten profijte van den voirss. iersten aenvanger - hem weten
dairan te verhalen; daervan sall tgherichte hebben, soe voir van den anvanck
van erve verclairt is. Ende soe wie in den onrechte bevonden woerdt sall
ghebruect hebben vier pondt. Mer van wat goeden nae ghewesen vonnisse execucie
van recht gedaen is, daer en sal men die execucie mit ghenen nyeuwen aenvanghen
moghen beletten, met die execucie bij haer ghewesen vonnisse Iaeten. Ende soe
wie alsoe dairenboven onrechte ainvangen dede, die soude ghebruect hebben
tweewerven vijfftehalff pondt, soe menichwerven hij dat dede. 32. Item soe wanneer dese scouten ende heemraders van
wateringhen, weghen, slceten ende andere ghemeyn wercken, elcx int sijn,
schouwen zullen, soe sullen daer wesen twee schoudaghe, te weten een
kuerschouwe ende een inridende schouwe. Des en sullen zij gheen kueren legghen,
tensij op enen heiligendach onder die hoeghe misse in der kercken ghekundicht,
om die gheerfden ter kuerschouwen daerbij te moghen camen. Ende soe wes kueren
sij dan bij den gheerffden, dair teghenwoirdich wesende, legghen, die sullen
zij mit cender scouwe tot enen benoemden daghe, die zij dan daer ramen zullen,
doerschouwen. Ende sall die schout hebben op die kuerscouwe acht schillingen
ende sijne heemraders elcx vier schillingen voir haeren cast. Ende desgeliken
ter naester volgender doirgainder schouwen, indien dat die kuei-en alle
gheloeft werden ende die schouwe sonder lakinghe doirghinghe, soe soude die
schoutet oick hebben acht schellingen ende elck heemrader IIlI scellingen als
voir haren cost; ende dese twee casten sullen betalen die ghemeyn gheerffden
binner. sbans. Mer indien clatter lakinghe ghebuerde, soe en souden die voirss.
schout ende heemraders van der lester schouwen van die ghemeyne gheerffden
ghenen cost hebben, mer sij souden tot enen maell al doir schouwen. Ende soe
wie dan sijn werck met volmaeckt en hadde, soe menich dier waeren, souden
elcken broecken an den schout thien schellingen ende an elcx van den heemraders
drie schellingen. Ende soe soude die schout dat werck bestaden te maken ten mynsten
pynnynghen a); des sall elcx sijns selfs werck mcghen onderstaen ende om
denselven bestaden pynnynck doen maken bynnen den eersten atmaell. Ende soe wie
sijn werck bynnen den eersten atmaell na der schouwen met en onderstonde te
maken, dat soude die schout doen maken op zijn dubbel ghelt ende vierschatte
pande. Ende sullen alle kueren ende schouwen bynnen onser stede staen op hair
oude ghewoenten. 33. Item sullen alle erffscheidinghe bynnen onser stede
gedaen werden bij onsen schout ende schepenen, ende int lant bij schout ende
heemraders, elcx int sijn, die dairtoe roepen sullen twee off drie boven, ende
twee off drie beneden den erven, daer die scheidinghe gheboeren zall, ende dan
die erffscheidinghe doen, soe dat behoert. Ende dairvan salt tghericht hebben
soevoell, off zij over eer, erffnisse stonden; ende dat sullen betalen partien
halff ende halff. 34. Item sce sal men alle getugen, die men leiden salt,
tenwaer dats hem beide partien sonder zweren ghelaven wilden, openbair eyden
ende op den heilgen laten zweren, ttutghenomen onse officieren ende
gerichtlude, die sullen tughen op hoeren cede, die zij voir gedaen hebben. Des
sal dieghene, die ghetughe leyden will, zijn vermeet openbair voir onse
ghericht in presencie van partijen laten luden, ende dan sullen onse schepenen
dat ghetuych heymelijck hoeren mit enen gheswoeren clerck, ende elck getuych
salt alleyn tughen. Ende soe wes twee guede wittachtighe mannen off meer
tughen, dat salt in allen saecken ghetuych van weerden zijn, behoudelijck, soe
wes lijff ende guet tsamen angaet, zullen drie guede wittachtighe mannen wezen
off meer. Ende wes den lijve off onsen bruecken angaet, ende alle stille
wairheiden, zullen onse amptman off zijn stedehouder ende onse schout mede
maeghen hoeren ende dairvan copie nyemen, mer den getughen en sal men haren
eedt nyet verdraghen. 35. Item men en salt scepenenbrieve noch
schepenenoirkonden nyet moegen tenyet doen, tensij bij scepenenbrieve off
scepenenoirkonde. Ende des en sullen schepenenbrieven met langher ducren dan
vijff jaer na den dach van betalinghe, tenwaer dat zij doirsteken waeren als
recht is. Ende en salt ghcen schepen seghelen noch mit monde tughen als schepen
buten brieven, dar. een jair nae then daghe, dat hij af fgegaen off verset is. 36. Item soe wye voir enighe veurwarden off schulde
aenghesprcken worde, daervan die verweerder die veurwarde off schult bekendc,
segghende den aenleggher van den voirss. veurwarden off schult ghenoech ghedaen
te hebben, soe salt die verweerder bewijs doen met ghetughen, soe voirss. is,
off enighe quytancie toenen, dat den ghericht ghenoech dunct. Ende indien hij
des nyet en doet, see salt hij in die veurwarde off schult te voldaen off te
betalen ghehouden wesen; ende des salt die eysscher sijnen eysch mit zijnen
cede stercken. 37. Item off iemant van onsen ondersaten enighe ghcrichts
off scepenenbrieven verloren hadden bij brande off anderen onghevall ende van
then briwen guede getughen hadden van twee off drien gueden wittachtighen
mannen, die brieven sal men hem vernuwen, om daermede recht te hantieren,
ghelijck mit sijnen iersten brieven. 38. Item soe wes iemant op enen doeden van schulden
eysschen will, dair ghene ghetughe van en zijn, soe voirss. is, die schulden
salt hij moghen behouden mit zijnen cede, bij alsoe, dat twee ghuede wittachtighe
mannen nae hem zweeren sullen ten selven tijden, dat zij zijnen eedt voir
oprecht ende voir guet houden. Ende des salt altijt die eysscher zijnen eysch
bynnen jairs doen, naedat die voirss. doede ghestorven is; off soe wanncer die
doede 'act ende dach doet gheweest waer, soe en sal men op zijn erffghenamen
niet moghen wynner., tenzij bij scepenenbrieve of wittachtighe getughen, soe
voirss. is in den artikel van ghetugen. 39. Item so war werden off werdinnen borghen van wijn,
bier, broct, dranck off teringhe, dat sullen zij moghen uutpanden, des sij mit
hoeren cede behouden als recht is. Des sullen zij alle haer schulden van
quartier jaers tot quartier jaers inmanen, ende en salt haren ecdt niet Iangher
dueren noch gaen, dan des bynnen then enen quartier jaers gheschiet is. Ende
desghelijcken sal men van verdienden loen doen. 40. Item ghesellen, die tsamen ghelaech drincken, wanneer
iemant van hem begheert op te staen, die salt moghen rekenen ende mit zijnen
andeele volstaen. 41. Item soe sal alle man in enen ghevecht den iersten
vrede in presencie van twee goede mannen eysschen moeghen eenwerff ende
anderwerff, elcx op vijfftalff pondt, soe dicke die alsoe gheweigert worde.
Ende wanneer then vrede ten derden gheweighert woerde, daerau sal men bruecken
zeventhien pondt. Ende dan salt dye eysscher den vechtheden den vrede ghebieden
up zijn lijff ende up sijn goet, ende dan salt die man schuldich zijn den vrede
te gheven en de oick te houden; ende dede hij daerboven let in erren synnen
mittcr hant off dede daen op yemant anders, soe soude hij ghebruect hebben zijn
lijff ende zijn goet. 42. Item soe wye in dese voirss. vrede staende mit erren
woerden iemant te hoefde spriect, sonder let mitter hant daertoe te doen, die
scude broecken thien vranckrijcsche schilde, ende zijnen wederPartien dairvan
beteringhe doen bij ons ende bij onzen ghericht. Ende des salt diegheen, die
desen voirscreven vrede geeyscht ende gheboden heefft, dat onzen amptluyden off
den schout, daer onder dat ghebuert, kondt doen bynnen den eersten atmael up die
bruecke van eenen vranckrijcschen schilt. 43. Item desen voirss, vrede sall gaen ten vijfften lede
ende nyet voerder, ende oever alle dieghene, die hulper ende sterker van then
gevechte zijn; ende sall dueren zes weken ende then dach all . 44. Item off in onser stede off lande voirss. enighen
nederslach gebuerde, dairvan soe sullen alle onschuldighe maghen ende vrienden
van den doetslager ghevreedt zijn van stcnden ghedurende den tijt van ses
weken; ende soe wye dair oever dede, die soude am ons verbueren sijn lijff ende
guet. 45. Item soe wanneer desen eersten vrede uut is ende die
saicke noch nyet geslicht en waer, soe zullen onse scouten, elcx int zijn te
landwart, ende onse bode bynnen onser stede, tot ghesinnen van enygen partijen,
den anderden, ende ten eynde van dyen den derden eyschen ende ghebieden, soe
voirss. is. Ende then en sal met voerder gaen dan an die principael vechteren
ende aen haer bluet ten vijfften lede; ende dair sall onse schout off bode off
hebben zess schellingen. 46. Item sullen die gheechte die bastarden mede bevreden
ende die bastarden die gheechte met, tenwaer dat die gheechte den vrede mitten
monde hadden gegeven. 47. Item in vrede soe voirss. is staende, sal den vrede
uut wesen, soe wanneer dat ghevecht ghesoent is. Ende indien partien bynnen den
derden vrede mit malckanderen hem met en beslichien, soe sullen onse amptlude
ende gherichte dat gheschil moghen beslichten tot ghesynnen van enyghe
partijen; bij alsoe, dat onse scout off bode, elcx int zijn, tot then voirss.
ghesinnen der wederpartye dach sall setten ten naesten rechtdaghe. Ende partien
ghehoert ende beslicht, soe voirss. is, zoe sullen zij sulck schuldich zijn te
houden. Ende soe wye des nyet en dede, dies goet sullen onse amptlude nae sich
slaen ter tijt toe, dat sij dier slichtinghe ghehoersam zijn; ende dairtoe sal
die ongehoersame ghebroect hebben thien vranckrijcsche schilden. Ende soe wye
tot thien vranckrijcsche schilden toe met gegoedt en waer ende die
beslichtinghe met houden en woude, soe voirss. is, dien sullen onse amptlude
gevangen houden te water ende te brode, totdat hij der slichtinghe ghehoersam
is ende van den voirss, bruecken voldaen heefft . 48. Item soe en sal niemant zijn lijff ende zijn guet
bruecken in enen onwetende vrede; dats te verstaen: off enighe vrede ghinghe in
iemants absencie ende hi) dan vechtende worde mit yemant, die hem in den vrede
woude trecken, dts hij onwetende waer off meynde te wesen, soe sall hij hem des
wetens moghen ontschuldighen myt zijnen eede; bij alsoe, dat hij aen elke hani
sal nemen enen goeden wittachtighen man, die zijnen eedt mit horen cede sullen
stercken, als recht is; tenwaer off die heer alsulke getugen hadde, als den
scepenen docht dat ghenoech waer, waerbij dieselve getughe boven den voirss,
eedt mitter tweer gueder mannen eedt gaen soude, soe soude des heren ghetuych
van weerden weesen, bij alsoe, dat die getuge ghehoert sullen wesen voir den
eydt van den voerss. verweerder; ende dan soude men den ander haere cede
verlaten. Ende sal dan dieselve ghebrueckt hebben, soe van vrede breken
voirscr. staet. 49. Item soe wat gheleide wij off onse officiere bij
monde off bij brieve geven, van wat saecken dattet zij, dat binnen onser
kercken van Wodrinchem op enen heilighen dach onder die hoghemisse verkundicht
worde, dat willen wij gehouden hebben tot anser off onser amptluden upsegghen.
In welken gheleide onse amptluden sullen uutscheiden alle dieghene, die
openbaer vianden zijn, ballinghe off schuldenaers mijns ghenedighen heeren ass
greve van Hollant etc. Doch en sall gheen gheleide Ian-her staen dan een halff
jair; des sullen diegheen, die dat gheleide begheren, den bode voir zijn raepen
gheven twee schellingen ende voir dat teykenghelt drie schellinghen. Ende soe
wie alsoe gheleide hebbende enen anderen upliep mit ontamelijckeu woerden off anders,
sender mit handaet let te doen, die sal aen ons verboeren thien vranckerijcsche
schilden ende sijnen wederpartien daervan beteringhe doen bij ons ende bij
ansen ghericht. Mer geboerde in then aploep enich gevecht, ende dieghene, die
gheleide had, mit handaet iemant quetste, die sall bruecken zijn lijfρ ende
zijn guec. Ende desghelijck weer iemant, die den voirss. gheleide hebbende
upliep mit handaet off sonder handaet, soe voirss. is, dye sall oeck braecken
ende beteringhe doen nae ghelegentheit der misdaet, zoe v ~irss. is. Mer soe
wes gheleide yemant van schulden hadden ende enighe van onsen cndersaeten off
inghelanden schuldich waer, dieselve van onsen ondersaten off inghelanden sal
dat anzen amptlu&,; moghen verkundighcn. Ende alsoe verkundicht zijnde, zoe
sall onse amptman sulke gheleiden, voir schulden gegeven, van stonden aen den
anderen upsegghen; ende dan soe en sal dat gheleide niet langher staen dan drie
daghen. 50. Item waert sake dat him iemant verantwoerden woude
van onwetende gheleide om zijnen broecken tontgaen, des soude hij hem aff
moeghen nyemen, soe voer van onwetenen vrede verclaert staet. 51. Item soe en sullen gheen vrouwen, in echtschap
sittende, bastart moghen wynnen; tenwaer dat enighe vrouwe van haren man
openbairlijck mitter wcnynghe verscheiden waer ende binnen then tijde kynder
wonne, daervan die man die kynderen voir zijn nyet houden en woude, ende
ghemeyn faem waer, dat die vrauwe mit anderen mannen natuerlijck ende
sondelijck plaichge ie hantieren, die kynder, alsoe ghewonnen, souden voir
bastaerden geacht wesen ende van haere moedere guet met deylen . 52. Item gheen bastaerden en sullen van yemande erve noch
ghoet deylen. Mer soe wat ghueden dat hem van hoeren ouderen off vrienden ende
maghen gegeven worden, off wes zij verwerven ende afterlaten, sal up haer echte
kinder erven. Ende indien dat bastaerden gheen echte kinder after en lieten,
soe sullen alle gegeven goeder gaen an diegheen, die dieselve gueden ghegheven
hebben off nae haer doet an die rechte erven daert geet off gecomen is; ende in
then gevalle zullen alle vercregen gueden aen ons erven. Des sullen van den
vercreghen ghueden alle wittachtighe schulden betaelt wesen. Ende off die
schulden meer dan die vercreghen goede waeren, soe mach die heer dat guet laten
varen; ende soe sal dat vercregen guet voiran an die schulden gaen, ende dat
gebreeck aen die voirss. gegeven goeden verhaelt weerden penninck pennyncx
ghelijcke, soeverre die schulden ende die goeden reyken sullen moeghen. 53. Item soe sullen echte man ende wijff, die een den
anderen moghen duwarien, offt hem beliefft, voir onse ghericht. Ende soe
wanneer dan bij der doet van den enen dat bedde ghescheiden waer, soe sal die
levende bij den ghericht den vrienden ende maghen van den doeden alle goede
ende schulden in gheschrifft cvergeven bij goeden vercla~rse, ten cost van den
vrienden, om nae zijnre doet te weten, wes sij van zijnen erven sullen moghen
eysschen ende bueren. Des sullen alle wittachtige schulden voir uteri ghehelen
goede gaen. Ende soe waer gheen tocht ghemaict
en waer, soe voirss. staet, aldaer soe soude die levende bynnen den maenstont
alle goeden soe wanneer die schulden so voirss. is afgegaen waeren, halff ende
halff mitten vrienden ende maghen van den doeden scheiden ende deylen, welke
halve deylinghe dan an beyde zijden van den vrienden ende maghen van den doeden
gaen sullen, elcx aen zijn zijde an den naghelnaesten. Des soe sullen vader
ende moeder naghelnaest wezen voir suster ende broeder. Ende indien die goeden
dan quamen te vallen an suster ende broederkinderen off nichten ende
nevenkinder off diergelijcken, ende die zuster off brueder off nichten off
neven cnghelijck veell kinder hadden, soe sal elck cloft ende met elck kint ter
ghelijcker deylingen gaen. 54. Item soe wanneer dat echte bedde van man ende van
wijff geschoert is, soedat haerre een van den leven ter doet compt, ende
wittachtighe gheboirt hadden, soe sall die leste levende alle die guede
besitten ende ghebruken ende die kynder manyerlijck upvoeden, met gheen
erffgueden verkoepen buten consent van ens ende der kinderen twee off drie
naesten maghen, insoeverre die kinderen onmondich zijn, off anders buten
consente van denselven kinderen, indien zij mondich zijn; tenwair bij noede van
schulden, alsoe dat tghereide die schult met strecken en mocht. Dat soude staen
tot goetduncken van onsen gherichte; des sal men bynnen der maenstont van den
doeden alle goeden in gheschrifte setten, soe boven ghescreven staet. 55. Item of him die voirss. levende dan in hylijcke woude
veranderwerven, soe sal hij off zij dan terstont alle gueden, ghereit ende
ongereit, mit alle schulden, teghen zijn off heere kinderen off haer voichden
ghelijck deilen. Ende soe wes kinder in den naebedde gewonnen woerden, die
sullen nae der doet van vader off van moeder tot sulken rechten staen, soe
voirss. is. Mer soe wannezr dat man ende wijff beide doet zijn, zoe sullen die
naekinder den voirss. voerkinder van des vaders off moeders weghen, dat haerre
beider vader off moeder is geweest, van allen vercreghenen gueden, bij den
naebedde boven schulden ghebleven, halve deilinghe deen ende nyet vcerder. Ende
soe wes stockguet wait, dats te weten oude erffguede, soevoel dier dan is, die
sullen vallen ende gaen den wech, den zij ghecomen zijn 56. Item onmondighe kinder, die sullen dat bloet vervoechden;
ende soe wie dat tnaeste bloet is van der zweertzijde sat der voechdien tnaeste
wesen, indien dat hij wil. Mer see wie die voichdien hantieren sall, die sall
bij ons ende onsen gherichte van des kints ghereden gued;, pinninghen ende
ponden zoevoel, daer men wittachtighe schulden mede betalen moghe, bij dats
noet zij ende met meer. Ende die andere gereyd gued, boven die voirss. schult
blijvende, off dier let waer, die sat men bij goeduncken van ons ende van onsen
ghericht voert vercoper. ende bynnen cnsen lande van Altena belegghen; ende
voer denselven alle jaer rekenynghe ende bewijs doen; ende dat kint nae zijnen
staet houden off doen houden van zijnen gueden tot zijnen mondighen daghen toe.
Ende dat kint tot sijnen mondighen daghen gecom,en zijnde, soe sall hem die
voecht in zijn gcet zetten Ios ende vrij tot des kints gesinnen, gelijck dat
bij der vcirss. rekeninghen, voir ons ende onsen gherichte gedaen, behoerlijck
ende betamelijck sall wcsen. Ende off die voicht alle jaer die rekeninghe met
en dede, soe voirss. is, ende iemant van des kints maeghen dat onsen richter te
kynnen gave, ende anse richter des am then voicht ghesinnen dede bij onsen
bode, ende die des clan weigherde ende bynnen vijfftien daghen na den iersten
ghesinnen zijne behoerlijcke rekeninghe niet en dede, soe sat die voicht altijt
tot elken gesinnen verboert hebben zevethien pondt; welck g:ainnen sat
gheschien van drie daghen tot drie daghen. Ende die voicht en sat gheen erve,
dat then kinde toebehoert, moghen vercopen, tenwaer bij manyeren soe voirss.
is. Ende des- soe en sall hij gheen voichdie anveerden, hij en sat ierst guede
borghen off onderpande setten, dat onsen ghericht ghenoech dunct voir dat
gherede guet, dat hij anveert, ende voir die opkamelinghe, die van den erven
komen sullen, soeveell des weer, om dat altemael des boven des kints noettrofft
compt, te belegghen soe voirss. is. Ende off enyghe weeskinder ghenen
voecht en hadden off dat him nyemant des en onderwonde van zijnen bloede
wesende, soe voirss, is, bynnen eender maent nae der ouder doede, soe sullen
wij dat kynt vervoichden doen, sae voirss. is. 57. Item waert sake dat iemant van onsen ondersaten mit
versumentheiden vallen off drencken off sonder toedoen van anderen menschen
daet bleven onnoeselijck, daervan en sall van dies weghen aen ons nyet meer
ghebruect zijn dan twewerff vijfftehalff pont, behoudelijck dat men den doeden
met graven en sall, men en hebbe ierst onsen amptluden daervan orloff geeyscht.
Ende soe wye daerboven dede, die soude staen tot correxien van ons ende van
onsen gcricht. Ende off iemant himselven verdede ende van lijve ter doot
brochte, die soude verbuert hebben aen ons zijn goet dat hij after liete, soe
vanouts costumelijck is gheweest. 58. Item soe wie enighen van onsen ondersaten voirss.
bynnen zijnre wonynghe bij daghe off bij nachte overvallen wilde mit
druckinghen, gevechte off anderen uploepe, die sat verboeren, te wetcn bij
daghe thien oude vranckrijcsche schilden ende bij nachte twintich oude
vranckrijcsche schilden; ende dairtoe sullen alle broecken viervoudich wezen.
Ende desghelijcx sullen alle diegnene bruecken, die zijne hulperen waeren. Ende
indien sulke ondaet bij nachte ghebuerde, zoe en sullen die inwoenende man van
der wonynghe ende alle die zijn huysghezin zijn off ander alsdan bij hon
wesende werender hant om hen te beschudden ende sonder aerghelist, aen ons noch
aen den oevervalres voirss. met verbroecken noch misdoen, behoudelijck dat zij
mit haeren eyden stercken zullen alle dinghen gheschiet te wesen ende gedaen te
hebben, ghelijck voirss. staet. Ende wairt saicke, dat in soedanighen manyeren
voirss. die oevervalre voirss. doet gheslaghen worde off iemant van zijnen
hulperen, sae en soude daeraf aen ons met meet verbuert wezen, dan thien pondt
van elken doetslaeghe. 59. Item worde yement van onsen ondersaten enich guet
gestolen, dat hij bynnen onset stadt off lande bevonde, dat sat hij moghen
toeven sonder verbuernisse ende mitten eersten aenveerden, indien dat hom
docht, dat hij van stonden aen ghene bijstant van gherichsluden ghecrighen en
konde. Ende indien diegheen, die hem dat guet afhendich ghemaict hadde,
datselve goet laet volghen, soe sat hij dat goet presenteren onsen amptman ende
orloff eysschen ende dan dat goet voir zijn nae hem nemen, bij alsoe, dat hij
dat goet zijn sat maken, als recht is. Mer woude diegheen, die dat goet alsoe
den anderen aefhendich gemaict off ghestalen hadde, dairteghen segghen, soe sat
die aenvaerder dat guet zijn maken, soe voirschreven is. 60. Item waert saicke dat yemant enych ghestolen guet
onwetende op onzer vrijer marcten cofte, ende dat mit ghetughen soe vcirss. is
bijbrochte dat guet gecoft te hebben, soe sat dieghene, die dat guet weder
eysschet ende zijn maect, zoe voirss. is, den coeper zijn uutgheleide ghelt
wiederom gheven, ende clan sat hem onse amptman dat goet alsoe wederom doen
leveren. Mer see wie alsulck goet buten mercten caft, die sal dat guet laten
varen sonder enighe pennynghen daervan wederom te hebben, bij alsoe, dat die
aenveerder dat guet zijn maken sal see voirss, is. Ende see wie boven dese
voirss. manieren hem weigherlijck maecte dat voirss. goet wederom te laten
valghen, die sal an ons verbueren vier vranckrijcsche schilden, soe dick hij
des weighert, ende sa1 evenwel dat guet laten volghen see voirscreven is. 61. Item sullen jaerlicx wesen bynnen onzer stede voirss.
nae ouder ghewaenten drie jairmercten: die een den naesten Donredach voir
Palmen, die ander op sinte Jacabsavont in Julio, ende die derde op sinte
Lucasavont; ende sal elcke merct duren twee daghen vair ende twee daghen nae
den merctdaghe. Ende desghelijcx sal die Ghiesensche merct staen op zijnen
ghewoenlijcken tijt, oick twee daghe voir ende twee daghe nae. Ende onse
tolneren sullen in then mercten een ieghelijcken, die des begheert, antkommeren
bynnen sonneschijn, als haer coepmanscap gheschiet is, ende van eiken
henxtpeerde nemen zes scellinghen ende van elken merypeerde drie schellinghen. 62. Item sall jaerlicx wesen in elke weke een wekemerct
binnen onser voirss, stede, te weten opten Saterdach; ende die sal angaen den
Vrijdaghe te middaghe ende uutgaen den Sondach te middaghe. Ende alle vurss.
merctdagen sal een ieghelijcke gheleide hebben alle onse lande van Althenae
doir, uutghenomen vianden ende ballinghen van mijnen ghenedighen heere, ende
van onsen broecken, sae voeren verhaelt is, ende desghelijcx van saken, die op
merctdaghen gheboeren. Ende zullen alle bruecken bynnen maercten ende bynnen
tollen dubbelt wezen. Ende in dit gheleide van desen mercten en sal men met
bruecken ghelijck voir van gheleide ghescreven is, mer alleen dobbel broecken
gheven, see in desen artikel gheschreven staet. 63. Item soe en sal nyemant gheen goede buten ansen lande
van Althena ter merct brenghen, ten sal eerst bynnen onser voirss. stede om te
vercoepen eens ter maerct ghebracht wesen, uptie verbuernisse van vijfftalff
ponden, zoe deck als dat ghebuerde, bij alsoe, dat men mit eynen stael sal
moghen volstaen, wanneer des guets mer dan eyn beet is. 64. Item onse ondersaten voirss. en sullen hem mit ghenen
butenpoertscapen behelpen teghen ons, noch teghen malcanderen. Ende wie daer en
boven dede, die soude staen tot onser correxien bij guetduncken van ons ende
onsen ghericht. 65. Item soe en sullen onse voirss. ondersaten
malckanderen van saecken off van erve, ander ons gheschiet off ghelegen, nerghent
te rechte trecken in der eerster instancien, dan voir onsen voirss. gerichte,
uutghenomen datter gheestelicheit ende leen angaet tot zijnen recht te staen.
Ende off iemant dair en boven dede, die soude an ons verboeren thien
vranckrijcsche schilden, sae menichwerven hij dat dede; ende dengynnen, then
hij alsoe moyde ende anderswaer trecken woude sijnen cost betalen tot prisinghe
van onsen ghericht. 66. Item see en sal nyemant zijn goet wapenen van
gheenrehande saecken noch mit gheenrehande manyeren. Ende off iemant daer en
boven dede, die soude staen tot correxien van ons ende van onsen gerichte, ende
die wapenye sall van anweerden zijn. 67. Item see wes wapeninghe van goede yemant angeseyt
ende nyet betughet en worde als recht is, see sullen coper ende vercoper off
die ghebruyckere dier gueden ten bell-hen zweeren, dat daer gheen wapenynghe
aen en zij, mer dat die comenscap off ghebruyckinghe rechtvaerdich ende mit
goider saicke gheschiet is ende sender behindicheit off arghelist, ende die
saecken doen blijcken voer den gherichte, alsoe dat onsen ghericht des ghenoech
dunct. 68. Item soe zullen alle onze ondersaten ende ingeseten
hair koren malen oeverall in onsen lande van Althena om dat XVIe deel, ende
gheen koeren buten lants doen malen sander onse consent, uptie verbuernisse van
vijfftalve ponden, soe deck ende mennichwerven als zij dat doen; ende hierinne
te voirsien, dat in ontfanghen ende in uutgheven alle molenaers onsen
ondersaten sulke leveringhe doen zullen bij maten ende bij ghewichte, gelijc
men in anderen gueden steden hieromtrent doet, tot oirdele van ons endA van
onsen gerichte. Ende daden zij dair en boven, zoe souden zij oeck staen tot
correctien van ons ende van onsen gherichte. 69. Item see wat beesten onse vleishouwers tuschen
Bamisse ende Kersmisse coepen, ende enich van onsen ondersaten versacht then
coep over te hebben voir sijns selffs eten, see soude die vleyshouwer gehouden
wesen then caep oever te gheven, ende voir sijnen arbeit hebben van enen rinde
acht scellingen, van enen verken vier scellingen ende van een scaep twee
scellingen. 70. Item dat alle ponden, die in dese hantvesten benoempt
zijn zullen gherekent wesen voir thien lelyde placken, makende vijfftien groten
off halve stuvers, ende alle scellingen ende penningen na den avenante. 71. Item soe wanneer dat enighe verbarnde erven
ombetimmert ligghen bynnen onser stadt van Wodrinchem vairscreven, die sal men
gebuyrlijken beghynnen op te tymmeren bynnen den eersten jaire naerdat se
verbrant worden. Ende waert saecke datter meer dan een man off wijff, tuchter
off erffgenaem, deel hadden aen denselven verbarnden ombetimmerden erve, zoe
sal dieghene, die tmeest deyl dairin heeft, dat erve begynnen up te tymmeren,
als voirss. is. Ende indien dieghene, die de mynre deell daerin hebben, die
tymmeringhe doen willen, dat zullen zij moghen doen ende becostighen, ygelijck
nae zijnen aendeel. Ende indien datter yemant waer van denghenen, die tuchte
off een mynre deel hebben int selve erve, die nyet tymmeren en mochte, noch en
woude, soe sal die tuchte off dat mynre deel volgen dat deel desghenen, die
tymmeren wille, tot scattinghe van ons ende onzen gherichte zonder
wedersegghen, tensij dat zijs onderlinghe eens worden om die tymmeringhe voirtganck
te hebben. 72. Item ende weert saicke datter nyemen tymmeren en
woude bynner. sjaers van denghenen, die tselve verbrande onbetymmerde erve
toebehoerden off die tochte off deel daeran hadden, gelijck vcirss, staet, zoe
sal onse richter mit onsen gherichte bynnen Woudrinchem voirss. gehouden zijn
datselve erve openbairlijcke in der kercken te doen upveylen ende dat te
vercoepen denghenen, die daer nicest om gheven wille, ende die penningen
daeroff comende te dcen smaldelen enen yeghelijcken van denghenen, die tucht
off deel dairin hebben sullen, zoe dat behoeren ende den gherechte guetduncken
sal. Ende die coper sal dan gehouden wesen datselve erve te beghynnen
gebuerlijcken up te tymmeren bynnen den eersten jaire nae der date van zijnen
cope voirss. Ende soe wie in der tymmeringhe voirss. met en dede gelijck in
desen ende in den naestvcergaenden punten gheschreven staet, die sal teghen ons
verbueren thien vranckrijcsche schilden elcx jaers, daerin dat tghebreck
gesciede. Ende dan sullen onse rechter mit onsen gherechte voirss, datselve
verbaernde ombetimmerde erve weder gehouden wesen van nyeuwes up te veilen ende
te vercopen in der manieren als voirss. staet, alsoe dick als dat ghebueren
sal, om ymmer die verbrande erven upghetymmert te wesen. 73. Item voert soe geven wij onset ghetruwer stede van
Wodrinchem over onsen poerteren voirss., dat sij hebben ende behouden sullen
alle alsulke exsinse van wijn, van bier, van mede ende van allen anderen
drancke om haren onraet mede te ghelden ende onse stede mede te vesten, te
beteren ende in haren wesen te houden, ghelijckerwijs ende in alre manieren als
zij die exsijnse voirss. tot haertoe gebruyct ende gehat hebben. 74. Item wij en sullen noch en willen onse ondersaten met
scatten noch beden, tenzij dat wij ridder worden off wittachtighe huwelijck
doen off een dochtere bestade, off dat wijselve gevanghen waren - dat God
verbiede - dan sal men ons een moghelijcke bede gheven op elken margen, ende
van ghereden goeden daernae, als men vanouts schuldich ende ghewoenlic is te
doen. 75. Item soe wye onse vierschare schoerde, alsoe dat onse
ghericht gheen recht ghedaen en konde, die sal verbueren zijn lijff ende zijn
goet. 76. Item soe wye rechs pleghen wil, die sal spreken mit
oirlove van onsen richter ende bij zijnen voirsprake; ende soe wye anders
spreect, sal ten elken verbueren vijff scellingen. Ende soe wye boven
scepenenvonnisse dinght off tegen scepenenbrieff acht, tenware mit
scepenenbrieven off mit scepenenoirkonden, als recht is, sullen elcx verbueren
zeventhien pcndt, soe dicke ende menichwerven als zij dat doen, tenware off
yemandt meynde, dat hij mit schepenenvonnisse beswaert waer, dye sal dat
vonnisse mit doechdeliken woerden van stonden aen off bynnen den derden daghe
na den wijsen in presency van tween scepenen moghen eysschen ende beroepen daer
ende alsoet behoert. 77. Item waert saicke dat yement op onse scepenen sprake,
dat zij quade off valsche vonnisse ghewesen hadden, off ander lelike off
entamelijcke woerden om saike wille, die zij in vorme van rechte gehantiert
hadden, als recht is, die sall verbueren, alsae menichwerff dat gheschiede,
tweewerff zeventhien pondt, ende daerenboven staen tot correxien van ons ende
van onsen gherichte nae ghelegentheit dat die woerden gheschiet waeren. 78. Item soe wat coep van erve gaet, sal hebben - soe
then coep gheschiet is ende die erfenisse off guedinghe daeraff ghedaen waer,
als recht is, - zijne drie Sondaghesgebode in onser kercken van Woudrinchem
ende in der kercken van binnensbans, daer dat erve ghelegen is, ende gheven van
elken ghebode een scelling in elcker kercken, opdat dbloet off naeste gelande
den coep oevernemen moghen ende hebben sullen voer den vremden. Ende then
nacaep sal angaen, wanneer then voirss. coop off erfnisse geschiet is, ende
dueren drye daghen lanck na den lesten kercgeboede naest nae malkanderen
volghende. Ende des sal tbloet gaen ten vijfften leede ende niet voerder voer
den naesten ghelanden. Ende soe wanneer van tbloets weghen den nacoep eens
gedaen is, soe en sal nyemant den nacoep over moghen hebben, hij en sal naerre
van bloede wesen dan die eerste nacoeper. Want hij den nacoep behouden sal voir
dieghene, die mit hem in ghelijcke stade staen, oevermits dat hij die ierste
gheweest is. Ende sal tnaeste bloet altijts tvoirss. voerdel hebben, bij alsoe,
dat den nacoep sal zijn tot zijnen profijt ende mit zijnen penninghen ende
nyemants anders; ende naest hem die naeste geerfde. Ende off den nacoeper
vertwivelde, dat in den coep enighe behendicheit gesciet waer den nacoep te
beletten, soe sullen coeper ende vercoeper beide ten heylighen behouden, in
manyeren dat onse gherichte des ghenuech duncken sal, dat in den coep gheen
behindicheit noch arghelist voiregenomen noch ghehandelt en is om den vairscreven
naecoep willen benyemen. 79. Item soe wye mit scepenenbrieve in enighen erve comt,
bynnen onser voirss, stede ende lande ghelegen, ende zijne drie verboden had,
soe voerscr. is, daeran sal dat bloet off naeste ghelande den naecoep hebben,
soe vairss, is. Ende off him iemant mit ouderen brieven behelpen woude, die sal
na den voirss, drie Sonnendaechsgheboden bynnen enen jair ende zes weken mit twee
van onsen voirss. scepenen ende mit richter ende mit heemraders bynnen sbants
den jongheren brieff maghen bestoren. Ende off des alsoe nyet en ghebuerde, soe
soude die oude schepenenbrieff buyten zijnre machten wezen, thenwaer, dat
diegheen, die sulken ouderen brief f hadde, niet bynnen slants en ware bynnen
den vairss. tijden; soe sall hij altijt tijts genoech comen bynnen den naesten
jaer ende ses weken, naedat hij bynnen lants ghecamen sal wezen, om die
bestoringhe te doen, soe voirscr. staet. 80. Item soe en sal nyemant van onsen ondersaten den
anderen moghen doen besetten van schade noch van schuide, mer daervan te rechte
zetten, soe voirss. is, tenwaer dat iemant den anderen ruymende vonde, off dat
daer merckelijke suspicie van ruminghen bliecke; die sal men moghen besetten
ghelijck enen vreemden, sonder voerder daerin te procederen dan mit recht. 81. Item off enich van onsen voirss, ondersaten enighen
dieff greep in off upten zijnen, die hij mit enigher dieften bevonde off meynde
hem yet ghestolen te hebben, then sall hij moghen houden ende oeverlieveren
onzen amptluden zonder yet te verbueren, om dan voert daermede gedaen te wesen,
soe dat behaeren sal. 82. Item off iemant bij onsen ghericht in bruecken
ghewesen worde off dat hij mit vechten pennynclijke bruecken bruecte, daervoir
sal hij borghen setten off in helden gaen, tenwaer dat hij goets genoech hadde
binnen onsen voirscr. lande voir zijne bruecken voirss., alsoe dat onse
ghericht des genoech docht, die sal sender borghen off vanghenisse zijnre
veerden moghen gaen. 83.
Item off cnich
man off wijff haer lijff ende haer guet broecten, ende in wittachtighen stade
waren, off dat enich van him wittachtighe kinder hadden, daer en sal dan niet
meer dan dat halve goet an ons komen ende dander helft an then man off wijff,
die niet ghcbroect en hadde off an die kinderen. Ende des sullen alle
wittaftighe schulden voir van den ghemeynen gueden betaelt wesen. 84.
Item waer iemant
bynnen onser stede off lande, die den anderen dreigde te misdoen an zijn lijff
off an zijn goet, ende onsen amptluden dat bijghebracht worde mit twee off mit
meer wittachtighe getugen, soe sullen onse dienres then dreigher antasten, soe
haest zij die ghecrighen konnen, ende then selven gevanghen houden totdat hl'
go,ede borghen geset heefft, dat hi* den ghedreichden noch an zijn lijff noch
an sijn goet niet en sal misdoen bij hem ofte iemant anders, behoudelijck dat
hij mit recht spreken sai moghen. Ende van der dreyghinghe sal hij ans
ghebroect hebben ende beterynghe doen bij ons ende bij onsen ghericht nae
ghelegentheiden der saicken. 85.
Item soe en sal
nyemant bynnen onset stede off lande voirss. noch van buyten noch van bynnen,
den anderen te kamp eysschen om gheenrehande saken wille. Ende soe wie dat
dede, dat soude wesen up die verbuernisse van zijnre rechterhant. 86.
Item soe wie den
anderen aenseghet, dat hem aen zijn iijff off an zijne ere gaet, hetzij wijff
off man, mits zeggende, dat hij dat bewijsen off goet doen wil, die sal dat
ansegghen gehouden zijn te bewijsen off goet te doen off selve die man wesen
ende dat te richten ende dairvan te lijden, dat dieghene soude hebben moeten
lijden off ghericht te zijn, then dat aengheseit waer. Ende indien die voirss.
woerden ghinghen mit heeticheiden off anders, sonder te segghen van bewijzen
off gcet te doen, die sal dairan bruecken ende den anderen beteringhe doen bij
ons ende bij ansen gherichte nae groetheit ende ghelegentheit der saecken. 87.
Item soe sullen
onse amptluden, ambachsheren, burghermeisters, schepenen, dijckgraven, hoghe
ende leghe heemraders, ghesworen schutten ende bod(fn volghers ende vanghers
wezen; ende desghelijcken alle diegheen, die van enighen van den vcirss.
personen daertoe ghercepen worden over overdadighe luden, om die te brenghen in
onser ghevankenisse. Ende off hem die dan weren wouden ende die vanghers slaen,
off dan die vanghers, om then oeverdadighen te gheweldighen ende hem te weren,
denselven oeverdadighen off zijnen toestanderen quetsten off sloegen, daeran en
sullen zij an ons met bruecken. Ende soe wie toten voirss. saiken gheboder.
worde ende then ghebode onghehoersam waer, sal an ons verbueren vier ouder
schilden. 88.
Item weert sake
dat yemant befaemt ware verbuert te hebben zijn lijff ende zijn goet ende
daerboven van enighen van onsen ondersaten gheherbrecht off gehuyst ende gehoefft
woerde, ende onse amptman dat betuychde als recht is, die sal ons dat beteren
bij ons ende bij onzen ghericht; bij alsoe off hem die weert onschuldighen
woude, dat hij van dier famen met en hadde gheweten, des sal hij him moghen
ontschuldighen ghelijck voir van den onwetenden gheleide ghespecificeert staet.
Ende off yemant van onsen ondersaten yemenden herbrichden, die van zijnen lijve
ende guede verwesen ende verwonnen were, die soude an ons verbueren vijff ende
twintich vranckrijcsche schilden, soe menichwerven off soe menich nacht hij dat
dede. 89.
Item waer enich
man off wijff binnen onser voirss, stede off lande befaemt van saicken, daer
sij off hij haer lijff ende guet off enich lidt an ghebroeckt souden moghen
hebben, die sal men antasten ende in die vangenisse setten ende niet dorven
laten verborgen, doch dieselve met besuecken mit pijnighen, zij en waren
befaemt mit wittachtighe ghetughen, soe voir gheschreven staet; ende dieselve
dan na der voirss. fame ende nae haer belyenisse doen daghen ende voir onse
schepenen te recht stellen, soe hiernae van den hive te recht te setten
verclaert staet . 90.
Item waer
yemandt die er.en quaden eedt zwcer voir onse ghericht off andersins ende
daervan betuycht worde mit twee off mit drie wittachtighe ghetughen, die sal
teghen ons verbuert hebben zijn twee vingheren, die hij opgericht hadde doen
hij den quaden eedt zwoer, ende partien, die dairbij beschadicht waren,
beteringhe doen bij onsen ghericht. 91.
Item soe wanneer
anse amptluden yemenden van lijff ende van goede te recht stellen willen, die
in onser vanghenisse is, dien sullen zij een weet doen als recht is, ende hem
dan voir onse scepcnen anspreken over dwarsnacht, indien hij des begheert; ende
indien hij des met en begheert, soe sullen hem onse amptluden doen daghen
wanneer haen beliefft, ende dan over dwaersnacht aenspreken. Ende indien hij
met in onser vanghenisse en waer, soe sal men hem een weet doen an sijnen mont
off an zijn leste woenstadt mit onzen ghezwoeren bode in oirkonde van twee off
meer schepenen, opten XVen dach nae dier daghinghe te recht te komen mitten
klymmen van der sonnen bynnen onser voirss. stede voir onse ghericht, daer dan
onse schepenen anspraeck, antwcirde, konde ende waerheit hoeren ende binnen
drien daghen haer vonnisse wijsen sullen, als recht is. Ende des sullen
dyeselve schepenen den eersten dach, als zij te recht zitten, hebben voir horen
kost enen vranckrijcschen schilt; ende off zij langher raet nemen wouden, dat
sall wezen op haer selfs cost, behoudelijck dat zij naer vonnisse wijsen sullen
bynnen den derden daghe, soe voirss. is. Ende indien de voirscr. ghedaechde ten
XVen daghe niet voert en quame mitten clymmen van der sonnen, soe voirss, is,
soe sall hij noch een wete hebben van XV dagen, als vceren; ende indien hij dan
te recht niet en quame, soe sal hij in die ansprake vervallen wesen. 92.
Item soe en sal
oick nyemant, die voir onse ghericht off met recht te doen heefft, op zijne
daghe brenghen meer dan vijff off zes mannen, noch int heymelijck noch int
openbair, upt verbueren van XVII pondt van elken persoen, die men meer bevonde. 93.
Item wair iemant
van onsen voirss. ondersaten, die teghen den anderen vochte buyten lants, die
verbuerde datselve ende soeveel oft bynnen onsen voirss. stede off lande
ghebuert wair. 94.
Item off enighe
van onsen vairss. ondersaten hantastinghe off verbontenisse mit malckanderen
maecten buyten ons off onsen amptluden, ende dat onser heerlicheit scadelijken
ende hynderlijck waer, ende men dat betughen mocht, soe voirss. is, die sullen
teghen ons verbuert hebben haer lijff ende guet. 95.
Item men sal
gheen scutterien, noch kovelgheselschap, noch andere versameninghen maken
bynnen onser stede off lande, tensij bij consente van ons off van onsen
amptluden. Ende soe wie dair boven dede, die sullen elcx an ons verboeren
tweewerff zeventhien pondt, soe deck ende menichwerff sij dat doen. 96.
Item soe wie den
anderen mit vuysten slaet off mit voeten stoet sonder bloetreisen, die sal
verbucren twintich schellingen. Des sal van des bynnen onser stede ghevalt onse
richter hebben thien schellingen, er.de int lant elcx scout int zijn thien
sccllingen, ende die andere voirss. thien scellingen onse voirss. scepenen,
behoudelijck des voir van vrede off gheleide ghescreven staet in hoeren machten
te blijven. 97.
Item soe wat
kueren onse amptluden mitten ghericht bynnen onser voirss. stede ende lande in
kueren legghen voir gemeynen oirbaerc van ons ende van onzer stede ende lande
voirss. tot vijff ende viertich scellingen toe, dat sal van weerden wesen. Des
sullen van elken XLV s. hebben onse amptman XV s., onse scout XV s., elck int
zijne, ende onze scepcnen XV s. Mer soe wat tot X s. toe ende daeronder
ghebruect wort, sal onse schout alleen hebben. Ende des sal onse scouten allc
kueren (ende) a) schouwen uutrichten bij pandingen ende vonnissen van scepenen,
soe vairss. is, elcx bynnen horen jair nae dier kueren. Ende off hij des nyet
en dede, in soe menighen hij ghebreecklijck weer, soe dick sal hij an ons
verbueren twee vranckrijcsche schilden. 98.
Item soe wie in
erren moede enen pieck upten anderen senckt off eyn messe treckt, die sal
verbucren enen vranckrijcschen schilt, soe menichwerven als hij dat doet. 99.
Item soe menyghe
hoffwonde als yemant den anderen stiect off slaet, die sal an ons verbueren
drye oude schilden. 100.
Item soe wye den
anderen bloetreyset, ende gheen taelwerdige hoeffwonde en waer, sal an ons
verbueren enen ouden sclailt. Des sullen alle bluetreisen, die van den oren
ende oeghen upwaert int hoefft gevallen, gherekent wezen ghelijck den
hoofftwonden. 101.
Item soe wie in
erren moede enen boghe upten anderen spant sonder schieten, sal an ons
verbueren twee vranckerijcsche schilden. Ende soe wye alsoe schiet sonder
raecken, sal verbucren vier vranckerijcsche schilden. Ende indien dat hij
raecte, hij sal verbueren acht vranckerijcsche schilden, behoudelijck off die
gheraecte doet bleve, soe sal daer ghebruect wesen lijff ende guet. 102.
Item soe wie den
anderen wonde mit gheslepenen wapenen, dats te weten mit eenre pycken, bijl,
bardaxe off dierghelijcken, sal an ons verbueren vier oude schilden. 103.
Item soe wye den
anderen ontleedt off lam slaet, die sal dat beteren an ons ende zijnre
wederpartijen bij guetduncken van ons ende onsen gericht nae ghelegentheit der
saecken. 104.
Item soe en sal
gheen man an zijn wijff pennynckbruecken verbueren, tensij bij hooftwonden off
andere mercklijke quetsinghen; en de soe wes dairvan gheboerde, sal hij ons
beteren bij guetduncken van ons ende van onsen gherichte. 105.
Item soe wie
huysstotinghe doet, die sal verbueren zijn lijff ende zijn goet, tenwaer dat
iement mitten anderen vechtende worde ende die een den anderen jaechden in een
huys ende alsoe lcpende ende vechtende een doir opliep bij daghe, die sal
bruecken ende verbueren tweewerff XVII pondt, ende bij nacht vierwaerff XVII
pondt. 106.
Item soe en sal
nyemant van buyten lants bynnen onser stede off lant voirss, langhe messen
draghen, noch mit harnasch gewapent Pen, tensij in staede van incomen off
uuytreisen, op die verboernisse van langhe messen off wapene, die zij aen haer
hebben ende up XLV scellingen. Ende des sal yeghelick waert off weerdynne
gehouden zijn hoeren gasten tot hoeren incommen dese vurss. bruecke te
verkundighen; ende off sij des niet en daden, soe sullen die weert off die
werdinne an ons ghebruect hebben vijfftalve ponden. 107.
Item soe en sal
men bynnen onser stede ende lant gheenrehande goet off waer leveren, soe wat
sij, dat men mit maten off ghewichte schuldich ende ghewoenlick is te leveren,
sij en sullen dat leveren mitter maten off mit ghewicht, die bij onsen
amptluden ende ghericht ghebrant ende gheteikent sullen wezen. Ende soe wie
daer en boven dede, die sal an ons verbueren, soe deck ende menichwerff hij dat
doet, enen vranckerijcschen schilt. 108.
Item soe wie mit
valschen maten ende ghewicht bevonden woirde, die sal an ons bruecken ende tot correxien
staen bij guetduncken van ons ende van onsen gherichte; daervan wij onsen
amptluden belasten up hoeren eede sulke visitacie te doen tot elken tijden,
waerbij der ghemeynten ghenoch zij. 109.
Item soe sullen
onse burgemeisters altijt hebben goede ende oprechte maten ende ghewichte ter
stede kost, daer men alle maten ende ghewichte mede sal ijken. Ende sullen van
then ijken hebben van elken schepel VIII s. ende van elken halven scepel ende
daironder IIII s., ende van elker wijn, bier off olyematen off dierghelijcken
maten, daer die tapparts mede uutmeten willen, voir dat menghelen enen scelling
ende voir die pynt off daeronder enen halven scelling. Oick en sullen gheen
tavenyers ghenen dranck horen drenckers leveren dan in ghelijken maten; met van
then te ijken en sal men niet meer gheven dan van den mynghelen enen halven
scelling, ende van der pynt ende daironder van den twee enen halven scellynck. 110.
Item soe wat
uutreikinghe van pennynghen, die van nu voirtan gheboeren sullen van onrade
offte ommeslagen pennyngen bynnens bants, dat sullen doen elck scout off
ambochtsheer int zijne up zijn recht nae inhout der ordinancien der nyewer
dijckaetsen ende der overdrachten, voirmaels daervan ghemaect, zonder onze
amptluyden voerder dairin ghelast off gehouden te zijn. Ende off enighe
uutreikinge ghebuerde van pennynghen, omgheslaghen in enighen polre, daeroff
die erven in diverschen prochien, barmen, ambochtsheerlicheiden offte
schoutampten gheleghen waren, soe sal die ambochtsheer offte scout onder welken
die meeste merghentael desselven polres ghelegen waer, die uutreikinghe doen
van den geheelen polre mit zijnen gherichte, ende die pennynghen weder inwynnen
nae inhout der ordinancien, in alre manyeren als die drossaet svoirss. lants
van Altena in den naem van den heere die costnmelick is gheweest in te wynnen
in allen polren ende gherichten slands voirschreven. 111.
Item soe wie
poerter off poertersse worden wille bynnen onser stadt van Woudrinchem voirss.,
die poerte sal hon open staen, behoudelijck dat hij off zij zweren sal: ons
ende onser stadt voirss. gehoudt ende ghetruwe te zijn, den poerteren te helpen
strijden ende stercken a) in hoeren rechten, ende al te doen, dat eyn goet
poerter schuldich is van doen; ende sal betalen voir zijn incomste onsen
gherichte vijfftalff ponden payments vairss. ende onser prochiekercken een
pondt was ende onsen richter, die hom den eedt sal staven, zes schellinghen. 112.
Item soe wye
poerter off poertersse ghewacrden is van cnser stadt voirss., die sal dairnae
bynnen den eersten zes weken cemen ende wesen mit zijne alinghe woenstadt
bynnen derselver onser stede. En de waer saicke dat enich poerter off
poertersse mit zijne alin ghe woemtadt uut onser voirss. stadt ghetoghen waer
ende daer uut bleve Iangher dan zes weken aeneen gheduerende, die sal
ontpoertert wezen ende der vrijheit van onser stadt voirss. nyet meet ghenyeten
up zijn poertrecht voirschreven. 113.
Item soe en sal
men gheen paerter aennemen noch verantwoerden bynnen onser stede voirss. vrijer
dan hij is ten tijden als hij poerter wordt. Ende soe wes die poerter off
poertersse te doen sal hebben buyten onset stadt ende lande voirss. van
saecken, die gheschiet zijn eer zij poerter worden, binnen den eersten drien
jaeren, daerin sal him onse stadt voirstaen ende verantworden tot zijnen rechte
ten coste van den voirss. poerter, ende tijnden den cersten dryen jaeren sal
dat gheschien ten coste van onser stadt voirss. Ende alle inwoenres binnen
onser voirss. stadt zullen aldaer poertrecht werven ende houden in der manieren
voirss., naedat zij een halff jaer aldaer ghewoent sullen hebben, of zij en
sullen daernae die poerterie met ghebruycken. 114.
Item sae sal
alle froonvisch, die up onse wateren ende vischerien gevanghen woirdt, voirta.n
eerst ter maerct ghebracht wcrden bynnen onzer stadt van Wodrinchem voirss.
ende aldaer hocr eersten marcdach houden, eer men enighe andere macrcten
daermede versaecken sal, uptie boete van XLV s. alsoe dicke als yemant de
contrary dede ende oick behoudelick onser stad~ voirscr. hoeren ghewoenlijcken
excijs. 115.
Item en sal
voertan nyemant beesten weyen in den lande van Althena up steghen, weghen,
kaden, zeedijcken, maesdijcken, a) Bedoeld is waarschijnlijk: helpen stijven
ende stercken middeldijcken off dijckavelinghen, van wat manieren van
veltbeesten die waeren, up een boete van vijfftalve ponden te verbueren an ons,
soe dicwijl dat bevonden ende kenlick offte ghetuychlick ghemaeckt worde;
twelke die schout in elken ban tbewint ende toezicht hebben sal, ende die
beesten offt hem beliefft uphalen off doen halen bij zijnen bode offte bij den
schutter offte anders yemant, die hcm believen sall, offte daervan ghetuyghe
nemen off doen nemen, zoot hem gheleghen wezen sal, ende dat den heere
aenbrenghen bij zijnen eede, die elck schout daerup doen sal aen onzer offte
onze amptmans handen; van welken toesichte ende aenbringhen dieselve schout
hebben sal den derden pennynck van den IIII½ ponden voirss. 116.
Item en sal
nyemant, wie hij zij, up enighe landen offte stoppelen weyen mit enigherhande
beesten offte scapen, mits dat hij hem vermeten mochte, d-at zij hom gheleent
offte geoirloofft waren, tenzij dat die landen zijn eyghen zijn offte dat zijse
in kenlicken hueren hebben sonder ferpelye, van welker huyeren elck schout off
die heer selve die zoe weyende zijn sal moghen eeden soe dicke hem believen
sal. Ende off iemant alsoe ander landen weyde, den hem ais voirss. is
toebehoerden offte in hueren hadde, dat bevonden woirde, die sal, soe dicke
ende menichwerff dat gheboert, aen ons ghebroect hebben vier ponden, te
onderdeylen bij ons ende onsen schout in elken ban daer dat ghebuert, indien
hijt bevonde ende aenbrochte ende met anders, als voirss. staet in den naesten
voirgaenden punte. Des en sal men gheyne stoppelen weyen daer koern omtrynt is,
dair en sal aen elken slide eynen kamp ledich staen, daer koeren op staet. 117.
Item soe en sal
nyemant voertan up yemants landt off erve visschen, gansen off voeghelen,
tensij mit consent ende willen desghenen, then dat erve toebehoerde. Ende off
dat yemant dade ende daer eever bevonden worde, zo dicke ende menichwerven dat
gheboerde, soe sal die vischere, ganser off voghelaer verbuert hebben zijn tow,
visschen ende gansen off voeghelen ende daertoe aen ons IIII½ pondt, welke
thou, visschen, ganzen ende voeghelen hem aff sal moghen nemen ende aen hem
slaen dieghene, die dat erve toebehoert offte die dat in hueren heefft, off
zijn ghewaerde bode. Ende die schout des bants, daer dat gebuerde, offt onse
amptman, sal die bruecke vervolgen upten brueckighen tot wat tijden off soe
waer hij den in onsen lande van Altenae belenghen sal connen, ende die bruecke
enderdeylen, indien die schout dat dede ende niet anders, ghelijcken in den
tween naesten voirgaenden punten voirss. staet. 118.
Item ende want
na der ordennancie van der lester clijckaigen zekere punten begrepen waren, die
onsen lieven heer ende vader in zijnen tijden ende desgelijcx onsen ghemeynen
inghelanden ten selver. tijden met oirbarlick en dochten, dairom dat bij
denselven dairup anders geordineert is gheweest, soe wij bevinden oevermits brieven
bynnen den tijt daerup ghegeven, tselve wij voert voer den meesten oirbair ende
ghemeynen wailvaert alsoe onderhouden willen, in der manieren hiernae valghende.
119.
In den eersten,
soe in der ordinancien der dijckaetzen ghescreven staet van kiesinghe der
dijcheemraders in tween plaetsen, soe is nu verclaert, dat men die
dijckheemraders tslants van Althenae verkiesen ende versetten sal jaerlicx nae
inhouden des eersten punte van der voirscr, ordinancien, inhoudende tselve punt
alse dat men van den zeven heemraders slants van Althenae, die dat voergaende
jaer heemraders gheweest zijn, vier van denselven sal bij den geerffder. weder
verkiesen ende eeden mit drien nyeuwen, die men dan kiesen sall, ende mit then
dat dijcrecht voeren na inhouden derselver ordinancien. Ende des en sal nyemant
stemme hebben heemraderen te kiesen, hl* en sal tot zes morghen toe geerfft
wezen off daerenboven. 120.
Item soe sal men
van deser tijt voert die barghscouwe ende die bestade scouwe van beghyn ten
eynde den dijck langhes bewandelende doirscouwen bij dijckgrave ende
heemraderen, ende in elker scouwe loven alsulke dijcken als gheboden sullen
worden ende den heemraders loefber sullen duncken zonder dairin enich ahebreeck
te laten vallen. Ende sal elken kair upten Hoghendijck ende upten Nyeuwendijck
wezen enen stuver. Ende off enighe rechtsaicken gemueten, te weten dat den
dijckrecht aenghinghe, soe wie die waren, daer sal die dijcgrave van stonden
aen ende rechtevoert enen dach noemen ende zetten bynnen den naesten acht
daghen tot eenre zekere plaetsen bynnen slants omme alsdan ende aldaer sulken
recht te doen van allen saecken ghelijck offt in der schouwen waer, updat die
scouwe haren vaertganck hebben mach, behoudelijck ten voirscr, benoemden daghen
elken een weet te hebben als voertijts overdraghen is. 121.
Item soe en sal
nyemant, arm noch rijck, yemants dijck off dijckavelinghe beroeven noch
bescadighen van hout, van aerden, van rijsen, van palen noch van gheenrehande
saicken daer den dijck mede gemaect waer off ghemaect mocht werden, noch
gheensins sprockelen van grooten noch van cleynen, op die hoechte bcet, die men
an den dijcgrave verbueren mach, behoudelijck den heere nochtan zijnre boeten nae
den alden lantrechte. 122.
Item offt saicke
waer, dat iemant van onsen ingheerfden cpten dijck off bynnen sbans scade
creghe van uutghesette pennynghen off anders, hoe dat quame, ende zijn huerman
off lantpachter daerin gehouden waer overmits bespreck off voerwairden tusschen
hem beiden gemaict ende verdraghen, daeraff sal diegheen, die daeran ghebreckelic
waer den huyerman off lantpachter dach doen bescheiden voir onse, voirss.
ghericht tot enen gherichtdaghe, die den ghebreckelijcken ghelegen zij voir
trecht te komen ende hem daer ansegghen des hij hem van sulcken voirss. scade
daer eisschende is, zijn ghetughe, indien hij enighe heefft, off brieve mede
brenghende, off den naesten rechtdaghe daernae. Ende soe wes hem dan die
pachter lyende waer off hij den pachter overtughen kende, daeraff sal hem die
heer van stonden aen onvertoghen recht doen ende dat recht voirt uutrichten
bynnen den derden daghe, ghelijck offt mit allen recht verwannen waer. Ende off
daer ghe:,n getughen off brieven en waren, soe sal des grontheren off 'des
anlegghers eedt voir des pachters eedt gaen, soeverre dat den scade van den
click off bynnen sbans angaet ende met vcerder, als voirscreven staet. 123.
Item soe en
sullen gheen ghemeynte, die van erftalen tsamen ghedijckslaghet zijn an der
Maesen noch an den Nyeuwendijck meer ghelden dan enen dubbelden kuer, ende van
inriden een dubbelde bruecke mit eenfoldighen dachghelde, hoevoel perscnen in
then boyel geerfft zijn. Ende sal een inridende schouwe opten Maesdijck staen
ghelijck offt upten Nyeuwendijck waer, behoudelijck dat die dijcgrave voir zijn
ende zijns clercx ende meters cost sdaghes sal hebben thien stuvers. 124.
Item off enighe
last off schade ghebuerde aen den dijck cvermitz onweder offte anders tot
enighen tijde in der weken, alsoe dat den hoghen heemraderen dochte mits hoeren
vonnisse daerup gegaen, dat men - overmits tverbeiden van dier tijt tot enen daghe,
die men beteikenen soude in der toecomender weken ende uutroepen in der kercken
ten eersten toecomenden Scndaghe, om alsdan te vreeschouwen ende den dijck te
doen maken nae iahout eens pvnts der ordinancien der dijckaetzen slands voirss.
ghevreest waer tselve landt verloren off inbruckich te moghen weerden, sce sal
die dijcgrave van stonden, soe him dat eerst moghelijck sal zijn, den dijck
doen maken op zijn dijckrecht ter kueren toe, die die heemraderen dan tot
vermanen van den dijcgrave dairop legghen sullen, soo groot dat hemluyden
duncke, aat tlant voir inbreken dieselve weke ende drie daghen daernae besorcht
sij, tot scieringhe van den heemraderen, die zij dair terstcnt doen sullen,
tenware dat dieghene, die den dijck toebehoert off yemant van zijnre weghen dat
selver alsoe dede - van twelke hij die naeste sal sijn ende alsoe doende den
dijcgrave daeruuyt moghen houden om sijne scade te bescutten, off indien die
dijcgrave daerin doende ware off ghedaen hadde na der kueren voirscr. bynnen
den derden daghe na der kueren voirss. den dijcgrave van oncosten voldoen off
cntlasten moghen ende blijven soe van hom sonder scade. Mer dat alsoe gedaen
wesende, soe en sal then dijcgrave op then dijck met meer vreesschouwen, tensij
ten tijden beteikent na kercghebode daerop ghedaen, met wederstaende al tgheene
dat in den runte van vreesschouwen offte anders in der ordinancien der
dijckaetzen slants voirss, ter contrarien van desen begrepen is. 125.
Item sce wanneer
gebuert, dat een dijcgrave slants van Althenae enighe pennynghen uutgheleit
(hadde) up enighe ge;,rfden desselven lants mit recht ende als recht is mit
blikende penninghen, die sal hij weder in moghen wynnen naer inhout der eerster
ordinancien deser dijckaetzen, ende dat aen dobbelen ghelde ende aen
vierscatten panden, hetzij an erve off have, die hij den schuldighen
toebehoerende bynnen den voirss. lande weet te begaen; behoudelijck offt
gebuerde dat hij in yemonts erve gepresen worde tot eenen mynderen deel van
enen camp, soe sal die schulder tot versueck des dijckgrave gehouden zijn des
dijckgraven deel van den zijnen te heynden off te graven buyten des dijcgraven
cost off den dijcgrave gheven ende betalen zijn vierscatte pennynghen, indien
hijs met affheynden en woude. Ende indien hij dat met en dede, soe sal die
dijcgrave den geheelen camp ghebruycken ter tijt toe, dat hem heyninghe off
betalinghe gheschiet sij, als voirss, is. 126.
Item soe en sal
voertan bynnen deser dijckaetze nyemant van den geerfden in denselven lande van
Altenae enighen scade hebbc-n bij uuytlegghen van pennynghen opten dijcken off
anders van weteringhen off ander werck mits arbeide off ander vercoffte
reeschap, die an, den dijck off andersins, soe voirscr. staet, ghebesicht
waeren, het en sij dat die schuldighe, dair men die uutreikinghe op begherende
waer, eerst een weet had ghehadt van den ghebreken dat men hem aensegghende
waer the hem die eysscher is, indien die schuldighe tot Utrecht, Dordrecht,
Breda, Gornichem off naerre den lande van Althenae off daerbynnen gheseten
waren bij enen boode, daertQe ende tot ghelijcken saicken gheedt, die men drie
off vier ordineren sal om eyn yeghelijck besceidelijcke weten te doen van des
voirss. is, nae welker weet elck schulder acht daghe respijt sal hebben eer men
hem sal moghen bescadighen. Ende soe sal die achte dach voirss. na der weet
zijn een dach van recht den parthien, te weten den eysscher ende den
schuldighen, indien die eysscher daerbynnen met vernuecht en wordt, welck recht
die dijcgrave, heer off ambochsheer off schout, denselven partien doen sal ter
plaetsen bynnen den lande voirss., then hij beteykenen sal, alleens off opten
dijck off werck gheschiede, daert van ghebuert waer, sonder dairom enighe
scouwe te varsten off neder te legghen. Ende soe sal die schuldighe den bode
des dijcgraven, heren, ambochtsheren, richters offte waersmans in der tijt
loenen als hij hem die weet offte bootscap doet, off die dijcgrave, heere,
schout, daer dat gheboert, sall dat doen op zijn recht, te verhalen an den
schuldighen offte eysschers goet voirss. Ende off dan die schuldighe voirss.
den eysscher bynnen acht daghen nyet en vernueghden off ten rechtdaghe off
daerbynnen nyet voert en quaem, soe soude die dijcgrave, heer cffte richter den
eysscher uutreykinghe doen op zijn recht als voirss. is. Ende woerde die
eysscher in den onrecht bevonden, so sall ende mach der here sijn uuytleggen op
hoem verhalen ass recht is. 127.
Item ende
overmits dieser ordinancien sullen allen vur hantvesten ende ordinancien van
recht ende quader ghewoenten doet ende tenyet zijn, uuytghenomen die ordinancie
van der grooter dijckaetzen, bij hertoghe Philips seligher ghedachten gegeven,
behalven des in deser daervan verandert is, in haere machten te blijven, ende
dat anse stede ende lant voirss. sullen biijven bij hoeren vrijheiden van
tollen nae den inhouden van haren brieven, die zij dairvan hebben, ende
ghelijck zij dat tot noch gepossideert ende ghebruyct hebben. Ende want wij begherende zijn ende
willen bij den redenen boven verclaert, dat alle dese voirss. punten ende
articulen hoere volcomen macht hclden ende van waerden blijven ten ewighen
dagen, soe ist dat wij dairomme bevelen allen onsen amptluden, drossaten,
baljouwen, schouten, schepenen ende gemeynen ondersaten onser heerlicheit ende
lants van Altena mit onser stede van Woudrinchem voirscr. tsamentlijcke ende
elken bijsonder ende int hcere, die ms zijn ende hier namaels koemen sullen,
dat zij these voirss. punten ende articulen onderhouden ende volbrenghen, doen
onderhouden ende volbringen,want dat ons wille ende beveel is. Ende amme te mere versekertheit
wille hebben wij ende ghebeden ende bidden onsen voirss. genadighen heere, den
hertoghe van Bourgoengien, dat hij ass grave van Hollant these voirss. punten
ende articlen wille confirmeren, ratiffieren ende approberen mit zijnen
brieven, bezeghelt hierdoir ghetransfixeert, alle aerghelist in alle des
voirss. is uuytghescheiden. In kennissen der waerheit soe hebben
wij onsen zegheil hieran mit onsen gueden weten ende willen doen hangen.
Gegeven ende gedaen int jaer ons Heren duysent vierhondert sess ende
tseventich, achtien dagen in Decembri. Zegel verloren. Oorspr. - Rijksarchief te 's-Hertogenbosch; collectie Cuypers van
Velthoven, no. 129. Met aanteekening van den griffier van het Hof van Holland,
d.d. 1476 December 28, en transfix, d.d. 1477 Maart 2. Afschriften: Universiteitsbibliotheek te Leiden; Cod. Voss. G. G. q.,
no. 11, fol. 7-26 verso; Algemeen rijksArchief te 's-Gravenhage, inventaris
handvesten, no. z4r, fol. 1-26 verso; Ibidem, Handschriften 3e afd. no. 883,
fol. 2-49 verso (Aldaar beginnende met het eerste artikel en als datum:
"een duysent vijff hondert ende tnegentich, desen XXIII Februarij"), Gedrukt: Kemp, Leven der doorluchtige heeren van Arkel ende
jaarbeschrijving der stad Gorinchem, blz. 358-375. Litt.: Inleiding, blz. 37, 40 vlgg., 51, 70 vlgg.
335. VAN DEN
GRIFFIER BOULLIN, DAT DE HANDVEST, ALVORENS DE CONFIRMATIE
VAN DEN LANDSHEER TE VERKRIJGEN, DOOR HET HOF VAN HOLLAND WERD GECONTROLEERD. 1476 December 28. Upten XXIIIIen dach van Decembri int jair duysent
vierhondert zes ende tseventich, soe heeft die geboirtige ende mogende grave
var. Heurne onder den Hove van Hollant bij zijnen dienren daen leg-en dese
tegewoirdige ordonnancie ende hantieringe van recht:n, ten fyne die belieft
ende geconfirmeert te hebben vanwegen mijns genadigen heeren. , Ende tat then
fyne soe was upten XXVIIIen dach van der voirss. maent dieselve ordonnancie
rijpelic, int lange ende van article te article deursien ende gevisiteert bij
rneester Jan van Halewin, president in die absencie van mijnen heren den
stadhouder, Geryt, here van Assendelft, meester Jacob Ruisch, Geryt van
Gronselt ende Lodewijck van der Eycke, raidsluyden van Hollant, als dairtoe
geordineert. Dair mede bij was ic, Boullin. Oorspr. - Rijksarchief te 's-Hertogenbosch; collectie Cuypers van
Velthoven, no. 129. Afschrift: Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, Handschriften 3 de a
f deeling, no. 883, fol. 49 verso (Aldaar beginnende met: "Opten
drientwintichsten dach int jaer ons Heeren duysent
vijffhonderttnegentich", en overigens ongewijzigd!). 336. LEENMANNEN VAN HOLLAND OORKONDEN, DAT, INGEVOLGE DE
HUWELIJKSCHE VOORWAARDEN, OPGEMAAKT VOOR HET HUWELIJK VAN JACOB (II) VAN HORNE
MET JOHANNA, EENIGE DOCHTER VAN LODEVVIJK, GRAAF VAN WINCHESTER, HEER VAN DE
GRUYTHUYSE, EERSTGENOEMDE 12000 RIJNSCHE GULDENS HEEFT ONTVANGEN, WAARTEGENOVER
HIJ JOHANNA EEN RENTE VAN 600 RIJNSCHE GULDENS UIT ZIJN INKOMSTEN UIT HET LAND
VAN ALTENA HEEFT TOEGEZEGD, WELKE RENTE MET BOVENGENOEMDE 12OOO GULDENS KAN
WORDEN GELOST. DAARENBOVEN KENT DE GRAAF VAN HORNE ZIJN VROUW NOG EEN LIJFRENTE
VAN 200 RIJNSCHE GULDENS UIT DE INKOMSTEN UIT BET LAND VAN ALTENA TOE: 1477 Januari 18. Afschr. - Leenkarner Holland, no. 118, cap. Heusden, fol. 11, Afschrift van dit afschrift: Hs, vervolg op van Mieris. Vidimus. - Archief Altena, no. 49. 337. MARIA VAN BOURGONDIE BEVESTIGT DE HANDVEST, OP 10 DECEMBER
I476 DOOR JACOB, GRAAF VAN HORNE, AAN WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA
GESCHONKEN. 1477 Maart 2. Marie, bij der gracie Goids, hertoginne van Bourgoengen, van
Lothrijck, van Brabant, van Lemburch, van Luxemburch ende van Gheldre, gravynne
van Vlaenderen, van Artois, van Bourgoengen palatine, van Henegouwen, van
Hollant, van Zeellant, van Namen ende van Zutphen, marcgravynne des helighen
Rijcx, vrauwe van Vrieslant, van Salines ende van Mechelen, doen condt allen
luyden: Alsoe onse lieve neve, die grave van Huerne, ons
teghenwo-irdelijcke heefft doen thoenen ende te kennen gheven, hoe dat, om die
welvaert ende onderhoudenisse van der justicie van zijnen lande van Althena
ende stede van Wodrinchem, hij bij advise ende goetduncken van der vcirss.
stede ende dat meeste deel van die gheerfde van den voirn. lande een zekere
ordinancie geordineert ende gemaect hadde upc stuck van der voirss. justicie
ende van den beleede van derselver, teneynde dat die hoeren volcomen loep
hebben mach - ende hoewel dat hij uptie selve tijt hadde doen vervolghen ende
cetmoedelijck bidden om die voirss, sijne ordinancie geconfermert te hebben van
den voirn. onsen lieven heere ende vader, soe en hadde hij daertoe niet moghen
gheraken, overmits dat binnen der voirss. tijt dieselve orrse heere ende vader
oflivich gheworden was, die voirscreven onse neve van Huerne ons oetmoedelijcke
bidderide, dat wij him die voirss, ratifficacie ende confirmacie consenteren
ende gonnen wouden, waerom wij, als gherechte hoir, erfgenaem, navolchster ende
gravynne van den voirss. onsen landen van Hollant, Zeellant ende Vrieslant ,daerup
gehadt hebbende dat rapport, advis ende gaetduncken van onse lieve ende
ghetruwe den heere van den Gruythuse, grave van Winceester etc., in then tijde
stadhouder-generael, ende meester Jan van Halewin, in zijn absencie president
der voirss. onser landen van Hallant, Zeelant ende Vrieslant, welke onse
stadhouder ende president, mitgaders oick die andere raidsluyden in den
voirscr. onsen lande van Hollant in then tijde himluyden daerup rijpelijck
hadden doen informeren, die voirscr. ardonnancie ende hantieringhe van rechte,
verclaert int coyer daer desen onsen brieff duer ghetransfixeert is, beliefft,
gecanfirmeert ende gheratiffiert hebben, believen, confirmeren ende ratiffieren
myt desen ansen brieve, om voertan die voirss. ordonnancie ende hantieringhe
van rechte tat ewighen daghe onderhouden ende geuseert te wesen bij den voirss.
poerteren, geerfde ende inwanende van der voirss. stede van Wodrinchem ende
lande van Altena in alre manieren, .als dit voirss. coyer dat int langhe inhout
ende begrijpt. Ombieden daerom ende bevelen allen onsen justicieren,
officieren, dienaeren ende ondersaten in onsen lande van Hollant, ende elken
bijsonder in den zijnen, dat zij de vairss. ordonnancie ende hantieringhe van
rechte den voirss. (poerteren) van Wodrinchem ende geerfde van den lande van
Althena rustelick ende vredelick doen ende laten ghebruycken, sonder him off
yemande van himluden daer en teghen te doen of te laten gheschien enighen
hinder off moeyenisse ter cantrarie, in wat manyeren dattet zij; want wij dat
alsoe ghedaen willen hebben. In kennissen der waerheit sce hebben wij onzen zeghel hieran
doen hanghen. Gegeven in onse stede van Ghendt upten anderden dach van Maerte
int jair ons Heren duysent vierhondert zes ende tseventich, na den loep van
onsen Have. Zegel verloren. Oorspr. - Rijksarchief te 's-Hertogenbosch; collectie Cuypers van
Velthoven, no. 129. - Losliggend transfix van den brief van 1476 December 18. Op de plica: Bij mijne joncvrouwe die hertoginne ter relacie van den
here van den Gruthuse ende meester Jan van Halewin, onlancx stadhouder-generael
ende president in zijn absencie der landen van Hollant, Zeellant ende
Vrieslant. Boullin. Afschriften: Universiteitsbibliotheek te Leiden; Cod. Voss., G. G. q.,
no. 11, fol. 62-63 verso; Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten, no. 141,
fol, 26 verso - 27 verso; Hs. vervolg op van Mieris; Ibidem, Handschriften 3e
afdeeling, no. 883, fol. 50-51 (Aldaar met datum: "duysent vijf fhondert
ende tnegentich, nae den stijl van onsen hove", en overigens ongewijzigd!). 338. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT FREDERIK VAN HORNE AAN
ZIJN BROEDER, GRAAF JACOB II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, ALLE GOEDEREN IN HET
LAND VAN ALTENA OVER, WELKE HEM AANBESTORVEN ZIJN DOOR DEN DOOD VAN ZIJN MOEDER
EN WELKE HEM NOG ZULLEN AANBESTERVEN BIJ DEN DOOD VAN ZIJN VADER, DIE IN EEN
KLOOSTER VERBLIJFT. 1480 Maart 25. Wij Lambert van Huerne ende Adriaen Aert Colensoen, schepen
tot Woudrichem, oirconden met desen brieve, besegelt met onser segelen, dat
voir ons quam heeren Frederick, sone tot Huerne, heere tot Montengys etc.,
ridder, ende draech op ende gaff over onssen genedighen lieven joncheeren,
joncheeren Jacop, greve tot Huerne, heere tot Althena, tot Cortersschem ende
tot Cranendonck etc., sijnen lieven brueder, alle alsulcke gaeden, ruerende
ende onruerende, erven, landen, verpachte goeden ende tijnsen, als die
voirscreven heeren Frederick, sone tot Huerne, aengecomen ende aenbestorven
moghen wesen bij dode vrouwe Johanna, grevinne tot Huerne, vrcuwe tot Althena
etc., sijnre liever vrouwe moeder, saliger gedachten, ende hem noch
hiernaemaels aencomen ende aenbesterven moghen bij dode sijnen lieven heeren
ende vader, nu ter tijt in der religien wesende van den Observanten van sinte
Fransciscus orden, ende gelegen sijn endc bevonden mogen worden bynnen der
vrijheyt van Woudrichem ende alingen lande van Althena. Ende hij verteech
daerop ende hij verhalmeder na op tot onss genedichs lieffs jonchecren, sijns
brueders, behoeff voirscreven. Voirt soe quam heeren Frederick, sone tot Huerne,
heere tot Montengys etc., ridder voirscreven, ende gelovede onsen genedighen
lieven jonchecren, joncheeren Jacop, greve tot Huerne, heere tot Althena etc.,
sijnen lieven brueder, die voirscreven gueden, ruerende ende onruerende, erven,
landen, verpachte gueden ende tijnsen, te waren jare ende dach, als men vrij
eyghen erve ende alsulcke gerede goeden, eerftijnssen ende verpachte goeden
sculdich is te waren, ende alle voircommer ende alle voirplicht aff te doen,
die hij van rechtsweghen is sculdich aff te daen na den recht van der stede van
Woudrichem ende den lande van Althena. Gegeven int jare onss Heeren dusent
vierhondert ende tachtich, op den vijff ende twyntichsten dach van Merte. Met de uithangende zegels van Lambert van Horne en Adriaan Aart Colenzoon
in groene was. Oorspr, - Archief Altena, no. 47. 339. TEN OVERSTAAN VAN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERKLAREN
RECHTER EN HEEMRADEN VAN SLEEUWIJK, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN KORSTIJN QUEKELS
MET HAAR GEKOREN VOOGD AAN HERMAN VAN HAMBROECK, PRIESTER TE BERNE EN PROOST TE
HONSWIJK, IN ZIJN LAATSTGENIELDE QUALITEIT ZES MORGEN LAND ONDER SLEEUWIJK EN
FEN ONROEREND COED ONDER WOUDRICHEM IN RECHTEN ERFTINS GAF. 1480 December 27. Zegels verloren. Oorspn. - Archief der abdij van Berne te Heeswijk, Cart., I, no. 556
(XII, 1). Litt.: Inleiding, blz. 89. 340. VOOR HET HOF VAN HOLLAND PROCEDEERT GRAAF JACOB II VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, ALS EISCHER, TEGEN EENIGE VISSCHERS UIT GORINCHEM, ALS
GEDAAGDEN, MET WIE ZICH DE PROCUREUR-GENERAAL HEEFT GEVOEGD. EISCHER STELT, DAT
BIJ SENTENTIE VAN HET HOF VAN I SEPTEMBER 1450 DE VISSCHERIJ VAN WOUDRICHEM EN
HET VISCHRECHT OP DE ZUIDELIJKE HELFT VAN DE MERWEDE AAN EISCHERS VADER WAREN
TOEGEWEZEN. SEDERT DIEN HADDEN DE HEEREN VAN ALTENA HET RUSTIG, BEZIT VAN BEIDE
VISSCHERIJEN GEHAD, TOTDAT, NA DEN DOOD VAN KAREL DEN STOUTE, EENIGE POORTERS
VAN GORINCHEM, ONDER WIE DE GEDAAGDEN, BEGONNEN WAREN EISCHERS VISSCHERIJEN TE
BEVISSCHEN. PISCHER VORDERT NU HERSTEL IN ZIJN POSSESSIE MET SCHADEVERGOEDING.
DE GEDAAGDEN BEROEPEN ZICH EROP, DAT BEIDE VISSCHERIJEN HUN DOOR DEN
RENTMEESTER VAN ARKEL IN PACHT WAREN GEGEVEN, HETGEEN NAAR HUN MEENING
MEDEBRENGT, DAT EISCHER ZIJN VORDERING NIET TEGEN HEN, MAAR TEGEN MAXIMILIAAN
EN MARIA, ALS HEER EN VROUWE VAN ARKEL HAD MOETEN INSTELLEN. DE PROCUREUR-GENERAAL
VOEGT DAARAAN TOE, DAT DE SENTENTIE VAN 1450 DE RECHTEN VAN DEN HEER EN DE
VROUWE VAN ARKEL NIET AANTAST. HET HOF STELT EISCHER IN HET GELIJK EN HERSTELT
HEN IN HET BEZIT VAN BEIDE VISSCHERIJEN. 1481 Mei 16. Roerende den grave van Heuren contra Adriaen Michielsz. cum
socys. Gesien bij den hove van Hollant dat proces, uuytstaende ende hangende
tuschen den grave van Heuren, als heere van den lande van Althena, eyscher, an
die een zijde, Adriaen Michielsz., Ghijsbrecht Lambrechtszoon, Wynoyck
Jacobszoon alias Goedeskock, Vrederijck Bairntsz., Heynrick van Essen, Jan
Geryts van Dijck encic Maes Dirck Maesz. ende de procureur-generael van Hollant
mit himluyden gevoucht, verweerers an dandere, seggende ende proponerende de
voorss. eysscher, hoe dat in den jaere van NICCCC ende vijftich lestleden
sekere proces geresen soude geweest hebben tusschen wijlen den grave van Heurn,
des voorss. eyschers vader an die een zijde, den joncheere van Gaesbeeke, als
doe ter tijt drossaet van Gorinchem, den procureur-generael van Hollant mit
himluyden gevoucht ende andere verweerers an dandAre, spruytende ter cause van
den viscerijen liggende in der Merwede, die eene geheten die vischerije van
Werinchem, liggende voor Worinchem ende streckende totter Douvelinge toe, ende
die andere vischerije beginnende van der voorss. vischerie van Worinchem ende
voort die gehele zuytzijde tot Worinchem ende dijck toe, in welck proces
zoeverre geprocedeert hadde geweest, als dat bij den voorss. hove gewijst was,
dat de voorss. grave van Heurn, des voorss. eyschers vader, him mit goede
redenen van den voorss. joncheere van Gaesbeeke ende andere beclaicht hadde
ende dat hij ende zijne nacomelingen, heeren van Altena, in die proprieteyt,
volcommen besit ende gebruyck van de vaorss. vischerien rustelick ende
vredelick wesen ende blijven souden tot ewighen dagen. Ende eenen sekeren tijt
hierna, overmits dat die van Gorinchem swaricheyt maeckten in der lengten ende
grootheyt van de voorss. vischerien, zoe zoude de voorss. grave van Hoorn, in
dier instancien eyscher, ende de voorss. van Gorinchem een vriendelick
overdracht ende tractaet gemaect hebben, inhoudende onder andere, dat de
commissarissen, die onlancx dair te voeren geweest hadden uptie bepalinghe
sonderlinghe van der vischerije, gelegen an die zuytzijde van der Merwede,
anderwerf dair coomen ende in jegenwoordicheyt van denselven grave van Heurn,
van de burgermeesteren ende eenighe van den gerichte van Worinchem ende oick
desgelijcx van den drossaet, burgermeesteren ende eenighe van den gerechte van
Gorinchem, van elcke zijde tot XX persoonen toe, de paelen van then te steken
ende die tonnen te leggen; ende dat gedaen wesende, soe souden alsdan de vischers
van den voorss, eyscher de voorss. vischerije bevisschen ende die van Gorinchem
ende hoere porteren, alsoe wel vischers als andere, hoere handen dairvan
trecken. Ende navclgende desen zoe waeren die commissarissen, dairtoe
geordonneert, gecoomen omtrent der plaetse van den voorss. vischerien, an de
zuytzijde van der Merwede gelegen., ende hadden upte paelschPydinge doen leggen
sekere tonnen ende die doen vestegen in der Merwede ende oock upt lant die
palen gesteken, welcke sentencien ende overdracht, boven verclairt, wijlen
herthoge Philips van Bcurgongne, saliger gedachten, bij zijnre genaden brieven,
dairup geexpedieert, soude hebben doen bevelen sijnen drossaet, schout ende
gerechte van Gorinchem, dat zijluyden openbairlicken in der kercken ende voort
in allen anderen gewoonlicken plaetsen souden doen verbieden, uptie boete van
twee gouden vrancrijxe schilden jegens zijnre genaden te verbeuren, alle die
poorteren ende inwonende van Gorinchem ende hoeren ond:rsaten, dat zij him van
der vischerije van den voorss. grave, in der manieren boven verclairt, met meer
onderhouden en zouden. Ende zedert dier tijt hadde de voirss. grave van Hoirn
voor, ende de voirss. eysscher nae, in rustige ende vredige possessie geweest
zijn totten overlijden toe van wijlen hertoge Karel van Bourgongne, zaeleger
gedachten, van der voirss. twee visscherien, ende hadden dit verpacht ende
verhuyert, omme te bevisschen, dengeenen, die him beliefde. Ende nae doode van
denz,~lver. hertoge Karel, soe hadt belieft sommige van den poorteren van
Gorinchem ende andere die voirss. visscherie krachtelicken te bevisschen ende
onder andere de voirss. verweerers, denzelven eysscher mitsdien spolierende van
der possessie van den voerss. visscherien, ende dairbij dat de voirss. eysscher
ende sijne pachteren ende vischeren te scade gehadt zouden hebben die Somme van
zeshondert clincquairts, wairomme dat die voorss. eysscher an mijnen genadigen
heere ende vrouwe van Oistenrijck ende van Bourgongne clachtich gecommen was,
dat te kennen gevende, ende hadde vercregen zekere briPven van commissien, uuyt
crachte van denwelken den voirn. verwerers bevolen hadden geweest, naedat den
exploiteerer van then uptie voirss. visscherien geweest hadde ende him voort
gebleken was van der premissen van der voorss. cemmissie, dat zij of laten ende
himluyden geheelicken ende all verdragen zouden van meet te visschen ofte doen
bevischen (die) vischerie, den veirn. eyscher toebehoerende, ende him ende
zijnen pachteren dairmede rustelicken ende vr:.delicken doen ende laeten
gebruycker. ende denzelven eysscher geven ende betaelen voor sijn scade ende
interest voor de voorss, van VI hondert clincquairts, dairtegens dat die
voorss, verwerers, himluyden opposeerende tot zekeren dagen overleden ende tot
then dage of te andere van then onderhouden, concludeerde de voorss, eysscher
ende zeyde, dat bij sentencien diffinitive van den voorss. hove hij schuldich
zoude wesen gerestitueert ende geintegreert te zijne in zijne voorss, possessie
ende gebruycsamicheyt van sijne voarss. twee visscherien, omme die bij him of
van zijne wegen rustelicken ende vredelicken gebruyct te worden ende dat voort
de voorss. verwerers gecondempneert souden wesen voor scade ende interest in
die voorss. somme van VIC clincquairs, altijts behouden juste extimacie,
mitsgaders in den costen, die de voorss. eysscher tot desen instancien gedaen
hadde. Wairtegens dat die voorss. verwerers andtworden ende zeyden,
hoe dat die rentmeester van den lande van Arckel himluyden in pachte gegeven
zoude hebben, omme zekere somme van penningen, de voorss, twee visscherie,
dairomme dat questie was, als demeyne ende rente behoerende totten voirn. lande
van Arckel, ende hoewel dat nyemende recht noch actie en hadde de voorss,
visschers, verwerers, te beclagen noch himluyden als geweldoenres an te
spreken, gemerct tguent dat voorss. is, zoe haddet nochtans (eysscher) belieft
den voirn. vis:chers an te spreken, dat zij him onbruyck in sijne passessie van
der voorss. vischerie gedaen zoude hebben, niet ansiende dat deselve vischers,
verwerers, met dan dienairs en waeren van mijner. voirss. genadigen heere, die
himluyden in gheensins himluyden rechts en vermeten an der proprieteyt (der)
voirss, visscherien ende dat himluyden met an en gaet die sentencie, dairvan
dat die voorss. eysscher in siji.en eysch mencie makende was ende indien die
voorss. eyscher dairvan yet propanerende soude willen, dat hij dat schuldich
zoude wesen te doen tegens mijnen vo-orss. genadigen heere ende vrouwe ende met
tegens himluyden. Ende in fortificacie van then zeyde die voirn. procureur,
dat, wes bij negligencie ende bij gebrehe van der tytele van mijnen voirn.
genadigen heere ende vrouwe, als heere ende vrouwe van den lande van Arckel,
tot then vorss. vischerien gedaen was bij tijden van den heere van Lannoy, dat
dat dezelve mijnen voorss. genadige heere ende vrouwe niet prejudicieren en
zoude, ende concludeerden dairomme die voorss. verwerers ende zeyden, dat a)
bij sentencien diffinitive van den voorss. hove zij schuldich sullen wesen
geabsolveert te zijn van den eysch ende inpeticie van den voorss. eischer, ende
him mitsdien te condempneren in den costen, die zij tot deser instancien gedaen
hadden, tegens welke antwoorde dat die voorss. eysscher replicieerde, die
contrarie sustinerende mit meer fayten, middelen ende redenen, bij beyden den
voorss. partien in hoere principaile scriftueren voort gestelt ende
geproponeert, ende dairvan dat dezelve partien tot hoeren prouven geadmitteert
te zijn. Gesien vacrt bij, den voorss. hove alsulcke informacien, enquesten,
brieven ende munimenten, als de voorss. partien ende elcx bijsonder amme die
verificacie ende prouve van hoere fayten ende vermeten produceren, beleyden
ende overgeven hebben willen, mitgaders alsulcke reprochen ende salvacien, als
zij tegens malcanders tuygen, brieven ende mynumenten doen ende overgeven
hebben willen, ende dairop dat de voorss. partien gerenonchiert hebben van meer
te produceren ende geconcludeert in rechte, ende dairvan dat himluyden op
huyden dach beteykent is omme recht te hoeren. Tvoorss. hof, mit rijpe deliberacie van raide overgewegen
alle tguent, dat tot dese materie dienende was, in den name ende vanwegen mijns
genadigen heeren ende vrouwe van Oistenrijck ende van Bourgoingne, grave ende
gravinne van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, geseyt ende gewijst heeft, zeyt
ende wijst voor (recht), dat mit rechte ende goeden redenen die voirn. eysscher
himluyden becroont ende beclaicht heeft ende dat mit onrechte ende quader cause
de voorss, verwerers himluyden dairtegens geapposeert ende geweert hebben,
verclairt dairomme, restituerende ende redintegrerende mits desen den voirn.
eysscher in die passessie ende gebruyckenisse van den tween vischerien,
liggende in de Marwede, den eenen geheeten die vischerie van Woudrichem,
liggende voor Woudrichem ende streckende totter Douvelinge toe ende die ander
visscherie, begynnende van der voorss, vischerie van Woudrichem ende voort die
geheele zuytzijde tot Woudrichem dijck toe, omme die bij den voirn. eysscher
rustelicken ende vredelichen gepossesseert ende gebruyct te worden,
condempnerende voort de voorss, vera) De tekst heeft hier ingevoegd: zij werers,
dat zij opleggen ende restitueren sullen alsulcke vruchten ende penningen, als
zij ter cause van der voorss. vischerien up gebuert ende ontfangen hebben, ende
dairtoe in de casten van dese instancie, ende dat al ter tauxacie ende
moderacie van den voorss. hove. Actum XVI dagen in Meye Ae LXXXI, presentibus Ruysch, Werve,
Almonde, Berendrecht, Mye, Schoonhaven ende Pieter Jansz. Dairbij was ick G. de
Zwicten. Afschr. - Archief Hof van Holland, reg. no, 476, no. 95 (fol. 120-122), Litt.: Prfschr., blz. 67. 341. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERKLAREN RECHTER EN HEEMRADEN
VAN WAARDHUIZEN, DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEN, GODEVAERT VAN NISPEN AAN HET
KAPITTEL VAN ST. PIETER TE UTRECHT NEGEN MORGEN EN VIJF HONT LAND IN EIGENDOM
OVERDROEG, MET RELOFTE TOT VRIJWARING GEDURENDE JAAR EN DAG. HIJ KRIJGT
VERVOLGENS DAT LAND, ALSMEDE EEN HOEVE, IN RECHTEN ERFTINS. 1481 Juni 5. Wij Dyrck Keye Everaets soen ende Joest van Weyborch, scepen
tot Wcudrichem, oirconden met desen brieve, besegelt met onsen segelen, dat
voer ans quamen Rycout Willemss. als een rechter ende met hem Jan van
Wijffvliet, Jacop Dyrck Heermans sone ende Jan Bloem als heemraders tot
Werthuysen ende brochten ons aen als aen scepenen, dat voer hem gecamen is
Goedevaert van Nyspen ende droech op ende gaff over Jan Schot, schout des
capittels der heeren van sunte Peters kerck tot Utrecht, ende tot behoeff des
capittels der heeren van sunte Peters kerck voirss., negen mergen ende vijff
hont lantz, gelegen in den gericht van Werthuysen vcirss., daer vier mergen
lantz aff gelegen sijn aen Alaerts dijck, daer Rycout Heinricssoens lant aff
gelegen is ten naesten oestwart ende Jan Hermanssoens lant te naesten westwart,
streekende van den Broeckgrave tot Sander Fredericssoens erffgenamen lans toe,
ende daer drie mergen lantz af f gelegen sijn in den gericht van Werthuysen
voernoemt, daer Seger Janssoens lans van Emmechoven is gelegen te naesten
eestwart ende Adaems lant van Clcve te naesten westwart, streckende van den
Broeckgrave tot den voirss. Seger Janss. lant toe van Emmechoven. Ende daervan
den seventhien hont lants Huege Quekels lant is gelegen ten naesten oestwart
endc Gherit Dirck Lyonissoens lant te naesten westwart, streckende van Gherits
lant van Assendelft tot die voirss. Gherit Dyrck Lyonissoens lant toe, alsoe
graet ende alsoe cleyn als die voirss. negen mergen ende vijff hoat lants
aldacr geleben sijn met allen horen toebehoeren, ende dat hij daerop verteech
ende verhalmeder na op tot des capittels beheeff voirss., ende dat Godevaert
van Nyspen voirss. uuten voerseyden negen mergen ende vijff hont lantz gebannen
wart ende Jan Schot tot behoeff des capittels dAr heeren voerg. daerin gevrijt,
hoe vonnisse der heemraders wijsde end,e recht is, ende dat voert quam
Godevaert van Nyspen voerg. ende geloeffden die voergenoemde Jan Schot tot
behoeff der heeren van de capittel van sinte Peters kerek tot Utrecht voirss.
die voirss. negen mergen ende vijff hont lants te waeren 'acre ende dach, als
men vrij eygen erve sculdich is te waeren, ende alle voercommer ende voerplicht
aff te doen, die hij van rechts wegen is sculdich aff te doen na den recht van
den lande van Althena. Dit gedaen wesende, soe quam die voirss. Jan Schot, schout
des voirss. capittels der heeren van sinte Peters kerck tot Utrecht ende
vanwegen des capittels voirss., alsoe die selve Jan Schot des gemachticht was
ender des capitteis segell ende brieven van sinte Peters kerck tot Utrecht
voirss. ende onder des eerweerdigen notarius zegell van sinte Pouwels tot Utrecht
voirss. aen denselven brieff ende bij segell des voirss. capittels der heeren
van sinte Peters kerck voernoemt gehangen, welken besegelden machtichtbrieff
die richter ende heemraders voirss, ende wij scepenen voernoemdt op die selve
tijt gantz ende geve, ongerasiert ende ongecancelliert daervan gesien ende
gelesen hebben. Endc verlyede ende gaff den voirss. Goedevaert van Nyspen die
voirspreeken negen mergen ende vijff hont lants ende daertoe noch een hoeve
'ants, hcudende seven ende twintichstalven mergen, gelegen in den gericht van Werthuysen
voirss., daer die gemeyn strate tot Werthuysen is selegen ten naesten oestwart
ende Gheryt Claess. lant van der Goude ten naesten westwart, streckende van den
Broeckgrave tot Herberen Aertssoens erffgenamen lant toe, tot enen rechten
erffthijns, alle jare erffelijken om sess ende twintich Philippus bourgoensche
schilden, dertich groet Vleems gerekent voer elken bourgoensche scilt off
payment in den dagen der betalingen dat daer goet voer is, te leveren ende te
betalen alle jaire erffeliken binnen die maent van Meye binnen der stadt van
Utrecht op die voirss. Goedevaert van Nyspens cost, anxt ende avontuere, daer
den yersten dach der leveringe ende der betalingen voirss. off wesen sall
binnen die maent van Mey nu naistkomende. Ende en leverden ende en betaelden
men den capittell voirss. off die ghene, die sij clan des onder haren zegell
van haren capittell machtich gemaect sellen hebben, die voirss. sess ende
twintich Philippus bourgoensche schilden binnen die maent van Meye binnen der
stadt van Utrecht dan met, soe sall dat voirss. capittell off dieghene, die sij
dat onder haren capittels zegell gemachticht sullen hebben, den voirss. haren
tijns manen off doen manen metten richter endn tween heemraderen van binnen
bans in Godevaert van Nyspens off besitter des erffs tiegenwoirdicheyt off opt
goet voirss. Ende en betaelden men hem clan den voirss. tijns noch en leverden
men hem den voerseyden tijns binnen vierthien dagen na der maningen binnen der
star van Utrecht niet als voirss. staet, soe sall dat capittell voirss. off
dieghene, die dan des gemachticht wesen sall onder den segell van den capittell
voirss., die voirss. negen mergen ende vijff hcnt lants ende daertoe die voerg.
hoeve lants, houdende seven (ende ) twintichstalven mergen lants aen moegen
vangen als sijn vrij eygen erve er.de keren die in des capittels voirss.
oerbaer, zonder yemcnts wederseggen. Gegeven int jair ons Heeren vierthienhondert een ende
tachtich, op den vijften dach in Junio. Afschr, - Rijksarchief te Utrecht, inv. St. Pieter, no, 2*, fol. 20 en
20 verso. Litt.: Inleiding, blz. 87, 89, 98. 342. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERKLAREN RECHTER EN
HEEMRADEN VAN SLEEUWIJK, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN KORSTIJN QUEKELS MET HAAR
GEKOREN VOOGD DEN ERFTINS, GENOEMD IN DEN SCHEPENBRIEF VAN 1480 DECEMBER 27,
OVERDROEG AAN HEINRIC VAN SEVENBERGHEN. 1483 December 10. Zegels verloren, Oorspr. - Archief der abdij van Berne te Heeswijk, Cart,, I, no. 556
(XII, 1). Litt.: Inleiding, blz. 89. 343. GRAAF JACOB II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EENIGE
VOORRECHTEN AAN HET LAND VAN ALTENA EN DE STAD WOUDRICHEM. 1484 Januari 12. Wij Jacob, greve tot Huerne, heere tot Althena, tot
CortersschPm ende tot Craenendonck, etc., doen condt, dat wij ter ootmoediger beden
ende vriendelijcke begeerten onser gemeynte geerffden, zoowel van buyten als
van binnen ons lants van Althena, vergadert ende versament in eynre gemeynte
vergaderinghe ende dachvaert, ende desgelijcx onser gemeynte poarteren onser
stede van Woudrichem ende onser inwoonender ondersaten ons lants van Althena,
gegonnen ende gegeven hebben, gonnen ende geven ten oorbaire, welvaerden ende
nuetschappe derselver onser stede van Woudrichem ende lants van Althena de
puncten ende articulen, hiernae beschreven, te weeten: 1. In den eersten, dat van huyden,
datum des brieffs, voortaen wij ende alle onse ofticieren, hoedanich die
genoempt zijn, uyemonden, wie hij zij, in onser helden off gevanckenisse setten
noch doen setten en sellen voor eenige civile saicken off penningen bruecken,
die zij tegens ons gebrueckt mochten hebben, indien ende alzo verre als
diegheene, die tegens ons gebrueckt hadden, alsoo veel:: goets hadde off geerft
waeren in onsen lande van Althena als haere bruecken, (die) zij gebrueckt
mochten hebben, bedragen mochten, off dat zij goede geerffde borgen hadden te
setten, die in onsen lande van Althena voorschreven geerft waeren tot alsoo
veele als die bruecke bedragen mochten. Des zoo sellen wij off onse officieren
ende dieners dieselve yerst betichtigen ende den borgen, yerstwerven seggen wat
wij off onse dienaren den gevangen aentydende ende aenseggende zijn ende then
gevangen op der vrijer straeten bij cede te laten verborgen. 2. Item zoo sal onse dijckgreve; die nu
ter tijt is off noch bier namaels wesen sal, alle bruecken, die wij hueden,
datum deses brieffs, gebrueckt mogen wesen off noch bier namaels in toecomenden
tijden gemaeckt worden, verschijnen elide vervallen sellen, binnen denselven
jaere daer die bruecken in gebrueckt, vervallen ende verschenen sellen wesen,
dieselve bruecke binnen denselven jaere met recht inwinnen off tenminsten in
den rechte brengen, off theynden then jaere geen recht te hebben de voorss.
bruecken met recht in te moghen winnen. 3. Oick zoo geven ende gonnen wij
denselven onsen geerffden ehde onsen poorteren onser stede van Woudrichem ende
onse inwoonende ondersaten ons lants van Althena voorschreven, dat zij van
haeren onnutten landen, daer geen off weynich vruchten ende vromen off comen,
nyet vorder aen ons verbonden noch gehouden en sellen wesen eenighe beede off
schattinge daervan te geven off te betaelen, hooger noch meerre dan acht
notable mannen, die halff geerft sellen wesen in den hoogen lande van Althena
ende halff in den leeghen ende onnutten landen, die wij elide die geerffden
daertoe ordineren ende deputeren sellen, daervan cardelen sellen wat zij moegelijcken
ende redelijcken daervan sellen schuldich wesen te geven. 4. Voort zoo hebben wij denselven onsen
geerffden voorschreven gelooft elide geloven mits desen: waer dat yemant des
anders landen gebruyckten met haere veltvaerende goeden sonder huere off
consente jegens der lantheeren danck, dat dan dieselve lantheeren dieselve
beesten op scllen mogen doen haelen ende brengen die in onsen dienaren handen,
om te vernemen wie dat die beesten wesen mogen, ende dat wij off onse
officieren dan dat alsoo uuytrichten ende den lantheeren zijne schade sullen
doen verrichten met alsulcker castinge ende verleeringe als dat van steden ende
rechts wegen eysschen sal; want wij dat doch in geenreley wijse gehengen noch
hebben en willen. Ende want wij alle dese voorschreven poincten ende
artyckelen onverbreeckelijcken onderhouden willen hebben ten eeuwigen daegen,
soo hebben wij des te oirconden desen brieff doen besegelen met onsen placcaet
zegele hieraen doen hangen. Gegeven int jaer ons Heeren duysent vierhondert vier ende
tachtich, op den twaelefsten dach in Januario, nae costume van schrijven des
hooffs van Utrecht. Afschr. - Algemeen rijksarchief 's-Gravenhage, archief Rekenkamer, no.
749, d. Onder het afschrift is aangeteekend: Gecollationeert jegens den
originalen brieff, geschreven in francijn, hebbende eenen rooden uuythangenden
zegel mette waepene van drie hoornen, dewelckc twee climmende leeuwen houdende
waeren; ende was tselve zegel gans ende gaeve, uuytgesondert dat boven helmet
een cleyn stucxken aff gebroocken was, ende int circumferentie mocht men lesen:
Jacobi comitis de Hoorn, van te Althenae, te Corterschem ende Cranendonck.
E'nde es tselve gedaen in presentie van Claes van Damme, substituyt van den
procureur-generael, daertoe gedachvaert zijnde, op den XXIIIen in Septembri
anno XVc drie en dertich, ende accordeert. By ons geteyckent: A. Sandelijn ende
Berthoutsz. Litt.: Welding, blz. 18. 344. GRAAF JACOB II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT ZIJN
DIENAAR CLAES VAN CRONENBORCH, DIE EEN VORDERING OP HEM HEEFT UIT HOOFDE VAN
BORGTOCHT, VERSCHEIDENE VOORRECHTEN, EN WEL: TIENDEN BEDEVRIJDOM VAN DE DOOR
CLAES VAN ZIJN VADER GEERFDE GOEDEREN, HET RECHT OM ZIJN GOEDEREN TE VERKOOPEN,
HET RECHT DAT HIJ NIET IN ARREST ZAL KUNNEN WORDEN GENOMEN VOOR BOETEN TOT VIJF
GULDEN, DOCH DAARVOOR BORGEN ZAL MOGEN STELLEN -IN WELK GEVAL DE ZAAK BINNEN
EEN ETMAAL BEHANDELD ZAL MOETEN WORDEN -, ALSMEDE DEN ACCIJNS OP BIER TE
UITWIJK. CLAES ZAL 'S GRAVEN LIVREI MOETEN DRAGEN, WANNEER DE GRAAF DIT
VERLANGT. CLAES ZAL DEZE VOORRECHTEN GENIETEN TOT TIEN JAAR NA DE TERUGBETALING
VAN HET HEM VERSCHULDIGDE. 1484 Augustus 25. Wij Jacop, grave tzo Hornes, heer tzo Altenae, tzo Cortersem
ende tzo Cranendonck, etc. doen condt, dat wij mits desen onsen brieve oIn
sonderlinghe vrientschappen ende dienst (ende) bijstant willen die ons Claes
van Cronenborch, onsen getruwen dienre ende ondersaet, dickwill ghedaen heeft
ende noch bij den willen Goids doen sall, denselven Claes gegonnen ende gegeven
hebben, gonnen oock ende gheven alsulck mergentael als hem van wijlen heeren
Henrick van Cronenborch, ridder, zijnen vader zaliger gedachten, aengecomen
ende verstorven moeghen wesen, te weten tot vijffenvijftich mergen tae, hij die
te gebruycken thiendtvrij, beedevrij ende schatvrij. Ende noch zoe gonnen wij
hem alle zijn ghoeden ende haven tot zijnen schoonsten te vercoopen, daer hem
dat believen zall. Ende noch gheloven wij hem, denselven Claes, dat wij hem gheenreley
vanghenisse doen en sullen van gheenreley zaecken, wij en sullen hem, denselven
Claes, eerst byeden te verborghen voer drie ofte vierd van zijnen naesten
maghen ofte zwagheren totter somme toe van vijff gulden ende nyet hogher. Noch
gonnen wij denzelven Claes ende gheven ansen exchijns die wij tot Uuytwijck op
elck vat byers hebben tot exchijnssen. Des zall denzelven Claes, onsen dienre,
gehouden zijn onse leverey clederen te draghen als wij des op hem begheeren,
etc. Ende off men hem van desen voersz. vijff gulden off daeronder te recht
stellen woude, off waer off tsij, dat sal men slijten als die broeck off minder
pennincbruc gevallen is binnen dat yerste atmaell alst geschiet is, off quyt
ende vrij te wesen van alt gheen des men op hem tottien daghen toe te seggen
hebben mach, nyet uuytgescheyden. Ende bevelen allen officieren off wie zij
zijn in der tijt wesende, dat zij denselven Claes, onsen dienre ende ondersaet,
dese voersz. previlegien rustelicken ende vredelicken laten gebruycken totter tijt
toe dat wij denzelven Claes gequeten hebben van Lambrecht Millinck ende meer
anderen daer wij denselven Claes voer ons te borch gestelt hebben, want wij ons
met gheenen recht hiertegen behelpen en willen, gheestelick noch weerlick. Ende
indien enigen van ons ofte ons officieren hierin contrarie dede, soe gonnen wij
denzelven Claes, dat hij den sall moeghen slaen met zijnen vrienden off
wederstaen, sonder dat zij aen ons offte onsen officieren broeckachtich sellen
moegen werden ofte wesen in eniger manyeren, hoe men dat versieren oft
overlegghen mach, totter tijt toe, dat wij denselven Claes wel vernuecht ende
well betaelt zullen hebben van alle penningen ende borchtochten als hij aen ons
ofte ons nacomelingen ten afteren nu off hyer namaels wesen mach, behoudelick
oeck dat wijt in thien jaeren nae der betalinghen hem nyet wedersegghen en
willen. In kennissen der waerheyt soe hebben wij Jacop, grave tzoe
Hoernes, als heere tzo Althenae, etc. voer ons ende onse erven ende
naecomelingen desen brieff met ons hantgeschrift ondergeteykent ende onsen
zcghel met onsen ghoeden willen weten hier onder doen hanghen. Gedaen int jaer
ons Heeren duysent vierhondert ende vier ende tachtich, den vijffentwyntichsten
dach in Augusto. Onder stont geschreven aldus: J. de Hornes. Afschr. - Papier; Archief Altena, no. 48. Onder den inhoud der oorkonde is aangeteekend: Naer collationem gedaen jegens zijnen originalen, geschreven int
franchijne, bezeghelt met eenen zeghel in roden wassche, uuythangende in dobbelen
steerten, daerinne gefigureert een volcomen wapen met drie hoernen, ende
daermede bevonden van woort tot woort accorderende, bij mij, Splinter van
Voern, openbaer notarys bij den hove van Hollandt geadmitteert. (Get.) Splinter
van Voern, notarius, scripsit. 345. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERKLAREN RECHTER EN
HEEMRADEN VAN BABILONIENBROEK IN BET LAND VAN ALTENA, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN
MELIS DIRKSZ. AAN ROBBRECHT FAVE EENIGE PERCEELEN LAND ONDER BABILONIENBROEK IN
EIGENDOM OVERDROEG EN DAT NIELIS DIRKSZ. BELOOFDE ROBBRECHT FAVE GEDURENDE JAAR
EN DAG TE VRIJ WAREN. 1484 November 12. Wij Lyonys Jan Piersijnssone ende Aert van Emmechoven,
scepen tot Woudrichem, orconden met desen brieve, besegelt met onsen segelen,
dat voir ons quamen Adriaen van der Weteringe als een richter ende met hem
Stees Aertssone, Dirc Stephenssone ende Reyner Huegemanssone, als heemraders in
Babilonienbroeck in den lande van Althena ende brochten ons aen als aen
scepenen, dat voir hem gecomen is Melis Dircssone ende droech op ende gaff over
Robbrecht Fave then brieff daer desen brieff doersteken is met alsulke lander als
in then brieff begrepen staen daer desen brief.f doersteken is, uutgenomen vier
merghen lants ghelegen in Robbenhoeve tuesschen heeren Adriaens lant van
Herlaer, ridder, Jan Gherytsseens lant ende Peter Annocks lant die een teynden
den anderen oestwaert ende die voirscr. Peter Annocks lant westwaert,
streckende van der Broeckscher straeten tot die Uudtgrave toe, ende oick
uutgenomen drie hont lants gelegen in den Aftersten Boemgaert tuesschen Jans
Mombaren erve oestwaert ende O'tten van Gellecum ende Claes Ghenten kynderen
erve westwaert, streckende van den dwerssloot tot die Uudtgrave toe, ende dat
hij daerop verteech ende verhalmede daernae op tot Robbrechts Fave behoeff voirscreven,
ende dat Melis Dircssone voirscr. uuten voirscr. brieve ende uuten voirnoemden
landen die in denselven brieff begrepen staen daer desen brieff doersteken is,
ghebannen wart ende Robbrecht Fave voirscreven daer in ghevrijt, hoe vonnisse
der heemraders wijsde ende recht is, ende dat voirt quam Melis Dircssone
voirnoemt ende ghelovede den voirseyden Robbrecht Fave die voirseyde landen die
in den brieff begrepen staen daer desen brieff doersteken- is, uutgenomen die
vier merghen ende drie hont lants hiervoir gescreven ende bepaelt ende oick
mede in then brieff begrepen staen daer desen brieff doersteken is, als voir
geruert is, te waren jare ende dach, als men vrij eyghen erve sculdich is te
waren, ende alle voircommer ende alle voirplicht aff te doen die hij van rechts
we-hen is sculdich aff te doen nae den recht van den lande van Althenae. Ghegheven int jare ons Heeren dusent vierhondert vier ende
tachtich, op den twaelften dach in Novembri. Met de uithangende zegels van Lyonys Jan Piersijnsz. en Aart van
Emmichoven in bruine was. Oorspr. - Archief van het klooster Mariencroan te Heusden, no. 104. Getransfigeerd door den brief van 1469 April 9. Litt.: Inleiding, blz.
87, 89. 346. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT JOOST VAN WIJK DEN
MOLEN TE GIESSEN, MET DE IN DEN BRIEF VAN 17 AUGUSTUS 1412 VERMELDE RECHTEN,
OVER AAN JOOST VAN WEYBORCH, TEN BEHOEVE VAN DE VROUWE VAN ALTENA. 1485 April 12. Wij Aert van Emmechoven ende Dirck van Dockenbeeck, scepen tot
Woudrichem, orconden met desen brieve, besegelt met onsen segelen, dat Joest
van Wijck droech op ende gaff over Josten van Weyborch, tot behoeff mijnre
ghenediger liever vrouwen, vrouwe Janna van den Gruyethuyse, grevinne tot
Huerne, vrouwe tot Althenae etc., then brieff, daer desen brieff doersteken is,
met alsulcker wyndmolen, rechten, voirwaerden, conditien ende bespreken, als in
then brieff begrepen staen, daer desen brieff doersteken is. Ende hij verteech
daerop ende hij verhalmede daernae op tot mijnre genedigher vrouwen behoeff
voirghenoemt. Voirt so quam Joest van Wijck voirscr. ende ghelovede den
voirseyden Joesten van Weyborch, tot behoeff mijnre ghenedigher liever vrouwen
voirnoemt, die voirgenoemde wyndmolen met allen rechten, voirwaerden, condicien
ende bespreken, die in then brieff begrepen staen, daer desert brieff
doersteken is, te waren jare ende dach, als men alsulcke goeden ende erve
sculdich is te waren, ende alle voircommer ende alle voirplicht aff te doen,
die hij van rechts weghen is sculdich aff te doen nae den recht van den lande
van Althenae. Ghegheven int jare ons Heeren dusent vierhondert vive ende
tachtich, op den twaelften dach in Aprili. Met de uithangende zegels van Aart van Emmichoven en Dirk van
Dockenbeeck in groene, resp. bruine was (het eerste geschonden). Oorspr. - Archief Altena, no. 81. Getransfigeerd door den brief van 1412 Augustus 17. Litt.: Welding, blz. 91-92, 98. 347. MAXIMILIAAN EN PHILIPS VAN OOSTENRIJK OORKONDEN, DAT VOOR
DEN STADHOUDER-GENERAAL EN LEENMANNEN VAN HOLLAND VERSCHEEN JACOB (II), GRAAF
VAN HORNE, DIE VERKLAARDE, MEDE DOOR DE SCHULDEN, DIE HIJ OP ZICH HAD MOETEN
NEMEN TENGEVOLGE VAN DE HULP, DOOR HEM IN DEN OORLOG VERLEEND AAN ZIJN BROEDER,
DEN BISSCHOP VAN LUIC, AAN DE KRACHTENS HUWELIJKSCHE VOORWAARDEN OP HEM
RUSTENDE VERPLICHTINGEN JEGENS ZIJN ECHTGENOOTE, JOHANNA VAN DE GRUYTHUYSE,
NIET MEER TE KUNNEN VOLDOEN. OM DEZE REDEN WENSCHTE HIJ TEN BEHOEVE VAN ZIJN
ECHTGENOOTE AFSTAND TE DOEN VAN DE HEERLIJKHEID ALTENA. DIT GOEDGEKEURD ZIJNDE, DRAAGT JACOB VAN HORNE DE HEERLIJKHEID
AAN DEN LANDSHEER OP "MIT HALM, HANDE ENDE MIT MONDE, SOEDAT HIJ NIET MEER
DAIRVAN BEHIELT", TEN BEHOEVE VAN ZIJN VROUW, DIE ERMEDE VERLEID WORDT. DE
HEERLIJKHEID WORDT OP DE VANOUDS BEKENDE VOORWAARDEN IN LEEN GEGEVEN, "SONDER
MITS DEZEN DIE NATURE VAN TVOIRSS. LEENGOET IN PREJUDICIE VAN ONSSEN
GRAEFFLICHEIT VAN HOLLANT VOIRSS. YET TE VERANDEREN". DE GRAAF VAN HORNE
WORDT ONTSLAGEN VAN DE DOOR HEM GEDANE HULDE EN MANSCHAP. HIJ DOET VERVOLGENS
ALS "GEECHTE MAN ENDE KERCFOOCHT" VOOR ZIJN VROUW WEDEROM HULDE, EED
EN MANSCHAP. 1486 Februari 17. Met uithangend zegel in roode was. Oorspr. - Archief Altena, no. 50. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 120, cap. Heusden, fol 10 verso- 11
verso. 348. MAXIMILIAAN EN PHILIPS VAN OOSTENRIJK OORKONDEN, DAT VOOR
DEN STADHOUDER-GENERAAL EN LEENMANNEN VAN HOLLAND VERSCHEEN JOHANNA VAN DE
GRUYTHUYSE. ZIJ BELOOFT, DAT, WANNEER ZIJ VOOR HAAR ECHTGENOOT, GRAAF JACOB II
VAN HORNE, MOCHT KOMEN TE OVERLIJDEN, ALTENA ZAL VERERVEN OP HAAR ECHTGENOOT OF
OP HUN BEIDE KINDEREN, OF ANDERS OP ZIJN RECHTEN LEENVOLGER. DE LEENKAMER HECHT
HIERAAN HAAR GOEDKEURING, BEHOUDENS HET RECHT VAN DEN HEER EN ZONDER DEN AARD
VAN HET LEEN TER PREJUDITIE VAN DEN heer EENIGSZINS TE VERANDEREN. 1486 Februari 18. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 120, cap. Heusden, fol. 12. 349. GRAAF JACOB II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT, TEN
OVERSTAAN VAN LEENMANNEN, AAN JOHAN VAN GOER WILLEMSZOON IN ERFLEEN DE HELFT
VAN HET GOED, GEHEETEN "DEN WENAERT, TER HALVER ALMEN TOE", MET AL
ZIJN TOEBEHOOREN EN MET ZIJN HEERLIJKHEID, WELK GOED JOHAN WAS AANGEKOMEN BIJ
DOODE VAN ZIJN JONGEREN BROEDER MELCHIOR. 1487 Januari 24. Regest: Verslagen R.O.A., 1897, XX, blz. 126, no. 16. 350. SCHEIDSLIEDEN DOEN UITSPRAAK IN HET GESCHIL TUSSCHEN DEN
HEER VAN ALTENA EN DEN HEER VAN POEDEROYEN OVER DE VISSCHERIJ OP DE MAAS
TUSSCHEN DEN ZWARTENDAM EN DE GIESSENSCHE VEERSTOEP. HET VISCHRECHT VAN DEN
ZWARTENDAM TOT DE GRENS VAN HET GERECHT VAN ANDEL ZAL DE HEER VAN POEDEROYEN IN
LEEN HOUDEN VAN DEN HEER VAN ALTENA, GELIJK VANOUDS. VAN DE GRENS VAN ANDEL TOT
DE GIESSENSCHE VEERSTOEP ZULLEN DE PROFIJTEN AAN DEN HEER VAN ALTENA EN DEN
HEER VAN POEDEROYEN GEZAMENLIJK TOEKOMEN. ALLE VROONVISCH DAAR GEVANGEN, ZAL
ECHTER TE WOUDRICHEM VERKOCHT MOETEN WORDEN. 1487 December 16. Also seker gheblijff tusschen onsen heere, den grave ende
gravinne van Huerne ter eenre sijde, ende Peter van Hemert, heere tot
Poederoyen, ende joncfrau Janna van Herlaer, zijn huysfrouwe ter andere zijde,
ghebleven is aen den drossaet tslants van Althenae, Medaert van Maerle, Jan van
Ghoor, Jacop Spierinc Diericxsoon ende Jannes van Schijnvelt, Willem Willemss.,
Jan van Rijswijck, Jan van Clootwijc Diericxs. ende Claes Spierinc van
Aelborch, aengaende der visscherien in der Masen, beghinnende aen den Zwarten
damme ende der Ghiessenre veersteghe toe, soe is up den dach van huden, datum
van desen, bij den voorscreven personen ende bij Claes van Haeften, als een
overman in der voorss, saecke eendrachtelijck daertoe ghenomen, ghepronunchiert
ende verclaert tusschen den voorss. partijen tguent dat hiernac volcht, te
weetten: dat alinghe die visscherie gheleghen in der Masen,
beghinnende aen den Zwarten damme, voort nederwaerts so varre tgherichte van
Andel street, die voorss. Peter van Hemert, heere tot Poederoeden ende mijn joncfrau
van Herlaer, zijn huysfrouw:, ende hueren erffgenamen rustelijken ende
vredelijcken possesseeren ende ghebruycken sullen, tot sulken rechten als zij
ende haere voirvaders die beseeten ende gehouden hebben the leene van den huse
van Althenae. Ende van Andell voort nederwaerts totter Ghiessenre
veersteghe toe, soe is uuytghesproken bij den voorss. segsluden ende overman
eendrachtelijck, dat zo wes profijten binnen derselver visscherie ghevallen,
die een helft toebehooren zullen mijnen voorss. ghenadigen heere ende vrouwe
van Huerne ende hueren nacomelinghen ende dander helft den voorss. Peter van
Hemert ende mijnen joncfrau van Herlaer, zijn huysfrouwe, ende hueren
nacomelinghen, behoudelijken dat alle vroonvisch, die van beiden zijden voorss.
binnen derselver visscheriew aldus ghevanghen worden, zullen tot Woudrichem ten
affsclach ghebrocht worden. Des so sullen zij dese visscherie ghesamentlijc
moghen verpachten off doen bevisschen offte elcx sijn jaer te bevisschen ende
alleen die ghebruycwaer daeraff the nemen, soe hem dat belieft. Ende off sij
die bruycwaer van der visscherijen samentlijck hebben ende behouden willen, so
sullen sij samentlijck halff ende halff ghclden ende betalen twaelff Rijnsche
gulden tot veertich grootten Vlaemsch tstuck. Ende indieen sij die visscherie
verscheiden willen ghebruycken, elcx sijn jaer alleen, so sal die ghebruycker
van den eersten )are ghelden end;, betalen acht Rijnsche gulden ten prijse voorss.
ende die tnaeste jaer daernae ghebruycken sall, sal betalen vier Rijns gulden,
ooc ten prijse als boven. Ende hieraff sullen mijn heere ende vrouwe van Huerne
die vuerkuere hebben omme teerste jare the ghebruycken, oft hem gheliefft. Ende
off hier enighe meer verclaringhe off duysternisse inne ghebuerden, daeraff
houden die voorss, keersluden met den ooverman huerre verclaernisse, ugdat alle
twisten mits desen hiermede nedergheleit sullen bliven, ende dit up een peync
the onderhouden des voorss. staet bij den voorscreven partijen, up dieglleene
die daer ghebrecklick inne viele, the verbueren zijn eysch daer zaecken
voirscreven. Ende in orkonde der waerheit, dat dit aldus gheschiet is, so
hebben wij Medaert van Maerlle, Jan van Goor, Jacop Spierinc Diericxss. ende
Jannes van Schijnvelt, Willem Willemss., Jan van Rijswijc, Jan van Clootwijc
Diericxs. ende Claes Spierinc, segsluden voorss., ende ic, Claes van Haef ten,
als een overman voirss., onse seghelen hieraen ghehangheri in den jaere ons
Heeren dusent vierhondert zeven ende tachtentich, den sesthienden dach in
Decembri. Met de uithangende zegels van Medaert van Maerle, Jan van Goor, Jacob
Spierinc, Jannes van Schijnvelt, Wlillem Willemszoon, Jan van Rijswijck, Claes
Spierinc en Claes van Haeften in groene was, dat van eerstgenoemde geschonden
(zegel van Jan van Klootwijk verloren). Oorspr. - Archief Altena, no. 86. 351. STADHOUDER VAN DE LEENEN EN LEENMANNEN VAN ALTENA
OORKONDEN, DAT ROBBRECHT FAVE AAN DEN STADHOUDER, TEN BEHOEVE VAN JOHANNA VAN
DE GRUYTHUYSE, VROUWE VAN ALTENA, OPDROEG EEN HUIS MET ERF, GELEGEN VOOR DE
STAD WOUDRICHEM, HETWELK HIJ VAN DE HEERLIJKHEID ALTENA IN LEEN HIELD, ALSMEDE
DE BIJBEHOORENDE ZWAANDRIFT EN DE MANSCHAP VAN JACOB SASSENLAND.. 1488 Juni 7. Wij Medaert van Maerle, tot deser tijt drossaet ende
stedehouder van den leenen van die heerlicheit ende lande van Althenae, ende
Jaeop Spierinc Diericxsz. ende Johan van Schijnvelt, leenmannen van derselver
heerlicheit, doen kondt ende tughen met kennisse der waerheit, dat huden datum
voir ons, als stedehouder ende leenmannen, ghecomen is in propren persone
Robbrecht Fave, ende heeft opghedraghen ende overghegheven in handen mijns
stedehouders, in presencye onser leenmannen voorss., een buys met eenen
ghesaete, gheleghen voir die stede van Woudrichem, tusschen der poorten ende
den Cruyssbroeder clooster, met eender brugghen ende ommegraven, daer oostwaert
gheleghen is eenen bogaert, den voorss. Robbrecht toebehoorende ende westwaert
ooc des vaorss. Robbrechs erve met allen sijnen toebehooren, ghelijck dat so
voorss. ghelegen, bepaelt ende men tselve van der heerlicheit van Althenae the
leen houdende is, ende desghelijcken die swaendrift, daer toe ghegheven, ende
oock die manschap van Jacop Sassenlande, daeraen gheleghen, tot behouff ende
tot prouffijt van die waelgheboren ende eedele vrouwe, vrouwe Johanna van den
Gruythuse, gravinne tot Huerne, vrouwe tot Althena, etc., onser ghenedigher,
liever vrouwen, ende hueren erven ende nacomelinghen, daerup verthyende ende
den halm werpende, so dat nae leenrecht sculdich is the gheschien, begherlijck
biddende, wij, stedehouder ende leenmannen voorss., dit oover hem souden willen
tughen mets onsen seghelen ende brieven. Ende also wij, Medaert, stedehouder,
Jacop ende Johan, leenmannen voorss., oover ende aen des voorss. staet gheweest
ende ghestaen ende dat also ghesien ende ghehoort hebben, so hebben wij des,
ter beeden van Robbrecht voorss., onse seghelen, in orkonde der waerheit, aen
desen brieff gheharighen. Ende tot meerder sekerheit ende belyenisse van des vaorss.
is, so hebbe ic, Robbrecht Fave, mijnen seghel mede bij segelen van den
stedehouder ende leenmannen voorss. aen desen brieff ghehanghen. Ghedaen ende
gheschiet in den jare ons Heeren dusent vierhondert acht ende tachtentich, op
den sevenden dach in Junio. Met de uithangende zegels van Medaert van Maerle en Robbert Fave in
roode was (dat van eerstgenoemde geschonden) en van Johan van Schinfelt in
groene was. Vierde zegel verloren. Oorspr. - Archief Altena, no. 78. 352. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERKLAREN RECHTER EN TWEE
HEEMRADEN VAN BABILONIENBROEK IN HET LAND VAN ALTENA, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN
ROBBRECHT FAVE AAN RICOUT HEINRICSZ., PRIESTER, EENIGE PERCEELEN LAND TE BABILONIENBROEK
IN EIGENDOM OVERDROEG. 1488 Juni 13. Met twee uithangende zegels (geschonden). Oorspr. - Archief van het klooster Mariencroon te Heusden, no. 104. Vastgehecht aan den brief van 1469 April 9. Litt.: Inleiding, blz. 89. 353. GRAAF JACOB II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, MACHTIGT WOLFAERT
VAN GOIR, DROSSAARD VAN HET LAND VAN ALTENA, EN CLAES VAN CRONENBERGE, OM DE
BEDEN TE HEFFEN, WELKE HEM DOOR DE GEERFDEN VAN HET LAND VAN ALTENA ZIJN
TOEGESTAAN, TE WETEN 3½ CURRENT OP ELK MORGEN, EN IN GEVAL VAN ONWIL TE PANDEN. 1492 November 6. Regest: Verslagen R.O.A., 1897, XX, blz. 123, no. 4.. Litt.: Prfschr., blz. 31. 354. EVERARD VAN DER MARCK, HEER VAN AREMBERG, VAN MIRWAR EN VAN
NIEUWENBERG, ERFV00GD VAN HASPENGOUW EN VAN ST. HUBRECHT IN DE ARDENNEN, EN
ZIJN ZONEN EVERARD EN ROBRECHT, BELOVEN, NAAR AANLEIDING VAN HET VOORGENOMEN HUWELIJK
VAN EVERARD JR. MET MARGRIET VAN HORNE, JOHANNA VAN DE GRUYTHUYSE, DIE UIT
ALTENA VERJAAGD IS, NADAT HAAR MAN BEINVLOED WAS DOOR HAAR SLECHT GEZINDE
ELEMENTEN, IN HAAR RECHTMATIG BEZIT TE HERSTELLEN EN HAAR VIJANDEN TE STRAFFEN.
DIT ALLES ZAL GESCHIEDEN VOOR DE HUWELIJKSVOLTREKKING EN VOORDAT EVERARD JR.
IETS ZAL MOGEN OPEISCHEN VAN HETGEEN MARGRIET TEN HUWELIJK AANBRENGT. 1494 November 14. Met de uithangende zegels van de beide heeren Everard van der Marck in
roode was (dat van den jongste zwaar geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 51. 355. GRAAF JACOB II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, ONTSLAAT
WOLFAERT VAN GOIR, OP ZIJN VERZOEK, ALS DROSSAARD VAN BET LAND VAN ALTENA EN
STADHOUDER VAN DE LEENEN EN GEEFT HEM VOLLEDIGE DECHARGE. 1496 Mei 4. Regest: Verslagen R.O.A., 1897, XX, blz. 123, no. 5. 356. GRAAF JACOB II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, ONTLAST LIJF, HAVE
EN GOED VAN ZIJN DIENAAR JOHAN VAN GOIR, TER ZAKE VAN EEN "ONGELUCK MET
QUADER AVENTUREN", HETWELK DEZEN OP 15 SEPTEMBER TEVOREN IN HET HUIS VAN
EEN TIMMERMAN VOOR DE STAD WOUDRICHEM WAS OVERKOMEN EN WAARBIJ DE DOCHTER VAN
DEN BEWONER VAN HET HUIS WAS DOOD GEBLEVEN EN EEN POORTER DOODELIJK WERD
GEWOND. DE GRAAF SCHELDT JOHAN VAN GOIR DEZEN DOODSLAG EN MISHANDELING KWIJT,
OMDAT HIJ NIET MET BOOS OPZET GEHANDELD HEEFT EN SLECHTS DOOR EEN ONGELUKKIGEN
SAMENLOOP VAN OMSTANDIGHEDEN TOT ZIJN DAAD GEKOMEN IS. 1498 September 28. Regest: Verslagen R.O.A., 1897, XX, blz. 124, no. 8. 357. VOOR RECHTER EN HEEMRADEN VAN BABILONIENBROEK DRAAGT GRAAF
JACOB II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, AAN MR. FRANCOIS COBEL 38 MORGEN LAND,
GELEGEN ONDER BABILONIENBROEK, IN EIGENDOM OVER. DE HEER VAN ALTENA ZAL DIT
LAND ALTIJD MOGEN LOSSEN TEGEN BETALING VAN 336 RIJNSCHE GULDENS EN ZESTIEN
STUIVERS. 1499 Maart 7. Ic Adriaen van der Weteringe, ghewaert richter ende met mij,
wij Heinric Pauwelssone, Jan Anthonys sone, Jacob Aerts sone ende Aert Adriaens
sone, als heemraeders in Babilonienbroeck in den lande van Althenae, doen condt
dat wij daer over ghestanden hebben van rechts weghen daer voir ons gecomen is
onse genedige lieve heeren, heeren Jacob, greve tot Huerne, heer tot Althenae,
tot Corterschem ende tot Cranendonck etc., ende droech op ende gaff over
meister Franscisco Cobel een vrij ghifte ende eyghendom van acht ende dertich merghen
lants, gelegen in Babilonienbraeck in den lande van Althenae voirscr., daervan
vier merghen lants Heinric Pauwels soens lant, heemraedt voirscreven, aff is
gelegen te naesten oestwaert ende enen Katherijn Pauwels Huegemanssoens wedue
lant te naesten westwaert, streckende van Zuydthollandt aff tatter Weteringen
toe, dairvan eenen merghen lants (etc.; avordt de ligging der verschillende
stukken opgegeven), also. groet ende also cleyn als die voirscreven acht ende
dertich merghen lants aldaer gelegen sijn, met allen hoeren toebehoren. Ende
mijn genedige lieve heere voirscreven verteech daer op ende hij verhalmede
daernae op tot meyster Franciscus behoeff voirscreven. Ende mijn genedige lieve
heere voirgenoemt wart uut de voirseyde acht ende dertich merghen lants
ghebannen ende meyster Franciscus voirseydt daerin hovrijt hoe vonnisse der
heemraeders wijsde ende recht is. Voirt so quam die voirgenoemde mijn genedige
lieve heer ende ghelovede den voirseyden meyster Francisco Cobel die
voirsproken acht ende dertich merghen lants te waren )are ende dach, als men
vrij eyghen erve sculdich is te waren, ende alle voircommer ende alle
voirplicht aff te doen, die hij van rechts wegen is sculdich aff te doen, nae
den recht van den lande van Althenae, met alsulcker ondersproken, dat mijn
genedige lieve heere voirscreven, sijnre genaden erffgenamen eride nacomelingen
d[ie] voirscreven acht ende dertich merghen lants altijt sellen moghen lossen
ende quyten mitz driehondert s[es] ende dertich Rijnsche guldens ende sestien
stuvers payment, als op huiden, datum des brieffs, gangebaer is nae der
valuatie, die laetstwerven ghevalueert is gheweest, behoudeliken dat men den
jare pacht off die )are reynthen, daer dese voirnoemde landen om verpacht ende
uutghegheven sijn, jaerlijcs betaelen sall met lopenden ghelde. In kennissen der waerheyt so hebben wij Adriaen van de
Weteringe, richter voirscreven ende Heinric Pauwels sone, heemraedt in
Babilonienbroeck vairscreven desen brieff besegelt met onsen segelen hiervoir
aen desen brieff ghehangen. Ende ic Jacob Aerts sone heemraedt voirscreven hebb
ghebeden Claes Aerts sone mijnen brueder, overmits ghebreck mijns segels op
dese tijt, dat hij desen brieff voir mij besegelen wille. Twelck ic Claes Aerts
sone, ter beden Jacob Aerts soens, mijns brueders, ghern also ghedaen ende
mijnen seghel mede aen desen brieff ghehangen hebbe. Ghegeven int jare ons Heeren dusent vierhondert neghen ende
tneghentich, op den sevenden dach van Merte. Met de uithangende zegels van Adriaan van de Weteringe, Hendrik Paulusz.
en Nicolaas Aartsz. in groerte was. Oorspr. - Archief Altena, no. 75. Met transfixen d.d. 1507 Juni 6, 1512 Juli 21 en 1519 September 13. Litt.: Inleiding, blz. 87, 90. 358. AREND SPIERINCK VAN WELL, DOOR DEN HEER VAN ALTENA GEMACHTIGD
REMISSIE TE GEVEN TER ZAKE VAN EEN TE ANDEL GEPLEEGDEN DOODSLAG, BELOOFT
HIERVAN GEEN GEBRUIK TE MAKEN DAN MET TOESTEMMING VAN DEN HEER. 1500 Februari 10. Kont ende kenlick sij allen dengenen die desen letteren
sullen syn of horen lesen, alsoe minen ghened(ig)en heere den gref van Hoern,
heere tot Altena etc., mij gheconfereert ende macht geven heeft om remisse te
moghen geven Jan Woutersoen ende joest Peters Willemsoen van alsulke doetslach
als sij luden gedaen hebben tot Andel aen HPinrick Stesensoens soen, aldus
beloef ick, dat ick die voersz. personen ghen remisse geven en sat ten sat
vesen bij consent ende wille mins lieven heere voersz, ofte sinder genaden
gecommeterden, etc. In kennissen der warheyt soe heb ick, Aernt Spirinck van Wel
desen letteren gescreven met mins selfs hant, int jaer dusen Vc, den tinden
dach in Sul. (get.) Aernt Spirinck van Wel. Oorspr. - Papier; Archief Altena, no. 17. 359. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN BABILONIENBROEK
IN HET LAND VAN ALTENA DRAAGT DE PRIOR VAN HET KLOOSTER MARIENCROON TE HEUSDEN
AAN GIJSBERT ANTHONISZ. ZEVENTIEN HONT LAND IN EIGENDOM OVER, ONDER BEPALING
DAT HET KLOOSTER BELAST ZAL BLIJVEN MET DEN ONDERHOUDSPLICHT VAN HET STUK DIJK,
WELKE OP HET LAND RUST. DE PRIOR BELOOFT DEN NIEUWEN EPGENAAR TE VRIJWAREN. 1501 September 24. Ick Jacob Aertsz. als een ghewaert richter in
Babilonienbroeck binnen den lande van Althena opten Hit ende mit mi als
heemraders Jan Anthonisz., Claes Aertsz., Willem Ariaensz., Aert Ariaenssoen,
orconden, dat voir ons gecomen is broeder Lambrecht, prior des cloesters van
sente Mariencroen binnen Huesden van sijn convents wegen ende droech op ende
gaf over mit eender vrijer ghiften ende eyghendom Ghijsbert Anthonisz.
soventien hont lants, (also) groet ende also cleyn als sij aldaer ghelegen sijn
mit alter tgheen datter van rechts wegen toe behorende is, uutgenomen dat
broeder Lambrecht houden sat den dijck van sijn soventien hont buten Ghijsbert
Anthoniszoens costen, daer ten naesten oestwert af ghearft is Cornelis Jan Buysz.
ende westwert Jan van der Merwen, bastaert, streckende van Ghijsbert Anthonisz.
erve totter Uutgraven toe. ti oert so wairt broeder Lambrecht, prior voirsz.,
ghebannen uut dit voirsc. erve ende Ghijsbert Anthonisz. wederom in ghevrijt,
hoe vonnisse der heemrad:ren wijsden ende recht is. Voert verteech broeder
Lambrecht prior op dit vairsc. erve, hem gheens rechts daer meer aen te
behouden, nu noch tot ghenen daghen, tot behoef Ghijsbert Anthonisz. Voirt so
gheloefden broeder Lambrecht voirsc. dit voirsz. erve te waren endc te vrijen
na den rechte van den lande voirsc. ende gheloefden alle voircommer ende
voerplicht af te doen die hij van rechts wegen sculdich is af te doen na den
rechte van den lande van Althena voirsz. In kennisse der wairheit so heb ick Jacob Aertsz. als een
richter, Jan Anthonisz., Claes Aertsz., Willem Ariaensz., Aert Ariaensz., als
heemraderen in denselven banne voirsc., onse seghclen eendrachteliken onder aen
dcsen brieve gehangen, int jaer ons Heeren vijftienhondert ende een, opten vier
endc twyntichsten dach in Septembri. Met de uithangende zegels van Jacob Aartsz., Jan Anthonisz, en Claes
Aartsz. in bruine was. Oorspr. - Archief van bet klooster Mariencroon te Heusden, no. 51. Met aangehechten brief van denzelfden datum. Litt.: Inleiding, blz. 51, noot 1; 87; 90. 360. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN BABILONIENBROEK
IN HET LAND VAN ALTENA DRAAGT ARIAEN ANTHONISZ. AAN DEN PRIOR VAN HET KLOOSTER
MARIENCROON TE HEUSDEN ZESTIEN HONT LAND IN EIGENDOM OVER, ONDER BEPALING DAT
DE OUDE EIGENAAR BELAST ZAL BLIJVEN MET DEN ONDERHOUDSPLICHT VAN HET STUK DIJK,
WELKE OP HET LAND RUST. ARIAEN ANTHONISZ. BELOOFT HET KLOOSTER TE VRIJWAREN 1) 1501 September 24. Met de uithangende zegels van den rechter Jacob Aartsz. en van de heemraden
Jan Anthonisz. en Claes Aartsz, in bruine was. Oorspr. - Archief van bet klooster Mariencroon te Heusden, no. 51. Gehecht aan den brief van denzelfden datum onder hetzelfde
inventarisnummer. Met aangehecht stukje perkament, waarop vermeld, dat de in beide brieven
vermelde stukken land door het klooster en Ariaen Anthonisz., uit naam van zijn
broeder, geruild werden, omdat het aan Gijsbert Anthonisz. behorende perceel
grensde aan land dat reeds aan het klooster toebehoorde. Litt.: Inleiding, blz. 87, 90. 1) Deze oorkonde is mutatis mutandis
woordelijk gelijkluidend aan den aangehechten brief van denzelfden datum onder
hetzelfde inventarisnummer. 361. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN BABILONIENBROEK
IN HET LAND VAN ALTENA DRAAGT JAN ANTHONIS DOYDENSZ. AAN DEN PRIOR VAN HET
KLOOSTER MARIENCROON TE HEUSDEN VIJF HONT LAND IN EIGENDOM OVER. JAN ANTHONIS
DOYDENSZ. BELOOFT HET KLOOSTER TE VRIJWAREN. 1501 September 24.. Ick Jacob Aertsz., als een ghewaert richter in
Babilonienbraeck binnen den lande van Altena opten Hil, ende met mi als
heemraders Jan Anthonisz., Ariaen Jansz. van der Weteringen, Reynder Huymansz.
ende Roelof Reyndersz. orconden, dat voir ons gecomen is Jan Anthonis Doydensz,
ende droech op ende gaf over met eender vrijer ghiften ende eyghendom broeder
Lambrecht, pricr des cloesters van sente Mariencroen binnen Huesden vijff hont
lants, alsoe groet ende alsoe cleyn alsij aldaer gelegen sijn opten Hil als tot
convents behoef voersc. met allen hetgheen datter van rechts weghen toe
behorende is, daer ten naesten oestwaert af gheerft is Jan van der Merwen,
bastaert, ende westwaert des claesters erve voersc., streckende van Wiskens
werf totter duder Weteringe toe. Voert so, waert Jan Anthonisz. vaersz,
ghebannen uut dit voersc. erve ende broeder Lambrecht, prior voersc., tot des
cloesters behoef voersc. wederom in ghevrijt, hoe vonnisse der heemraderen
wijsden ende recht is. Vaert verteech Jan Anthonisz. voirsc. op dit voersc.
erve hem gheens rechts meer daer aen te behouden, nu noch tot ghenen daghen,
tot behoef broeder Lambrecht, prior des cloesters tot convents behoef binnen
Huesden voersc, voert so gheloefden Jan voirsc. dit voersc. erve te waren ende
te vrijden na den rechte van den lande voersc. ende gheloefden allen voercommer
ende voerplicht af to doen die hier van rechts wegen sculdich is af te doen na
den rechte van den lande van Althena voersc. In kennisse der waerheit so hebben wij, Jacob Aertsz, als
een richter, Jan Anthonisz. ende Adriaen Jansz. als heemraders in denselven
banne ende lande voersc. eendrachteliken onse seghelen onder aen desen brieff
ghehangen int jaer ons Heren d[u]s[ent] vijfhondert ende een, opten vier ende
twyntichsten dach in Septembri. Met de uithangende zegels van Jacob Aartsz. en Adriaan Jansz. in bruine
was; dat van Jan Anthonisz. verloren. Oerspr. - Archief van het klooster Mariencroon te Heusden, no, 11. Litt.: Inleiding, blz. 51, noot 1; 87; 90. 362. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN BABILONIENBROEK
IN HET LAND VAN ALTENA DRAAGT GIJSBERT ANTHONISZ. AAN DEN KELWEERDER VAN HET
KLOOSTER MARIENCROON TE HEUSDEN ZEVEN EN EEN HALF MORGEN LAND MET DAAROP STAAND
GETIMMERTE IN EPGENDOM OVER. HIJ BELOOFT HET KLOOSTER TE VRIJWAREN. 1503 Juni 7. Ick Jacop Aertsz., als een ghewaert richter in Babilonienbroeck
in den lande van Althena opten Hil, ende met mij als heemraders Jan Anthonisz.,
Claes Aertsz., Reynder Huymansz, ende Willem Ariaensz. orconden, dat voer ons
gecomen is Ghijsbert Anthonisz. (ende) heeft opgedragen ende overghegeven met eender
vrijer ghyften ende eyghendom brueder Jan van Bammel, kelweerder des cloesters
van sinte Mariencroen binnen Hoesden tot des convents behoeff van den cloester
voirsz. achtalven mergen lants metter tymmeringhe daer op staende, alsoe groet
ende alsoe cleyn alst aldaer gelegen is in denselven banne voirsz., daer te
naesten oestwaert aff ghelegen ende gheerft is mijn heere Gherit van Gheynt
ende Cornelis Jan Buysenz[oens]z., die een teynden den anderen, ende weestwaert
Jan Dielisz. van der Zijdewij ende Jan van der Nlerwen, bastaert, die een
teynden den anderen, streckende van den lande van Meuwen aff tot ten banne van
Weerthuysen toe. Voert soe wart Ghijsbert Anthonisz. voirsz. ghebannen uut dese
voirsz. achtalven mergen lants metter tymmeringhe daer op staende ende brueder
Jan van Bommel voirsz. tot des cloesters voirsa. behaeff wederom in ghevrijt,
hoe vonnisse der heemraderen daeraff wijsden ende recht is. Voert soe vertheech
Ghijsbert voirsz, op dese voirsz. erffenisse ende tymmeringhe voirsz. tot brueder
Jans voirsz. behoeff, hem gheens rechts meer daer aen te behouden, nu noch tot
ghenen daghen, ende gheloeffden oeck voer hemselven ende allen sijn
naecomelinghen. Voert soe gheloveden Ghijsbert voirsz.: hadde hij enighe commer
gemaect op dit voirsz. goet met hande off met monde, dat hij dieen commer ende
allen vaerplicht aff sel doen die hij van rechts weghen sculdich is aff te
doen, ende gheloeffden oeck dit voirsz. eerff alsoet aldaer gelegen is met
allen het tgheen datter van rechts weghen toe behorende is, te waeren ende te
vrijen rift ende ten ewygen dagen, als men een vrij eygen eerff sculdich is te
waeren ende te vrijen na den recht van den lande van Althena voirsz. In kennissen der waerheyt dat dit aldus gesciet is, alsoe
hebben wij, Jacop Aertsz. als een gewaert richter, Jan Anthanisz. ende Claes
Aertsz., als heemraders in denselven banne ende lande voirsz. eendrachelicken
ansen zeghellen onder aen desen brieff gehangen. Ghegeven int jaer ons Heren
dusent vijfhondert ende drie, den soevensten dach in Junyo. Met de uithangende zegels van Jacob Aartsz. en Claes Aartsz. in groene
was, dat van Jan Anthonisz. verloren. Oorspr. - Archief van het klooster Mariencroon te Heusden, no. 12. In dorso staat: Littera VII jugerum cum medio apten Hill quondam Ghisberti
Anthonii. Renuntiatio Ghisberti Anthonii Doyenz. de septem
jugeribus cum dimidio opten Hill. Litt.: Inleiding, blz. 51, noot I, 87; 90. 363. PHILIPS DE SCHOONE BELEENT, TEN OVERSTAAN VAN LEENMANNEN
VAN HOLLAND, GRAAF JACOB II VAN HORNE MET DE HEERLIJKHEID ALTENA, HEM
AANGEKOMEN DOOR DEN DOOD VAN ZIJN ECHTGENOOTE, JOHANNA VAN DE GRUYTHUYSE. JACOB
VAN HORNE IS DOOR ZIEKTE NIET IN STAAT ZELF HULDE, EED EN MANSCHAP TE DOEN. IN
ZIJN PLAATS DOET DIT NU AERNT SPIERINCK VAN WELLE. 1504 Mei 2. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 122, cap. Heusden, fol. 1o
verso-11. 364. LEENMANNEN VAN HOLLAND OORKONDEN, DAT VOOR AARTSHERTOG
PHILIPS IS VERSCHENEN JACOB II, GRAAF VAN HORNE, DIE, INGEVOLGE OVEREENKOMST,
DEN EERSTEN SEPTEMBER 1504 GESLOTEN TUSSCHEN ZIJN ZOON JACOB EN EVERARD VAN DER
MARCK, HEER VAN AREMBERG, DE HEERLIJKHEID ALTENA AAN DEN LANDSHEER HEEFT
OPGEDRAGEN TEN BEHOEVE VAN ZIJN VOORNOEMDEN ZOON, DIE VERVOLGENS ERMEDE VERLEID
IS. 1504 September 19. Met handteekening van M. Haneton. Oorspr. - Archief Altena, no. 51. 365. SCHOUT, BURGEMEESTERS, SCHEPENEN EN RAAD VAN WOUDRICHEM
CERTIFICEEREN DE VERKLARING VAN EENIGE PERSONEN, BETREFFENDE DE HANDELINGEN EN
BEDREIGINGEN VAN EENIGE GORINCHEMSCHE POORTERS TER ZAKE VAN BET STAPELRECHT VAN
DE STAD DORDRECHT. 1505 October 29. Regest: J. L. v. Dalen, Regestenlijst behoorende bij den inventaris van
het archief der gemeente Dordrecht, 1200-1572, no. 557 Litt.: Inleiding, blz. 82. 366. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN BABILONIENDROEK
IN BET LAND VAN ALTENA DRAAGT JAN YPELAER AAN DEN KELWEERDER VAN HET KLOOSTER
MARIENCROON TE HEUSDEN ZEVEN HONT LAND MET BIJBEHOORENDEN DIJK, KADE EN
WETERING IN EIGENDOM OVER. 1505 December 2. Ick Willem Adriaensz. als een ghewaert richter in
Babilonienbroeck in den lande van Althena opten [Hil], ende met mij als
heemraders Jan Anthonisz., Claes Aertsz., Jan Adriaensz. ende Jan Spyrinck
Janssoen orconden, dat voer ons ghecomen is Jan Ypelleer tot Hoesden ende heeft
opghedragen ende overghegeven met eender vrijer ghyften ende eyghendom heere
Jan van Bommel, kelweerder van sinte Mariencroen bynnen Huesden tot des
convents behoef soeven hont lants alsoe groot ende soe cleyn alssij aldaer
ghelegen sijn, ten naesten oestwaert aff gelegen is Adriaen Anthonisz. ende weestwaert
den voersz. Adriaen, streckende van der Ouder Weteringhe tot des cloesters erve
toe van sinte Mariencroen binnen Huesden vornt., met dijck, dam, kaa,
weteringhe ende alle datter van rechts weghen to behorende is. Voert soe wart
Jan voirsz. ghebannen uut dese voirsz. soeven hont lants ende heere Jan vornt.
wedercm in ghevrijt, hoe vonnisse der heemraderen daeraff wijsden en(de) recht
is. Voert verteech Jan Ypelleer voirsz. op dese voersz. soeven hont lants tot
heer Jans behoeff voirsz., hem gheens rechts meer daer aen te behouden, ende
geloefden voer hem ende voer allen sijn naecomelinghen. Ende gheloefden oeck:
hadde hij enighe commer ghemaeckt op dit voirsz. erve met hande of met monde,
dat hij dieen commer ende allen voirplicht aff sel doen die hyer van rechts
weghen sculdich is aff te doen nae den recht van den lande van Althena. In kennisse der waerheit soe hebben wij Willem, scoutet
voersz., Jan Anthonisz. ende Claes Aertsz. als heemraders in denselven banne
ende lande voersz. eendrachtelicken desen brieff besegelt ende oeck mede om
beden wil van onsen medeheemraders voirsz. onsen zegelen onder aen desen brief
gehangen int jaer ons Heren dusent vijffhondert ende wijf, den anderen dach van
Decembry. Met de uithangende zegels van Willem Adriaansz., Jan Anthonisz., en
Claas Aartsz. in groene was. Oorspr. - Archief van het klooster Mariencroen te Heusden, no. 13. In dorso staat: seven hont lants opten Hil van weghen Arien Anthonis
Doysensz. dair Jan Ypelair op verteghen heeft tot scloesters behoef Mariencroen. Litt.: Inleiding, blz. 51, noot 1; 87, 90. 367. PHILIPS DE SCHOONE STAAT JACOB III, GRAAF VAN HORNE, TOE DE
MISDADIGERS DIE IN DE HEERLIJKHEDEN WOUDRICHEM, ALTENA EN HORNE GEVANGEN
GENOMEN WORDEN, DOOR HET HERTOGELIJK GEBIED TE VOEREN NAAR ANDERE, DEN GRAAF
TOEBEHOORENDE HEERLIJKHEDEN, WAAR ZICH - ANDERS DAN IN DE GENOEMDE
HEERLIJKHEDEN - WEL BEHOORLIJKE GEVANGENISSEN BEVINDEN, ZULKS OP VOORWAARDE,
DAT DEZE MISDADIGERS BERECHT ZULLEN WORDEN VOLGENS HET RECHT VAN DE PLAATS,
WAAR ZIJ GEVANGEN GENOMEN zIJN. 1506 Mei 10. Philips, bij der gracien Gods coninck van Castillien, van
Leon, van Grenade etc., ertshertoge van Oistrijck, prince van Arragon etc.,
hertoge van Bourgoingnen, van Lothrijck, van Brabant, van Styer, van Karente,
van Crain, van Limborc'rI, van Lucemborch, grave van Vlaenderen, van Habsbourg,
van Tirol, van Artois, van Bourgoingnen paelsgrave ende van Henegouwe,
lantgrave van Elsatten, mercgrave van Burgauw ende des heilicx Rijcx, van
Hollant, van Zeellant, van Ferrette, van Kiburg, van Namen ende van Zuytphen
grave, heere van Vrieslant, opter Windismarck, van Poortenauw, van Salins ende
van Mechelen, allen dengheenen, die desen onsen briefven sullen sien, saluyt! Wij hebben ontfangen die oetmoedige suplicacie van onsen
llarde lieve ende getrouwe neve, den grave Jacop van Hoorne de jonghe,
inhoudende hoe in sijne heerlicheyden van Wornichem, Althenae, Hoerne ende
anderen, die gelegen sijn up den palen ende frontieren onsen lant van Ghelre,
converseren dagelijcx vele quaetdoenders ende criminelen, als brantstekers,
vrauwecrachters ende anderen, over den welcken hij gheeren justicie doen soude.
Mair overmits dat hij in denselven heerlicheyden egheen stercke plaetse en
heeft, om die quaetdoenders, als die gevangen sijn, in zekerheyde te houden
ende te bewaeren, soe is sommels ende noch onlancx gebuerr_, dat someghen
criminelen, aldair gevangen sijnde, uuyt gevankenisse gecomen sijn, ende is
dairbij de justicie zeer verachtert gewest. Ende hoewel denselve supliant in
anderen sijnen heerlicheyden aldair omtrent goede stercke gevanknisse heeft, in
denwelcken die quaetdoenders gevangen wel bewaert sijn souden, hl* en soude
nochtans deselve quaetdoenders tot den anderen sijnen heerlicheyden nyet moegen
doen vueren, zij en souden moeten lijden ende passeren up zekere onse
heerlicheyden; ende beducht hem, dat onsen officieren in denselven die
quaetdoenders, gevangen aldair lijdende ende passerende, souden willen houden
ende van denselven kennisse hebben ende over then correctie doen, hem supliant en
waer dairop versien, waeraff hij ons oetmoedelick gebeden heeft. Doen te weten, dat wij, des voirss. is gemerct, denselve
onse neve, grave van Hoorne, supliant, geneghe wesende sijnre voirss.
suplicacie ende tot vorderinghe van justicie, hebben in den gevalle als boven,
uuyt sunderlinge gracie geottroyeert, geconsenteert ende gewillckuert,
ottroyeren, consenteren ende willekueren bij desen onsen brieven, dat hij van
nu voirtaen ende sijne erfgenamen ende nacamelingen oft hueren officieren in de
voirss. heerlicheyden van Wornichem, Althenae ende Hoerne, in dewelcke egheen
stercke gevankenisse en sijn, alle die quaetdoenders, die zij aldair vanghen
sullen, sullen moegen vueren oft doen vueren ende leyden up anderen hueren
heerlicheyden, in denwelcken sterke ende zekere gevankenisse sijn, ende dairom
duere onse landen ende heerlicheyden mit den voirss. gevangen lijden ende
passeren, sonder dat onse officieren hemlieden dairinne enige letsel oft hinder
doen sullen in eniger manieren, behoudelic dat de voirss. supliant ende sijnen
erfgenamen ende nacomelingen oft hueren afficieren denselven gevangen tracteren
ende te rechte stellen sullen naer de statuyten, usancien, costuyme ende
banckerechte van den pleciien, aldair zij dien sullen geaprehendeert ende gevangen
hebben. Ontbicden dairomme ende bevelen onsen lieven ende getrouwen,
die stadhouder ende luyden van onsen rade in Hollant, allen anderen onsen
richteren, justicieren ende officieren, client aengaen mach, dat zij den
voirss, supliant, sijnen erfgenamen ende nacomelingen, van dese onse gratie,
ottroy ende consent in der manieren voerscreven doen laeten ende gedoigen
rustelick, vredelic ende volcomelic genyeten ende gebruycken, sonder hemlieden
te doen ofte laeten geschien cenich hinder, letsel off moyenisse ter
contrarien. Want ons alsoe gelieft. Durende dese yegewoirdige tot onsen
wederroepen. Des torconden hebben wij onsen seghel hieraen doen hangen:
Gegeven in onser stadt van Mechelen, op den Kim dach van Meye int jaer ons Heeren
duysent vijfhondert ende zesse, ende van onsen rijcke tweeste. Met de resten van het uithangende zegel in roode was, Oorspr. - Archief
Altena, no. 8. Op de plica: Bij den conninck mijnnen here, Willem van Croy, heere van
Chievres, stadhouder-generaal, ghij ende anderen yegewordich. Dublioul. 368. VOOR HET HOF VAN HOLLAND VERKLAART DIRCK VAN RIJSWIJCK, DEN
VERKOOPPRIJS VAN 3½ MORGEN LAND ONDER BABILONIENBROEK, VERMELD IN DEN
HEEMRAADSBRIEF VAN 7 MAART 1499, ONTVANGEN TE HEBBEN. HIJ NEEMT EEN EEUWIGDURENDEN
VRIJWARINGSPLICHT OP ZICH EN VERLEENT AAN DEN KOOPER, MR. FRANCOIS COBEL, TOT
ZEKERHEID VOOR DE NAKOMING VAN DIE VERPLICHTING, EEN GENERALE HYPOTHEEK OP AL ZIJN
ONROERENDE GOEDEREN, TER'WIJL HIJ TEVENS ZIJN ROERENDE GOEDEREN EN ZIJN PERSOON
VERBINDT. HET HOF DECERNEERT DAAROP DE WILLIGE CONDEMNATIE. 1507 Juni 6. Opten dach van huyden soe compareerde voer den hove van
Hollant Dirck van Rijswijck, ende sijde vercoft te hebben ende vercochte mits
desen voer hem, zijnen erven ende nacomelingen, meester Francoys Cobel, zijnen
erven ende nacomelingen acht ende dertich mergen lants, gelegen in
Babilonienbrouck in den lande van Altenae, in den belende, begrepen in eenen
heemraets brieff van Babilonienbrouck, inhoudende denselven brieff, dat heere
Jacob, grave van Hoerne, de voorss. acht ende dertich margen lants vercoept den
voorss, mr. Francoys, deselve brieff in date duyssent vierhondert negen ende
tnegentich, upten zevenden dach van Maerte, doer welcken brieff dese acte
getransfixeert is, ende weert tvoorss. lant nu gebruyct bij meester Arent
Boeckelaer, ende bekende den voorss. Dirck him van den penningen van de voorss.
coep, te weten van driehondert ses ende dertich ponden, zesthien scellingen van
XL gr. vlaems tpont, waermede de vaorss. grave van Hoirne off zijn erven
tvoorss. lant mede lossen mogen, duechdelicken in gereeden penningen ende
getelden gelde voldaen ende betaelt te zijne, den laetsten penning mitten
eersten, ende beloefde voerts den voorss. mr. Francoys, zijnen erven ofte
nacomelingen tvoorss, lant te vrijen ende te waeren tot eewigen daege ende was
daer onder stellende alle zijne goeden, roerende ende onroerende, waer die
gelegen zijn, ende zijns persoen, tot heerlicke ende reaele executie van den
voorss. hove ende versochte dair inne gecondempneert te zijne. Gehoert welck versouck ende confessie, tvorss. Hoff heeft
den voorss. Dirck van Rijswijck in tgunt dat voorss. is gecondempneert ende
condempneert mits desen. Aldus gedaen in den Hage onder tsignet hier angehangen upten
VIde_1 dach in Junio anno XVc ende zeven, bij heere Philips van Spangen,
ridder, ende meester Geryt van der Mijde, raedsluyden van Hollant, mij
jegenwoerdich: (get) de Waetselaer. Met uithangend zegel in roode was (geschonden). Oorspr. - Archief Altena, no. 75. Getransfigeerd door den brief van 1499 Maart 7. 369. KEIZER KAREL V OORKONDT, DAT GRAAF JACOB III VAN HORNE,
RIDDER VAN HET GULDEN VLIES, NA DE OORKONDE VAN 1504 SEPTEMBER 19, WAARBIJ ZIJN
VADER DE HEERLIJKHEID ALTENA TE ZIJNEN BEHOEVE AAN PHILIPS DEN SCHOONE OPDROEG,
GEDURENDE JAAR EN DAG VERZUIMDE HET LEEN TE VERHEFFEN EN DE VERSCHULDIGDE
RECHTEN TE BETALEN. DE KEIZER HEEFT DEN GRAAF VAN HORNE DAARVAN BRIEVEN VAN
RELIEVEMENT GEGEVEN. DERHALVE GEEFT DE KEIZER THANS AAN GRAAF JACOB III DE
HEERLIJKHEID ALTENA IN LEEN. 1509 Mei 20. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 123, cap. Amstelland, fol. 2 verso. 370. VOOR HET HOF VAN HOLLAND VERKLAART
MR. FRANCOIS COBEL 1) 38 MORGEN LAND ONDER BABILONIENBROEK, VERMELD
IN DEN HEEMRAADSBRIEF VAN 7 MAART 1499, VERKOCHT TE HEBBEN AAN MR. AERNT BUECKELAER
EN DEN VERKOOPPRIJS ONTVANGEN TE HEBBEN. HIJ NEEMT EEN EEUWIGDURENDEN
VRIJWARINGSPLICHT OP ZICH EN VERLEENT AAN MR. AERNT BUECKELAER, TOT ZEKERHEID
VAN DE NAKOMING VAN DIE VERPLICHTING, EEN GENERALE HYPOTHEEK OP AL ZIJN
ONROERENDE GOEDEREN, TERWIJL HIJ TEVENS ZIJN ROERENDE GOEDEREN EN ZIJN PERSOON
VERBINDT. HET HOF DECERNEERT DAAROP DE WILLIGE CONDEMNATIE. 1512 Juli 21. Opten dach van huyden soe compareerde voor den Hove van
Hollant meester Frans Cobel ende transporteerde ende droech up meester Aernt
Bueckelaer, zijnen erven ende nacomelingen, acht ende dertich margen landts,
gelegen in Babilonienbrouc in den lande van Altenae, in die belendinge, in die
heemraetsbrieff van Babilonienbrouc in date duysent vierhondert negen ende
tnegentich begrepen, mit alle recht, actie ende toeseggen, dat hij an dieselve
landen mitsgaders aen den voorss. heemraetsbrieff ende dacte van desen hove,
doir dewelcke dese acte duergesteecken ende getransfigeert es, (heeft), ende
behende die voorss. meester Frans van den voorss. lande wel ende duechdelic
betaelt te weesen mit eender acte vaft condempnacie, bij denselven meester
Aernt up huyden gepasseert, van een jairlicxe rente van een ende twintich
Rinsgulden ende seven stuvers sjaers, ter losse mit driehondert XXXVI Rinsgulden
zeventhien stuvers, ende belaefde die voorss. meester Frans die voarss. landen
te vrijen ende te waren tot eewygen dagen ende was daer onder stellende zijn
persoen ende alle zijne goeden, roerende ende onroerende, wair die gelegen
zijn, tot heerlicke ende reale execucie van den voorss. hove, ende versochte
daer inne gecondempneert te zijne. Gehoort welck versoeck tvoorss. Hoff heeft den voorss.
meester Frans in tgundt dat voorss. es gecondempneert ende condempneert mits
desen. Aldus gedaen in den Hage, onder tsignet hier an gehangen,
den XXIen dach van Julio int jair duysent vijfhondert ende twaelff, bij mijnen
heere den Presidendt, meesters Jan van Duvorde, Abel van Calster, Jacop
Boudijnszoen ende Jasper Lievenszaen, raedesluyden van Hollant, mij jegenwoirdich:
(get.) Chlaes. Met uithangend zegel in roode was (geschonden). Oorspr. - Archief Altena, no, 75. Getransfigeerd door den brief van 1499 Maart 7 1) Mr. Francois Cobel komt voor onder de
raden van bet Hof van Holland van Februari 1514 tot October 1515. Wellicht
bekleedde hij ook tevoren reeds een functie bij dat college? (De Blecourt en
Meyers, Memorialen van het Hof van Holland van den Secretaris Jan Rosa, I, blz. XLVI). 371. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT MR. AART BOEKELAAR 38
MORGEN LAND TE BABILONIENBROEK, NADER OMSCHREVEN IN DEN HEEMRAADSBRIEF VAN 1499
MAART 7, IN EIGENDOM OVER AAN MR. EVERARD DE VEER EN WILLEM GOUDT. DE OUDE
EIGENDOMSBEWIJZEN WORDEN MEDE OVERGEGEVEN. 1519 September 13. Wij Adriaen Dirckss. van Dockenbeeck ende Heynrick
Godtconincx, scepen tot Woudrichem, orconden met desen brieve, bezegelt met
onssen zegelen, dat meister Aert Bueckeler voer hem selven ende zijnen erven
droech up ende gaff over meyster Everaedt die Veer end:. Willem Goudt die
brieven, dair desen brieff doersteken is, met alsulcke acht ende dertich mergen
lants, gelegen in Babilonienbroeck in den lande van Althenae, in die
belendinge, als in der heemraedts brieff van Babilonienbroeck gespecificeert
ende breder verclaert staet ende desen brieff doersteken is. Ende meister Aert
Bueckeler, voer hem ende zijnen erven, verteech daerup ende verhalmede daernae
up, tot mr. Everaerdts die Veer ende Willem Goudts behoeff voerss. Ende mr.
Aert voorn. gelovede die voerss. twee persoenen, dat voorn. landt the waeren
jaer ende dach, nae den recht van der stede van Woudrichem. Ghegheven int jaer ons Heeren vijffthienhondert ende
neghenthien, op den derthienden dach in Septembry. Met de uithangende zegels van Adriaan van Dockenbeeck en Hendrik
Godtconincx in groene was. Oorspr. - Archief Altena, no. 75. Getransfigeerd door den brief van 1499 Maart 7. Litt.: Inleiding, blz. 92, 98. 372. TEN OVERSTAAN VAN DEN STADHOUDER VAN DE LEENEN EN
LEENMANNEN VAN ALTENA DRAAGT GEERTRUI VAN AMERONGEN VAN WIELESTEYN, WEDUWE VAN
ANTHONIS VAN WIJFFLIET, AAN DEN HEER VAN ALTENA DEN BLOOTEIGENDOM OVER VAN EEN
LEENGOED IN UITHOVEN ONDER ALMKERK. 436 1520 Juli 26. Ick Gieles Schellaertz., stadthelder van de leenen des huys
ende heerlicheyt van Althenae, ende wij Aert van Weyborch ende meester Adriaen,
als leenmannen des selven huys ende heerlicheyt van Althenae, oirconden, dat
vuer ons gecomen es Joncfr. Geertruyt van Amerongen van Wielesteyn, wedue van
Anthones van Wijfliet, ende heeft vuer ons, stadthelder ende leenmannen vuerscr.
overgedragen ende gestelt in handen van mijnen genedigen heere, die greve van
Huerne als heere tot Althenae, alsulcken leen als Tijs van Muylwijcli zaliger
van hair the leen ontfangen plach, the wethen een huys ende gezete met acht
hont lants, gelegen in Uuythoven in den gericht van Almkerck, dair Mathijs van
Muylwijcks erven aff zijn gelegen then naesten oestwert ende Brien Jansz. then
naesten westwairt, streckende van der straten totten vuerscr. Mathijs van
Muylwij(ck)s erven lant toe, also groot ende also cleyn als dat vuerscr. huys
ende gesete metten vuerscr. acht hont lants aldair gelegen es, dwelck men nu
voertaen then ewighen daghen van den greve van Huerne als heere tot Althenae
verhergewaden ende the leen ontfangen sall van den huyse ende heerlicheyt van
Althenae, so dat behoren sal. In oirconde der ') wairheyt hebben wij, Aert van Weyborch
ende meester Adriaen, leenmannen vuerscr., desen brieff bezegelt met onsen
zegulen, hier aen gehangen, op den ses ende twentichsten dach der maen van
Julia anno XV hondert ende twentich. Met de uithangende zegels van Aart van Weyborch en mr.
Adriaan in bruine, resp. grcene was. Oorspr.- Archief Altena, no. 74. 373. HERTOG KAREL VAN GELRE BERICHT DEN AMBTMAN IN DE BOMMELER-
EN TIELERWAARDEN, TE HEBBEN GOED GEVONDEN, DAT DE PACHTERS VAN DEN GRAAF VAN
HORNE OP MONNIKENLAND HUN KOREN TE WOUDRICHEM TER MARKT BRENGEN. DERHALVE
MOETEN DE DESWEGE DOOR DEN AMBTMAN GEVANGEN GENOMEN LIEDEN VRIJGELATEN WORDEN.
IN DE TOEKOMST ZULLEN DE PACHTERS DEN AMBTMAN ONDER BORGSTELLING MOETEN
BELOVEN, DAT HET DOOR HEN TE WOUDRICHEM GEBRACHTE KOREN NIET BUITEN HET LAND
VAN ALTENA ZAL WORDEN GEBRACHT. 1522 December 8. Gedrukt: Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland,
VI, no. 1161. 374. TEN OVERSTAAN VAN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM BELOVEN WOUTER
CORNELISZ., HENDRIK CORNELISZ. EN CORNELIS CORNELISZ. AAN DE ABDIJ VAN BERNE
GEDURENDE TWAALF JAREN JAARLIJKS VEERTIG RIJNSCHE GULDENS TE BETALEN WEGENS
HUUR VAN DE GOEDEREN DER ABDIJ IN DE BANNEN VAN RIJSWIJK EN WOUDRICHEM. ALLE
DIJK- EN POLDERLASTEN ZULLEN VOOR REKENING VAN DE HUURDERS KOMEN. BIJ HET EINDE
VAN DE HUUR ZULLEN DE HUURDERS VOOR ELKEN DOOR HEN GEPLANTEN BOOM EEN
VERGOEDING ONTVANGEN VAN EEN HALVEN BRASPENNNG. DE HUURDERS ZULLEN NIET
VERPLICHT ZIJN TE DRAGEN IN DE KOSTEN VAN EEN EVENTUEELE NIEUWE BEDIJKING.
HENDRIK EN CORNELIS BELOVEN HUN BROEDER WOUTER SCHADELOOS TE HOUDEN. 1526 Februari 27. Wij Aert van Weyborch ende Florys Hermansz., scepen tot
Woudrichem, orconden met desen brieve, bezegelt met onsen zegelen, dat Wouter
Cornelisz., Heynrick Cornelisz. ende Cornelis Cornelisz. gebrueders,
gelovede,gesamender hand ende een voer a[1 he]er Gielis van Nulant, abt tot
Bern, tot behoeff des godtshuyses voern., twaelff jaren lanck geduerende van
sinte Pete[rs]dach in Zulle ae. XVc ende XXVI ingaende daer naestcomende zijn,
alle jare viertich Rijnsche guldens vrijs gelts, twyntich stuver gerekent voer
elcken Rijnschen gulden, als van die huer van alle alsulcke landen ende erven
als dat voersz. godtshuys ende cloaster leggende heeft in den ban van Rijswijck
ende den ban van Woudrichem, met voerwaerden ondersproken, dat die voersz.
persoenen tot desen landen houden zullen alle dijcken als zij vanoudts gehouden
hebben ende daertoe gedijcktslaecht zijn als van erden, palen, anckeren, rijs
ende ruweren ende die schauwe daerover te leveren sonder cost van den godtshuys
voersz. Noch soe zullen zij alle jare betaelen aen handen des reyndtmeisters
van den greve van Hoern thien Rijnsche guldens nae der ouder gewoenten ende
betaelen zullen oeck alle jare den gemeynen onraedt binnen bans als zij dat
vanoudts gewoenlick zijn te betaelen buyten cost des godtshuys voersz. Oeck soe
zijn affgerekent ende betaelt alle alsulcke potingen als die voergenoemde
persaenen gepoet ende betuelt mogen hebben tot desen daghe toe die welcke
bevonden zijn in getalle van der ouder poetinge, te weten vierhondert poeten.
Ende soe wes potinge dat die voorn. persoenen nu voertaen setten ende poeten
boven die vierhondert poten, daeraff zullen zij hebben van elcke wassende poet
int laeste jaer eenen halven brasper.ninck. Ende oft gebuerde dat daer eenige
nyeuw.; dijckinge binnen dese voersz. huerjaeren up quamen, daer zullen zij aff
ongehouden wesen; te betaelen alle Pre up sinte' Petersdach in Zulle daer den
yersten dach der betaelingen aff wesen sal up sinte 1'etersdach in Zulle nu
naest comende ae. XVc ende XXVII ende alsoe voert van jare tot jare die voersz.
twaelff jaeren lanck geduerende. Ghegheven int jaer ons Heren vijffthienhondert ende XXVI, op
den XXVIIn dach in Februario. Ende Heynrick Cornelisz. ende Cornelis Cornelisz:
gelovede Wouter Cornelisz, te houden schadeloes van der gheloef te voersz. Zegels verloren. Oorspr. - Archief der abdij van Berne te Heeswijk. XV, 15 375. TEN OVERSTAAN VAN SCHEPENEN VAN GORINCHEM LEGGEN ZES
PERSONEN GETUIGENVERKLARINGEN AF MET BETREKKING TOT EEN GESCHIL UIT HET JAAR
1525 TUSSCHEN DEN KELWEERDER VAN HET KLOOSTER MARIENDONK BUITEN HEUSDEN EN
REYNER CLAESZ., SCHUUT VAN DE WERKEN. LAATSTGENOEMDE BEWEERDE, DAT HIJ VIJFTIEN
MORGEN LAND TE DE WERKEN VOOR DEN TIJD VAN TIEN JAREN GEHUURD HAD VAN DEN
KELWEERDER, HETGEEN DEZE ONTKENDE. HIEROVER WAS GEPROCEDEERD VOOR SCHOUT EN
GEZWORENEN TE DE WERKEN EN VERVOLGENS IN HOOGER BEROEP IN HET HOFGEDING TE
WOUDRICHEM. VAN HET ALDAAR GEWEZEN VONNIS WAS DE KELWEERDER IN APPEL GEKOMEN
BIJ HET HOF VAN HOLLAND. NADAT VERVOLGENS EENIGE VERGEEFSCHE POGINGEN WAREN
GEDAAN PARTIJEN TOT EEN SCHIKKING TE BRENGEN, HADDEN DEZE VERKLAARD ZICH, OP
STRAFFE VAN HET VERBEUREN EENER BOETE, TE ZULLEN ONDERWERPEN AAN DE
SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK VAN MR. GIJSBERT ZAS EN DIRK JANSZ. VAN DER
AMEYDE. SCHEIDSLIEDEN HADDEN UITSPRAAK GEDAAN, DOCH REYNER CLAESZ. HAD
VERKLAARD DIE UITSPRAAK NIET TE ZULLEN EERBIEDIGEN. TEN SLOTTE HAD REYNER
CLAESZ. ZICH TOCH BIJ DE UITSPRAAK NEERGELEGD. 1527 Januari 16. Wij Jan van Strijen Jansz. ende Steven Volkier Cornelisz.,
scepenen der stede van Gorinchem, doen condt ende certificeeren eenen
yegelicken voir die gerechtige wairheyt, hoe. dat up huyden, datum van desen,
voir ons gecompareert sijn selve in personen meister Ghijsbert Zas, priester
etc., oudt omtrent vijff ende vijftich jaeren, heer Reyver van Clootwijck
priester ende pastoir up Herdichvelt, oudt omtrent vier ende dertich jaeren,
Cornelis Quekell, oudt omtrent vijff ende tsestich jaeren, Claes Cornelisz. van
Herdichvelt, oudt amtrent acht ende twyntich jaeren, Ffolpert Mathijsz.,
secretarys tot Gorinchem, oudt omtrent veertich jaeren, ende Fflorys NVillemsz.
van Herdichvelt, oudt omtrent twee ende veertich jaeren, ende hebben aldair
voir ons eerst meister Ghijsbert Zas ende heer Reyver van Clootwijck voirn.
gehouden bij hair conscienty ende priesterscap, leggende hoir handen up hoir
borste, ende die andere voirn. persanen hebben mit upgerechten vingeren
volstaeffs eedts lijfflicken aen den heyligen geswoeren ende elcx bij denselven
hoeren cede, rechtelijcken dairtoe vermaent wesende, geseet, gedeposeert ende
getuycht elcx int sijne alsoe hiernae volcht. Ende eerst meister Ghijsbert Zas voirn., hoe dat hem
deposant noch well kenlijcken is, dat in der Meye off dair omtrent in den jaere
XVc vijff ende twyntich broeder Gherit van Beeck, kelderweerder van den
convente der Bernadyten upte Donck buyten Huesden, questy gehadt heeft tegens
Reyner Claesz., schout aen de Wercken, ter cause van vijfthien mergen !ants
mede gelegen aen de Wercken, die denselven Reyner seyde gehuert te hebben van
den voirn, kelweerder een tijt van thien jaeren ende dat die kelweerder
sustineerde contrarie, dat Reyner nummermeer bewijsen en sovde van de huer etc.
Uuyt sake van den welcken die voirn. Reyner mit recht geprocedeert heeft upte
goeden van den voirn. convente gelegen aen de Wercken ende dat voir schout ende
geswaeren aldair, welcke sake dairnae gecomen is int hoffgedinge tot Woudricllem
ende naeciat dair vonnisse gewesen was tot voirdeelle van den voirn. Reyner
Claesz. ende tot achterdeelle van den convente veirscr., zoe heeft die voirn.
kelweerder hem dairvan geconstitucert appellant aen den hove van Hollant. Ende
dat nae the interposicie van de voirn. appellacie geboert is, dat beyde die
voirn. partijen mit Bruysten Jacopsz. ende Jan Robijnsz., woenende tot Slewijck
in den lande van Althenac, gecomen sijn binnen der stede van Gorinchem omme to
besien off sij bij tusschenspreken van ennigen souden moegen geaccordeert
worden ende dat sij alsoe gecomen sijn ten huysse van hem deposant ende dat hij
hemluyden geerne geaccordeert hadde, hemluyden voir haudende dat, hoewell die
voirn, hoeff lants van vijfthien mergen voir vijffthien mergen groot int
schotboeck staen mochte, dat men bij avontueren bevynden soude mitter wairheyt,
dat dieselve hoeff lants achthiendalven mergen off dair omtrent groot wesen
soude, ende dat hij, deposant, geerne gesien hadde omme die appellatie aff to
wesen, dat Reyner Claesz. voirsz. tevreden geweest had dat die hucre die
tvoirn. convent gemaeckt hadde van de voirn. vijffthien mergen lants mit Lau
Heynricxzoen cum socijs, woenende tot Werckendam, thien jaeren geduerende, dat
Reyner voirn, dairinne consenteeren soude. Dies soe soude hij deposant den
kelweerder vervangen hebben, dat Reyner voirsz. hebben soude in hueren die
voirn. thien jaeren geduerende dat overschot van de voirn. hoeff lants, to
weten tgeene dat sij meerder is dan die vijffthien mergen en& dat naer
advenant off voir gelijcke prijse dat dieselve vijfthien mergen gegouden
hadden, dairtoe dat den voirn, kelweerder ende Reyner Claesz. voirsz, nyet
verstaen en wilden. Ende dat dieselve partijen do-en uuyt des deposants huys
gescheyden sijn ende sijn gegaen ten huysse van Ffolpert Mathijsz. voirn. in
sint Jorys binnen Gorinchem, dair hij deposant tot hoirluyden versoucke ende
begeeren mede gegaen is, mit Bruysten Jacopsz. ende Jan Robijnsz. ende dat dair
oick mede bij gecomen sijn Dirck Jansz, van der Ameyde, heer Reyver van
Clootwijck, Cornelis Quekell, Claes Cornelisz., Fflorys Willemsz. ende andere
etc. Ende dat sij aldair bij malckanderen hebben sitten teeren, dair sij veelle
woirden onderlinge gehadt hebben omme die voirsz. partijen to vereenighen ende
dat ennige geerne gehadt hadden dattet overschot van de voirsz. hoeff lants
boven die vijfthien mergen, dat Reyner Claesz. die in hueren genomen hadde den
voirsz. tijdt van thien jaeren naer advenant als die ander vijfthien mergen bij
den voirn. convente verhuert waeren als voirsz, staet, achtervolgende tconcept
dat hij deposant tevoeren tot sijnen huysse begrepen hadde, ende dat ennige van
de personen voirn. dairup seyden, dat indien dair gheen overschot en waere, wat
Reyner Claesz. dan hebben soude, te weten dat hij dan nyet hebben on soude,
seggende voirt dattet beter waer dat Reyner voirn. eenen properen penninck
hadde ende alle dinck doot ende to nyet tusschen tconvent ende hem. Ende dat
Reyner Claesz. voirsz. doen aldair geeyscht heeft voir sijn acty die hij
pretendeerde upt convent van sijn huer die hij seyde to hebben, veertich Rijnss
gulden current -eens, tot welcken eysche dat den kelweerder gheenssins verstaen
en wilde. Dan ten laetsten doir onderwijs van hem deposant, dat den kelderweerder
hem presenteerdc con schenck to doen van een pont groot Vlaems sonder meer ende
dat den voirn. Reyner Claesz. dair nyet mede tevreden en was. Voirt dat die
goede mannen vcirgen., dair jegenwoirdich wesende, alsoe veelle gedaen hebben
dat beyde die voirn. partijen hem gesubmitteert hebben als in vriendelijcke
dedincxluyden aen twce personen, to w,-ten aen hem deposant ende aen Dirck
Jansz. van der Ameyde voirsz, ende hebben oick verpeynt hoir uuytsprake to
onderhouden up die verbuernisse van vijfftich gouden Philippus gulden, die twee
deellen van derselver peynen to employeeren tot behoeff der keyserlijcke
majesteyt ende den grave van Hoerne ende tdordendeell dair die keersluyden
voirsz, dat keeren souden. Ende dat hij deposant mit Dirck Jansz. van der Ameyde
als arbiters ende dedincxluyden voirsz, mit die partijen doen apaert
gecommuniceert hebben omme hemluyden to beter mit vrientschappen te vereenigen
ende dat sij nae lange comrnunicatien die sij dair up hadden hoir uuytsprake
gedaen hebben in der manieren als hiernae volcht: Alsdat den kelderweerder voirsz. gheven soude den voirn.
Reyner Claesz. twee pont -root Vlaems in de hant ende dat hij dairtoe betalen
soude tgelach dat dairup verdroncken was. Dies soude dairmede die questy ende
querelen van Reyner Claesz, voirsz., ruerende die huere van de voirn. hoeff
lants doot eride to nyet wesen ende dat all up die voirn. peynen van vijftich
gouden Philippus gulden to verbueren als voeren. Welcke voirsz. uuytsprake gedaen wesende, dat Reyner voirn.
dair nyet mede tevreden on was, noch nyet volgen en woude, ende dat die voirn.
Bruysten Jacopsz. ende Jan Robijnsz. geerne gehadt hadden dat die voirn. twee
pont groot Vlaems zeventhien off achthien Rijnss gulden geweest hadden ende
alle dinck tusschen deselve partijen doot. Ende dat den kelderweerder doen
vandaen gegaen is ende is thuys gereyst ende dat hij deposant doen oick thuys
gegaen is, latende Reyner Claesz, mit dandere goede mannen voirsz. dair in de
herberch blijven. Voirt dat hiernae gebuert is dat Reyner Claesz. voirn.,
verduchtende dattet convent hoir mandement in cas van appell ter executie
leggen soude off dat hij bij avontueren in den peynen van der submissy
vervallen mocht wesen, dat hij manieren gesocht heeft doir den voirn. Dirck
Jansz: van der Ameyde ende anderen, omme wederomme een nyeu bijcomen te ramen
van de vairn. partijen, alleer tmandement ter executie geleet worde, twelck hem
deposant oick well geraden dochte. Ende dat dairnae geboert is dat den
kelderweerder weder gecomen is binnen Gorinchem omme sijn mandement ter
executie te doen stellen, wairvan den voirn. Reyner die kennisse hebbende
wederomme gecomen is tot Gorinchem bij den kelderweerder ten huysse van den
voirn. Ffolpert Mathijsz, in sint Jorys. Ende naedat die voirn. partijen mitten
goeden mannen daer bij wesende pet chiere gemaeckt hadden, dat Reyner voirsz,
doen ten laetsten mit der voirn. uuytsprake tevreden geweest is ende dieselve
uuytsprake emoligerende, mits ontfangende van den kelderweerder die somme van
twee pont groot Vlaems in de uuytsprake begrepen, well verstaende dat den
kelderweerder doen tnaegelach mit den voirgelach tsamen betalen soude. Item heer Reyver van Clootwijck, pastoir up Herdichvelt,
Cornelis Quekell ende Claes Cornelisz. voirsz. seyden ende deposeerden oick bij
den voirsz. hoeren cede, dat sij deposanten dairbij aen ende over geweest sijn
ten huysse van Ffolpert Mathijsz. in sint Jorys omtrent den Meye in den jaere
XVc vijff ende twyntich, aldair den kelderweerder van den Donck vairsz, mit
Reyner Claesz. voirn. vergadert waeren mit meister Gijsbert Zas, Dirck Jansz.
van der Ameyde, Bruysten Jacopsz., Jan Robijnsz. ende Fflorys Willemsz. ende
dat omme den voirn. kelderweerder mit Reyner Claesz. te vereenigen van den
geschillen die sij onderlinge hadden ter cause van de huer van de voirn, hoeff
lants, ende nae veelle redenen ende middelen die aldair verhaelt worden, dat
Reyner Claesz. voirsz. ter eenre sijde ende den voirn, kelderweerder ter andere
hembeyden in submissie gestelt hebben, te weten in de uuytsprake van meister
Ghijsbert Zas ende Dirck Jansz. van der Ameyde ende dat dieselve partijen
verpeynden hoir uuytsprake te achtervolgen up die verbuernisse van vijftich
gouden Phil ippus gulden te verbueren in der manieren als meister Gijsbert Zas
voeren gedeposeert heeft. Ende naedat meister Gijsbert Zas mit Dirck Jansz. van
der Ameyde dair veelle handelinge ende communicatien omme gehadt hebben mit die
voirn. partijen, dat sij doen aldair een uuytsprake gedaen hebben in al der
manieren als meister Gijsbert Zas voirsz. hier voer gedepa-seert ende getuycht
heeft. Ende dat Reyner voirn., nyetjegenstaende dat hij verpeynt hadde hoir
uuytsprake te voldoen, heeft nochtans dieselve uuytspraeck nyet willen
achtervalgen, alsoe dat die partijen voirsz. see van malckanderen gescheyden
sijn. Item Ffolpert Mathijsz. seyde ende deposeerde oick bij den voirsz, sijnen
eede, dat hem noch well voirstaet, dat den voirsz. kelderweerder achtervolgende
die voirn: uuytsprake ende mede achtervolgende die laetste handelingc die de
voirn. partijen tot sijnen huysse gehadt hebben betaelt hceft alle die costen
die dair Uij de voirn. personen verteert sijn geweest, te weten alsoe well van
tvo[ir]gelach als van tnaegelach, achtervolgende die deposicy ende getuychnisse
van meister Gijsbert Zas voirn. ende, dat den kelderweerder oick achtervalgende
die voirn. uuytsprake betaelt heeft den voirn. Reyner Claesz. twee pont groot
Vlaems, ende noch soe veell meer dat hem deposant oick well gedenckt dat heer
Reyver van Clootwijck, Claes Cornelisz. ende Fflorys Willemsz. voirn. bij
teerste gelach waeren, doen die uuytsprake gedaen wort. Ende alsoe Reyner
Claesz. voirsz. dieselve uuytsprake nyet achtervolgen en woude, dat dieselve
drie personen doen elcx hoir gelach betaelden, ende naedat die voirn. partijen
die leste reyse weder tot sijnen huysse vergadert waeren ende dat die
uuytsprake voirss. hoeren voirtganck had ende geachtervolcht worde, dat hi*
deposant doen wederomme gerestitueert heeft in handen van Reyner Claesz. die
penningen die de voirn. heer Reyver, Claes Cornelisz. ende Fflorys Willemsz.
hem deposant betaelt hadden van hoir gelach. Item Fflorys Willemsz. van Herdichvelt zeyde ende deposeerde
oick bij den voirn, sijnen cede, dat hem noch well gedenckt dat hij deposant
dair bij geweest is die eerste reysse ten huysse van Ffolpert Mathijsz., aldair
den kelderweerder ende Reyner Claesz. mit een deell goede mannen vergadert
waren omme hemluyden te vereenigen van den geschillen die sij onderlinge
hadden, ende dat dair een uuytsprake gedaen wort die gheenen voirtganck en
hadde, mer dat hem deposant gheenssins voir en staet hoe ende in wat manieren
dieselve uuytsprake gedaen is geweest. Ende want die voirn. personen dit aldus elcx int sijne bij
hoeren cede bekent ende getuycht hebben ende van rechts ende redenen wegen
schuldich sijn alle warachtige saken te vercondigen ende der wairheyt
getuychnisse te gheven, zonderlinge als men dairtoe versocht wort, zoe ist dat
wij, scepenen voirn., des versocht wesende, hebben in kennisse der wairheyt van
tgeene des vairsz. is, elcx onss zegell hier onder aen desen brieff gehangen.
Gedaen upten sestienden dach in Januario int jair ons Heeren XVc zeven ende
twyntich, secundum cursum curie Trajectensis. Met de zegels van Jan van Strijen en Steven Volkier in bruine was. Oorspr. - Archief van het klooster Mariendonk buiten Heusden, no. 44. Litt.: Inleiding, blz. 71, 73, 76. 376. PRIOR, SUBPRIOR, KELWEERDER, CANTOR
EN CONVENTUALEN VAN HET KLOOSTER MARIENDONK BUITEN HEUSDEN BELOVEN DEN GRAAF
VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, JAARLIJKS TE BETALEN EEN GOEDEN GOUDEN RIJNSCHEN
GULDEN OF ACHT EN TWINTIG STUIVERS IN ANDER PAYMENT ALS CONTRAPRAESTATIE WEGENS
HET FEIT, DAT ZEVENTIEN MORGEN LAND AAN DE WERKEN BUITENDIJKS DOOR DEN GRAAF
BEVRIJD WERDEN VAN ALLE AAN HEM VERSCHULDIGDE LASTEN. 1529 October 31. Met uithangend zegel van bet klooster in donkere was. Oorspr. - Archief Altena, no. 79. 377. TEN OVERSTAAN VAN SCHOUT, BURGEMEESTERS, SCHEPENEN EN RAAD
DER STAD WOUDRICHEM VERKLAREN DE STADHOUDER, TWEE LEENMANNEN EN DE BODE VAN DE
HEERLIJKHEID ALTENA OP HUN AMBTSEED, DAT JR. LIEBRECHT TORCK, HEER VAN HEMERT,
"AANVANG" DEED AAN EEN UITERWAARD BIJ HET HUIS (NEDER-)HEMERT; DAT
VAN DEZEN "AANVANG" ONMIDDELLIJK MEDEDEELING IS GEDAAN AAN IWAN
HACKEN, EN DAT ER GEEN "CONTRE-AANVANG" GEDAAN IS. 1531 Juli 4. Wij, schout, burgermeisteren, scepenen ende raedt der stede
van Woudrichem doen kondt eenen yegelijcken ende certificeeren met kennisse der
waerheyt, dat up huyden, datum deser certificacie, voer ons gecomen zijn in
hairen properen persaenen, te weten ick, Gielis Schelaert, als stadthouder van
den leenen des huys ende heerlicheyt van Althenae, ende wij, Willem van
Riebeeck ende Aert van Weyborch, als leenmannen der heerlicheyt voerss., ende
Aert Janss., als gezwoeren boede van den leenc voorn., getuygen ende
certificeeren bij haren cede, die zij den heer van den lande van Althenae
gedaen hebben, soe als recht is, dat joncheer Liebrecht Torck, heer tot
Heemmert etc. eenen aenvanck gedaen heeft aen eenen uuterwerdt, gelegen ontrent
den huys van Heemmert, welcken aenvanck terstont die wete gedaen is bij den
voorn. gezwoeren boode ende bij die voerss. twee leenmannen ten huysse van
Yewen Hacken in zijnre presencie, nae stijll van leenrecht. Ende des voorn.
stedehouder, leenmannen ende gezwoeren bcode weten well, dat daer ghenen
conteraenvanck tegens gedaen is. Ende want dese voerss. persoenen dyt aldus
voer cns, schout, burgermeisteren, scepenen ende raedt der stede van Woudrichem
getuycht ende gecertificert hebben, als voerss. staet, ende recht eysschet ende
redenen begeren, dat men der waerheyt sculdich is orconde te gheven, soe hebben
wij dese certificacie bezegclt met cnsser stede zegel, hieraen gehangen. Ghedaen ende gegeven int jaer ons Heeren XVc ende XXXI, op
den vierden dach in Julio. Met uithangend zegel van de stad Woudrichenz in groene was. Oorspr. - Rijksarchief te Arnhem; archief Neder-Hemert, inv. no. 273. Litt.: Inleiding, blz. 82. 378. VOOR HET HOF VAN HOLLAND PROCEDEERT DE
PROCUREURGENERAAL, IMPETRANT VAN COMPLAINTE, TEGEN DEN GRAAF VAN HORNE, HEER
VAN ALTENA, ALS GEDAAGDE. DE PROCUREUR-GENERAAL VORDERT, DAT HIJ, ALS
VERTEGENWOORDIGENDE DEN KEIZER, ALS GRAAF VAN HOLLAND EN HEER VAN
ARKEL,GEHANDHAAFD ZAL WORDEN IN HET BEZIT VAN DE VISSCHERIJ OP DE MERWEDE VOOR
GORINCHEM, VAN DE DOVELINGE TOT SCHELLUINERSLOOT. DE GEDAAGDE VORDERT
ZIJNERZIJDS, DAT HIJ GEHANDHAAFD ZAL WORDEN IN DE BEIDE VISSCHERIJEN, WELKE HEM
BIJ 'S HOFS SENTENTIE VAN 1450 SEPTEMBER I WERDEN TOEGEWEZEN, TE WETEN DE
VISSCHERIJ VAN WOUDRICHEM, WELKE ZICH UITSTREKT VAN "LOERKENS ZIVEN"
TOT DE DOVELINGE, EN HET VISCHRECHT OP DE ZUIDELIJKE HELFT VAN DE RIVIER DE
MERWEDE VAN DE DOVELINGE TOT SCHELLUINERSLOOT. ELK VAN BEIDE PARTIJEN VORDERT
TEVENS, DAT DE BETWISTE VISSCHERIJ HAAR BIJ RECREDENTIE ZAL WORDEN TOEGEWEZEN.
HET HOF WEIGERT BEIDEN PARTIJEN DE GEVRAAGDE RECREDENTIE, HANDHAAFT DE DOOR
COMMISSARISSEN BEVOLEN SEQUESTRATIE EN GELAST PARTIJEN DE ZAAK TE BESCHRIJVEN
EN VOORT TE PROCEDEEREN ALS NAAR STIJLE. 1535 November 3. Gedrukt: Korteweg, De heerlijkheid Altena, enz., blz. 135-137. Litt.: Aldaar, blz. 68. 379. JOHAN VAN HORNE VORDERT VOOR HET LEENHOF VAN HOLLAND, DAT
HIJ MET DE HEERLLJKHEID ALTENA BELEEND ZAL WORDEN, WELKE VORDERING DOOR DEN
PROCUREUR-GENERAAL WORDT TEGENGESPROKEN. DE EISCHER BETOOGT, DAT CLEEFSCH
LEENRECHT MOET WORDEN TOEGEPAST, OMDAT ALTENA VOOR 1332 VAN CLEVE TE LEEN
GEHOUDEN WERD EN DE BELEENING VAN DEN HEER VAN HORNE DOOR DEN GRAAF VAN
HOLLAND, NADAT DEZE DE MANSCHAP GEKOCHT HAD, GESCHIED
WAS, IN ALLE DIER MANIEREN ENDE RECHTE ALZSE HAER WILHELM, HEER VAN
HOORNE ENDE VAN ALTHENA VOORSZ. HELT VAN DEN GRAVE VAN CLEVE". DIT KON OOK
WEL NIET ANDERS, WANT DE OUDE LEENHEER, DE GRAAF VAN CLEVE, KON BIJ DE
OVERDRACHT VAN ZIJN RECHT DEN AARD VAN HET LEEN NIET VERANDEREN, ANDERS ZOU HIJ
MEER RECHT OVERGEDRAGEN HEBBEN DAN HEM COMPETEERDE. UIT EEN DOOR EISCHER
OVERGELEGDE VERKLARING VAN DEN HERTOG VAN CLEVE BLIJKT, DAT DE CLEEFSCHE LEENEN
VERERVEN OP ALLE MANNELIJKE AFSTAMMELINGEN IN DE MANNELIJKE LIJNEN VAN DEN
EERST BELEENDE. EISCHER HEEFT DERHALVE RECHT, OM MET ALTENA BELEEND TE WORDEN. DE PROCUREUR-GENERAAL STELT DAARTEGENOVER, DAT IN HOLLAND
ALLE LEENEN RECHTE LEENEN ZIJN (OOK KWADE OF VERSTERFELIJKE LEENEN GENOEMD).
OOK VROUWEN MOGEN DAARIN NIET OPVOLGEN. IN LEENQUAESTIES IS UITSLUITEND HET RECHT
VAN HET LAND, WAARIN HET GOED LIGT, VAN TOEPASSING. VAN WIEN HET GOED IN LEEN
GEHOUDEN WORDT IS ZONDER BELANG. OOK OP LEENEN, DIE VROEGER WERDEN GEHOUDEN VAN
AMSTEL, CUYK, PUTTEN OF STRIJEN, WORDT HOLLANDSCH LEENRECHT TOEGEPAST. IN 1306
WAS DAN OOK HET LEEN AAN DEN GRAAF VAN CLEVE TERUGGEVALLEN NAAR HOLLANDSCH
LEENRECHT. GERARD VAN HORNE HAD HET TOEN SLECHTS TERUG ONTVANGEN ALS GUNST,
DOOR HULP VAN VRIENDEN EN MET BIJZONDERE LASTEN BEZWAARD. TER STAVING HIERVAN
LEGT DE PROCUREUR-GENERAAL EEN VIDIMUS VAN DE DESBETREFFENDE OORKONDE. VAN
GERARD VAN HORNE OVER. ALTENA HEEFT ALTIJD TOT HOLLAND BEHOORD. SINDS
MENSCHENHEUGENIS HAD MEN IN ALTENA APPEL OP HET HOF VAN HOLLAND GEHAD. HET LAND
WAS IN DE OORLOGEN VAN HOLLAND GEBRANDSCHAT, GELIJK DE ANDERE GRENSGEBIEDEN.
HOLLAND STREKT TOT AAN GELDERLAND. TOEN EISCHERS VOORZATEN EEN RIVIERTOL VOOR
WOUDRICHEM HADDEN INGESTELD, KRACHTENS EEN PRIVILEGEBRIEF VAN DEN KEIZER,
HADDEN ZIJ DEZEN OP GRAFELIJK BEVEL WEER MOETEN OPHEFFEN. DE GRAAF VAN HOLLAND
ZOU BIJ DEN KOOP IN 1332 NIET ZOOVEEL VOOR HET LEEN GEGEVEN HEBBEN, WANNEER DIT
NIET EEN KWAAD LEEN WAS GEWEEST. EISCHER ZEGT, DAT HET DOOR DEN VERWEERDER GEPRODUCEERDE
VIDIMUS VAN DE OORKONDE VAN GERARD VAN HORNE NIET AUTHENTIEK IS EN DUS
BEWIJSKRACHT MIST. DE DAARIN VERVATTE BEPALINGEN ZIJN BOVENDIEN IN DE PRACTIJK
NOOIT TOEGEPAST. AL WARE DE OORKONDE AUTHENTHIEK, DAN ZOU ZE TOCH RECHTSKRACHT
MISSEN, AANGEZIEN DE OORKONDER TEN TIJDE VAN DE BEZEGELING IN GEVANGENSCHAP
WAS EN HIJ BOVENDIEN IN DWALING VERKEERDE. AL ZOU DIT ALLES ANDERS ZIJN, DAN
ZOU MEN NOG MOETEN AANNEMEN, DAT HETGEEN DE OORKONDE INHIELD, WAS KWIJT
GESCHOLDEN, AANGEZIEN DE VERLEIBRIEF VAN 1334 VERWIJST NAAR HET EERSTE VERLEI
DOOR DEN GRAAF VAN CLEVE. HET KAN DEN EISCHER NIET TOT NADEEL STREICKEN, DAT DE
OUDE VERLEIBRIEVEN NIET INHOUDEN, DAT ALTENA EEN ONVERSTERFELIJK LEEN IS. DIT
HEEFT EISCHER OOK NIET BETOOGD, WANT IN DAT GEVAL ZOU ALTENA OOK VERERVEN OP
VROUWEN EN AFSTAMMELINGEN IN DE VROUWELIJKE LIJNEN EN DIE STELLING HEEFT HIJ
NIET VERDEDIGD. HET BEROEP VAN DEN PROCUREUR-GENERAAL OP HET FEIT, DAT
HOLLANDSCH LEENRECHT WORDT TOEGEPAST OP LEENEN, DIE VROEGER VAN AMSTEL, CUYK,
PUTTEN OF STRIJEN WERDEN GEHOUDEN, FAALT, DAAR DIE GEBIEDEN, ANDERS DAN ALTENA,
UIT DE GRAFELIJKHEID VAN HOLLAND WAREN VOORTGEKOMEN. VOOR DE OVERDRACHT VAN DE
LEENHOOGHEID AAN DE GRAVEN VAN HOLLAND WAREN EISCHERS VOORVADEREN OP GEEN
ENKELE WIJZE AAN DIE GRAVEN ONDERGESCHIKT. DE PROCUREUR-GENERAAL BETWIST DE BEWERINGEN VAN GEDAAGDE,
ALS ZOU HET DOOR HEM GEPRODUCEERDE VIDIMUS VAN DE OORKONDE VAN 1306 BEWIJS- EN
RECHTSKRACHT MISSEN. ER WAS GEEN SPRAKE VAN DWANG OF DWALING BIJ HET BEZEGELEN
DER OORKONDE. BOVENDIEN WAS DE DAARIN VERVATTE OVEREENKOMST HERHAALDELIJK DOOR
DE LATERE HEEREN VAN ALTENA ERKEND. VAN EEN KWIJTSCHELDING BLIJKT NIETS. NA HET WISSELEN DER CONCLUSIES DIENT EISCHER EEN REQUEST
CIVIEL IN, ERTOE STREKKENDE, GERELEVEERD TE WORDEN VAN ZIJN STELLING, DAT
ALTENA ZOU ZIJN EEN MANLEEN VAN CLEVE EN DERHALVE ZOU VERERVEN OP ALLE
MANNELIJKE AFSTAMMELINGEN IN DE MANNELIJKE LIJNEN VAN DEN EERSTEN LEENMAN,
WAARUIT MEN WELLICHT IN DE TOEKOMST ZOU AFLEIDEN; DAT HET NIET ZOU VERERVEN OP
VROUWEN OF COGNATEN. TEN ONRECHTE EVENWEL, DAAR VELE CLEEFSCHE LEENEN TEN
ZUTPHENSCHEN RECHTE ZIJN UITGEGEVEN EN ALS ZOODANIG OP VROUWEN EN COGNATEN
VERERVEN, HETGEEN OOK MET ALTENA HET GEVAL IS. IMMERS, DANK ZIJ NAARSTIG ZOEKEN
IS DEN EISCHER, HANGENDE DE PROCEDURE, GEBLEKEN, DAT ALTENA OOK OP VROUWEN
VERERFD IS. DERHALVE VERZOEKT HIJ NIEUWE FEITEN TE MOGEN STELLEN. DE PROCUREUR-GENERAAL
BETWIST HET VERZOEK. HET LEENHOF REJECTEERT HET REQUEST CIVIEL EN VEROORDEELT
VERWEERDER JOHAN VAN HORNE HET VERLEI TE GEVEN VAN DE HEERLIJKHEID ALTENA. 1537 October 13. Met uithangend zegel van het leenho f van Holland in roode was. Oorspr. - Archief Altena, no. 58. Litt.: Inleiding, blz. 76; Prfschr. blz. 25-z9, 36. 380. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHENI VERKLAREN EENIGE SCHOUTEN
UIT HET LAND VAN ALTENA, DAT DE INGELANDEN AAN DEN GRAAF VAN HORNE, ALS HEER
VAN ALTENA, OP ZEKERE VOORWAARDEN EEN BEDE TOEGESTAAN HEBBEN VAN VIER STUIVERS
'S JAARS OP ELK MORGEN LAND, VOOR DEN TIJD VAN ACHT JAREN. 1538 Augustus 16. Wij Adriaen Damessoen ende Jasper Adriaensz., scepenen der
stede van Woudrichem, doen condt ende certificeeren eenen yegelijcken voir die
gerechte wairheyt, dat op huyden, datum van desen, voir ons gecompareert sijn
in properen personen Huybert Herberensz. van Haulingen, schout tot Almkerck,
Huybert Woutersz., schout tot Andel, Wouter van Emmechoven, ambochsheer tot
Emmechoven, Jan van Goor, schout tot Giecen, ende Jan van Emmechoven, schout
tot Weerthusen, ende hebben aldair voir ons ter iusten(lijcke?) ende
rechterlijcke verzueck van Jan Schellaert, als drossae't in den naem van den
heere, gezeet, gedepozeert ende bij den eede, die zij deposanten gedaen hebben in
aennemen van hairluden officien getuycht, dat die gemeyne geerffden, binnen
den lande van Althena geerft, poorters, uutheemschen ende inwonenden, die
d[air] doen ter tijt tegenwoordich waeren, onsen genadigen heere, die graeffve
van Hoorn, als heer tot Althena, be[l]oo[ft], gegonnen ende geconsenteert
hebben op den achtienden dach in Augusto anno XVc ende seven ende dartich
laestleden, van sinte Martijnsdach anno XXXVII ingaende, acht jaren lanck
geduerende, op elcke mergen land[s], alle jair, vier stuvers tsjairs, dair den
yersten termijn aff verschijnen sal op sinte Martijnsdach nu naestcomende ende
zoe voort van )air tot jair, die voirss. acht jairen lanck geduerende, ende dat
op vorwaerden als in den beedebrieff, bezegelt met der stede zegel van Woudrichem,
dairvan zijnde, breder gespecificeert staen. Ende want men dan schuldich is
getugenisse der wairheyt te geven ende bijsonder als men des verzocht wordt,
zoe ist dat wij scepenen vcirss., dairtoe versocht wesende als recht is, hebben
in kennisse der wairheyt van tgeen dat voirss. is, elcx onsen zegel hier
beneden aen gehangen. Gedaen int jair ons Heeren XVc ende acht ende dartich,
den sestienden dach in Augusto. Met de uithangende zegels van Adriaan Dammesz, en Jasper Adriaansz. in
groene was. Oorspr. - Archief Altena, no. 20. Litt.: Prfschr., blz. 31. 381. VOOR HET HOF VAN HOLLAND PROCEDEERT JAN SCHELLAERT, MEDE
NAMENS DE OVERIGE ERFGENAMEN VAN ELIZABETH JANSDOCHTER, WEDUWE VAN GIELIS
SCHELLAERT, IN LEVEN RENTMEESTER VAN DEN HEER VAN ALTENA, IN REFORMATIE TEGEN
JAN POUWELSZ. HOUTKOOPER TE DORDRECHT. EISCHER STELT, DAT DEN GRAAF VAN HORNE HET
RECHT OP DEN STRANDVOND IN HET LAND VAN ALTENA TOEKWAM. ENKELE JAREN GELEDEN
WAREN ENKELE BALKEN TE SLEEUWIJK AANGESPOELD. DE SCHOUT HAD ER BESLAG OP GELEGD
EN BIJ DRIE ZONDAGSCHE GEBODEN DE GERECHTIGDEN OPGEROEPEN. TOEN DAAROP NIEMAND
VERSCHENEN WAS, WAREN DE BALKEN AAN DEN GRAAF VERVALLEN EN VERKOCHT. GEDAAGDE,
DE EIGENAAR DER BALKEN, HAD DAAROP TE DORDRECHT BESLAG DOEN LEGGEN OP EEN
HOEVEELHEID WIJN, AAN GIELIS SCHELLAERT TOEBEHOORENDE. SCHEPENEN VAN DORDRECHT
HADDEN SCHELLAERT VEROORDEELD, DE GESCHATTE WAARDE VAN DE BALKEN TERUG TE
GEVEN. IMPETRANT CONCLUDEERT NU TOT VERNIETIGING VAN DIT VONNIS. GEDAAGDE
STELT, DAT EEN HEM TOEBEHOORENDE BALK, WELKE IN DEN GROOTEN STORM VAN 1532 WAS
WEGGEDREVEN, DOOR DEN RENTMEESTER VAN ALTENA, GIELIS SCHELLAERT, IN BEZIT
GENOMEN WAS. DEZE HAD HET HOUT NIET WILLEN TERUGGEVEN, HOEWEL HEM HET HEM
TOEKOMENDE BERGLOON WAS AANGEBODEN. BOVENDIEN HAD SCHELLAERT HET HOUT TEN EIGEN
BATE GEBRUIKT. DAAROM HAD GEDAAGDE EEN HOEVEELHEID TE DORDRECHT OPGESLAGEN
WIJN, WELKE AAN SCHELLAERT TOEBEHOORDE, IN BESLAG GENOMEN. GEDAAGDE CONCLUDEERT
TOT BEVESTIGING VAN HET VONNIS VAN SCHEPENEN. HET HOF BEVESTIGT HET GEWEZEN
VONNIS EN VEROORDEELT IMPETRANT IN DE KOSTEN VAN HET GEDING. 1540 April 26. In der saicken hangende voer den hove van Hollandt tusschen
Jan Schellaert voer hemselven ende vervangende zijn susters ende broeders,
erfgenamen van wijlen Elizabeth Jansdochter, weduwe van Gielis Schellaert,
huerlieder moeder, ende annemende bij desen darnementen van den processe,
twelck Cornelis Boon in de name van de voorss. Elizabeth voer desen hove
geinstitueert heeft, als impetrant in reformacie ter eenre, ende Jan Pouwelsz.
houtcoper tot Dordrecht, gedaichde, ter andere zijden, allegerende dimpetrant,
dat den heere van Hoerne toebehoerde hoge, lage ende middelle jurisdictie ende
die ruyminge in de riviere van der Merwede, streckende voor Worchum veorbij
Gorinchem tot Pietershouck toe, ende sulcx hadde van ouden hercoemen altijts
gehadt den zeevanck ende zeedrift van alle tgunt dat upne selve riviere ende
stroome bevonden werde onbeheert ende bedcrven. Nu was soe, dat geleden sekere
jaren bevonden waeren drie oft vier Weselsche balcken in de riviere van de
Merwede ende waeren gedreven up des voorss. heere van Hoerns gront omtrent
Sleeuwijck Y). Ende want dieselve balcken bevonden waeren ongeheert, soe hadde
die scout van Sleeuwijck die voorss. Weselsche balcken angevaert tot behouf van
dengeenen, die bevonden souden worden daer inne gerechticht te wesen, ende
daernae doen doen drie Sonnedaechse geboden an den anderen, ten eynde dat
diegeene die recht pretendeerden an oft up die balcken, dat zij huer recht
souden comen verclaren. Ende want daer niemant en quam, 9,oe waeren i) De tekst
heeft hier en in het vervol; abusievelijk: Sleeswijck. die voorss. balcken als
ombeheert gecommen an den grave van Hoern ende den meestbiedende vercoft. Ende
hoewel die gedaechde nyet schuldich en was sekere wijnen, den impetrant
toebehoerende, binnen Dordrecht te doen arresteren, omme bij middel van dien te
comen tot restitucie van de voorss. balcken, gemerct dat die scout van
Sleeuwijck die voorss. balcken geanvaert hadde, soe haddet nochtans den
gedaichde gelieft alsulcke wijnen als dimpetrant gecocht hadde, te doen
arresteren binnen der stede van Dordrecht ende was aldaer soe verre
geprocedeert, dat dimpetrant gecondempneert was te restitueren destimacie van
de voorss. balcken, bij welck vonnisse hij hem bevoelde zeer beswaert, hadde
hem daervan geconstitueert reformant aen desen hove ende den gedaechde daen
dachvaerden, concluderende ten dage dienende tot nullite oft correctie van den
vonnisse, in questie zijnde, ende doende dat rechters ter eerster instancie
sculdich waren geweest te doen, die gedaechde in der qualiteit, soe hij
procedeert, hadde verclaert soude worden niet ontfanckelick tot zijnen eysch
ende conclusie aldaer upten impetrant genoemen, ende bij oirdine, dat hij
daeroff geabsolveert soude zijn ende dimpetrant gecondempneert tarrest
costeloes ende scadeloes off te dcen, maickende eysch van costen oft tot
anderen fynen ende conclusien, den impetrant oerbaerlicxste wesende. Waerjegens die gedaechde dede antwoerden ende seggen, dat in
den grooten storm anno XXXII den gedaechde, die poerter tot Dordrecht was,
onder andere ontdreven was een groot stuck Wesels houdt oft balck tot in den
lande van Altenae, aldaer die voorss. Gielis Scellaert, rentmeester van den
grave van Hoern, tselve houdt geanvaert hadde sonder tselve te willen
restitueren, nyetjegenstaende hem zijn berchloen gepresenteert worde bij eenen
geswoeren leveraer van Weselschen houte, die de gedaichde daeromme aen hem
gesonden hadde, ende dat arger was, hadde tvoorss. houdt in zijn selfs affairen
verbesicht ende geoirbert. Ende alsoe zedert den gedaichde tot kennesse
gecoemen was dat die voorss. Gielis Scellaert sekere wijnen liggende hadde
binnen der voorss. stede, soe hadde hij dieselve aldaer doer. arresteren, omme
daeran destimacie van den voorss. houte te verhaelen, mits oftreckende huer
berchloen, welcke arrest up cautie af gedaen was ende hadde dimpetrant voorts
soe verre geprocedeert, dat scepenen den gedaechde zijne conclusie toegewesen
hadde ende mitsdien, ontkennende de feyten van den impetrant hem
prejudicerende, concludeerde die gedaichde ten fyne van niet ontfanckelick ende
bij oirdine tot approbacie van den vonnisse in qaestie zijnde, maickende eysch
van costen aft tot anderen fynen ende conclusien, den gedaichde oirbaerlicxste
wesende. Tegens welcke antwoerde is bij den impetrant, ontkennende
die feyten van den gedaechde hem prejudicerende, gerepliceert geweest ende bij
den gedaechde gedupliceert mit meer redenen ende middelen, bij elcs van den
vaorss. pertijen geallegeert, waervan zij geordonneert zijn geweest acten te
maicken ende upt feyt oft feyten, daerinne begrepen, productie te doen. Dien
navelgende hebben die voorss. pertyen hinc inde sekere encqueste, diverssche
munimenten geproduceert, gerenunchiert van meer te produceren, dimpetrant heeft
gedient van reprochen ende geemployeert salvacien van recht. ende die gedaechde
heeft geemployeert reprochen ende salvacien van
recht, hebben voorts hinc inde geconcludeert in recht ende rechts begeert. Tvoorscreven hoff, mit rijpe deliberacie van rade deurgesien
ende overgewegen hebbende alle tgunt dat ter materie dienende is, bevindt, dat
men tproces termineren mach sonder encqueste te doen uptie feyten, begrepen in
de reprochen ende salvacien, ende doende recht upt selfde proces in den naem
ende vanwegen des Iieysers van den Romeynen, Coninck van Germanien, van
Castillen etc., grave van Hollandt, Zeellandt ende Vrieslandt, verclaert den
voorss. impetrant bij tvonnisse van Dordrecht, in questie zijnde, nyet
beswaert, ende condempneert hem in de costen van desen processe ter tauxacie
ende moderacie van den voorss. hove'). Ghedaen, in den Hage bij heeren Gerryt van Assendelft,
riddere, eerste raidt, presiderende, Jan van Duvenvoerde, heer tot Warmont,
Abel van Colster, oick ridderen, meesters Jaspar van Hogelande, Willem Pynss.,
Cornelis van Mierop, deken Cornelis Suys ende Willem Willemss., raedsluyden van
Hollandt, ende gepronunchiert den XXVIen Aprilis anno XVc ende veertich.
Teerconde tsegel van justicie hier an gehangen. In kennisse van mij: (op de plica)
De Jonge. Met uithangend zegel in roode was. Oorspr. - Gemeente-archief Dordrecht, inventaris no. 594. Afschrift: - Archief Hof van Holland, inv. no.
1044; en inv. no, 512, no. 26, 382. PHILIPS VAN UITWIJK TESTEERT EN BEPAALT DAARBIJ, DAT ZIJN
OUDSTE ZOON GERARD ALS VOORDEEL ZAL ONTVANGEN: DE AMBACHTSHEERLIJKHEERLIJKHEID
UITWIJK MET ALLE DEPENDENTIEN, ALS PATRONAATSRECHT, KOSTERIJ, DEN DERDEN
PENNING, " 'T MANBOUCKE", SMALTIENDEN, SCHOUTEN KLERKAMBACHT, DEN
WINDMOLEN EN DE HOFSTEDE VAN UITWIJK. z.j.e.d. (tusschen 1540 November 6 -
1569 Maart I0). In uittreksel gedrukt: J. P. de Man, Van Uytwyck, De
Nederlandsche Leeuw, LXI, 1943, kolom 117. Litt.: Inleiding, blz. 69. 383. ANNA VAN EGMOND EN PHILIPS VAN MONTMORENCY, VROUWE EN HEER
VAN ALTENA, GEVEN EEN GILDEBRIEF AAN HET SCHIPPERSGILDE TE WOUDRICHEM. z.j.e.d. (1541-1568 Juni
5). Gedrukt: Taxandria, 1903, X, blz. 181 e.v. Litt.: Prfschr., blz. 84. 384. KEIZER KAREL V GELAST DEN EERSTEN DEURWAARDER DEN
PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN HOLLAND, TEN VERZOEKE VAN ANNA VAN EGMOND,
VROUWE VAN ALTENA, TE DAGVAARDEN VOOR DEN GROOTEN RAAD TE MECHELEN, NAAR
AANLEIDING VAN HET DOOR ANNA VAN EGMOND INGESTELDE HOOGER BEROEP TEGEN DEN
SENTENTIE VAN HET HOF, WAARBIJ WERD BEKRACHTIGD EEN APPOINTEMENT, WAARBIJ AAN
DEN PROCUREUR-GENERAAL MANDAMENT POENAAL WERD VERLEEND, UIT KRACHTE WAARVAN
HAAR WERD BEVOLEN HAAR HANDEN AF TE TREKKEN VAN ZEKERE GRONDEN BIJ DE
CORNSERSLUIS MET DE AANWASSEN EN VOGELARIJ. 1542 Augustus 17. Kaerle, bij der gracie Gods roomsch Keyser, altijts.
vermeerder srijcx, coninck van Germanie, van Castille, van Leon, van Arragon,
van Navarre, van Naples, van Secille, van Majorke, van Sardyne, van den
eylanden van Indien ende vasten lande der zeeocceane, eertshertoge van Oistenrijck,
hertoghe van Bourgoingnen, van Lothrijck, van Brabant, van Lembaurch, van
Luxembourg ende van Geldre, grave van Vlandren, van Arthois, van Bourgoingne
palsgrave, ende van Henegauwe, van Hollant, van Zeelant, van Ferette, van
Haguenault, van Namen ende van Zuytphen, prince van Zwave, marcgrave des
heylichs rijcx, heere van Vrieslant, van Salins, van Mechelen, van den stadt,
steden ende landen van Utrecht, O'verijssel ende van Gruninghe, ende dominateur
in Azie ende in Affricque, den eersten onsen deurwaerder oft sergant van
wapenen, hierop versocht, salut! Vanwegen vrauwe Anna van Egmondt, gravinne ende douagiere
van Horne, zoo in dier qualiteyt ende zoe verde het haer aengaet als over ende
in den name van jonckheere Philippes van Montmemorency, grave van Horne, haeren
zone, es ons vertoent geweest hoe dat hemlieden elcx in zijn qualiteyt
toebehoert, onder ander huerlieder goeden, het lant van Altena met allen zijnen
toebehoerten, zoe buyten als binnen sdijcks, aenwassen, visscherije, vogelrije,
met allen hueren aencleven, daervan zijlieden ende huere voersaten altijts in
vredige ende duechdsamige possessie gewest zijn, van zoo ouden ende langen
tijden, dat gheen memorie ter contrarie en es, streckende buyten dijckx van die
Ccrnsersluys int weste, lancx then ouden clam totten uuytersten van
Baeckerstuwe ten noortwesten ende van daer rayerende op Wyrycxerwal ende alzoe
lancx den zeedijck totten voerss. Cornsersluys, hebbende aldaer alle
jurisdictie, hooge, middele ende Iaege, ende den proffijtelijcken eygendom van
vele ende diverssche parcelen van landen ende visscherien, als onder andere van
den Karne, gelegen aen de voorste Kornsersluys, doende die verpachten bij
hueren officiers, die pachten daervan te lichten ende prouffiteren ende voerts
daermede doende gelijck met hueren propre ende eygen goede. Ende hoewel
mitsdien nyemanden geoerloeft en es der supplianten enich hinder, letsel,
moeyten ofte turbatie te daene int gebruyck van den voirss. lande, binnen den
voerss. limiten gelegen, in deel noch in geheel, het heeft nochtans belieft
onsen procureur general van onsen raede in Hollant, qualijck geinformeert
zijnde, op zijn te kennen geven te verworven in onsen voerss. raede van Hallant
zeker provisie in vorme van mandement penale, doende uuyt crachte van then bevel
doen der remonstrante off hueren officier, huer handen te trecken van tgebruyck
van de voirn. Korne ende daermede te laten bewerden onse gepretendeerde
pachters, mitsgaders van den aenwassen ende vogelrije daeromtrent gelegen,
hoewel zij remonstrante met en weet, noch noyt geweten en heeft, dat die
voerss. Korne met zijnen aencleven van yemandt anders verpacht, beseten ofte
gebruyckt es gheweest dan van hueren wegen, die bevelen op peyne stadthoudende
ter tijt toe, partien gehoirt, anders geappoincteert soude werden,
dachvaerdende die suppliante oft hueren officier ter cantrarien tot zekeren
overleden daghe voer die voern, van onsen raede in Hollant. Maer alzoo die
remonstrante haer bevondt bij der impetracie, concessie ende executie derselver
grootelijcken bezwaert, es haer daervan gedragen ais appellante aen die van
ansen hoeve van Hollant voerss. Ende hoewel bij den griefven, van haren twegen
aldaer overgeleyt, genoch bleke van de voerss. bezwaernisse, hebben nochtans
verclaert: curia non defert. Daervan die remonstrante haer bevindende zoo lancx
zoe meer gegraveert, adhererende haeren voirn, appel, haer wederomme gedragen
es als appellante, zoo zij doet mits desen, aen ons ende die van onsen Grooten
Raede, residerende tot Mechelen, de griefven van haerder appellacien breeder te
verclaren in tijden ende wijlen, alzoo zij zeet, ons daeromme oitmoedelijck
versueckende om onse behcerlijcke provisie. Wac-romme wij, die zaken voerss. overgemerct, U ontbieden
ende bevelen, daertoe committerende mits desen, dat ghij ten versoucke van de
voirss. remonstrante dachvaert den voirss, onsen pracureur general ons hoofs
van Hollant ende allen anderen wederpaertien van de voirss, remonstrante,
indien daer eenighe zijn, te comen ende te compareren teenen zekeren ende tamelijcken
daghe voer unsen lieven ende getrouwen, die president ende luyden van onsen
Grooten Raide, residerende tot Mechelen, omme te sustineren, mainteren ende
bescermen huerlyder voerss. vonnisse ende sententie, met diesser uuytgespruyt
ende naer gevolcht mach zijn, al teselve te zien ende hooren verclaren negeen
ende van onweerden, indient zoo behoort, oft ten minsten corrigeren ende
beteren naer rechte, daertegens te seggen indient hemliden goet dunct, ende
voirts te procederen ende sien ordonneren alzoot behoeren sal, inthimerende den
voirss. dach die voerss. van onsen raide in Hollant, ten eynde dat zij ten
selven daghe mede comen ende compareren, opdat hemliden goet dunct ende de zake
hen eenichsins aengaet, overscrivende ten voirss. daghe die voirss. van onsen
Grooten Raide wes ghij hierinne gedaen selt hebben, denwelcken wij bevelen ende
committeren, dat zij, partien gzhoort, do-en cort rechte ende expedicie van
justicie, ende op alsulcke versouck als de voirss. remonstrante voer hemliden
sal willen doen ten daghe dienende, ten eynde dat zij voirzien worde van den
clausulen van inhibitien ende deffencien ende dat die hueren effect sorteren
mogen, vcersien deselve remonstrante, partien daerup gehoert, alzoet van
rechtswegen behoiren sal, want ons alsoe belieft, nyetjegenstaende eenighe
brieven, onduechdelijck vercregen oft te vercrigene ter contrarien. Ghegeven in onset stede van Mechelen, den XVIIe dach van
Auguste int 'act ons Heeren duyst vijfhcndert twe ende ve;rtich, van onsen
Keyserijcks tXXIIe ende van onsen rijcken van Spaegnen, van de Secilien ende
anderen tXXVIe. Met uithangend zegel in roode was. Oorspr. - Archief Altena, no. 89. Onder den eigenlijken inhoud der oorkonde staat: Bij den Keyser ter
relatie van den raide. De Heda. Met aangehechten brief d.d. 1542 September 28. 385. TEN OVERSTAAN VAN SCHOUT, BURGEMEESTERS, SCHEPENEN EN RAAD
DER STAD WOUDRICHEM LEGGEN EENIGE PERSONEN VERKLARINGEN AF WELKE VAN BELANG
ZIJN VOOR HET BEPALEN VAN DE GRENS TUSSCHEN ZUID-HOLLAND EN HET LAND VAN ALTENA. 1542 Augustus 26. Met resten van het stadszegel in bruine was. Oorspr. - Archief Altena, no. 6. Litt.: Inleiding, blz. 82. 386. GODSCHALK VAN OUDHEUSDEN ERKENT AAN DE VROUWE VAN ALTENA
VERKOCHT TE HEBBEN DE HOFSTEDE COUWENHOVEN TE EMMICHOVEN, WELKE HOFSTEDE
LEENROERIG IS AAN ZEVENBERGEN. MOCHT BLIJKEN, DAT GODSCHALK EN ZIJN
RECHTSVOORGANGERS, UIT HOOFDE VAN DEZE LEENVERHOUDING,
NOG HEERGEWADEN SCHULDIG ZIJN AAN DEN BISSCHOP VAN LUIK, ALS HEER VAN
ZEVENBERGEN, DAN ZAL HIJ, GODSCHALK, DEZE ALSNOG VOLDOEN. 1542 September 23. Ick Gootschalck van Outhuesden, voor mijn zelven ende
vervangende mijnen broeders kinderen als momber ende voocht van dien, bekenne
ende lijde mit dezen mijnder hantscriften, dat ick vercocht hebbe die eedele,
welgeboren vrauwe, Anna van Egmondt, greffinne tot Hoorn, vrauwe tot Althenae,
etc., die heffstadt van Cauwenhoven, mit XXXVI mergen landts in Emmechoven
buyten tsdijcxs gelegen, twelck es een leen van den huyse ende heerlicheyt van
Zevenbergen. Ende zoe daer eenige van mijnen predecesseuren zijn, als mijn
vader ende ick oock zelve, die tvoorn. Cauwenhoven niet verheven en hebben
gehadt van den voorn. huyse, ter cause van zekere onverstant, dat tusschen
beyden wesen mecht of es, zoe belove ick, Gootschalck van authuesden, in den
naem als boven, mijnre ghen. vrouwen voorn.: oft mijnen geduchtigen heere, den
bisschop van Ludick, als heere tot Zevenbergen, niet en wilde mijnre voorn.
vrauwe quyt laten van den hergewaden ende geschille, dat tusschen denzelven
'heere van Zevenbergen ende mij es, zoe belcve ick denzelven heere van
Zevenbergen te betalen tot zijnen believen ende mijnre voorn. vrouwen dairaff
te ontlasten. In aerkonde der wairheyt zoe heb ick, Gootschalck van Outhuesden,
dit mit mijns zelffs handt onderhantteyckent, op huyden, den XXIIIen dach van
September anno XVc ende twee ende veertich. Met handteekening van Godschalk van Oudheusden. Oorspr. - Papier; archief Altena, no. 76. 387. FLORIS JACOBSZ., DEURWAARDER BIJ DEN GROOTEN RAAD TE
MECHELEN, RELATEERT, DAT HIJ, UIT KRACHTE VAN DEN BRIEF VAN 1542 AUGUSTUS 17,
DEN PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN HOLLAND TEGEN DEN EERSTEN RECHTDAG NA 1
NOVEMBER VOOR DEN GROOTEN RAAD HEEFT GEDAGVAARD. 1542 September 28. Harde hooghe, eedele, wijse, discrete, grootmoegende heeren,
mijnen heeren den president ende andere heeren van den Grooten Rade der k.
Mat., residerende tot Mechelen, eere, dienst ende waerdicheyt, mit alder
onderdanicheyt. Gelieven te wetene, dat ick, Florys Jacobsz., uwen
onderdanighen dienaer, duerwaerdere der k. Mat., uuyt crachte van zekere openen
brieven derzelver k. Mat., bier aengehecht, van date den XXVIIen Augusti
lestleden, ten versoucke van Cornelis van Haeften, als procureur van vrouwe
Anna van Egmondt, gravinne ende douagiere van Horne, zoe in dier qualiteyt ende
zoeverre bet haer angaet als over ende in den name van jonckheere Philippes van
Mantmorancy, grave van Horne, haeren zone, mij gevonden hebbe alhier in den
Hage, opten XXVIIIen Septembris anno XVc ende tweenveertich, aen mijnen heere, den
proclzreur generael shoefs van Hollandt, ende hebbe hem van wegen der k. Mat.
gedachvaert ende dach beteyckent te commen ende te compareren upten eersten
rechtdaege post omnium sanctorum, nu eerstcommende, guet tijts voor de noene,
voor grootmoegende, eedele heeren, mijnen voorn. heeren den president ende
Graoten Rade tot Mechelen voorss., omme te sustineren, mainctineren ende
beschermen tvonnisse ende sententie in den narre van den voorss, mandemente
verclaert, met diesser uuytgespruyt ende naer gevolcht mach wesen, al tzelve te
zien ende hoeren verclaeren negheen ende van onwaerden, indient zoe behoert,
oft ten minsten corrigeren ende beteren nae rechte, daertegens te zeggen,
indient hem goet dunct ende voorts te pracederen ende zien ordonneren alsoe dat
behoeren "sal, waerup den voorn. procureur generael van Hollandt mij
antwoerde, dat hij zijnen voorss. dach van rechte waer doen nemen zoude,
accepterende texploict voor mijnen heeren van den rade in Hollandt angaende
dinthimacie, mits hem leverende copie van den voorss. mandemente mitsgaders
texploict van desen, omme tselve mijnen heeren van den rade in Hallant te
verthoenen, welcke copie ick terstont nae date van desen mijnen exploicte
gelevert hebbe in handen van den voorn. procureur generael van Hollandt. Harde
hooge, eedele, wijse, discrete heeren, mijnen voorn. heeren, den president ende
andere heeren van den Graoten Rade tot Mechelen voorss., tgundt dat voorss. es
certiffiere ick warachtich alsoe bij mij geschiet ende gedaen te wesen. Des
toerconde mijn hantgescrift hieronder gestelt, upten XXVIIIen Septembris
voorss. Met handteekening van den deurwaarder F. Jacobsz. Oorspr. - Archief Altena, no. 89. Aangehecht aan den brief van 1512 Augustus 17. 388. JAN VAN GOER, HEER VAN GIESSEN, VERKLAART VAN DEKEN EN
KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT VOOR DEN TIJD VAN TIEN JAREN, INGAANDE 22
FEBRUARI 1543, IN PACHT TE HEBBEN ONTVANGEN ALLE TIENDEN, GROF EN SMAL, EN DE
BEESTTIENDEN VAN HET GOED "IN DEN ENSCHYET, TER HALVER ALMEN TOE", IN
HET LAND VAN ALTENA, ZULKS TEGEN BETALING VAN EEN PACHT VAN ACHT BRABANTSCHE
SCHILDEN 'S JAARS. 1542 December 17. Regest: Verslagen R.d.A., 1897, XX, blz. 126, no. 17. 389. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM GEEFT GODSCHALK VAN
OUDHEUSDEN AAN ANNA VAN EGMOND, VROUWE VAN ALTENA, DRIE LEENBRIEVEN OVER,
BETREKKING HEBBENDE OP EEN LAND, GENAAMD COUWENHOVEN, GELEGEN TE EMMICHOVEN,
WELK LAND HIJ AAN DE VROUWE VAN ALTENA VERKOCHT HEEFT. HIJ BELOOFT DE VROUWE
VAN ALTENA TE VRIJWAREN TEGEN ALLE AANSPRAKEN, WELKE DE HEER VAN ZEVENBERGEN TER
ZAKE VAN DIT LAND TEGEN HAAR ZOU MOGEN TRACHTEN GELDEND TE MAKEN. EVENTUEELE
PROCESSEN ZAL HIJ VOOR HAAR VOEREN. MOCHT HIJ GENOODZAAKT ZIJN EEN PROCES TE
VOEREN, DAN ZAL DE VROUWE VAN ALTENA HEM DE LEENBRIEVEN WEDEROM TER HAND
STELLEN. 1544 Juli 13. Wij Cornelis Robijnsz. ende Thonis Jansz., schepenen der
stede van Woudrichem, oerconden mit desen brieffve, bezegelt met onssen zegelen,
dat voor ons gecomen is Goetschalck van Authuesden, ende heeft voor cns,
schepenen voorss., overgegeven ende gelevert die eedele, welgeboeren,
vermogende vrauwe, Anna van Egmondt, greeffinne tot Hoorn, vrauwe van den lande
van Althenae; etc., alle zijn criginael leenbrieffven, tot drien thae, waer aff
dat dell yersten aldus lvtydende ende beginnende es: Wij, Aerdt, heere tot
Zovenbergen, tot Nordeloes ende tot Nijcop, eyndende: in tjaer ons Heeren
daysent vierhondert negen ende tzestich, drie dagen in Julio, met eenen roden
uuythangende zegel met die waper. van Zoevenbergen; den anderen brieff was
eenen transficxsbrieff van greeff Jacop van Hoorn, heere tot Althenae, tot
Corthersom ende tot Cranendonck, etc., ende eyndende: den zestienden dach van
October in den jaere ons Heeren duysent vierhondert vijff ende tzoventicn, ende
was mit ecnen zegel getransfigeert doer den voorgaenden brieff; ende noch ::en
hanteycken ende belyebrieff, in pappier geschreven, daer Maximiliaen van Bergen
in bekent die van Authuesden tot alre tijt behoerlicke brieffven te doen van
Cauwenhoven, beginnende: 1Vlaximiliaen van Bergen, eyndende: aerconden mijnen
naem hierop geset, den VIen in Januarij anno etc. XIII, stylo van Brabant,
onderteyckent Maximiliaen van Bergen, van zeker landt, hij mijn ghe. vrauwe
vercocht heeft, geheyten Cauwenhoven, gelegen in Emmechoven buyten dijcxs,
groet zijnde ontrent zes ende dartich mergen !ants. Voorts soe kennen wij,
schepenen voorss., dat Goetschalck van Authuesden gelocffden mijn ghe. vrauwe
te vrijen ende te quyten van alle questye oefte toeseggen, die mijn heere van
Zovenbergen tot die zes ende dartich mergen lants soude mogen hebben, hetzij
van hergewaeyt ofte anders van processe. Ende oft geboerde dat mijn ghe. vrauwe
daer doer ennige processen tegens mijnen heere van Zovenbergen aennemen most,
dat geloeft Anthuesden voorss. mijn ghe. vrauwe aff te daen ende voor te staen.
Des geloeft mijn ghe. vrauwe Authuesden off zijn erffgenamen wederomme te
leveren die brieffven, die hier voor bij partes tot drien toe verclaert staen
end:, te restitueren, orn hem in zijnen goeden recht tegens den heere van
Zoevenbergen te behelpen, ende noch hem te doen hebben alsulcke confirmatie
brieffven van hueren zoen, als zijnen rente brieff breder vermelt. Noch bekent
denselven Authuesden, dat hij geen originael brieffven meer en hePft, dan hij
mijn ghe. vrauwe gelevert heeft, van den grondt van Cauwenhoven. Gedaen, geschiet ende gegeven in tjaer ons Heeren duysent
vijffhondert vier ende veertich, den darthienden dach Julio. Met de uithangende zegels van Cornelis Robbensz. en Thonis Jansz. in
bruine was. Oorspr. - Archief Altena, no. 76. 390. DE STATEN VAN HOLLAND HADDEN OP 21 MAART 1543 EEN BEDE
TOEGESTAAN, BESTAANDE UIT DE HEFFING VAN EEN TIENDEN PENNING VAN DE INKOMSTEN
UIT ONROERENDE GOEDEREN EN VAN EEN TIENDEN PENNING VAN DE INKOMSTEN VAN
KOOPLIEDEN. EEN PLAKKAAT, REGELENDE DE INNING VAN DIE TIENDEN, WAS OVERAL IN
HOLLAND, EN OOK IN HET LAND VAN ALTENA, GEPUBLICEERD. VOLGENS DIT PLAKKAAT
HADDEN DE SCHOUTEN BIJ JOOST VAN RIJSWIJK, ALS GEORDONNEERD ONTVANGER, DE
KOHIEREN VAN DEZE BEDEN MOETEN INLEVEREN. DE SCHOUTEN VAN GIESSEN, WAARDHUIZEN
EN DEN HIL WAREN IN GEBREKE GEBLEVEN ZULKS TE DOEN. DERHALVE WORDT DOOR JOOST
VAN RIJSWIJK, MET WIEN DE PROCUREURGENERAAL ZICH HEEFT GEVOEGD, TEGEN HEN IN
GIJZELING GEPROCEDEERD VOOR HET HOF VAN HOLLAND. NA DRIE DEFFAULTEN LEGT JOOST
VAN RIJSWIJK ZIJN INTENDIT OVER. OOK WORDT, NAMENS DE VROUWE VAN ALTENA, AAN
HET HOF EEN "ADVERTISSEMENT" MET EENIGE PRODUCTIES OVERGELEGD. HET HOF
VERLEENT VERVOLGENS HET VIERDE DEFFAULT EN VEROORDEELT DE GEDAAGDEN, IEDER VOOR
ZOOVER ZIJN AMBTSGEBIED. BETREFT, TOT BETALING VAN DE SCHADE, DOOR DEN
LANDSHEER DOOR HET NIET INLEVEREN DER KOHIEREN GELEDEN, ALSMEDE IN DE KOSTEN
VAN HET GEDING EN EEN BOETE VAN VEERTIG CAROLUSGULDENS. 1545 Juni 2. Ghesien bij den hove van Hollandt het intendit, denzelfden
hove overgegeven bij Joost van Rijswijck, ontfanger
particulier van den twee thienden, de k.Mt, geconsenteert over tquartier
van Arckel, Althena, Gorichum ende den annexen van dien, impetrant in mazerie
van ghijselinge, ende die procureur generael van den voirsz. hove met hem
gevoecht, op ende jegens Jan van Goer, schout van de Ghysen, Jan Adriaensz.,
schout van Waerthuysen, ende Aert Wolfsz., schout van de Hil, gegijselden ende
deffaillanten, mitsgaders het advertissement mette munimenten, den voirsz. hove
overgegeven ende gevoecht bijt voirsz, intendit vanwegen vrouwe Anna van
Egmondt, gravinne van Hoirne ende douwagiere van den lande van Althena, zoe zij
procedeert, proponerende die vairsz. impetrant ende gevouchde, dat die Staten
van Hollandt in den jaire XVc tweenveertich, den XXIen in Maerte, geconsenteert
hadden tot defensie van den lande van Hollant, daironder dese deffaillanten
begrepen ende oick als ondersaten van deselve landen beschermt zijn geweest,
twee thienden, als van den incompsten van alle onroerlicke goeden ende ten
thienste vant gewin van die coopmanscapen, naer luyder der acten, daervan
zijnde, mit expresse conditien dat nyemant, wye hij oick ware, van de voirsz.
twee thienden vrij souden zijn, om egaliteyt te hcuden ende dissentie onder
dondersaten van Hollant te schouwen. Volgende welck consent ende acte es bij
den selfden hove geexpediert geweest zeeckere placaet, daernae alle dondersaten
van desselfs landen hen souden reguleren omme te commen tot inninghe van de
yoirsz. twee thienden, welck placcaet over alle die landen van Hcllandt ende
oick int landt van Althena ter gewoenlijcker plaetsen gepubliceert es geweest.
Ende hoewel die voirsz. deffaillanten wel behoirt hadden in huer regard,
volgende tvoirsz. consent ende placcaet gereguleert ende metten anderen
ondersaten van Hellant, als off iciers van der plecken, in handen van Jooste
van Rijswijck, als geordonneert ontfangher particulier over die landen van
Altenae, gelevert gehadt te hebben tquoyer oft verclaringhe van alle alsulcke
goeden, renten ende anders, gheen uuytgesondert, navolgende die dispositie van
tvoirsz. placcat, sijn zijluyden ende elcx van hen, overmits zij des te doene
Ianghe in gebreecke gebleven zijn, nae behoirlicke sommatie uuyt crachte van
zeeckere executerie, bij de Mt. van de coninginne gedaen expedieren, gegijselt
ende te gijsele geleet in zeeckere herberghe alhier in den Haighe opten XXIIIen
Septembris anno XLIIII. Maer alsoe die voirscreven gegijselden ten voirsz.
daighe in ghijselinghe nyet en quamen, maer zij aldair gesocht waren, es
jeghens hemluyden gegeven geweest deffault ende den impetrant verleent een
ander gijselinghe op meerder peyne mit die clausuie van inthimatie, ende em
hemluyden te sien condempneren in die voirgaende peyne; dat die voirsz.
deffaillanten, andermael gegijselt zijnde, hadden - dieselve gijselinghe
versmadende - hen contumacelicken geabsenteert, wairdeur tegens henluyden
gegeven es geweest tweede deffault, uuyt crachte van twelck eenen duerwaerder
van den voirsz. hove geauctoriseert es geweest die voirsz. deffaillanten
tapprehenderen ende versekert te brenghen alhier op die voorpoerte van den
selfden hove, omme aldair te blijven ter tijt ende wijlen toe zijluyden vcldaen
souden hebben daervoren zijluyden gegijselt waeren, ende es den impetrant
geconsenteert een derde gijselinghe in dieselve voor poorte, behoudelick dat
zijluyden tvoirsz. deffauit souden mogen purgeren binnen seeckeren tijt; dat
die vcirsz, deffaillanten, derdemael gegijselt sijnde ende alsnoch nyet
comparerende, es tegens henluyden gegeven geweest het derde deffault ende is
den impetrant alhier toegelaten geweest sijn intendit over te leggen ende
geconsenteert een vierde gijselinghe; ende nyemant van henluyden alsnoch
comparerende es jeghens her.luyden gegeven geweest het vierde deffault, omme
dairvan acte gernaict ende gevoucht te worden bij dintendit van den voirsz.
impetrant. Van welck intendit die voirsz. impetrant mit alsulcke brieven ende
munimenten, alst hem gelieft heeft onder den hove texhiberen, gedient ende
rechts begeert heeft. Tvoirscreven hoff, met rijpe deliberatie van raide
doergesien ende geconsidereert hebbende al tgundt dat in dese te considereren
stant, in den name ende van wegen des keysers van de Romeynen, coninck van
Germanien, van Castillien etc., als grave van Hollant, Zeelant ende Vrieslant,
den voirsz. deffaillanten ende elck van hen, voirt profijt ende uuyt machte van
de voirsz. defaulten versteken ende versteect hen tzelfde hoff mets desen van
allen exceptien, declinatoire, dilatcire, peremptoire, defensien ende weeren,
die zij ende elcxs van hen in dese saicke hadden mogen doen ende proponeren,
condempneert elcxs van de voirsz, deffaillanten te betalen in handen van den
rentmeester, dient behoiren sal, het interest, bij der k.Mt. geleden zedert
date van den eersten exploicte in desen gedaen bij faulte vant leveren ende
opbrengen van de quoeyieren ende penningen, elcx over zijn bedrijve ende
jurisdictie, ende noch bij de h.Mt. voirsz. te lijden totter effectueelder
leveringe van de voirsz. quoeyieren, metsgaders in de costen van desen
processe, al tot tauxatie ende mederatie van den voirsz. hove; ende modererende
de peynen van de verseten ghijselinge, condempneert elcxs van de voirsz.
deffaillanten te betalen tot profijte van de k.Mt. voirsz., in handen van den
rentmeester van de exploicten van desen hove, de somme van veertich
carolusguldens. Gedaen in den Hage, bij heeren Gerard, hecre van Assendelft,
eerste raidt, presiderende, Abel van Coulster, ridderen, meesters Jaspar van
Hogelande, Arnoult Sasbout, Johan van Rapenburch ende Cornelis Henricxz. van
Weldam, raidtsluyden van Hollant, ende gepronunchieert den Ilen Junij anno XVc
vijffendeveertich. Van welcke sentencie Cornelis van Haeften, procureur van de
voirsz, vrouwe Anna van Egmondt, hem illico geconstitueert heeft ende
constitueert mits desen appellant an de key. Mat. ende sijnre Mat, greoten
raide, residerende tot Mechelen, protesterende zijne grieven te proponeren in
tijden ende wijlen des noodt wesende. In kennisse van mij, J. Dam. Met uithangend zegel in roode was (geschonden). Ocrspr. - Archief Altena, no. 9. Litt.: Prfschr., blz. 30-31, 36. 391. SCHEIDSLIEDEN DOEN UITSPRAAK IN DE GESCHILLEN TUSSCHEN ANDEL
EN GIESSEN EENERZIJDS EN GENDEREN ANDERZIJDS, MET BETREKKING TOT DE KRIBBEN,
WELKE IN DE RIVIER DE MAAS LIGGEN VOOR HET GEDEELTE VAN DEN DIJK, DAT DOOR
ANDEL, GIESSEN EN GENDEREN ONDERHOUDEN WORDT. ZIJ BEPALEN, DAT EEN VIJFDE
GEDEELTE VAN DE KOSTEN VAN DIE KRIBBEN DOOR DE GEERFDEN VAN GENDEREN ZAL
WORDEN GEDRAGEN. 1545 Juli 22. Alsoo seeckere differentie ende geschillen gereesen waeren
tusschen die geerffden van beyde die Andelen ende Giessen ter eenre ende die
geerffden van Genderen ter anderen sijden, welcke geschille opgecommen zijn ter
cause van seeckere hoofden, gelegen tot Andel an den Maesdijck in den
dijckslach van beyde die Andelen ende Giessen ende Genderen ende dat op seecker
inhout van een ordonnantie, gemaeckt hyer voortijts, beginnende "Wij
Ghijsbert heer tot Heemmert" van date den XXIXen Aprillis anno duysent
vyerhondert vyer ende veertich, ende welcke geschille van beyde parthijen
voorss. consent gebleven zijn aen vyer arbyters arbitratuers, als Aert van der
Voort, stadthouder des drossaerts van den lande van Althena ende Mr. Gerryt
Ketelaer, licentiaet in den rechten, van den zijden van die voorn. van Andel
ende Giessen, ende Claes Buys, borgemeester tot Huesden ende Reymbout
Godertsz., schepen indertijt tot Huesden, van der slide der vorss. van
Genderen, ende beloeft hebben te onderhouden opte peynen van etc. ende de te
gaen nae peynen rechten, indien Andel ende Giessen peynbrueckech waeren Van den
heer van Althena, ende indien Genderen peynbrueckich waeren aen die heer van
Huesden oock op peynen rechten, te weeten voor die van Andel ende Giessen in
den eersten Thuenis Jansz. Kuysten als bruycwaert 1), als groote
waersman van beyde die Andelen ende Giessen, Jan Schellaert, rentmeester,
Willem van Riebeeck, Hubert Woutersz., Brien Aertsz. ende Ariaen Gowertsz, als
wel van dc meeste geerffden van Andel ende Giessen ende hem sterck makende ende
vervangende die ander nabueren end~ geerffden van Andcl ende Giessen, in
bijweesen van Gerryt van Malsem, drossaert der stede van Woudrichem, ende voor
die van Genderen den eerwcerdigen heer ende prelaet, heer Kocnraet van Malsem,
abt tot Bcern, Goidschalck Boeckelaer, heer tot Herpt, Anthcnis Doedijnsz.,
geerffden, elcx voor hemselven, Herman Jansz. Pieck, Michiel Joostensz., Claes
Willemsz. den Coninck, mede geerffden, voor hem selven ende hem sterck
maeckende off vervangende die gemeen naebueren ende geerffden tot Genderen, int
bijweesen Geryt Spierinck van Wel, castelleyn tot Huesden; ende welcke voorss.
arbiters, nadien sij gehoort eride overwegen hadden allet tgeen des bij de
voorn. beyde partijen geallegeert ende bijgebrocht was ende nae communicatie,
dairop onderlinge gehouden, uuytgesproecken ende gelaudeert hebben als hyernae
volcht, te weeten angaende tpunct van den hoofden an den Maesdijck in den
Andelsche ende Giessensche slach gelegen ende in der ordonnantie voirgercert
begrepen, dat men om vruntschap ende goede naebuerschap te houden van nu
voortaen die van Genderen daeraen contribueeren ende gelden sullen den vijffden
penninck in sulcke drye hooffden, als nu tegenwoordich liggen, ende in geval
cenigen van die voorn. hooffden bij strcoms natuer elide gewelt verloopen,
zulcx dat van noode waer deselven te verleggen ofte meer te leggen, hyerop
eerst die van Genderen geroupen, tot oirbaer ende prouffijt van des lants ende
mergentalen, in den Andelsche slach gelegen, sullen altijt alsdan de vijffden
penninck daerinne gehouden weesen als voor te gelden; bcsproicken expresselick,
dat Willem van Riebeeck, r.u ter tijt dijckgraeff des lants van Althena, mit
desen uuytspraeck hem nyet behelpen, noch argument daer uuyt nemen en zal op
alle voorn. questien, dic hij nu tcr tijt heeft, van denselven hoofden off
dijckagic aengaende, voor den hove van Hollandt ofte dye hij noch saude mogen
aenleggen jegens de van Genderen. Ende aengaende die penningen, bij den
waersman voorn. gceyscht ende die hem resteeren souden als bij hem verliet als
waersman int maecken van deselven haofden voor die porcie van die van Genderen
tot desen daege toe, is der voorss. arbiters uuytspraeck bij moderatie, dat die
van Genderen voorss. betalen sullen voor haer porcie ende vijfter.deel de somme
van hondert Caralus gulde.ns, te betalen tusschen huden ende halff oostmaent
tcecommende ende acht daernae, onbegrepen. Ende mits desen sullen die voorn.
parthijen vereffent sijn van huere voorgaende geschille ende van nu voortaen
ga:de naebuerschap mitten an&ren anderhouden, naevolgende dese ende die
ordonnantie boven begrepen, daerop dit verclaert ende gevolcht is; hierbij
bevat, dat, 'indien eenigen anverstant ofte donckerheyt viel in de voorgaende
uuytspraeck ofte ordonnantie - des, off God wil, nyet weesen en zal -, dat
deselven verclaert zal wordden binnen jaers op partijen cost ongelijck hebbende
bij de vaorn. arbiters ofte anderen in de plaets van die overleden mochie zijn,
daertoe bij parthijen te nemen, alle dinck sonder alle argelist. In welcker
oirconde dit ontworpen is opten XXIIen July anna XVc XLV, ende tot goeder
vestichheyt onderteyckent bij de voorn. partijen ende keersluyden, behelteiick
dat men dit voorn. ontworp gestelt zal wordden int gros ende elcx een ofte meer
sal mogen haelen met conditien ondersproecken, dat die van Andel ende Giessen
sullen verwerven aen tgros des heeren oft stadts zegel der stede van
Woudrickhem ende die van Genderen tzegel der stede van Huesden, elcx tot zijne
kosten. Ende aengaende de casten, gedaen opten dach vaorn. in de ris tot AndPl,
sullen betaelen die van Andel ende Giessen die cen helft ende die van Genderen
die ander helft. Ende vaort aengaende alle voorgaende costen, bij eenigen van
den partijen voorn, gedaen, die sullen gedragen wordden bij dengcene, die se
gedaen heeft. Actum ten jaere ende daege als boven. Ende was onderteyckent
Aert van der Voort, Gerryt Ketelaer, Claes Buys, Reymbout Godertsz. Af sehr. - Bibliotheek Dr. A. A. Beckman te 's-Gravenhage,
handvestenbundel betr. Heusden, Altena en de Bommelerwaard, fol. 136 verso-139
recto. 1),
In den tekst staat vrij duidelijk: bruynbaert i.p.v. bruycwaert, bruycwaerre of
bruycwaerder. 392. GECOMMITTEERDEN VAN DE INGELANDEN VAN ALTENA STAAN, MET
GOEDVINDEN VAN HUN COMMITTENTEN, AAN DE GRAVIN VAN HORNE, VROUWE VAN ALTENA,
EEN BEDE TOE VOOR DEN TIJD VAN TWAALF JAREN, EN WEL VOOR DE EERSTE TWEE JAREN
VAN DRIE STUIVERS EN VOOR DE OVERIGE TIEN JAREN VAN VIER STUIVERS 'S JAARS OP
ELK MORGEN LAND, OP VOORWAARDE (O.A.), DAT DE VROUWE VAN ALTENA DE GEERFDEN ZAL
BEVRIJDEN VAN DEN TIENDEN PENNING EN ANDERE IMPOSTEN, DIE DE KONING VAN HEN
HEEFT GEVORDERD. 1546 September 6. Op huyden, den sesten September anno XVc zes ende veertich
zijn ter bescrijvinge van de eedele welgeboeren vrouwe, vrouwe Anna van
Egmondt, graeffinne tot Hoern, vrouwe ende douwagiere van den lande van
Althenae, etc., binnen der stede van Woudrichem gecompareert geweest tmeerdeel
van den ingelanden ende geerffden desselffs lants, soewel van dengeener_, die
wonende zijn buyten deselve landen als daerbinnen, bij namen: heer Koenraet van
Malsen, abt tot Beern, den prioer van Emsteyn, den prioer van de Sanctroyssen
tot sincte Geertruydenberge, den prioer van Hoesden, Gaetschalck, he-re tot
Authoesden, Philips van Uuytwijck, Jan van Hedel, Philips die Bye, Joachim van
Giessen, Adriaen van Herlaer, Ghijsbert Valck, Gerit Evertssen, Jan de Wit, Jan
Adriaenssen Kemp, Ryckhoert, b(astaert) van Hoern, Willem van Riebeeck, Jan
Sche1lert, Mathijs van Loesen, L[ev]ynis van Weyborch, Gielis Schellert,
Huybert Wouterss., Wouter Zegerss. van Emechoven, Philips van Weyborch, Jan van
Emechoven, Jan van Clootwijck, Brien Aertsz., ende voorts meer andere
geerffden. Ende naer sekere petitie, bij mijn voorn. vrouwe denselffde
geerffden gedaen van ses stuvc:rs apten morgen, gelegen in den voorn. lande van
Althenae, vaer den tijt van acht jacren geduerende, sijn van wegen die
buytengeerffden gedeputeert ende gecommitteert Goetschalck, hecre van
Authuesden, mitten ambochsheer van Uuytwijck, ende van wegen die
binnengeerffden Philips van Weyborch, Jan van Goer ende Huybert Wouterss.,
schout van Andel, om elcxs mitten zijnen te spreken ende daernaer mijnen voorn.
vrouwe een guetlick andtwoerdt te geven apte voorn. huere ghen. peticie, welcke
voorn. gecom.mitteerden nae communicatie opte voorn. peticie gehadt, hebben,
bij medegeven ende consent van de voorn. geerffden, mijn voorss. vrouwe
geconsenteert ende geaccordeert te heffen ende opboeren op elcke onvrije mergen
van hoeren landen, gelegen in den voorn. landen van Althenae, voer den tijt van
twaelff jaeren lanck achtereenvolgende soevecl penningen als hiernaer volcht,
te weten voer de twee erste twelff jaeren elcxs jaer drie stuvers ende voer
dander thien naevolgende jaeren elcxs jaers vier stuvers, verschijnende
kerssmisse anno zoven ende veertich, ende dat onder naevolgende conditien,
exspresselicken ondersproken, alsdat mijn voorn. vrouwe die voorn. geerffden
bevrijen sal van den thienden penninck ende andere imposten, die de key. Mat.
op dese tijt over de voorn. landen van Althenae ende den inwoenders van dyen
geeyscht heeft; dat oeck haer g. daervoer instaen sall ende wesen een warandt,
dat mijn g. heere van Hoern ende van den lande van Althenae, hoeren soen, den
voorn. geerffden mit geen voorder peticie belasten en sal; dat oick degeenen,
die de twee stuvers, hoer ghen, bij sommige inwoenders van de lande
geconsenteert, betaelt hebben, dieselve twe;, stuvers souden corten aen de twee
erste termijnen, elcke bij egale portie; dat oick de rentmr. van den lande van
Althenae gehouden sal wesen dengeenen, diet verzcucken, te geven quitancie van
de betalinge, die zij in zijnen handen voertaen zullen doen van penningen van
der bede. Welcke voorss. consent mijn voorn. vrouwe geaccepteert heeft in
naevolgende manieren, dats te weten: erst nopende de bevrijinge van den
thienden penninck ende den imposten, dat hoer h. den last van dyen dragen sal
ende de voern. geerffden daeraff bevrijden, sulcxs ende in manieren als zij
to-t noch toe gedaen heeft, te weten van tgundt dat voor date van desen over
tlant van Althenae geeyscht es geweest, ende offt geboerde, dat hoer g.
tselffde nyet gedoen en conste, dat alsdan tvoorn. consent aff, doot ende
tenyet sal zijn ende de voorn. geerffden ongehouden uuyt saick van desen yet te
betalen; daer van gelyecke hoer g. cosseren ') sal uuyt saick van dit
jegenwoirdige consent yet vorder te eysschen, sceverre de voorn. gezrffden
mijnen voorn. heere van Hoern, hueren soon, binnen de voorn. jaeren, yet meer
zouden moeten geven; ende als van de voorn. twee stuvers, die betaelt zijn,
dattet selve geen cortinge en zoude wesen; belastende hoeren rentmr. voirtaen
quitancie te geven. Mit welcke acceptatie, in der manieren voerss., die voorn.
geerffden tevreden zijn geweest. Des toerconden hebben wij, gecommitteerden,
onsse gewoentlicken hanteycken hieronder gestelt, ten dage ende jaer alsboven. Outhuesden. Uuytwijck. Phlips van Weyborch. Huybrecht Wouterss. Ongezegeld. Paper. Oorspr. - Archief Altena, no. 20. Litt.: Prfschr., blz. 33. 393. BIJ SENTENTIE VAN HET HOF VAN HOLLAND WORDT HET VISCHRECHT
OP DE ZUIDELIJKE HELFT VAN DE RIVIER DE MERWEDE, VAN DE DOVELINGE TOT
SCHELLUINERSLOOT, TOEGEWEZEN AAN DEN PROCUREUR-GENERAAL, ALS VERTEGENWOORDIGENDE.
DEN KEIZER, IN DIENS HOEDANIGHEID VAN GRAAF VAN HOLLAND EN HEER VAN ARKEL. 1547 October 11. Litt.: Prfschr., blz. 70, 115. 394. BIECHTVADER, PRIORES, SUBPRIORES, PROCURATRIX EN CONVENTUALINNEN
VAN HET NONNENKLOOSTER VOLGENS DEN REGEL VAN ST. DOMINICUS TE WOUDRICHEM
VERKLAREN, DAT ZIJ AAN GERRIT JONCKERS VAN BALEN, TEN BEHOEVE VAN DEN ABT VAN
BERNE, EEN HONT LAND IN DEN BAN VAN RIJSWIJK VERKOCHT EN DEN KOOPPRIJS
ONTVANGEN HEBBEN. ZIJ VERKLAREN DEN KOOPER GEDURENDE JAAR EN DAG TE ZULLEN
VRIJWAREN EN VOOR DE NAKOMING HARER VERPLICHTINGEN AL HAAR ROERENDE EN
ONROERENDE GOEDEREN TE VERBINDEN. 1548 Januari 30. Wij brueder Dirck van Bueren, confessoer van sunte Dominicus
orden binnen der stede van Woudrichem, suster Deliaen Haghens, priorinne,
suster Anna Jans, suppriorinne, suster Neeslien van Antwerpen, procuratrix ende
voorts allen onssen anderen conventualinnen ons convents voorsz. orconden mits
dezen onsen brieffve, bezegelt mit cns convents zegel, hoe dat wij mit goeden
rijpen rade ende deliberatie ons provinciaels ende overst ende tractaet daeYop
gehauden hebben mitten ghemcynen conventualinnen ons convents voorsz. ende
bevonden hebben geen goet ans zoe proffitelick aff te staen om onsen grooten
ende lastigen schade, commer ende last te vervallen van den brande die wij
gehadt ende geleden hebben in tjaer van twee ende veertich lestleden aen ons
vrauwehuys, daerom vercocht hebben heer Geerit Jonckers van Balen, proest tot
Honswijck tot behoeff heer Koenraet van Malsen zijnen prelaet, een hont iants
gelegen in den ban van Rijswijck in des voorsz. prelaets landt daer
nortoestwaert naest gelegen is Mr. Ariaen van Rijswijck, zuydt c:atwaert ende
zuydt weestwaert den prelaet van Beern voorsz. ende weestwaert die susteren voorsz.
van welcken hondt lants voorsz. wij conventualinnen bekennen ontfangen te
hebben uuyt handen van den voarn. proest die somme van vk!r ende twintich
Carclusgulden inne gefalueerde penningen, twintich stuver Brabants voor den
gulden gerekent, ende bedancken ons daeraff wel ende duechdelicken vernitecht
ende betaelt te zijne, gelovende voorts voer ons ende onsen nacomelingen
conventuaelinnen den proest voorsz. in den naem van zijnen prelaet off zijnen
successoren dit bout lants voorsz. te waren ende te vrijen jaer ende dach nae
der recht van der stede van Woudrichem ende den lande van Althenae ende altijt
tot vermanen van den prela.et, proest off haeren gemechtichden alsulckene
bewaernisse ende vesticheyt te doen, mit consent ende ratificatie van haren
oversten, als hem in desen behoerlick ende van ncode wes:n zall, daer onder verbyndende,
verobligcrende ende ypoteeckerende allen ons convents goeden, ruerende ende
onruerende, tot wat plaetsen die gelegen ende bevcnden mogen worden. Allet
sender fraude, arch ofte liste. Des toerconde soe hebber. wij ons convents seghel hier beneden
aen deen hangen apten XXXen dach der maent January anno XVc ende acht ende
veertich nacr gemeyn scrijven sbisdoms van Uuytrecht. Met uithangend zegel van
het convent in roode avas. Oorspr. - Archief der abdij van Berne te Heeswijk, Cart., II, no. 113 (XII,
2). 395. PHILIPS VAN MONTMORENCY, GRAAF VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
EN AART DE JEUDE, HEER VAN HARDINXVELD, GAAN EEN DADING AAN; TER BEEINDIGING
VAN HUN GESCHILLEN OVER DE VISSCHERIJ IN DE NOORDELIJKE HELFT VAN DE MERWEDE,
BINNEN DE GRENZEN VAN DE HEERLIJKHElD HARDINXVELD, WAAROVER EEN PROCES
HANGENDE IS VOOR DEN GROOTEN RAAD TE MECHELEN. INGEVOLGE DEZE DADING GEEFT DE
HEER VAN ALTENA DE HELFT VAN HET VROON, KOMENDE VAN DE VISSCHEN, WELKE GEVANGEN
WORDEN MET EEN SOORT NETTEN, "STANDAARDS" GENAAMD, AAN DEN HEER VAN
HARDINXVELD IN ERFLEEN, TE VERHEERGEWADEN MET EEN ZALM. DE ANDERE HELFT VAN DIT
VROON ZAL DE HEER VAN ALTENA BEHOUDEN. 1548 April 16. Op huyden den sestienden Aprilis anno XVc acht ende veertich
zoe sijn veraccordeert den eedelen, welgeboeren heeren, heeren Philips van
Montmoranty, graeffve tot Heern, heer: van den lande van Althena ter eenre,
ende den erentvesten. und frome Aerdt dic Jcede, heere tot Hardixvelt ter
andere in der manieren hiernaer volgende, te weeten dat alsulcke proces als
tusschen wijlen hogher memcryen greeff Jacop, greeffve tot Hoern, heere van den
lande van Althenae etc. ter eenre, ende den erentvesten und vromen Jan die
Joede saliger, in zijnder tijt heere tot Hardixvelt ter andere, ende dat
beroerende die visscllerije aen de ncertzijde van de Merwede binnen die limite
der hcrlicheyt van Hardixvelt, welcke proces alsnoch es hangende ongedecideert
voer mijn heeren, die president ende heeren van den Grooten Rade der Key. Mat.,
residerende tot Mechelen, ende dat doer middel van accordt, gcmaect tusschen
den voorn. graeff van Hcern ende den heere van Hardixvelt voorn. Ende is tselve
accordt inhoudende onder ander, als dat die vroer.en, ccmende van der visschen,
die mitten rietten genaempt "standers" gevangen mogen worden, halff ende
halff die proffijten daeraff zullen genieten, altijts tot beyde parthijen
kenlick wederseggen, soe ist dat wij Philips van Montmoranty voorn. om alle
proces ende questie, ter cause van desen, geheel aff, doet ende tenyet te doen,
ende omme vriendtschap te onderhauden, gegont hebben ende gonnen mits desen,
voor ons ende voor onsse nacomelingen, alsdat den veorn. heer van Hardixvclt
van nu voertaen ontfangen sal alsulcke actie, recht ende toeseggen, als wij
hebben in der voorss. visscherie. tot een onversterffclick erffleen, mits ons
ende onsse erffven te laten volgen die helft van de vronen, comende van der
standaerts. Ende die ander helft hebben wij hem tc leene uuytgegeven, die hij
ende zijn erffven van ons ende onssen erffven schuldich sal wesen te
ontfanghen, nu ende ten ewigen daegen, ende te verhergewaden, altijts alst
verschijnt, mit eenen salm. In oerkonde der waerheyt dat dit aldus geschyct is, soe
hebben wij Philips van Montmoranty, greeffve tot Hoern ende heere van den lande
van Althenae etc. een cedulle van desen onderteyckent tot behoeff van den heere
van Hardixvelt voorss. Ende den voorss. heere van Hardixvelt die heeft een cedulle
onderteyckent tot behoeff van mijnen ghen. heere voorss., ten dage ende jaer
alsboven. Met de handteekeningen.van P. de Montmorency en A. de Juede. Oorspr. - Papier; archief Altena, no. 88. 396. PHILIPS VAN MONTMORENCY, GRAAF VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
RICHT ZICH TOT MARIA VAN HONGARIJE, LANDVOOGDES DER NEDERLANDEN, MET EEN
VERZOEKSCHRIFT, DAARTOE STREKKENDE, DAT HET LAND VAN ALTENA EN ZIJN BEWONERS,
ALS VANOUDS, NIET ZULLEN BEHOEVEN BIJ TE DRAGEN IN DE BEDEN, DOOR DE STATEN VAN
HOLLAND AAN DEN LANDSHEER TOEGESTAAN. z.j.e.d. (1553) A la royne Expose suppliant, en deue humilite
et reverence votre obeyessant et leal vassal et serviteur, le conte de Hornes
etc., comme ii a entre aultres a luy appartenant la seignorie d'Althena, jadis
droicturee et tenue en foy et hommaige des ducz de Cleves, et duquel droict
d'hommaige et fidelite lesdits de Cleves ant depuys faict cession et transport
aux contes d'Hollande, voz nobles predecesseurs, sans touteffois avoir
aultrement changes et alterez la nature, estat et qualite de ladite seignarie,
en laissant et promectant ausdits seigneurs d'Althena tous droictures,
previleges et exemptions, comme paravant ledit transport et cession, apparant
dc cc plus amplement par les lettres de transport d'hommaige, ensamble de
l'investiture, ,ur cc expedies, et combien que lesdits d'Althena, comme estans
demoures separez et distinctz dudit Hollande, ne soient comprins, ny submis aux
charges, aydes et subventions, par eulx accordez a votredite Ma.t', si est cc
que depuis certain tempz enra, les estatz dudit Hollande ont escript et envoye
aux drossart, burgmaistres et gouverneurs des pays et terre d'Althena,
certaines lettres closes, leur ordonnant et commandant par icelles, et soubz
les peines de voz lettres dedict et placcart, de asseoir le dixieme denier,
ensuyvant vosdits placcars, comme si lesdits d'Althena fussent membre de votredit
conte d'Hollande, les pensans et vcullans ainsi priver de leursdits droictz
d'exemptions et liberte, les uniant audit Hallande, soubz ombre et pretext
seullement dudit hommaig:., le tout a leur tres grant regret et insupportable
interest, cc considere mesmes que du temps immemcrial l:.sdits d'Althena ont
centinuellement et paisiblement use de ladite exemption et liberte, au sceu et
veu desdits estatz, et ne ant oncques donne aydes, que a leurs seigneurs, qui
est la meilleure rente de la terre. Et a ceste cause ledit suppliant prie bien
humblement qu'il plaise a votre Ma.t6 reginale de luy accarder lettres closes,
addressans ausdits estatz d'Hollande, leur ordonnant et commandant bien
expressement - - s'il appart des premises - - qu'ilz se deportent de desarmais
vexer, molester et inquieter lesdits d'Althena, ses subjectz, au regard desdits
impostz du dixieme denier et aultres semblables, en se gardant de plus faire le
semblable, s'ilz n'ont cause raisonable au contraire, dont ilz auront a
advertir votre<lite Ma.te reginale, en tenant neantmoins toutes ulterieures
procedures rigoureuses en surceance et estat, jusques, leur respance veue, au
ltrement en soit ordonne. Quoy faisant, feres euvre de vraye princesse. In margine staat: Lettres closes a ceulx du conseil
et de la chambre des comptes en Hollande, pour advertir sa Ma.t6, comment l'on
a use es dernieres guerres et semblables aydes, a l'endrcict des habitans de la
seigneurie d'Althena, avec leur advis, sur cc que le suppliant requiert. Fait a Bruxelles, le 16 d'Aoust 1553. Afschr. - Algemeen rijksarchief, handschriften, 3e afd., no. 384. 397. PHILIPS II, BESCHIKKENDE OP EEN VERZOEKSCHRIFT VAN PHILIPS
VAN MONTMORENCY, GRAAF VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BEPAALT, DAT HET LAND VAN
ALTENA EN ZIJN BEWONERS, ALS VANOUDS, NIET ZULLEN BEHOEVEN BIJ TE DRAGEN IN DE
BEDEN, DOOR DE STATEN VAN HOLLAND AAN DEN LANDSHEER TOEGESTAAN, EN IN DE
IMPOSTEN, DOOR HEN GEHEVEN, BEHOUDENS DE BEVOEGDHEID DER STATEN EEN
RECHTERLIJKE BESLISSING UIT TE LOKKEN OVER DE VRAAG, OF HET LAND VAN ALTENA ALS
EEN DEEL VAN HOLLAND MOET WORDEN BESCHOUWD. 1556 Augustus 20. Philippe etc. A tous ceulx qui ces presentes verront, salut.
Comme notre tres chier et feal cousin, chevalier dP notre ordre et gouverneur
de noz pays et duce de Geldres et conte de Zutphen, mess.t- Philippe de
Montmorency, conte de Hornes, nous ait remonstre que a luy compete et
appertient la terre et seigneurie d'Aithena en tous drciz, previleges et
exemptions de contribution aux aydes et impostz qui se font et accordent a nous
par les estatz de notre pays et conte de Hollande, comme separee et distincte
dudit Hollande, et dont il a joy, tant luy que ses predicesseurs, paisiblement
et sans aucun contredict par tout le tems passe et jusques a certain temps enca
que lesdits estatz de Hollande, en vertu de certains octrayz et mandemens en
fcrrne d'execution precise, ont constrainct, par ghijselinge, emprisonnemens et
aultres voyes d'execution rigoreuse, les drossaet, bourgmaistres, officiers et
subgectz dudit pays, terre et seigneurie d'Althena au payement et namptissement
reel du dixiesme denier et aultres impostz et subsides, depuis accordees par
lesdits estatz a 1'empereur, mon seigneur et pere, et cc pour telle part et
portion que bon leur a samble, nonobstant routes remonstrances, par luy iaictes
an centraire et sans estre ouy, le privant de ses droiz possesscires
d'exemption et liberte, et nanobstant aussi que tousjours il se son: submis de
promptement justiffier sesdits droiz d'exemption et que ladite terre et seigneurie
d'Althena n'ait riens de commun en cc avecq lesdits estatz de Hollande et qu'il
ne se trouvera que jamais ladite seigneurie soit este impasable, ny
contribuable, avecq iceulx estatz, camme n'estant du fond ou membre dudit pays,
mais, au contraire, apperra que cc a este fief de Cleves, que a este cede et
transporte par ci-devant a noz predicesseurs, contes dudit Hollande, en nous
requerant par tant ledit remonstrant que, y ayant regard, il nous pleust de
notre certaine science, auctorite et puissance absolute, mectre a neant et
abolir toutes et chacunes les dites executions, ~aictes sur et allencontre de
luy et sesdits officiers et subgectz d'Althena, pour et a raison dudit Xe
denier et aultres impositions susdites, et aussi les procedures en ensuyvies, tant
en notre grand conseil que ai1_leurs, et le laisser doresenavant paisiblement
joyr de sesdits droiz d'exemption, liberte et previleges, en le remettant,
ensemble sadite terre et seigneurie, officiers et subgectz d'Althena en tout
tel estat qu'ilz estoient auparavant lesdites executions et procedures, et a
ceste fin ordonner bien express' ment que tout cc que en vertu desdites
executions sera trouve estre prins et leve, tant de luy que de sesdits
efficiers et subgectz d'Althena, Ieur soit promptement et cffectuellement rendu
et restitue avecq les despens et dommaiges, par eulx y frayez et soustenuz, et
en oultre interdire) et deffendre bien a certes ausdits estatz de Hallande,
leurs receveur et aultres officiers, de plus faire le semblable, ny proceder par
voye d'execution, pour et a raison de cc que dessus ou d'autre faict semblable,
contre luy, ne sadite terre et seigneurie d'Althena, ny au'ssi les officiers et
subgectz en icelle, peurveu touteffois que si bon leur semble et ilz
entendissent y estre fondez de droict par voye de simple action, a intenter
contre ceulx et ou il appertiendra, ilz pourront contendre et faire declarer
par juge competent, que la terre et seigneurie susdite seit leur provinciale,
comme fond et membre de notredit pays et conte de Hollande en faict d'ayde et
de contribution ordinaire ou extra-ordinaire, demeurans luy, ensemble sesdits
officiers et subgectz, en ieur entier, de deffendre et soustenir au ccntraire,
sans aultrement deroguer ou prejudicier au droict de 1'une ou de 1'autre des
partyes, et sur le tout luy faire despescher noz lettres patentes en tel cas
pertinentes; s~avoir faisons que neus, les choses dessusdites considerees
et desirans gratiffier a notredit cousin, le ccnte de Hornes exposant, meismes
en contemplation des bans et leaulx services que luy et ses ancestres ont faict
aux notres et a nous, comme esperons il fera encoires, et pour autres bennes
considerations, a cc nous mouvans, avons notredit cousin, le conte de Hornes,
rernis, restitue et reintegre et de grace et faveur especialle remettons,
restituona et reintegrons par cesdites presentes en sadite possession, telle
qu'il estoit auparavant les troubles, executions, procedures et aultres
empeschemens, cydessus alleguez, pour desormais joyr et user plainement et
paisiblement de sesdits droiz d'exemption, liberte et previleges, abolissant
toutes et quelzconcques executions faictes, ensemble toutes les procedures
contre luy, sadite terre et seigneurie, ensemble sesdits officiers et subgectz
d'Althena, intentees pour et a cause desdites executions, soit par noz
receveurs d:: Holland;,, afficiers fiscaulx, ou par lesdits des estatz de
Hollande ou aultres, quelz qu'ilz soyent, tant en notredit grand conseil que
ailleurs, contre et au prejudi(c)e de sadite possession; veullant ct ordonnant que les deniers levez et receuz en
vertu desdites executions, tant de notredit cousin, le conte de Hornes, que de
sesdits officiers et subgectz d'Althena, par lesdits estatz et reccvcurs des
aydes de Hollande ou autres,. leur soyent rembourssez en certains termes, selon
que par ceulx de noz finances sera advise, saulff touttefoiz et reserve ausdits
des estatz d:. Hollande et iceulx demeurans en leur entier de povoir proceder
et contendre par devant noz amez et feaulx, les president et gens de notredit
grand conseil, affin qu'il soit declaire que ladite terre et seigneurie
d'Althena soit leur provincialle ccmme fond et membre dudit pays de Hollande en
faict d'ayde et de contribution ordinaire ou extraordinaire, au ledit exposant
et ses hoirs ou ayans-cause, ensemble sesdits officiers et subgectz, seront
tenuzz de respondre; ordonnons en mandement a noz amez et feaulx, les chief
presidens et gens de noz prive et grand consaulx, chiefz, tresorier general et
commis de nosdites finances, gouvcrneur, premier et aultres de notre conseil et
de noz comptes en Hollande, et a tous aultres noz justiciers et officiers cuy
ce regardera, leurs lieutenants et chacun d'eux, si comme a luy appartiendra,
que de notre presente grace, reintegration et restitution et de tout le contenu
en cesdites presentes, par la forme et maniere que dict est cy-dessus, ilz
facent, seuffrent et laissent notredit cousin, le conte de Hornes, ensemble ses
hoirs, seigneurs et dames dudit Althena, plainement, entierement et paisiblement
joyr et user, interdisant et deffendant aussi bien expressement et a certes,
tant a nosdits consaulx, que a tous aultres noz officiers, quelz qu'ilz soyent,
qu'ilz ne s'avancent et ne se ingerent de molester ou donner aucun empeschement
aux officiers et subgectz de ladite terre d'Althena, a cause desdites aydes,
tant accordez que a accorder par lesdits estatz et subgectz de notredit pays et
conte de Hollande en fa~on que ce soit, et que nulles lettres executoires
soyent de notre part plus accordees, ne exe'cut'es, cantre ne sur eulx a raison
desdites aydes; mandons en oultre ausdits chiefz, tresorier general et commis
dc noz finances, que les deniers, receuz et levez par les receveurs ces aydes
ou du commun pays de Hollande, dudit conte de Hornes, sesdits officiers ou
subgectz d'Althena, leur facent faire restitution et rembourssement a certains
gratieulx termes, touteffoiz selon que par lesdits de noz finances sera
ordonne, comme dict est. Car ainsi nous plaist il. En tesmoing Y) de ce avons
fait mettre notre seel a ces presentes. Donne en notre ville de Gand le XXc
jour d'Aoust, Pan de grace mil cincq cens cincquante six, de noz reynes
asscavoir des Espaignes, Sicille etc. le premier et d'Angleterre, France et Napels
le troiziesme. Afschr. - Algemeen rijksarchief, handschriften, 3de afdeeling, no. 384. Ander afschr.: Leenkarrcer Holland, no. 132, cap. Asperen, fol. 4-5. Het laatste Afschr heeft onder den eigenlijken tekst nog: Ledit
seel de sa Litt.: Welding, blz. 127; Prfschr., blz. 33-34. 398. VOOR HET HOF VAN HOLLAND PROCEDEERT MATHIJS CORNELISZ.
HAVELAER, APPELLANT VAN EEN VONNIS VAN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM, TEGEN DE
NAGELATEN KINDEREN EN ERFGENAMEN VAN WIJLEN ADRIAEN CORNELISZ. HAVELAER.
APPELLANT STELT, DAT ZIJN VADER, CORNELIS HAVELAER, DE GROOTVADER VAN
GEDAAGDEN, WAS OVERLEDEN. DE VADER VAN GEDAAGDEN, ADRIAEN HAVELAER, WAS VOOR
ZIJN VADER CORNELIS OVERLEDEN, ZOODAT GEDAAGDEN, OVEREENKOMSTIG HET IN HET LAND
VAN ALTENA GELDENDE RECHT, UITGESLOTEN WAREN VAN DE NALATENSCHAP
VAN HUN GROOTVADER. HOEWEL ZIJ DUS OP DIE NALATENSCHAP GEEN ENKEL RECHT HADDEN,
HADDEN ZIJ BIJ "AANVANG" GEPROCEDEERD OP EEN STUK LAND, HETWELK
APPELLANT VAN ZIJN VADER WAS AANGEKOMEN. APPELLANT HAD "CONTRE-AANVANG"
GEDAAN. SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM HADDEN, BUITEN CONCLUSIE VAN PARTIJEN,
APPELLANT VEROORDEELD, OM RENTEBRIEVEN TE PASSEEREN, EN ELK VAN BEIDE PARTIJEN
(WEGENS DEN "ONRECHTEN AANVAAG"') VEROORDEELD TOT BETALING VAN EEN
BREUKE VAN TWEE MAAL 17 POND. APPELLANT, ZICH DOOR DIT VONNIS BEZWAARD
GEVOELENDE, IS NU IN HOOGER BEROEP GEKOMEN BIJ HET HOF EN CONCLUDEERT TOT
VERNIETIGING VAN HET VONNIS VAN SCHEPENEN. GEDAAGDEN MERKEN OP, DAT CORNELIS
HAVELAER, NA HET OVERLIJDEN VAN ZIJN ZOON ADRIAEN, HEN BIJ TESTAMENT TOT ZIJN
NALATENSCHAP HAD GEROEPEN IN PLAATS VAN HUN VADER. NIETTEMIN HAD HUN OOM
MATHIJS DE GEHEELE NALATENSCHAP VAN CORNELIS HAVELAER TOT ZICH GENOMEN. DAAROP
WAS IN 1541 TUSSCHEN MATHIJS HAVELAER EN FAMILIELEDEN VAN DE GEDAAGDEN EEN
ACCOORD GESLOTEN, WAARBIJ WAS OVEREENGEKOMEN, DAT MATHIJS HUN, VOOR HUN AANDEEL
IN DE NALATENSCHAP VAN HUN GROOTVADER, 228 SCHILDEN ZOU GEVEN IN DEN VORM VAN
EEN RENTEBRIEF EN DAT HIJ, MATHIJS, DE GOEDEREN VAN ZIJN VADER CORNELIS ZOU
BEHOUDEN. MATHIJS HAD WEL GEDURENDE EENIGE JAREN, DE RENTE BETAALD, MAAR DE
RENTEBRIEVEN WAREN NIMMER GEPASSEERD. DERHALVE HADDEN DE GEDAAGDEN, ELK VOOR
HUN AANDEEL, AANVANG GEDAAN AAN EEN STUK LAND VAN MATHIJS. SCHEPENEN VAN
WOUDRICHEM HADDEN HIEROP BOVENGEMELD VONNIS GEWEZEN. GEDAAGDEN CONCLUDEEREN TOT
BEVESTIGING VAN DIT VONNIS. HET HOF VAN HOLLAND VERNIETIGT HET VONNIS, DOOR SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM GEWEZEN, EN VEROORDEELT GEDAAGDEN, OM DEN APPELLANT SCHADELOOS
TE HOUDEN VAN DE BOETE VAN TWEE MAAL ZEVENTIEN POND. DEN GEDAAGDEN BLIJFT HET
RECHT VOORBEHOUDEN, OM EEN ACTIE VOOR HET HOF IN TE STELLEN. 1556 November 4. Gedrukt: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, XI, blz. 483-486. Litt.:
Inleiding, blz. 116, 122-123 399. JAN SCHELLAERT, DIJKGRAAF VAN HET LAND VAN ALTENA, SOMMEERT
DEN SCHOUT VAN GENDEREN EN ZEGER VAN KLOOTWIJK, OM DE GELDEN, DOOR HET DORP
GENDEREN VERSCHULDIGD KRACHTENS DE SCHOUW TE ANDEL,
TE VOLDOEN EN MELDT HUN, DAT ER IN DEN DOOR GENDEREN TE ONDERHOUDEN DIJK
EEN GAT GEBROKEN IS. 1558 Februari 27. Heer schoudt ende zwager van Clootwijck, naer alle
behoorlicke recommandatien zij u mijnen willigen dienst ende vrundtschap te
voeren bereyt. Ick houde u luyden noch wel frisch in gehoechnisse geleden XIIII
daegen angeveerlich, dat u L(uyden) beyde bij mij waert van weegen uwen dorpe
van Genderen, mij aengevende ende op in')' begeerende, dat ick doch soude
willen supercedeeren van vorder executien te willen doen als van der schouwen
tot Andel, in der hooffdingen gevallen, als oock van de uuytleggingen, die
Herman Jansz. op u luyden heeft doen doen an mij op u luyden dorp vaorn. Ende
alsoa den tijt vast verstrijckt ende yck mijne penningen noodich te doen hebbe
ende wist ick, dat ick mijn penningen mit onlost ende onrost soude maeten
haelen -- alsoo ick hoepe neen - -, zoo, wilde ick oock clan eens bestaen te
dencken om mijn keuren mede te uuytteren ende mijn voorsaten kueren, oock die
in lange tijden nyet gegeven en sijn, ende mede staet er een proces van outs,
men mocht decxsel eens affschuyven ende besien, wat in potteken teeten waere.
Eerstgancx weet ick wel, dat wij nyet veel verliesen en') connen, zoo wij
eysschers zijn, aldus de saecken intricaet loopende hoo langer hoo meer ende
latent daer vast bij goet blijffven ende loeyerijnen zoo vast. Voorts ick
mercke wel, tot wat fyne tzelve tendeert ende oock zulcx certeyn nyet en
behoort toegelaten te zijne, u luyden da:rom mits desen versueck') dese materie
ende saecke den eenen aft den anderen wech te willen helpen uuytvuyren, doch
tot der vruntschappen, ist mogelicken, ten eynde dat een yeder eens weeten
mach, waertoe hij hem reguleeren hebben zal, tzclve doende zult mij vruntscap
doen, die ick an u luyden wederom tot alder tijt wit t) Het hs, heeft: ende, helpen
verschulden, dat ken den Almogende, then ick bid, dat Hij u L(uyden) wil sparen
in frisscher gesontheyt. Geschreven mit haest tot Woudrickhem, opten XXVIIen dach van
Februario anno 1558 stilo Trajectensi. Onder stont geschreven: Uwer 1(uyden)
gans goetwillige frundt, Jan Schellaert. Noch onder geschreven: Ick avysere
ende waerschouwe u mede rechtelijck mits desen, hoo dat tot Andel in uwen dijck
gisteren een groa,t gat geschoten is, zoodat ick daer vreese overmorgen
inleggen sal, bij maniere van manninge, indien ghij Manendach goets tijts
zelffs mit volck daer nyet in en zijt. Verhuet uwen schade ende en segt nyet
(nyet) gewaerschout te weesen, bet(aelt) desen bode iii) St. De superscriptic: Aen de eersame, discrete mannen, den
schouth van Genderen, etc., ende Zeger van Clootwijck, mijnen swager, nabuer
oeck tot Genderen, mijn gonstige, goede vrienden tot Gen-deren. Afschr. - Bibliotheek Dr. A. A. Beekman te 's-Gravenhage,
handvestenbundel betr. Heusden, Altena en de Bommelerwaard, fol. 139 recto -
140 recto. 400. INGELANDEN VAN HET LAND VAN ALTENA STAAN DEN GRAAF VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, EEN BEDE TOE VAN 4½ STUIVER 'S JAARS OP ELK MORGEN VOOR
DEN TIJD VAN TWAALF JAREN, OP VOORWAARDE (O.A. ), DAT DE GRAAF DE GEERFDEN
BEVRIJDEN ZAL VAN ALLE IMPOSTEN DIE DE KONING VAN HEN ZAL MOGEN VORDEREN,
GELIJK HIJ TOT DUSVERRE GEDAAN HEEFT. 1560 Februari 8. Gevidimeerd d.d. 1560 Februari 13. 401. EEN DOOR DEN HEER, TEZAMEN MET DE INGELANDEN EN GEERFDEN VAN
HET LAND VAN ALTENA, BENOEMDE COMMISSIE STELT EENIGE BEPALINGEN VAST, ALS
AANVULLING OP DE ORDONNANTIE VAN DE NIEUWE DIJKAGE, WAARNAAR DIJKGRAAF,
HEEMRADEN, HVGELANDEN EN GEERFDEN ZICH ZULLEN GEDRAGEN. 1560 Februari 13. Ampliatic ende adjunctie van de ordonnantien van de
dijckayge des lants van Althenae, geconcipieert ende gemaickt bij Aernt die
Juede, heere tot Hardincxvelt, Adriaen Dirckzoen, burgermeester tot Gorcum, Jan
dImmer, advocaet shoofs van Hollant, Jan van Asperen Volpertss., Jan Pieck ende
Willem Willemss. als daertoe genommeert ende geeligeert bij mijnen heere, die
greve van Hoorn, als heere van Althenae, ende die gemeen (in)gelanden ehde
geerffden desselffs lants, daernae dijckgreeff, heemraden ende die gemeen
ingelanden ende geerffden hem mede sullen reguleren, soewel opte Maes als op
die Zeedijcken. 1. In den eersten, dat men mit alder
diligentie maicken sal een nyeu dijckboick, ende dat men yegelicken ban ofte
polder designeren sal bij teyckeninge van paelen, beslaegen met ijser, den
aenganck ende affganck van den dijck, ende dat tot tgemeen
lants coste, bij zeeckere personen, die bij den heer ende gemeen
ingeerffden, dies verstant hebbende, daertoe genommcert sullen worden, ende dat
tselve volmaect ende volbracht sal sijn voor den uuytgaende Mey eerstcomende. 2. Item dat die eerste paelen geslaegen
sullen worden daer den voetdijck van Sleuwijck eerst aengaet, gereserveert den
heere zijne gerechticheyt ende jurisdictie, daerenteynden zuytwaers op. 3. Item dat dijckgraeff, heemraeden
ende ingeerffden noepende dinrijdende schouwe hem reguleren sullen naevolgende
tXIIIe articule van de ordonnantie van de zeedijckaige daerop gemaict, hiernae
geinsereert: Item, waer yemant die eenigen dijck aenname te maicken, ende then
dijck dan nyet gemaict en waere ter lester schouwen nae inhout des keurs, daer
sal die dijckgraeffve metten heemraders op inrijden in eeniger herbergen binnen
dier heerlicheyt ende nyet uuyter herberge te scheyden, noch vaort te schouwen,
die dijck en sal eerst vol:naect sijn nae inhoudt des keurs, behoudelicken dat
die schauwe nyet stifle en sal blijven liggen in eens anders heerlicheyt; ende
zullen den cost verhaelen op dat erve daer then dijck op geslaegen es. Ende waer
dat nyet goet genoch, dat dan voort te verhalen in alle manieren ende mitten
voorwaerden, hiernae verclaert. Ende waert saicke dat zij binnen den darden
dagen nyet uuyter herbergen gehaelt en worden, soe sal se dan die heer opten
dorden dach uuyt lossen ende dyen dijck doen maicken op dergeenre cost, daer
zij op ingeleet zijn. Ende zullen hebben ter heemraders scieringe, te weten die
dijckgrave VII stuvers ende elck heemraet III stuvers, ende voort te schauwen
als dat recht dacraff inhout al van der dijckaetsien ende hiernae gescreven
staet; daertoe sal hij verbeuren drie pcnt, uuytgesondert dat dijckgraeff ende
heemraeden op een inrijdende schauwe nyet meet verteren zttllen tot laste van
pertije dan vier karolusguldens onder nacht ende dach, sonder meet. Ende indien
daer min verteert wordt, tselve sal wesen tot voordeele van denghenen tot wyens
last.- die inrijdinge gedaen es. Ende twerck volmaict zijnde, sal den
dijckgreeff ende hecmraden tot versauck van pertijen gehouden 'zijn voort te
schauwen. 4. Item sal die dijckgreeffve gheen
dubbel gelt van teringe off anders moegen nemen dan als den heere nae den
derden dach die schouwe lost, in welcken gevallen hij dubbel gclt hebben sal
van zijne verschoten penningen, mer sullen altijts die boeten enckel betaelt
worden boven die dachgelden ende verteerdP costen indien die bij partije binnen
den derden dach betaelt warden. Indien nyet, sal die dijckgreeff daervan mede
hebben zijn dubbel gelt, ende van cloosters, goetshuysen, gemeenlants wercken,
hoeffden, sluysen, gemeen erffgenamen, geschuerde boelen, hoeveel die zijn, een
dubbele boete sonder meet. 5. Item sullen die boeten van een
inrijdende schauwe opten Zeedijck wesen drie schilden van XIIII stuver tstuck,
ende opten Maesdijck zes schilden, ende van collegien ende anders alsvooren
dubbel. 6. Item en sal die dijckgraeff geen
schouwen vorsten off upsetten dan bij consent van tmerendeel van den heemraet
volgende tXXVIIe articule van de ordonnantie van de dijckaige, hiernae
volgende: Item en zal gheen dijckgrave gheen schauwe vorsten, noch uuytstellen,
dan mit consent der heemradcrs. 7. Item sal oick den dijckgreeff zijn
schouwe vueren mit tmeestendeel van den heemraders, daertoe verdaecht zijnde,
volgende tderde a.rticule van de ordonnantie, hiernae volgende: Item oft zoe gebuerde
dat op die gerechte schauwedaegen yemant der voorss. heemraders after bleve
ende bij nootsaecken aldaer nyet comen en mochten, soe sullen clan die voorss.
dijckgraven, elx int zijn, metten heemraders, die tegenwoerdich wesen zullen,
in die stede van den gebrekelijcken tot then. maele, telcken tijt alst gebuert,
moegen kyesenende zetten andere heemraet off heemraden, van daer die absenten
zijn, indyen zij tegenwoerdich te gecrijgen worden. Ende en zijn zij daer nyet
te crijgen, soe sullen die dijckgraven ende tegenwoerdigen heemraeden vaorn.
dan moegen kyesen alsulcke hecmraden, a1s hem nutte duncken sal, binnen den
voorss. nieuwen lande geerft, daer zij diezelve schouwe mede volbrengen maegen,
opdat die schauwe bij gebreecke van de heemraden nyet stille en blijve staen. 8. Item aengaende teeligeren ende
kiesen van den heemraden sullen dijckgraeff ende die gemeen ingeerffden hem
reguleren volgende het honderste negentienste articule van de hantvesten, bier
mede nap- volgende: Item, in den eersten, soe in
der ordonnantie der dijckaygien gescreven staet van kiesingen der
dijckheemraders in tween plaetsen, soe es mede verclaert, dat men die
dijckheemraders tslants van Althenae verkiesen ende versetten sal jaerlixs nae
inhouden des eersten puncts van den vaorss. ordonnantie, inhoudende tselve
punt, alsdat men van denzelven') heemraders tlants van Althenae, die dat
voorgaende jaer heemraders tslants geweest zijn, vier van denzelven sal bij den
geerffden weder verkiesen ende eeden mit dryen nieuwe, die men dan kiesen sal,
ende mit then dat dijckrecht voeren nae inhouden derselver ordonnantien. Ende
des en sal nyemants stemme hebben heemraders te kiesen, hij en sal tot zes
mergens toe geerft wesen off daerenboven. 9. Item die keurschauwe opter Maesen
sal wesen den eersten Apriles. 10. Item dat men van nu voortaen dijckgraeff ende
heemraden die loeffschouwe van aert ende rijs opter Maesen schouwen sullen den
XIIIIen .Juny ter vollen keure. 11. Item dinrijdende schouwe opter Maese van rijsen ende
aerde sal wesen veerthien daegen nae Bamisse. 12. Item dat van nu voortaen geen water ingelaten sal,
werden dan bij consent van dijckgraeff ende tmeestendeel van den heemraden.
Ende sal die dijckgreeff van elck consent hebben twaelff stuver, welcke consent
dijckgraeff ende heemraden oick nyet sal moegen weygeren als tselve bij den
meerdeel van de gesworens ende waersman versocht wordt. Ende twater in den
boesem wesende, sullen die schouten ende heemraeden mitten waersman binnen
sbans tselve moegen inlaten tot haeren airUair doer die boesemcaeden, zonder
gemeen wegen off straten te rueren. Alle welcke voorscreven articulen geconcipieert ende
gesloten bij forme van ordonnantie, es mede verclaert, teneynde nyemant daervan
ignorantie soude moegen pretenderen, dat men diezelve in allcn kercken ende
prochien in den landen van Althenae op eenen Sonnendach onder die misse sal
vercundigen, teneynde een yegelick hem daernae mach reguleren upten breucken
ende peynen daerinne begrepen. Des toirconde hebben wij, zes voorn. personen elcx onse naem
ofte hanteycken hieronder gestelt, den XIIIen Februarij XVc negen ende
vijftich, nae tscrijven van den have. Onderteyckent A. de Juede; orcont van mijn Adriaen Dirckss.,
J. d'Immer, Jan Pieck, J. Folperts, Willem
Wiliemss. Afschr. - Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris
handvesten, no. 141, fol. 58-60 verso. Gecollationeerd door H. van Zevender. 402. SCHOUT, BURGEMEESTEREN EN SCHEPENEN VAN WOUDRICIiEM
VIDIMEEREN EEN BRIEF, WAARUIT BLIJKT, DAT DE INGELANDEN VAN HET LAND VAN ALTENA
DEN GRAAF VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, OP 11 FEBRUARI 1560 EEN BEDE TOEGESTAAN
HEBEEN VAN 4½ STUIVER 'S JAARS OP ELK MORGEN, VOOR DEN TIJD VAN TWAALF JAREN,
OP VOORWAARDE (O.A.), DAT DE GRAAF DE GEERFDEN BEVRIJDEN ZAL VAN ALLE IMPOSTEN
DIE DE KONING VAN HEN ZAL MOGEN VORDEREN, GELIJK HIJ TOT DUSVERRE HEEFT GEDAAN.
1560 Februari 13. Wij schoudt, burgermeesteren ende schepen der stede van
Woudrichem doen condt eenen yegelicken, dat wij op huyden, datum van (de.sen),
hebben gesien, gelesen ende in onssen handen hebben gehadt zeeckere consent
ende accordt van vier stuver ende eenen halven, die onsse genaedige heer, den
greeffve van Hoorn, als heere van de lande van Althenae, bij tmeestendeel van
de gemeen geerffden des voorscreven lants van Althenae, buyten ende binnen
geseten, eenen tijt van twaelff jaeren aeneen geduerende, op elcken mergen,
voor een bede jaerlicks geconsenteert es, twelck ons kennelicken es alzoe
geschiet te zijn, luydende van woerde tot woerde als hiernae volcht: Op huyden,
den VIIIe Februarij anno XVc LIX, nae tscrijven tshooffs van Hollant, sijn ter
bescrijvinge, gedaen vanwegen mijn heere, die grave van Hoorn als heere van de
lande van Althenae, gecompareert gewecst binnen der stede van Worcum
tmeerendeel van de ingelanden ende geerffden dess;,lffs lant, soewel die
woenachtich zijn buyten als daerbinnen. Ende nae zeeckere drie diversche
propositien, bij mijn g. heer voorn. an hemluyden gedaen; eerst, omme thebben
zcs stuver op elcken merger., gelegen in denzelven landen van Althenae, ende
dat voor den tijt van twaelff jaeren aeneen geduerende; ten tweeden, omme
thebben remboursement ende recompentie van twaelffduysent Carolusgul., die zijn
g. seyde te coste gehadt thebben omme den innegeerffden voorn. te vrijen van
allen subventien ende beden, bij de Staten van Hollant ende die keyserlicke
ende ca. Mat. gedaen desen XVII off XVIII jaeren llarvJaerts; ten darden, omme
te hebben een gratuiteyt tot reparatie ende makinge van zijnen g. huyse binnen
Woudrichem, welcke propositien ende petitie respective bij den vaorn.
ingeerffden gehoort zijnde, is bij hemluyden versocht tijt van deliberatie tot
opten IIIen dach daeran volgende, mits dat zijluyden middelentijden mede zouden
mocgen owrleveren zeeckere articulen van doliantie, beruerende dabusen ende
ongeregeltheyden, zoe van dcr dijckagie als anders, die zij seyden aldaer te
wcsen, teneynde zijnen g. daerinne soude willen remedieren naer behoeren,
welcke versouck hemluyden then naevolgende bij zijne g. geaccordeert is
geweest. Dat then naevolgende die voorn. ingeerffden wederommc comparerende bij
zijn g. ten geprefigeerden daege, als opten Xlen Februarij daeraen volgende,
hebben zijne g. ten zelvcn tijde noepende deerste petitic van VI stuvers opte
mergen geconsenteert ende geaccordeert na diversche communicatien, bij
hemluyden daerop gehouden thebben, vier stuver ende eenen halve op elcke
mergen, in den voorn. lande gelegen, ende dat voor eenen tijt van twaelff
eorstcomende jaeren, daervan teerste jaer verschijnen sal halff Maerte
cerstcomende, mits dat nochtans die rentmr. indertijt wesende, ,been
overleveringe sal moegen doen dan Bamisse daeraen volgende, mer die tijt
averstreken zijnde, sal die rentmr. diezelve penningen moegen innen bij
overleveringe aen den <imbochsheeren offte schouten binnen slants, ende dat
opten derden penning, mits dat nochtans hij gehouden wordt, voor eenige
overleveringe, te doen behoorlicke kerckgebodt in alle prochien deszelffs lant,
mits conditien cock, dat zijne g. den gemeen g:erffden bevrijen sal van alle
contributien, thienden penningen, imposten ende van alle vorder ander
beswaernissen, die bij de co. Mat. ofte die Staten van Hollant in eenigerwijs
op tvoorn. lant geset zoude moegen warden, zulx ende in der manieren als zijne
g. tot noch toe gedaen heefft; dat oick dit tegenwoordige consent geen effect
scrteren en sat voor ende aleer opte doliantie, bij hemluyden overgegeven,
effectueelicken gedisponeert sat wesen, ende ingevalle dat Godt verhoeden moet dat
zijne g. loopendc dese jegenwoerdige bede quame te overlijden, dat in then gevalle
die vorder loopende jaeren doat ende tenycte sullen wesen. Ende aengaende die
twede ende derde propositien hebben zijluyden zijne g. voor antwoert gegeven,
dat hemluyden althans nyet moegelick en is, overmits die jegenwoerdige lasten
ende armoeyde van den landen, yet daerinne te consenteren, mer dat tselve
gcstelt ende gereserveert sat staen tot in toecomenden tijt, als die voorn.
landen tot beter fortuyne ende. minder lasten - dat Godt geve nyet - gecomen
zullen zijn, dat zijluyden alsdan zijne g., een gratuiteyt daervoorer. zullen
doen naer redelicheyt ende exigentie van der saicke, welcke voorn. consent ende
presentacien mitte voorn, reservatien zijne g., in manieren als voorsz. es,
geaccepteert heefft gehat, mit welcke acceptacien die gemeen ingeerffden oick
tevreden zijn geweest. Es mede tenzelven tijde bij den voorn. ingPlanden
geaccordeert, dat die rentmr. die restanten van de voorgaende bede van vier
stuvers op elcke mergen, noch onbetaelt zijnde, van gelijcke sat moegen innen
Bamisse eerstcomende bij overleveringe alsvooren, wel verstaende nochtans, dat
hij middelentijde diezelve zal moegen innen bij rechtinge offte andirs zulx hij
tot nochtoe gedaen heefft, ende dat die procedueren, bij hem ter cause gedaen,
effect sorteren sullen; alle dinck zonder arch ofte list. Des toerconde hebbe
wij ons hantei.cken hierender gestelt ten daege ende 'acre als boven. In
oircondt van desen hebben arij onsse stede zegel ten saicken voorn. aen desen
doen hangen. Gedaen er.de geschiet den XIIIen Februarij anno XVc ende tsestich
stilo co(mmun)i, ende was onderteyckent: de Montmorency. Met uithangend zegel van de stad in groene was. Oorspr. - Archief Altena, no. 20. Litt.: Inleiding, blz. 18, 63; Prfschr., blz. 33 403. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM STAAN DE INGELANDEN VAN EEN POLDER TE DE WERKEN DEN GRAAF VAN HORNE, ALS HEER VAN
ALTENA, EEN BEDE TOE VAN 2½ STUIVER 'S JAARS OP ELK MORGEN, VOOR DEN TIJD VAN
TWAALF JAREN, OP VOORWAARDE (O.A.), DAT DE GRAAF DE GEERFDEN ZAL BEVRIJDEN VAN
ALLE IMPOSTEN, DIE DE KONING VAN HEN ZAL MOGEN VORDEREN, GELIJK HIJ TOT
DUSVERRE HEEFT GEDAAN. 1560 Februari 14. Wij Jan Spiegel ende Heynricli van Loosen, schepen der stede
van Woudrichem, tuygen onder onse zeegelen, dat voor ons gecompareert zijn
tmerendeel van den geerffden ende pechtenaeren van den bedijckten polre mitte
landen daerbij gelegen, al gelegen buyten dijcks aen de Wercken ende
daerontrent, bij naemen: Jan Schellaert, Adriaen Dircksz. van den Hoevel, die
huysfrouwe van Gerit van Malsen, Philips van Weyburch, Cornelis van Rijswijck,
Thonis Michgielsz., Adriaen Adriaenssen, Jan Adriaensz., Gerit Pauwelsz., Gerit
den Bi'sschop, Adriaen Claessen; Jan die Hoer, Alaerdt Dircksz, ende meer
andere. Ende hebben ons genadige heer, den greeffve van Hoorn, als heere van de
lande van Althenae etc., op zijn g. versouck geconsenteert ende geaccordeert
vaor een bede, den tijt van twaelff eerstcomende jaeren op elcken mergen lants
voorsz. twe stuver ende eenen halve, waeraff teerste jaer verschijnen sat halff
Meerte eerstcomende, mits dat nochtans den rentmr., in der tijt wesende, gheen
overlevcringe sat moegen doen dan Bamisse daeraen volgende. Ende die tijt
overstreken zijnde, sat de rentmr. diezelve penningen moegen innen aen den
schouten, daeronder diezelve gelegen zijn, opten derden penninck meer, mits
nochtans, dat hij gheen overleveringe doen en sat, hij en heeft eerst doen doen
behoorlick kerckgebot in der kercker. off pro-chie, daeronder die voorsz.
mergentalen sorterende zijn, mits dat zijn g. den gemeen geerffden voorn. bevrijen
sat van alle contributien, thienden penningen, imposten ende van alle
beswaernissen, die bij de co. Mat. offte die Staten van Hollant in eeniger
manieren op tvoorn. lant gestelt zoude moegen worden, zulxs ende in der
manieren als zijn g. tot noch toe gpdaen heefft. Ende ingevalle - dat Godt
verhueden wil - zijn g. loopende dese bede quame te overlijden, dat in then
geval de vorder loepende jaeren doet ende tenyet zullen wesen; alle dinck
zonder bedroch, arch offte list. Gedaen ende geschiet den XIIIIen Februarij anno XVc ende tsestich stile, co(mmuni). H.
Zevender. Met de uithangende zegels van Jan Spiegel en Hendrik van Loosen in
groene was. Oorspr. - Archief Altena, no. 20. Litt.: Inleiding, blz. 18. 404. VOOK HET HOF VAN HOLLAND PROCEDEEREN DE BESTUURDERS VAN DE
DORPEN EMMICHOVEN EN WAARDHUIZEN, SLEEUWIJK, RIJSWIJK, GIESSEN EN OP- EN
NEER-ANDEL, ALS EISCHERS, TEGEN SCHOUT, SCHEPENEN EN WETHOUDERS VAN WOUDRICHEM,
ALS GEDAAGDEN. EISCHERS STELLEN, DAT ALLE CIVIELE ZAKEN, WELKE ZICH VOORDOEN IN
HUN DORPEN, BEHOOREN TOT DE COMPETENTIE VAN SCHOUT EN HEEMRADEN VAN HET
BETROKKEN DORP. VAN HUN VONNISSEN KAN MEN IN HOOGER BEROEP KOMEN BIJ STADHOUDER
EN LANDSCHEPENEN VAN HET LAND VAN ALTENA EN BIJ HET HOF VAN HOLLAND. SINDS
MENSCHENHEUGENIS ZIJN DE DORPEN NIET ONDERWORPEN AAN DE RECHTSPRAAK VAN
SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM. NIETTEMIN IS HET IN DEN LAATSTEN TIJD GEBEURD, DAT
DORPSBEWONERS VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM WERDEN GEDAGVAARD. EISCHERS HEBBEN
NU EEN MANDAMENT POENAAL VERKREGEN EN UIT KRACHTE DAARVAN DE GEDAAGDEN DOEN
DAGVAARDEN VOOR HET HOF. DE GEDAAGDEN DOEN EEN BEROEP OP DE HANDVEST VAN 1476,
WAARBIJ BEPAALD IS, DAT SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM IN EERSTE INSTANTIE ZULLEN
KENNIS NEMEN VAN ALLE ZAKEN VAN BET PLATTELAND, IN HET BIJZONDER WANNEER HET
PACHTZAKEN BETREFT. DE PRACTIJK IS DAARMEDE IN OVEREENSTEMMING GEWEEST. HET HOF
STELT EISCHERS IN HET GELIJK, DECRETEERT HET BEVEL POENAAL EN GELAST MITSDIEN
DE GEDAAGDEN, OM DE BEWONERS VAN HET PLATTELAND VAN ALTENA IN CIVIELE ZAKEN
VOORTAAN NIET MEER TE DAGVAARDEN OF TE DOEN DAGVAARDEN VOOR SCHEPENEN VAN
WOUDRICHEM. 1560 December 23. Tusschen Wouter van Emmichoven Zeegerss., cum socijs, soe
hij procedeert, contra schout, burgermeesters ende regierders van Woudichem. In der saecke, hangende voor den hove van Hollandt, tusschen
Wouter van Emmichoven Zeegerss., ambochtsheer aldaer, Joast Adriaenss., Adriaen
Jan Zegerss., Claes Thoniss. ende Adriaen Wouterss., heemraders in den voorn.
dorpe ende oick tot Waerthuysen, Jan van der Stael, ambochtsheer tot Sleewijck,
Herman Meliss. Schoir, Helmich Pieterss., Adriaen Heynricxss. ende Adriaen
Diercxss., heemraders in den voorn. dorpe, Cornelis van Rijswijck Zweerss.,
ambochtsheere tot Rijswijck, Gerit Anthoniss., Gerit Janss., Henrick
Henricxss., Herman Jacobss., Pieter Diercxss. ende Claes Diercxss., heemraders
aldaer, Jan Pyck, schout tot Gyssen, Jan van Goer, als gemachticht schout;
Balthen Janss, van Goer, Aert Bruynss, ende Pons Heestenss., naebuyeren tot
Ghyssen, Huybrecht Wouterss., schout tot Opandel ende Neerandel, Cornelis
Engebrechtss., Stees Aertss., Harman Janss., Aert Willemss., Cornelis
Rijckess., heemraders aldaer, Dierck Steess., Willem Pieterss., Willem Janss
ende Jan Geritss., al naebuyeren der voerss. dorpen, ter eenre sijde, ende
schout, burgermeesters, schepenen ende wethouders van Woudrichem, gedaechdens,
ter andere. Proponerende die voerss. impetranten, hoe dat schout ende
heemraden voerss. respectivelijck kennisse, jurisdictie ende berecht hebbende
van alle civile saecken, reele, personeele ende mixte, die opstaen ende rijsen
in de voerss. plaetsen. Ende wat vonnissen ende sententien, bij hemluyden
respectivelijck gewesen, betrocken worden bij appel ofte anderssins, die
resorteren immediatelicken voor den stadthoudere ende lantscepenen des lants
van Altllena ende voor den raidt in Hollandt, sender dat die voerss.
impetranten eenichsins subject sijn ofte resorteren onder die stede van
Woudrichem ofte die wet aldaer. Ende dat meer es, hebben die voerss.
impetranten over die hondert jaren brieven van separatie ofte exemptie van den
heere van Althenae, daerbij henluyden verleent ende gegundt es, dat sij nyet
subject sijn en souden d--r voerss. stede ende weth van Woudrichem voerss.,
welcke previlegien ende hantvesten, brieven van separatien ende exemptien voerss.
alle heeren van den lande van Althenae voerss. int aenvaerder. ende huldinge
van den voorss. lande bij cede geconfirmeert, gelaudeert ende geapprobeert sijn
geweest, tot op den dach van huyden. Ende sijn dimpe, tranten sttlcx gew2sen in
goede ende duechdelijcke possessie vel quasi van de voerss, separatie, van over
die X, XX, XXX, XL jaren ende van sae langen tijt, dat egheene memorie van
menschen ter contrarie en es. Ende soe wanneer die voerss. van Woudrichem hun
hebben willen vervoorderen eenige perticuliere persoonen van de voerss. dorpen
vaor henluyden te betrecken, soe heeft men daer jegens altijt geproponeert
gehadt exceptie declinatoir, sulcx dat sij altijt gebleven sijn in heurluyder
voerss. possessie van separatie. Ende hoewel nu nyemant en behoort hem te
vervoorderen contrarie ende in prejudicie van de voerss. previlegie ende der
impetranten inmemorate pcssessie yet te attenteren ofte innoveren, end'.
alsulcx te min geoirloft es den wethouders van Woudrichem ofte heure poorters,
dondersaeten, buyerluyden ende inwoonders van den voorn. dorpen voor henluyden
te doen daegen ende evocerenl) in actie personeele, reele ofte mixte, in de
eerste instantie, noch oick in de tweede instantie, dan voor den stadthouder
ende lantscepenen tslants van Althenae voerss., maer indien sijluyden ofte
yemandt anders dimpetranten ofte yemanden van henluyden yet willen eysschen,
tselve gehouden waren te dcen voor die van de voerss. weth ende gerechte,
deesen nochtans nyet jegenstaende, soe heeft het dic van Woudrichem voerss.
belieft ') gehadt nu onlancxleeden ende soe dagelijcx soe meer die buyerluyden
ende inwoonders van den voerss. derpen te roupen ende evoceren in civile
saecken voor henluyden directelijcken, contrarie bescreven rechten ende daertoe
des impetranten speciale previlegie, separatie ende exemptie, al twelck
dimpetranten K. Mt. te kennen gegeven hebben ende geobtineert mandement penael
mitte clausule op sulck versouck, als dimpetranten ten dage dienende souden
willen doen ende neemen, omme die voerss. beveelen penael bij prcvisie,
hangende tproces, henluyden gedecreteert te worden, doende uuyt crachte van
then die voerss. gedaechdens dachvaerden voor deesen hove, concluderende
daeromme bij deesen ende meer andcre middelen, dat die voorss, bevelen penael als
wel ende terechte gedaen, verclaert souden worden stadthoudende ende volcoemen
effect te sorteren, ende dat then naevolgende de gedaechdens bij sententie van
desen hove gecondemneert sullen worden te cesseren, op te houden ende
henluy:ien te verdragen van nu voortaen meer te onderwinden die jurisdictie van
de impetranten ofte henluyden daerinne te ingereeren ende meyen ende judicature
diesaengaende te neemen, ofte oick die buyrluyden, ondersaeten ende inwoonders
van de vcerss. dorpen te dachvaerden, evoceeren, doen dachvaerden ofte
evoceeren in civile saecken, personeele, reele ofte mixte, voor die voerss,
stede ofte heurluyder wethouders, mer3) dat sij dimpetranten ofte elcx van hen
ofte heur schouten daermede laeten bewaerden in sulcker vougen ende alsulcx sij
dit gepleegen ende gehandelt hebben tot opten dach van huyden, achtervolgende
heurluyder previlegie ende hantvesten; ende indien sijluyden ofte yemant anders
dimpetranten ofte yemanden van henluyden yet willen eysschen, dat sijluyden
tselve sculdich sullen wesen te doen ende te vervolgen voor denghe nen van den
voerss. gerechte, cond=mpnerende dieselve gedaechden in alle die costen van
deesen processe, gelcden ende noch te lijden ten uuyteynde van deeser saecke,
ofte tot anderen alsulcken fynen ende conclu.sien, als tvoerss. hoff bevinden
soude den voorn. impetranten oirbacrlijck te wesen. Waertegens vanwegen der voerss. gedaechdens onder andere
voor antwoerde geallegeert es geweest, dat tande.en tijden in den jare dusent
vierhandert ende LII die landen van Althena zeeckere previlegien ende
hantvesten verleent sijn geweest, maer sijn dieselve in den jare LXXVI daer aen
volgende weder verandert ende gemutecrt geweest, bij welcke veranderinge
verclaert es, dat die wethouders van Woudrichem, in der tijt wesende, kennisse
neemen souden over alle die platten landen van tlandt van Althenae in de eerste
instantie, bijsonder sce wanneer tselve pachten van landen aengaen soude, ende
es voorts bij de voerss. laeste mutacie verclaert, dat die voerss. wethouders van
Woudrichem kennisse soude moegen neemen ende voorts judicature doen 1), welcke
previlegien ende hantvesten daernae in den )are duysent vierhondert LXXVII
geccnfirmeert sijn geweest, ende sijn die voerss. gedaechdens, soe sij
procederen, zedert den voerss. tijt altijt in possessie geweest, kennisse ende
judicature te doen over die ingesetene des voerss. lants van Althenae, soe
wanneer die voor hen betrocken sijn geweest. Tis wel waer, dat noch bynnen
tsjaers eenige van de voerss. dorpen geexcipieert hebben gehadt, contenderende
tot renvoy, mer sijn alle die voerss. exceptien bij deesen hove gerejecteert
geweest, soedat die gedaechdens, soe sij prccederen, heurluyder possessie
altois gecontinueert hebben gehadt. Es mede warachtich, dat enige van den
inwoonders van den landen van Althenae geciteert waren ter instantie van
heuriuyder partijen voor den wethouders van Woudrichem, clachtich gecommen sijn
voor deesen hove ende hebben vercregen subrepticelijcken mandement, omme sulcke
procedueren affgedaen te werden, doende sulcx heurluyder partijen roupen veor
deesen hove. Mer dieselven in ju.sticie gehoort sijnde, was tvoerss. mandernent
bij deesen hove verclaert subreptys ende sijluyden veorts gecundemneert in alle
die costen van dien, sulex dat die selffde voorts hebben moeten deren voor die
van de weth van Woudrichem voerss, ende nae die voerss. partijen in sulcken
ende gelijcken saecken voor desen hove tot meer tijden geprccedeert hadden
gehadt, sijn dieselve partijen bij denselven hove gerenvoyeert geweest voor de
weth van Woudrichem voerss., soedat die gedaechdens altaes heurluyder oude
possessie gecontinueert hebben gehadt, sonder dat die oyt geinterrumpeert es
geweest. Concludeerden daerom die voerss. gedaechdens bij deesen ende meer
andere middelen, dat het voerss. mandement verclaert soude werden subreptys
ende obreptys, nul, negeen ende van onwaerden ende voor sulcx die bevelen, die
gedaechdens gedaen uuyt crachte van de voerss. mandemente off ende tenyete
gedaen, die selffde impetranten verclaerdt worden nyet ontfanckelijck tot
haeren eysch ende conclusie, op henluyden gedaen uuyt machte van dien, immers
in sulckere vougen ende in alle alsulcke poincten, ais sijluyden die op
henluyden, gedaechdens, alsoe sij procederen, gedaen ende genamen hebben. Ende
indien dimpetranten, alsoe sij procederen, eenichsins ontfanckelijck bevonden
mochten worden, des neen, dat henluyden alsdan heurluyder eysch ende conclusie,
soe als sij die gedaen ende genomen hebben, ontseyt sal sijn, condempnerende
altoes dimpetranten, soe sij prcced.-ren, in alle die costen, ter cause van
desen processe bij de gedaechdens, soe sij procederen, gehadt ende geleden,
mitsgaders die sijluyden noch hebben ende lijden sullen moeten, ten uuyteynde
toe van deselffde saecke, ofte tot anderen alsulcken fynen ende conclusien, als
tvaerss. hoff bevinden soude den voorn. gedaechdens oirbaerlijck te wesen. In weicke saecke die voerss, pertijen geappoincteert sijn
geweest te scrijven bij feyten contrarie ende geadmitteert tot prouve van dien,
volgende welcke hadden sijluyden die materie aen wedersijden volscreven ende
was vanwegen die voerss. impetranten gedaen dcen zeeckere ordinaris enqueste
ende aen wedersijden geproduceert diversche munimenten, gerenuncieert van meer
te produceren, gereprocheert, gesalveert, in rechte geconcludeert ende rechts
begeert. Tvoerscreven hoff, mit rijpe deliberatie van raide
deurgesien ende overgewegen hebbende alle tgundt ter materie dienende es,
bevindt, dat men tproces termineren mach sonder enqueste te daen opte feyten,
begrepen in de voerss. reprochen ende salvatien, ende doende recht in den naem
ende vanwegen des conincx van Spaengnen, van beyden Cecillien, etc., als grave
van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt, verclaert, dat die bevelen penael, die
voerss, gedaechdens gedaen, als wel ende terechte gedaen, stadt houden ende
haer volcomen effect serteren sullen. Ende then naevolgende condempneert die
voerss. gedaechdens hen te verdragen van nu voortaen meer tonderwinden die
jurisdictie van den voerss. impetranten, ofte henluyden daerinne te ingereren
ofte oick den inwoonders van de voerss. dorpen te dachvaerden ofte doen
dachvaerden in civile saecken, personeele, reele ofte mixte, voor de voerss,
stede ofte heurluyder wethouders; mer sullen den impetranten ofte elcx van hen
bijsondere, ofte heuren schouten, daermede laeten bewerden in sulcker vougen,
als dieselve impetranten tselve gepleecht hebben tot desen dage toe ende dat al
naer uuytwijsen der voerss, impctranten previlegien ende hantvesten.
Condempneert voorts den voerss. gedaechdens in de costen van desen processe ter
tauxatie ende moderatie van den voerss. hove. Actum bij president Wassenhoven, Naerden, Sasbout, Weytsen,
Nicolay, Nyenburg, Houff, Angeli, ende gepronunchieert den XXIIIen Decembris
XVc LX. Afschr. - Archief Hof van Holland, reg. no, 533, no. 278. Ander afschrift: gemeente-archief Almkerk, Resolutieboek 1560-1795,
no, 1. Litt.: Inleiding, blz. 64, 71 vlgg., 85 405. SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM WIJZEN VONNIS IN DE ZAAK TUSSCHEN
JAN DE FEYTER, ALS GEMACHTIGDE VAN HET KLOOSTER DER KARTHUIZERS BIJ
GEERTRUIDENBERG, EN DEN DROSSAARD VAN HET LAND VAN ALTENA, OPTREDENDE NAMENS DE
VROUWE VAN ALTENA, WAARBIJ BIJ "AANVANG" EN "CONTRE-AANVANG"
OP EEN ONROEREND GOED TE EMMICHOVEN GEPROCEDEERD IS. HET GERECHT BESLIST, DAT
JAN DE FEYTER DEN "AANVANG" TERECHT, EN DE DROSSAARD DEN "CONTRE-AANVANG"
TEN ONRECHTE GEDAAN HEEFT. DE KOSTEN WORDEN GECOMPENSEERD. 1561 Mei 21. Gesien bij schepen van Woudrichem tproces voor den zelven
gerechte beleyt tusschen Jan de Feyter Brienensz. den cuden, als gemechtich van
den canvente van de Chartroyssen bij sint Geertruydenberch, eysschere bij
aenvanck, gedaen aen zeeckere landt, gelegen in Emmichoven buyten dijcks, ter
eenre, ende den drossaet Slants van Althenae, uuyten naeme van onsse ge.
vrouwe, de greeffinne van Hoorn, als vrouwe van de lande van Althenae, etc.,
conter aenvanger ende verweerder ter andere zijde. Tvoorss. gerecht heeft verclaert ende verclaert midt desen,
dat Jan de Feyter Brienensz., als gemechtich van de voorss. Chartroyssen, den
aenvanck aen tvoorss. lant in questie wel gedaen heeft ende den affslach offte
conter aenvanck daer tegens bij den officier, in der qualiteyt als boven,
qualicken ende tonrecht gedaen, laetende daer mede beweerden de voorn.
Chartroyssen voer zoe veel als zijluyden lant van alden tijden aldaer
gepcssideert hebben. Ende compenseren die costen, aen weder sijden in deser
saicken gedaen, om redenen. Actum bij schepen van Woudrichem ende gewesen den XXIen Mey,
anno XVc ende een ende tsestich. In kcnnisse van mij, H. Zevender. Grosse (?) - Papier; archief Altena, no. 90. Litt.: Inleiding, blz. 73. 406. DE PRINS VAN ORANJE, STADHOUDER VAN HOLLAND, DRAAGT DEN
EERSTEN DEURWAARDER BIJ HET HOF VAN HOLLAND OP, DE GRAVIN VAN HORNE, VROUWE VAN
ALTENA, TE GELASTEN, HAAR HANDEN AF TE TREKKEN VAN HET LAND TE EMMICHOVEN, DAT
BIJ VONNIS VAN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VAN 1561 MEI 21 AAN HET
KARTHUIZERKLOOSTER BIJ GEERTRUIDENBERG WERD TOEGEWEZEN, EN, IN GEVAL VAN
TEGENSPRAAK, DE GRAVIN TE DAGVAARDEN VOOR HET HOF, OM DE EXECUTIE VAN DIT
VONNIS TE ZIEN DECERNEEREN. 1561 October 29. Die prinche van Orangnen, grave van, Nassouwen,
Catzenelleboege, Vianden, Dietz, etc., heere tot Breda, Diest, etc.,
stadthoudergenerael, president ende raiden des cenincx van Spangnen ovcr
Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt den eersten geswoeren exploictier van der
camere van den Raden in Hollant hierup versocht, zaluyt! Alzoe den prior ende procuratoer van de Cathuysers buyten
sinte Geertruydenberch, over ende uuyt de naem van die gemeene conventuaelen
aldaer, ons te kennen gegeven hebben, hoe dat zij suppltn., als eyschers, ter
cause van zeeckere landt, gelegen in Emmickhoven in Spijck buyten dijcxs,
questie gehadt hebben voer die gerechte van Woudrichem op ende tegens den
drossert slandts van Althenae, uuyt de name van die gravinne van Hoorn, als
vrouwe van dc landen van Althenae, verweerster, in welcke zaike zoeverre
geprocedeert es geweest, dat up den XXIen May lestleden vonnisse geweesen es
tot voerdele van de suppltn., daerbij verclaert es geweest den anvanck, bij den
suppltn. gedaen, wel ende terechte gecian te zijn, breder blijckende bij de
vonnisse, daervan zijnde; ende haewel volgende desen die voorss, gerechte wel
behuerde heurluyder vonnisse te executeren, zijn nochtans van dies te doene
quaetwillich ende in gebreecke, ende boven desen, die suppltn, versoeckende up
den XXVIIIen Augusti lestleden executie up tvoorss. vonnisse, hadde zijluy den
verclaert gehadt, dat tzelve daer nyet geuseert en worde, ende boven desen zoe
hadden die suppltn. al tzelve desen hove te kennen gegeven ende geobtineert
missive van den hove, bij denwelcken den voorss, gerechte geordonneert es
gewecst, tvonnisse voorss. ter executie te leggen ofte te doen leggen, sender
van des in gebreecke te blijven, welcke missive op den XIXen Octobris den
voorss. drossaert ende gerechte gelevert es geweest bij een geswoeren boede van
desen hove, ende hadde diezelve gerechte voer antwoerde geseyt, dat gheen
costume en waere, eenige executie te doen, zulcx dat mitsdyen mede opentlick
genuech blijct, dat die voorss. gerechte denegeren die executie van tvoorss.
vcnnisse te doen, waerdeur die voorss, sentencie zoude blijven illusoer, zoe
zij seggen, versouckende onsse provisie, soe eest dat wij U committeren mits desen, dat ghij treckt
an den persoone ofte ter woonstede van die voorss, gravinne van Hoorn, als
vrouwe van die landen van Althenae, ende allen anderen des naot zijnde, ende
haerluyden vanweghen der co. Mat, gebiet ende beveelt, dat zij volcomen
tinhouden van den voorss. vonnisse ende dyen nacvolgende heur handen te trecken
van tlandt in questye, betaelende oick die costen hieromme gedaen. Ende in cas
van appositie dachvaert den opposanten te compareren ofte gemachticht te
zeynden, teenen bequaemen daege, voor ons, alhyer in den Haege, omme te
verclaeren die redenen van dien, mitsgaders bij den voorss. have executie te
sien decerneren up tvoorss, vonnisse, die contrarien te sustineren ende voorts
te procederen nae rechte, met inthimatie haerluyden beteyckenende, indien zij
compareren ofte gemachtich zeynden dan nyet, dat wij nochtans vcerts procederen
zullen, als dat nae rechte beha-eren zal. Ende zoeverre ghij de voorss.
gedaechden binnen de jurisdictie van desen hove nyet gevinden en candt, zoe
doet U exploict aen heur facteurs, procureurs ofte onderwinders van haere
goeden, indien zij eenig~ hebben binnen den voorss. bedrijve; indien nyet, bij
oepenbaer edictie upte uuyterste paelen, naestgelegen der plecke haerder
residencie, insinuerende haer tzelffde bij uwen beslceten missive met copie van
desen, alst behoert, updat zij daervan gheen ignorantie en moegen pretenderen,
welck expleict, bij U alzoe gedaen zijn[de], houden ende auctoriseren dat van
alzulcker waerden, alsoft an heurs persoons gedaen waere geweest, ons
certiffierende U wedervaeren. Gegeven in den Haege onder tzegel van justicie, hieraen
gehangen, den XXIXen Octobris anno XVc LXI. Onder stondt gescreven: bij mijnen heeren den
stadthouder-generael, president ende raiden over Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt.
Ondergeteyckent: J. de Dam. Afschr. - Papier archief Altena, no. 90. Onder het afschr is
aangeteekend: Gecol-lationeert jegens sijn principael ende is bevonden
accordeerende, bij mijn, als duerwaerder. Bij mijn, Corn. Jansz. van Almkerck. 407. MARGARETHA VAN PARMA, LANDVOOGDES DER NEDERLANDEN, BEPAALT,
NA LANGDURIGE ONDERHANDELINGEN, DAT DE GRENS TUSSCHEN HET LAND VAN ALTENA EN
HOLLAND ZAL LOOPEN "VAN DE ZUYDTERSCHE NOTEBOOM (STAENDE ZUYDTWAERTS
BUYTTEN TDORP VAN WERCKENDAM) LINIERECHT BOVEN ALMSTEYN VOORSS. ENDE VANDAER,
COMPREHENDERENDE ALMSTEYN, LINIERECHT DEUR DE COORENSCHE GANTEL OP DE
COORENSCHE SLUYSE." AL HETGEEN BINNEN DEZE LIMIET LIGT, ZAL DEN GRAAF VAN
HORNE TOEBEHOOREN. DE GALGWAARD IN DE MERWEDE WORDT GEHEEL AAN DEN GRAAF VAN
HORNE TOEGEKEND, BEHOUDENS DE UITOEFENING VAN DE JUSTITIE VANWEGE DEN KONING EN
DE STAD GORINCHEM ALDAAR. DE GRAAF ZAL AFSTAND MOETEN DOEN VAN ZIJN AANSPRAKEN
OP SCHADEVERGOEDING, TER ZAKE VAN HET FEIT, DAT DORDRECHT DEN
"HOOFFDIJK" OP ZIJN GROND HEEFT GELEGD ZONDER ZIJN TOESTEMMING. 1566 April 12 1) Afschr.
- Rijksarchief te's-Hertogenbosch, archief Oud land van Altena, inv. no. 33,
fol. 85-88. Ander
Afschr: Archief Oud land van Altena, berustende bij den secretaris van bet
waterschap te Werkendam. 1) Het eerstgenoemde afschrift geeft als
datum: 1575, 12 April, voor Paschen. Dit jaartal kan niet juist zijn, daar
Margaretha in 1567 werd vervangen door Alva, terwijl de graaf van Horne in 1568
werd onthoofd. Men moet lezen 1565, gelijk het in de tweede plaats genoemde
afschrifr, heeft. 408. SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERKLAREN, DAT BINNEN WOUDRICHEM
HET NAVOLGENDE GEBRUIK BESTAAT: TER ZAKE VAN VORDERINGEN, VOOR WELKE GEEN
GOEDEREN VERBONDEN ZIJN, DOCH DIE VASTSTAAN DOOR EEN VONNIS OF WILLIGE
CONDEMNATIE, KAN PANDING GESCHIEDEN OP DE ROERENDE OF ONROERENDE GOEDEREN VAN
DEN SCHULDENAAR, NAAR DE KEUZE VAN LAATSTGENOEMDE. DE IN BESLAG GENOMEN
GOEDEREN WORDEN DAN VERKOCHT. TEN AANZIEN VAN ONROEREND GOED WORDT DE PANDING
BIJ DRIE ZONDAGSCHE KERKGEBODEN BEKEND GEMAAKT. OP DEN DERDEN ZONDAG WORDT DE
DAG VAN DEN VERKOOP MEDEGEDEELD. DIE VERKOOP HEEFT PLAATS OP EEN ZATERDAG,
WANNEER HET 'WEEKMARKT IS. 1567 Mei 30. Wij Frans Caell, Heymerick de Roomer, Meerten Janss., Jan
die Wolff Diercxs., Adriaen van Rijswijck, Wouter Ghijsbertss. Botterman ende
Hendrick Goodtsconinck Mathijss., schepen der steede van Woudrichem, attesteren
midts deesen ten rechtelijck verzouck van Dierck Roeder, rentmeester tslandts
van Althenae, warachtich te weesen, dat binnen der steede van Woudrichem een
coustuyme ende usancie is, dat een yegclijck sijn achterweesen als van schuldt,
nyet gestipuleert sijnde op eenich goet, ende daeraff condemnatie was oft
willige condemnatie van gepasseert es, dat men diezelve schuldt mach panden
ende Cock daernae richten aen den gecondampneerden sijn
erffgoederen oft Cock aen sijn gereede goederen, sce den debituer d--s gelieven
zall. Verclaren voorts, dat soe wye hem oock willichlijcken voor schepen
overgeeft voor eenige schuldt sijn goet gepandt ende gericht te weesen, dat
dengheenen, tot wyens behatff zulcx gepasseert is, alsdan van de gereede
goederen voorts mach procederen tot leverantie ende vercoopinge van
dyen. Ende van de erffgoederen es men alsdan voorts gewoenlijck te procederen
tat drie sonnendaechse kerckgebooden ende int leste kerckgeboth verclaren,
wanneer den vercoopdach geschien zall, als weesende coustuymelijck te mocten
geschieden op Saterdach, weekemerct weesende. In kennisse der waerheyt hebben wij deese onsse attestatie
bezegelt, elcx met onssen segell, beneden opt spacium van deesen gedruct.
Gedaen ende geschiet den XXXen Mey, anno XVc ende tsestich seven. Ende was
onderteykent: H. Zevender. Afschr. - Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris
handvesten, no. IV, fol. b. Onder het Afschrift is aangeteekend: Gecollationeert tegens
sijnen originalen, hebbende seven opgedructe zegels van groenen wassche, is
daermeede accorderende. In kennisse van mij get.) J. Bammelroy, 1579 409. DE INGELANDEN VAN HET LAND VAN ALTENA HECHTEN HUN GOEDKEURING
AAN HET CONCEPT VAN EEN NIEUWE ORDONNANTIE OP DE DIJKAGE. DE GRAAF VAN HORNE,
HEER VAN ALTENA, BEKRACHTIGT DEZE MET ZIJN HANDTEEKENING. 1567 Juni 12. Concept van een nieuwe ordonnantie, dienende omme te maicken
goede ordre ende policie op tstuck van der dijckaigL binnen den lande van
Althenae, bij den ingeerffden gecancipieert ende mijnen ghenedighe heer, den
ghreeve van Hoorn, als heere van den lande van Althenae, overgeven, den
twelfften Junij anno vijfftienhondert zovenentsestich tot Woudrichem. 1. Eerst zal van noode zijn, omme
tvoorss, landt wel te versekeren, den geheelen dijck, soowel responderende opte
Mase als opte zee, voor eens alomme te verhooghen ende te beswaren met zijn
binnen ende buiten barrem al op een peyl hooch, tleechste nae den hoochsten,
waer naer ellicke plaetse op den slach van den water leyt, altijts den
indercant van denzelven dijck deurgaens een voet ende niet meer hoogher
maeckende dan den uuytercant van den dijck, druypens drie roeden tonnerondt in
zijn lijff ter plaetse daer loopdijck is ende daer pack offte schoordijck is
den dijck te blijven vierentwyntich voeten aerde op zijn cruyn ende
darenteynden beneden een halff roede barens, tselve wel ghevolt met goede rijs
ende blatriet, wel ghepaelt ende ghelanckvest met cruycen, met min dan zes
voeten in den dijck schitende, ende daer cribdijck is naer advenandt, tat desen
eynde denselven dijck rontsomme waterpassende, ende dat to coste van een
yegelick daer hij ghehouffslacht es. 2. Dat men om de schoordijcken, opte
Mase gelcgen, te beschermen, voor teerste zal legghen boven Rijswijck een hooft
opten uuterweert tsij met vloghelen, palen afte anders zulcks bevonden sal
worden tselve de meeste vruchte te doen, dienende om den stroom te diverteren
ende alle neeren te schouwen. 3. Dat men tgundt voorss.
es voor eens in tgemeen zal doen maicken ende onderhouden den tijt van drie jaren lanck naer
tselve ghemaickt sal zijn tot gemeenen coste van tgeheele landt, merghen
merghensghelijck daerinne contribuerende alle denghenen die in den voorss. lande
van Althenae landen hebben leggende ende dengenen die eenichsins daerbij
geproffiteert zullen ZIP. Ende indien bevonden wordt tvoirss. hooft praffijt te
doen, sal tselve naer de vairss. drie jaeren voirts ten eeuwigen daghe worden
onderhauden, sulcx alst heml(uyden) alsdan gelevert sal worden, tot keure van
den dijckgraeff ende heemraeden, tot coste van die van Emmichoven ende
Uuytwijck, die met hemluiden sullen moghen doen contribueren denghenen, die
boven ende beneden totten hoeck van teerste huysken, staende opten dijck,
legghen ende daerbij aock sullen zijn geproffiteert, indien sulcks bevonden
wordt te behoiren ende behottden(s) heuriuider defer.tie ter contrarie, ende
dit oick voor dese reise ende omme goede consideratien ende sGnder tselve te trecken
in consequentie in eenighe toecomende tijden. 4. Dat men an den Zeedijck, ter
plaetsen daert bevonden sal worden profijtelick te sijn, sal ordonneren ende
doen steecken ende maicken crebbens cffte thuyninghen, omme voor den dijck
slijck te winnen, ende alsoo denzelven dijck te ontlasten van den slach van den
watere, steeckende oick aldaer ende op anderen plaetsen voor de voorss.
dijckaegien pooten end-, rijs, omme daermede den dijck te mogen repareren. 5. Die cribbingen sullen gemaickt
worden bij de ghemeen cuipe, ende zullen onderheuden worden bij den
particulerer, personen die daerinne gedijckslaecht legghen, een yegelick in
sijnen ban. 6. Ende teneynde een yeghelick zijnen
houfslach perfectelick zal moghen weten, ende omme alle confusie ende
duisterheyt daerinne to verhueden, sal men met goede paelen, beslaghen met
ijser, die houffslaghen van allen den barmen designeren, distinguerende alzoo
claerlick den anghanck ende offganck van eenen yeghelicken ban, ende dat men
dairvan zal maecken een perfect dijckhoufslachboeck, daerinne oick alle de
particuliere hcufslagen, sorterende onder elcken ban, bij ordre zullen worden
ghestelt, ende allen zeven jaeren vernyeut. Ende sal tselve boeck rust-on ondcr
den heemraeden, ende dat men dairvan ofte dairuuyt eenen yegelicken zal geven
copie ofte extraict tzijnen redelicken coste tallen tijden, des versocht
zijnde. 7. Dat mijn ghenadige heere, als heere
van Althenae, eenen dijckgraeff aldair zal stellen, hem dijcx verstaende ende
binnen den5elven lande gegoedt zijnde tot vijftien margen tenminsten toe,
volgende dordonnantie, die oick bij zijnder G. ondcr andere speciaelick zal
worden geedt, dat hij alle de ordonnantien ende dampliatie van den dijckaige
strickelick ende zonder eenighe dissimulatie zal onderhouden er.de dcen onderhouden.
Ende dat de heemraeden, elcx tot thien marghen gegoet, alle jaers zullen worden
geset, vernyeut ofte gecontinueert bij den gemeenen ingeerffden ten
gewoenlicken dage, te weten den eersten Vrijdach in de Vasten. Ende zullen alle
dezelve, emmers die present zijn, terstondt worden geedt bij den vaorss.
dijckgraeff. 8. Sullen oeck de voorss. dijckgraeff
ende heemraeden alle gelijckelick ten behoirlicken tijden daen heurluyder
keuren ende schouwen, die oick in persoene zullen moeten compareren,
uuytgesondert alleenlick noode, in welcken gevalle de oudtste heemraet in
officie sal mcgen occuperen de plaetse van den dijckgraeff; ende de heemraeden
sullen altijts moeten zijn in competenten getaele, to weten tmeerendeel van
heurluyden. 9. Dat op de inrijdende scouwe die
teringe ende oncosten tot laste van dengenen, die in gebreecke zijn geweest
heurluyder dijck te maecken, nyet meer en zullen wesen dan tot vier guldens
eens, behalven den boeten van zeven schellinghen opten Zeedijck ende XIIII sch.
opten Maesdijck, nair breeder vermelden van dcr ampliatie, sender dat den
dijckgraeff denselven voir ende uuyt saecke van eenighe voirdere oncosten ofte
vocation') yet meer zal mogen afnemen op arbitraele peyne. Ende indien binnen
den XXIIII uuyren twerck nyet en wordt volmaeckt zal terstondt worden besteedt,
ende de penningen worden uuytgeleyt op dijcxrecht, tenware den defaillant
zelver betaelde ofte contenteerde den annemers, in welcken gevalle den
dijckgraeff tevreden sal zijn mitte voirss. boeten. Ende sal tselve werck opgenomen
ende daerto; tijt gestelt worden tot discretie ende ordonnantie van den
heemraeden. 10. Dat den voirss. dijckgraeff ende de heemraeden,
geseten binnen slandts, ghehouden zullen zijn in tijden van stormen oft
tempeesten hemluiden to vinden opten dijck ende denzelven berijden ende
besichtigen, ende dairt van noode zal zijn hulpe ende manninge te doen ende
stellen, seyndende terstondt een gewaerden boode int dorp wiens houfslach ncodt
lijdt an den officier aldair, teneynde hij de clocke doet slaen ende alsoe
allen den ingesetenen van denzelven dorpe spoedelick doet gaen op heuren dijck
mit behoirlicke instrumer.ten, ende dit op de hoochste boeten, omme alle
periculen to voircommen. Tot welcken behoufte zullen de voirss. heemraeden
magen anvaerden allen materialen van horden, rijssen, riet, stro, staecken ende
andere, ter dijckaige dienende, tot redelicke taxatie ende schieringe van
hemluyden. 11. Dat de schoudt ende heemracden binnen slandts alle
jaers tweemael zullen doen reuyten of schoeven ende laeycken allen binnen
toochten, watergangen ende gantelen, streckende ter sluysen ofte ter
muelenswaert, omme twatere van binnen zonder belet ter sluyswaert to leyden,
ende oick die buytengantelen zoo wijt ende diepe to houden, dat twatere van
binnen ter zee ofte int diepe mach comen. 12. Dat de voirss. schoudt ende binnenheemraeden goeden
toesichte zullen hebben, dat de binnenmuelens altijts vaerdich worden gehouden
ende twatere uuytmaelen ende de muelenaers daerop worden gheedt, dat zij tot
allen tijden die muelens zullen houden gaende, ende alle de zeylen van
denzelven muelens, tot acht voir elcke muelen, bij hemluyden sullen behouden
zonder dezelve uuyt te leenen omme daerop to dorschen ofte andersins, all op
peyne van arbitraele correctie. Ende dat de waersluyden elck int zijne
ghehouden zullen zijn die toesichte van then te hebben ende van den faulten den
heemraeden adverteren. 13. Dat deselve schoudt ende binnenheemraeden van
gelijcke zullen hebben scharpe toesichte op den binnencaeden ende toeleggens,
hoacht ende breede van dien, ende dat deselve caeden bij nyemande deurgesteken
en worden. Ende indien tselve bij yemande gedaen wort, sullen tselve den
drossaet van Woudrichem angheven omme jegens denselven geprocedeert te worden
tot behorelicke straffinge ende criminele correctie. 14. Dat die waersluiden elck int zijne telcken jaere
zullen doen behoirlicke rekeninge, bewijs ende reliqua van alle heurluyder
administratie binnen denzelven jaere gehadt, ende dit in handen van den
drossaert, dijckgraeff, heemra:.den ende ingelanden tsamen, ende tot eenen
zeeckeren dach, te weten den eersten Vrijdach in de Vasten. 15. Dat deselve waersluyden nyet en zullen moghen yemande
overgeven ofte jegens yemande uuyt doen legghen noch executie hebben op
dijcxrecht, dan van tgund binnen tsjaers gevallen zal zijn. Ende zullen
ghehouden zijn te geven quittancie van heurluiden ontfanck van den ommeslagen
allen dengenen diet zal begheeren, zoe oick de rentmeesters van den beden
gehouden zullen zijn te doene. 16. Dat zij oeck alle wercken ende reparatien gehouden
zullen zijn te doen bij kennisse ende ordonnancie van den heemraeden, ende de
oude materialen te vercoopen bij kerckgeboden den meeste daerom biedende ende
de penningen dairvan commende te brengen in rekeninge alst behoirdt. 17. Dat voirts alle de articulen van der ouder
ordonnancie mitszaders van de amnliatie van then sullen worden strictelicken
gheobserveert ende onderhouden in alle tgundt desen nyet bevonden zal worden te
contrarieren. 18. Ende omme oick te stellen goede geregelteyt op tf
aickt van der justicie in saecken ende schulden, vallende, ten plattenlande
ofte binnen deser stede, dat van allen pachten ende schulden, dairvan
schepenenbrieven, rechterswillek~ur, huyrcedulle ofte obligatien zijn, die
schuldenaers ghedapcht Vzijnde zes daghen tevoiren, ende ten daghe dienende
promptelick nyet docerende van betalinge, zal worde.n gecondempneert te
namptiseren eer hij voirder zal worden gehoirdt ofte den heysch zal moghen
nemen bij gescrifte. 19. Ende dat alsulcke provisionaele condempnatien oick
zullen worden geexecuteert, nyetjeghenstaende oppositie ofte appellatie ende
zonder belet daerjegens te moghen doen, tzij van pantkcringe, richtkeringe ofte
anders. Mer zal dies nyetjegenstaende tot real namptissement worden
geprocedert, twelck den annelegger zal moghen lichten onder cautie suffisant
van restitutie, indien ter diffinitive zulcx bevonden wordt. Ende indien de
voirss. schuldenaer ten dage dienende bekendt de schulde ende zulcx wordt
gecondempneert te betaelen, zal hem bij schepenen gegundt moghen worden redelick
termijn van een, twee cfte drie maenden ten hooehsten, naer gelegenttiyt van
der saecke, mits stellende suffisante cautie binnen drie daghen. Ende zal
zoolange die executie van then worden gesurcheert, wel verstaende, dat mijns
voirss. gheneedighe heere domeinen ende incompsten zullen ingevoirdert worden
naervalgende den oude stijl van procederen ende manieren van doene, totnochtoe
gheobserveert, oft andersins bij dese voorss. dese nyeuwe ordenantien, zulcx
als zijnen goeden raet gedragen zal. 20. Dat oick die schouten ten plattenlande ende die
booden, respectivelick doende de voirss. executien, gehouden zullen zijn die te
voirderen zonder eenich vertreck ende oick in absentie van partije, dresserende
dezelve executien an den ghoeden van den gecendempneerden, ofte bij faulte van
then an zijn persoon, daertoe nemende alsulcke assistentie alst van noode zal
zijn. Ende dit all tot coste van denselven gecondempneerden, daerop den
drossaert van denselven lande van Althenae goede toesichte zal nemen. Ende opdat die voorschreven articulen te beter mogen worden
onderhouden ende oick mach worden verstaen die vruchte ende succes van dien,
zal mijn gheneedighe heere ende alle die ingeerffden, zoewel van buyten als van
binnen, hem laten vynden tsjaers eens, te weten den twelffsten Juny, alhier tot
Woudrichem om op dexecutie van tgundt voorss. es, mitsgaders allen saiclzen den
lande beruerende, te mogen letten ende voirder daerinne doen naer bevonden zal
worden te behoiren. Alle welcke voorscreven articulen zijn opten voorss.
twelffsten junij openbaerlick gelesen ende vercondicht den ghemeenen ingelanden
ende geerffden, die daerinne eendrachtelicken hebben ghec.onsenteert in
presentie van mijn gheneedighe heere, die tot versterckinge van dyen dit
teghenwordighe accordt heeft onderteeckent, P. de Montmorency. Oorspr. - Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten,
no. 141. fol. 63-67 verso. Gedrukt: Reglement, ordre en instructie voor dijckgraeff, heemraden,
penninghmeester, boeckhouder, klerck ende bode van den "ande van Althena,
mitsgaders op 't beleydt van de regeringe ende administratie van den selven
lande, met 't geen daer aen dependeert (inhoudende het reglement van 14 April
1665, een aantal eedsformulieren en de hier bedoelde ordonnantie van 1567), gedrukt
bij Hendrick Jansz. van Sticht te Gorinchem, 1678, herdrukt bij Henrik
Haansberg, te Gorinchem, 1714, en bij Teunis Horneer te Gorinchem, 1759 410. DOOR WERKZAAMHEDEN IN DE RIVIER DE MERWEDE, OP LAST VAN DE
STAD GORINCHEM UITGEVOERD, IS VOLGENS DEN GRAAF VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, DE
RIVIER VAN LOOP VERANDERD, HETGEEN BESCHADIGING VAN DE GRONDEN VAN DEN GRAAF
TEN GEVOLGE GEHAD ZOU HEBBEN. DE GRAAF MAAKT UIT DIEN HOOFDE AANSPRAAK OP
SCHADEVERGOEDING, WELKE DE STAD WEIGERT TE BETALEN. TWEE LEDEN VAN HET HOF VAN
HOLLAND BESLISSEN, ALS SCHEIDSLIEDEN, DAT GORINCHEM AAN DEN GRAAF VAN HORNE ALS
SCHADEVERGOEDING ZAL MOETEN GEVEN EEN VERGULD ZILVEREN KOP MET HONDERD GOUDEN
MUNTEN EN BOVENDIEN, WANNEER DE GRAAF ZIJN HUIS BINNEN WOUDRICHEM ZAL WILLEN
HERBOUWEN, 100.000 GOEDE STEENEN OF 100 HOED KALK. 1567 Augustus 15. Gedrukt: Bruch, Middeleeuwsche rechtsbronnen van Gorinchem,
blz. 181-182. Litt.:, Inleiding, blz. 63. 411. HENDRIK BENTINCK, DROSSAARD EN DIJKGRAAF VAN HET LAND VAN
ALTENA, BRENGT IN DE VERGADERING VAN GEERFDEN, WAARBIJ OOK EEN LID VAN DE
REKENKAMER VAN HOLLAND TEGENWOORDIG IS, EENIGE PUNTEN TER SPRAKE EN DOET ALDAAR
EENIGE VOORSTELLEN. DE VERGADERING BESLUIT, GELIJK TELKENS BIJ IEDER PUNT IS
VERMELD. 1571 April 25. Hiernaer volgen sommige art:culen, gcproponeert ende
voirgehouden bij jonckheer Hendrick Bentinck, drossaert ende dijckgraeff
tslants van Althenae, tot preservatie ende welvaren van den lande voirss. den
eedelen ende achtbaren Willem Schouten, rekenmeester in des co. Ma.is rekencamer
in de graeffelickheyt van Hollandt, in de plaetse ende name van zijne Mat.,
ende alle andere zeer vromen ende discreeten geerffden desselffs lants, buyten
ende binnen denzelven lande woonachtich, op huyden den vijff ende twintichsten
Aprilis anno XVc LXXI, een aemptlijcken beschreven. 1. Ierst ende alvoiren - - alzoe
tprincipael movement van deser generale beschrijvinge oft dachvaert
geoordonneert ende geschiet is geweest door tzeer subitelijck wechzincken ende
instorten van een zeker notabel stuck dijcx boven der steede Woudrichem in den
Uuytwijcxschen ende Emmickhovenschen slagen, weesende genouchssaem een
preparatoir demonstratyff van ze:n meerder toecomende inconvenient van
inundatie, tenzij daerinne ripelijcken verzier. weerde - - staet te considereren
ende te disputeren met wat middelen, dat men tzelve gesoncken stuck dijcx ende
oock andere dijcken aldaer op zeer diep schoor liggende zeer periculoes, zoude
bequamelijcken preserveren, inidts oock oft men denzelven dijck wedcrom
directelijcken ter plaetzen zall maken, daer den gesoncken dijck gelegen heeft
oft noch jegenswoardich leet, oft dattet orbaerlijcker ware, den auden dijck
verlatende, eenen nieuwen dijck te maken van het middelt van d!--r placken
beginnende, loopende rerecht naer die Lantpaort toe oft aen een ander plaetse,
daert bequaemste weesen ende bcvonden zall wordden. Opt ierste point is bij mijn heeren,
die hoage dijckheemraden tslants van Althenae, in presentie ende met advys van
mijnen heere, den commissaris voirss., eyntelijcken gerezolveert, voir dit jaer
bij provisie den dijck te maken daer hij al te hants ieet naer zulcker cueren
ende ordonnantien als mijnen heeren die hooge dijckheemraders tot preservatie
van den lande zullen ordonneren, wel verstaende zoeverre in den lopenden jaere
bevcnden wordt den voirss. gemaecten dijck egheen stadt te houden ende te
ontgronden, dat alsdan hiemraden procederen zullen met makinge bij een inlage
oft andere rmiddelen als zij alsdan bevinden zullen orbaerlijcx,sten te weesen
ende te behoiren. Ende hoewel orbaerlijck bevanden wordden het hooft, bij
Rijswijck liggende, te verlengen ende eenen vanger, omme den stroom te vangen,
aldaer te leggen, is nochtans tselve voir dit jaer in sorceancie gestelt
overmidts die excessive costen opten lande van Althenae gevallen ende groote
armoede van de ingelanden, aengecomen door dic menichfuldige ende frequente
inundatien opter zee ende opter Mazen gevallen. 2. Ten tweeden. Alzoe bi den hoogen
dijckheemraet tslants van Althenae zeer sware cueren van hoochten ende breyten
geleet zijn, ist ommogclijcken volgende den tenueur van der hantvesten ofte
ordcnnantie der dijckagien die inridende schauwe over die dijckagie te brengen,
tenzij zake dat daerinne, als tanderen tijden oock gedaen is, versien wordde.
Waer daeromme zeer orbaerlijcken, dat men die inridende schauwe op drie
plaetsen cft ten alderminsten op twee plaetsen opten Zeedijck ende IVIaesdijck,
heffende die dagelijcx, voort dreeff, daertoe hebbende cctroy van co. Ma.t ende
consent van de gemeene geerffden. Is geaccordeert opten Zeedijck die inridende
schauwe tot twee plaetsen te heffen, opter Koornen dierste ende die andere aen
die Sleewijcksche sluyse, die tweede veertien dagen naer die ierste schauwe te
heffen ende dan die schauwen overbrengen volgende dordonnantie, tanderen tiden
daerop bij de hooge dijckheemraden gemaect. Ende opter Mazen van gelijcken,
dierste schauwe opten bevan den Maesdijck ende die tweede aen het Uuytwijcx
dijckxken in den Emmickhovenschen slach boven der stadt Woudrichem. 3. Ten dorden. Alzoet hier in den lande
tot noch toe zeer abuselijcken geobserveert is geweest, dat men opten Zeedijck
ende Maesdijck, immers besondere opten Maesdijck, altijts i:rst begint te
dijcken als den dach van der inridende schauwe aenstaende is, diewelcke is den
veertiensten dach naer Bamisse, van aerde endc rijssen, ende zoe alsdan die
dagen ofte tijt geinclineert zijn tot veele stormen ende regen, coempt daerdoor
somwijlen - als eock tanderen tiden alhier bevonden is -, dat men egheenen raet
en weet om die dijcken te volmaken duer gebreck van eerde, waert zeer
orbaerlijcken, altijts onder correctie, dat men den dach van der inridende
schauwe opter Masen belangende bet opbrengen van der eerden, vroeger
ordcnneerden tot alzulcke daghen als daertoe alsdan zullen bequaem bevonden
wordden, blijvende, zeeveele die bardinghe ende rijssen aentreffen mach, den
dach van der schauwen zoo dordonnantie daervan dicteert, Dit point is vo:,r
decse reyse affgeslaegen, overmidts datter geaccordeert is die schauwe zoo
opten Zeedijck als Maesdijck tot twee plactsen tc heffen, ende overzulcx
vertrouwen die inndende schauwe wel over die dijckagie te brenghen. 4. Ten vierden. Alzoe alie pachtenaers,
immers van de geerffden buyten tslants wonende, ten tide dat men in perykel van
water die clock slact, den dijck verlaeten ende schicken hen naer haer
huysingen, prcserverende haer beesten ende mobele goederen, ende andere
inwoonders, diezelve desertie ende verlatinge insiende, van gelijcken doen,
waerdoor dattet toecoempt ten tide van noode, dat den dijckgraeff ende
heemraders verlaten wordden ende door dyen als gefrustreert weesende van hulp
die inundatie somwijlen gevailen, waert wel orbaer - - dwelck ooek in redenen,
altijts onder correctie, wel gefundeert is - - dat alle geerffden, buyten tslants
haer domicilium houdende, immers in allen gevalle die tien oft twaclff mergen
in den rinck hebben, dat zij - - die clock ten tide van ncode geslaegen oft
getrocken weesende - - elcx eenen stercken weerbaren man op hueren coste den
clockengeslach sullen hebben volgende, arbeydende met zijne instrumenten, daer
dat den dijckgraeff ende heemraden sullen ordonneren. Is geordonneert endc
verdragen, datter op yeder hondert mergens, totten vollen nomre van de geheele
mergentalen van den lande van Althenae, aengenomen zullen wordden twee
perzoonen, weerachtich niet geerfft weesende, noch eenich opsicht op haer goet
nemende dan alleenlijcken clockengeslach te volgen, diewelcke bij cen yeder
scholtet in zijnen banne aengenomen zullen wordden naer groote van de mergentalen
van zijnen bedrijve. Van welcke perzoonen yeder scholtet gehouden zall zijn
naer datum van desen binnen ve:.rtien dagen een cedulle te leveren bij namen
ende toenaemen, omme die perzoonen te eeden op zekere articule tot dyen eynde
dienende. Ende is yeder ,perzoon, alzoo aengenomen, toegeleet alle dagen, als
zij in tiden van noode arbeyden zullen, vijff stuyvers op haeren cost, midts
dat zij den iersten dage als die clock geslaegen wcrdt zullen moetcn volgen op
die helft van haere gaigie. Ende niettemin sullen alle geerffden inwoonderen,
vuer, heert ende licht houdende binnen den lande van Aithenae, het
clockengeslach moeten vclgen op pene zoewie in desen gebreckelijck geviele, zoo
dick ende menichwerven tzelve gebuerden ende bij wyen die faulte gebuerden
gebruect te hebben twintich brabantsche stuyvers, deen helft tot proffijte van
den aenbrenger van de defailianten ende dander helft tat prcffijte van den
dijckgraeff. Ende oft gebuerden, dat eenige van alzulcke aengenomen perzoonen
gebrekelijck waeren in haer comparitie ten tide dat die clock geslaegen zall
weezen, sal den dijckgraeff in de plaetse van de gebreckelijcken andere
perzoonen mogen aennemen ende surrogeren op dubbelt gelt tot coste ende laste
van de defailianten, ende niettemin staen tot arbitrale correctie, zulcx
heemraders insiende die qualitee van haer misdaet zullen bevinden te
behoirenen. 5. Ten vijffden. Alzoe den
co. Ma.t uuyt oorzake van de voerss. trouwen heer van den lande van Althenae
ende een groot geerffden desselffs lants bij confiscatie gewoorden es, ende zijne
pachtenaers oft iandtbruyckers dagelijcx gebrekelijck geweest hebben ende noch
zijn, cc. Mats landen van der dijckagien ende oncosten van dyen er.de andere
binnenbansche onraden te bevrijen, waerdoor - - bij aldyen tzelve langer in
zoodanigen staet zoude blijven - - tlandt geschapen waere rebel van der
dijckagien ende ridende te blijven, ist zeer notelijcken, dat daerinne int
alderspoedichsten versien wordde, zoo den co. Ma.t tot diversche plaetsen
gedijckslaecht leet, die bij nyemanden aengeveerdt en wordden. Die gemeyne geerffden hebben tzelve
mijnen heere den ccmmissaris aengegeven, teneynde dat mijnen heere den
commissaris believe tzelve co. Ma.ts rekencamer aen te gheven, opdat hierinne
zoeverre doenlijck int aldergeringsten versien mach wordden. 6. Ten sesten. Alzoe tlant van Althenae
een lant is proper van natueren, egheer, gemeenschap hebbende in zijnen natucre
mette graeffelickheyt van Hollandt, zulcx dat naer alle equiteyttzelve lant als
singulier behoirden gehouden ende gepcssideert te -wordden, then
niettegenstaende ende sonder respect te nemen cpte zeer lange, sware ende
periculose dijckagien opte Zee ende aen der Mazen, waermeede tvoirss. lant meer
dan te veel gepresseert zijnde, seven oft meer successive waterschueringen oft
inundatien gepatieert ende geleeden heeft, alle frequente doortochten van
ruyter ende knechten, diversche swaere ende cnverwinnelijcke costen, uuyt
oorzake van zijnen Ma.tS fortresse Loevesteyn, der steede Woudrichem ende lande
voirss. overcomen; dat oock in consideratie van de lasten voirss. tvoirss. lant
bij huere heeren geprivilegieert is geweest vrij ende ontlast te laeten van
alle beeden ende schattingen, in wat manieren oft bij wat titele oock these
genommeert, gescreven oft gPpraetizeert mochten wordden, blijckende bij der
hantvesten ende andere brieven van privilegien, waerinne die heeren tslants
voirss. tot confirmatie van desen oock haere goederen geobstringeert ende
verbenden hebben, dat oock tvoirss. lant onder behoirlijcken protestatic co.
Ma.t den hond'ersten penninck betaelt hecft, die van Hellandt hem vauteren,
tvoirss. landt vel quasi depossesserende van huere privilegien in haere gemeene
ende quotidiane ccntributie te trecken, zonder consid:.ratie dat andere landen,
eens geinundeert weesende gratie van quytscheldinge oft sorceancie verleent
wordden, staet te disputeren - - aengesien tzelve lant volgende die veergaende
privilv gien vrij is van allen exactien ende overmidts die groote armoede des
!ants voirss. tlandt ommogelijck is eenige schattinge cite beeden, hoe men dan
die noemen mach voirder op te brengen - - met wat middelen oft wacrbij dat men
tvoirss. lant daerjegens verzien zall. Dit moste bij
requeste verzocht wordden aen den Exe. van hertoge van Alva; ende tot dyen
eynde is gecommitteert Hendrick Bentinck, drossaert ende dijckgraeff tslants
van Althenae, tot coste van den gemeenen lande tsollicitament daervan te doen. 7. Dunct oock den
dijckgraeff, altijts onder carrectie, tot nutschap ende proffijte van den
ghemeenen lande van Althenae te we:,zen, datter generaelijck een dijckstal
waere sonder eenige distinctie van bannen aft polders, zcoveel als der
dijckagien aengaet, waerbij, indien zulcx waere, alle inconvenienten
bequamelijck verzien zoude wordden ende getolleert alle partialiteyt, ende alle
die dijckagien beter ende stercker zouden volmaect wordden. Dit ponct en hebben
die geerffden voer deser tijt nyet begheeren te accepteren, om redenen die haer
daertee moveerden. 8. Waer oock zeer orbaerlijcken, dat
allen oncosten, binnen den lande van Althenae vallende, tzij dan van dijckagie
ofte binnenbansche onraden, op geringer ende cortter dagen geordonneert wordden
te betalen, dan zij tot deesen dage toe beta(at zijn geweest, gemerct lange
omslaegen met hen imparteren ende voortbrengen groote interessen ende
becommernissen. Is geresolveert: remediatur cum ceteris in futurum. 9. Waer meede wel tot proffijte ende
eendracht van den gemeenen lande, dat alle eygenaers oft grontheeren haer
landen verhuyrden om jaerlixe gelden, bi de pachtenaers te betalen, aen hem
zelven houdendc, eiide reserverende alle ongelden op haere erffgronden
vallende. Overmidts absentie van veele geerffden en is daeraff bequamelijck
voer deeser tijt niet te doen geweest. 10. Item alzoe in den lande van Althenae binnens bans ten
grooten achterdeele van den geerffden cp een schauwe, gevallen oft vallende in
steegen, weegen, slooten oft gantelen oft andere zaken, dwelck bij heemraders
binnens bans geschout wordden, verteert wordden sestien karolusguldens ende
meer, ende bij die schouten acht oft negen karolusguldens voer de boeten
affgenomen wordden dengheenen, die de schauwe te laste valt, daer die boeten
nochtans ende ontcosten van den schauwen opten Hoogendijck vallende niet
excederen, simpelijcke schauwe weesende; die somme van seven karolusguldens,
waer zeer orbaerlijck daerinne versien. Isser geordouneert, dat die schouten
binnens bans van elcke schauwe, enckel schauwe weesende, hebben zullen vijff
blancken sonder meet ende van een dubbelde schauwe tien blancken sonder mcer,
ende die heemraders sullen voer haer keringen hebben tusschen dach ende nacht
twee karolusguldens sonder meer. Ende en zullen heemraders met hacre schouten
met langer mogen insitten op eenige schauwe dan vier ende twintich uteri. Ende
wat die schouten gerechtelijcken uuytleggen, dat zall weesen dubbelt gelt. 11. Item alzoe dagelijcx clachte comen van die van
Almkerck, Emmickhoven ende Werthuysen van de oppressie van de wateren, seggende
tzelve oarzake te weezen van het overmalen van den bovengelanden eensdeels,
ende e-ock dat die affgangen off buytendijcxsche gantelen met genouch geruympt
en wordden ofte met genouch bevonden en werdden diep te zijn, is voer dese
reyse geordonneert ende verdragen, dat men alle gantelen ierstdaechs diepen
enderuymen zall, dat se bequaem waterlesinge te ontfangen ende bosondere het
verlaet ende den affganck van dyen. Ende zoc bevonden werdde, dat den affganck
van den Almen ende andere gantelen met diep genouch en zijn ofte met
buytenslijck verho;:cht, sal men diezelve een spit anderhalff oft meer de facto
oft zonder vertceven uuytnemen, die eerde daeruuyt comende ruymen vier voeten
van den kandt, leggen rijsbosschen daerveer, palen daerdoor, om zulcx te
precaveren dat die geruympde aerde haer met weeder en begheve in de diepte van
de gantelen. Ende tzelve is voer deese reyse eendrachtelijcken cverdragen
geschout te wordden bij den dijckgraeff ende hooge dijckheemraders, die rapport
doen zullen omme, indient niet en profiteert, voirder gedisponeert te wordden
naer behoiren, ende alles onvermindert ende sonder prejudicie in toecomenden
tide van yemarits goets rechts. Tzelve zall bi den hoogen dijckheemract
geschout wordden op een Saterdach ierstcomende binnen veertien dagen,
namentlijcken opten XIIen May a.0 XVc LXXI. 12. Item alzoe den Nieuwen ban ende Honswijck clachtich
zijn, dat die van den O'uden banne gebreckelijcken zijn haer kaeden te maken,
waerdoor die van den Nieuwen barmen sustineerden grootelijcx beschadicht te
wordden, isser geordonneert ende verdragen, dat bi den schout ende
slijckheemraders van den O'uden banne daerinne versien zall wordden, ende haer
gebreck ende faulte repareren tusschen dit ende een Maendach ierstcomende. Oft
bij ffaulte ende gebreck van dyen zall daerinne bij den dijckgraeff ende hooge
dijckheemraders verzien wordden, gecuert ende geschout wordden voer dit jaer en
alle andere jaeren, zoo dickwils alsser gebreck viele. Van gelijcken zall oock
gedaen wordden opte doleantie op gelijcke stuck gedaen bi den Nieuwen banne
voirss. jegens die van Sleewick, zooverre ende menichreysen ffaulte daerinne
geviele; ende zullen gecuert, geschaut ende opgenomen wordden bij dijckgraeff
ende hooge dijckheemraders tot coste ende laste van denghenen, die in deffaulte
ende gebreke bevonden wordden. Hiernae volgen bij namen ende toenaemen die geerffden ende
andere perzoonen opten stadthuyse binnen der stadt van Woudrichem gecompareert
zijn opten XXVeT, Aprilis ao 1571 (caeteris omissis). Afschr. - Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten,
no. 141, fol. 70-75 verso. Litt.: Inleiding, blz. 51, 77 412. DROSSAARD, SCHOUT, BURGEMEESTERS EN GERECHT DER STAD
WOUDRICHEM STELLEN EEN INSTRUCTIE OP VOOR DE BODEN (FRAGMENT). 1571 October 24. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. ..
.. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. ..
.. gelevert hebben, tselve .goet..te brengen tot
Woudrichem omme aldaer vercoft te worden, al twelck die boden oock gehouden sullen wesen te doen
zoowell in absentie van partijen als in de presentie, scnder des te mogen
weygeren. Waeraff die booden hebben sullen van peert off beesten tot vijffve
toe off minder int getal vier stuver ende ingevalle daer meer goets es zes
stuver. Ende alle gereeschap daertoe dienende sullen die booden daertoe altoos
veerdich hebben soe wanneer sij uuytgesonden sullen worden omme tgunt voorss.
es te volcomen. Item van die kerckgeboden te doen sullen die booden sich
reguleeren in der manieren hiernae volgende, te weten dat sij sullen dienen int
jaer elcks vier maenden ende sullen sich daerinne verdraegen wie deerste, die
tweede ende derde sal wesen omme tselve aen te veerden; ende sullen hebben van
drie kerckgeboden te doen van erff erlde goet anderhalven stuver; ende
insgelijcken van de kerckgebaden te doen als tgericht goet vercoft es
anderhalven stuver. Van een weet te doen van eenen brieff, die in rechte gelesen
es, eenen halven stuver. Item dat oock die booden sich niet en sullen vervorderen
eenich goet te vercoopen, tenzij saecke dat voor schepen eerst alsvaoren
blijckt, tsij dan bij vonnisse, schepenbrieven off ander geloofften, wettelick
gepasseert, mette richtinge daerop gevolcht ende attestatie van den boode, dat
sulcke goet sijn drie sondaechse kerckgebooden heeft gehadt; ende daerop gegaen
zijnde, sal tselve tsamen gelevert worden bij de schepen, die daerover gestaen
hebben, in handen van den secretaris, omme ten register gebracht te worden naer
behooren. Die boden sullen oock elcx dienen ende hauwen haeren
rechtdach, ende in de weeck soo wanneer den drossaert, schoudt, burgemeesteren
ende schepen vergaderen opt stadthuys off elders, ende sal dengenen, diet sijn
weeck es, sich opt stadthuys off daer se vergaedert zijn, laeten vynden, omme
dieselven gesonden te worden daert van noode wesen zall. Dat oock die booden gehouwen sullen wesen alle dagementen,
weten van richtingen, weten van schepenbrieffven in rechte gelesen, weten van
pandinge ende diergelijcken, selffs te doen op haeren eedt sonder yemants
anders daertae te mogen constitueren cmme uuyt haeren naeme gedaen te worden,
ende daeraff notatie te houwen den dach, maent ende jaer wanneer sulcks
geschiet es, omme sulcks ten versuecke ende tot cost van partijen acte te
verlenen naer behooren. Dat oock die booden gehouwen sullen wesen alle weeck, elcks alst
sijn weeck es, dat stadthuys schoon te maecken binnen in de camer ende voor op
die zaell. Dat oock die booden gehouwen sullen wesen [a]lle weringen
van pandingen, richtingen, aenvangen ende kerckegebooden, daerinne gerc.epen
es, aen te brengen op haeren eedt, soo geringe sij de kennisse hebben. Actum bij den drossaert, schoudt, burgemeesteren ende
gerecht der stede van Woudrichem den XXIIIIen Octobris anno vijfftienhondert
ende eenentsoeventich. Afschr. - Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris
handvesten, no, 141 fol. 88-89verso. Litt.: Inleiding, blz. 77, noot 4. 413. PHILIPS II (DE STATEN VAN HOLLAND) BELEENT (BELEENEN)
HERMAN, GRAAF VAN NIEUWENAAR EN MEURS, MET HET LAND VAN ALTENA, HEM AANGEKOMEN
DOOR DEN DOOD VAN ZIJN ZWAGER PHILIPS VAN MONTMORENCY. 1577 Februari 18. 1) Afschr. - Leenkamer Holland, no. 133, fol.110 verso - 112
verso. 1)
Dit verlei is door de leenkamer te Delft gegeven. Niet opgenomen zijn de
beleeningen uit dezen tijd, welke practisch geen effect gehad hebben, n.l. die
van George (Joris) van Horne, graaf van Houtkercken, d.d. 24 December 1576, en
van Eleonora van Montmorency, douairiere van Hoogstraten, d.d. 29 December
1576, Leenkamer Holland, no. 133, fol. 96 verso - 98 en 98-99 verso. In dienzelfden tijd werd door de Spaanschgezinde leenkamer, welke te
Utrecht resideerde, de beleening met Altena geweigerd
aan Herman, graaf van Nieuwenaar (d.d. t t Dec.1575 en 15 Dec. 1576) en aan
Eleonora van Montmorency (d.d. z Jan. ts77). Zie Leenkamer Holland, no. igz,
cap. Asperen, fol i-4. 414. PHILIPS II (DE STATEN VAN HOLLAND) BELEENT (BELEENEN)
WALBURG; GRAVIN VAN NIEUWENAAR EN MEURS, MET "HET LANT VAN ALTENAE METTE
STAT WORKUM ENDE ALLE ZIJNE TOEBEHOOREN, TE HOUDEN VOOR HAER ENDE HAEREN
ERVEN, VAN ONS, ONSEN ERVEN ENDE NACOMELINGHEN, GRAVEN ENDE GRAEFFINNEN VAN
HOLLANT, TOT EEN ONVERSTERFFELIJCK ERFFLEEN." 1578 December 15. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 134, fel. 249-249 verso. 415. ADOLF, GRAAF VAN NIEUWENAAR EN MEURS, HEER VAN ALTENA,
WIJZIGT HET ERFRECHT, ZOOALS DAT TOT DUSVER TE WOUDRICHEM EN IN HET LAND VAN
ALTENA GOLD, IN DIER VOEGE, DAT ER VOORTAAN IN DE RECHTE LIJN REPRESENTATIE ZAL
ZIJN TOT IN HET ONEINDIGE EN IN DE ZIJLIJNEN TEN BEHOEVE VAN BROEDERS- EN
ZUSTERSKINDEREN. 1579 Augustus 25. Wij Adolff, graeve tot Nuwenaer, Moers ende Lymporch,
erffvoocht tot Coelen, heere tot Bedbur, Alpen, Aitenae, etc., doen condt ende
betuygen midts deesen, dat wij op rePdelijcke verzoucken van onsse poorters
ende ingesetenen onsser steede van Woudrichem ende landts van Althenae
gestatueert ende haer voor recht gegeven hebben, dat in successie, die men int
Latijn noempt "linea recta", dat is van ouderlijcke goederen, die vallen
van den vaeder op die naergelaeten kynderen, daeronder alle vcrdere ascendenten
ende descendenten verstaen wordden, indyen daer eenige van ongelijcke graede
bevonden wordden, dat diegeenige, welckP in verderen graede staen, daeromme van
de successie nyet en sullen geexcludeert oft uuytgeslooten weerden, mer die den
persoonen van huere ouderen presenteren, sij sijn dan een oft meer kynderen,
ende alzulcke poortie oft deell genieten, als haere ouders souden geerfft ende
genooten hebben, indyen bij haerc leven die cas van successie waere gevallen.
Maer in linea transversa ende zijdtvallen zall alzulcke representatie nyet
verder plaets hebben dan in broeders ende susteren kynderen, die met haere
levenden comen oft moyen in haeren overleeden oomen oft moyen goederen erven
ende succederen zullen in alsulcken poortie, als haeren vaeder oft moeder zoude
gecompeteert hebben, indyen sij den vall geleeft hadden. O'ock indyen daer
alleen broeders ende susters kynderen sijn, die in gelijcke graede staen,
sullen diezelve in capita ende hooft voor hooft ende nyet in stirpes
succederen. Sulcx wij allen onssen officieren, justicieren ende oock gemeyne
borgers ende ingesetenen ansser voern. steede van Woud,richem ende landts van
Althenae beveelen van nu voortaen in allen toecomenden zaken cnverbrckelijck te
houden ende te volgen, nyettegenstaende eenige statuyten oft gewoonheyden ter
contrarien, die wij hiermeede willen geabrogeert ende geannuleert hebben. Gegeven onder onssen secreet zegell, den vijff ende
twintichsten Augusti anno vijfftienhendert negen ende tseventich. Afschr. - Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris
handvesten, no. 141, fol. b verso. Onder het Afschriftis aangeteekend: Gecollationeert tegens sijnen
originalen, gescreven int percament, hebbende uuythangende eenen grocten zegell
van rooden wassche, is bevonden daermeede accorderende. In kennisse van (get.)
J. Bammelroy, ao. 1579. Litt.: Inleiding, blz. 116-117. 416. ADOLF, GRAAF VAN NIEUWENAAR, HEER VAN ALTENA, GEEFT DEN
SCHOUTEN IN HET LAND VAN ALTENA DE BEVOEGDHEID IN STRAFZAKEN HANDELEND OP TE
TREDEN. VOORTAAN ZAL BEHOORLIJK AANTEEKENING GEHOUDEN WORDEN VAN HETGEEN OP DE
RECHTZITTINGEN VAN DIJKGRAAF EN HEEMRADEN VOORVALT. WIE EEN PROCES BEGINT VOOR
DEN DIJKGRAAF, MOET HET AAN DEZEN TOEKOMENDE BIJ VOORUITBETALING VOLDOEN. 1581 Maart 23. Wij Adolff, graeff tot Nuenar, Moerss ende Limborch, heer
tot Bedbur, Alpen, Weerdt, Altena, etc., doen kondt ende betitygen allen
luyden, nadien wij bevynden, dat in dese troublen die boosheyt die overhant
neemt, alsoe dat die oevericheyt behoort aen allen plaetsen des te scherper
regard ende toesicht te hebben, daermcde alle goede luyden, insonderheyt die
ten platten landen woonen, van alle oultrage ende overlast moechten beschermt
ende bevrijdt werden, ende. wij vernemen, dat in onssen lande van Altena veele delicten
gecomitteert werden o.cck deste stoutelicker geschien, overmits dat die
apprehensie ende prosecutie der delinquanten alleen onssen drossaerden, - -
welcke met in allen dorpen kan teghenwoordich zijn - - competeert ende die
scholtissen alleen tot civile saecken gheauthorizeert zijn, soe hebben wij, tot
meerder versekerheyt onssen ondersaeten aldaer, gestatueert ende geordonneert,
statueren er.de ordonneren mits desen, dat een yegelick scholtis in zijn dorp
ende territoir, hij zij van ons ofte die ambochtsheeren daergestelt, macht ende
authoriteit hebben zal allen moetwillighen quaetdoenders ofte delinquanten te
denu.ncieren ofte selffs aen te tasten ende te apprehenderen, oeck dieselvighe
voorts binnen vier ende twyntich uren, ofte soe haest sulcks bequaemelick
geschieden kan, in handen van onssen drossaert afte zijnen stadthouder te
lev;,ren, daermede dieselvighe tot behoorlicke straff moegen gebrocht worden;
daerteghens wij alle scholtissen vergonnen, dat zij genieten ende proufficteren
sullen een rechte vierendeel van alsulcke amende ofte breucke, als die
delinquanten, welcke zijluyden denuncieren ofte apprehenderen sullen, gheven
mocghen; bevelende alle onsse ondersaten dat zijluyden, op vermaenen der
scholtissen, met haere wapene bereyt zijn ende dieselvighe alle moegelicke
assistentien doen nae behooren ende dit alles tot dat hierin anders sall worden
gheordonneert. Ten tweeden, nadien wij bevinden, dat die proceduren, welcke
voer onssen dijckgraeff ende heemeraeden aldaer in materie van dijckaige
geschieden, cenfuselick tot noch toe gedacn geweest zijn, - welcks meer dan
noodich is te redresseren -, soc is, dat wij mits desen ordonneren ende
bevelen, dat voortaen alsulcke gerichtzdaeghen met goeder ordonnantien op een
bequaeme plaets gehouden sullen worden ende van alle datghene, dat daer
gerichtelick voergedraghen ofte overgegeven wordt, beheorlicke ende
gelooffweerdighe protocol, als in anderen gerichten gwoonlick, sal gemaeckt
ende ghecontinueert werden, daeruuyt een yegelicli copie teghen behoorlick
sallaris nae zijnen noodruft ofte goetbeduncken zall begheeren ende nemen
moeghen. Ten derden, nadien van de ve-orgaende ende oock onssen
teghenwoordighen dijckgraeff tot verscheyden tijden geklaecht is, dat zijluyden
met groote onkosten die heemeraden defreyeren ende die verteerde kosten
zekerlick betalen moeten ende daerteghens niet alleen bij collusie ofte
fraudatoire transactie der partien van haere gherechticheyt ende competerende
penninghen gefrustreert worden, mer oeck doer refus ofte dilay van justicie
desen ende andere verschoten ghelden met wederom recouvereren konnen, daerdoer
zijiuyden niet alleen grootelick geledeert mer oeck veroorsaeckt werden in
gemeynen nooden ghecne penningen meer te verschieten, daeruuyt dat
cansequentelick den onderganck des gansschen lants soude vclgen moeten, soe
hebben wij, om zulcke inconvenienten te verhoeden, verder geordonneert ende
ordcnneren mits desen, dat alle diejenighe, welcke voor den dijckgraeven iemant
aenspreken ofte bealaegen willen, duyrende den proces op elcken termijn onssen
dijckgraeff zijne behoorlicke ende gewoonlicke gerechticheyt in gereeden gelde
zullen namptiseren, voerbehouden dieselvighe penninghen aen die partie adverse
indien die in onrecht moechten bevonden werden ten eynde des proces te
verhaelen; daerbeneven, dat alle dle jenighe, welcke voer desen onssen
teghenwoordighen dijkgraeff proces begonnen ofte hanghende hebben, in qualiteit
als eyssciZers, desgelijcken oeck van alle gehouden termijnen denselvighen,
zonder eenighe tergiversatie ofte dilay, in gereeden ghelde contenterea ofte
ten weynichsten genoechsaeme cautie stellen sullen, om zulcks in zekere korte
daegen ende payen te betaelen, eer dat zij in rechten toegelaeten ofte gehoort
worden. Laetstelick dat cock soewel die voergaende als onssen teghenwoordighen
dijckgraeven in alles, dat zij ter cause van haer efficie van weghen
uuytgeleyde penningen ofte anders uuytstaende hebben, goede ende korte justicie
gheadministrezrt ende expeditie gedaen worde, daermede zij gheen oorsaeck en
hebben ons zulcks vorder te klaeghen. Ghegeven in onsse stadt Mocrss, oirkondt
cnsses onderscreven naemens ende opgedruckten secret segels, den drie ende
twyntichsten Marty a.(-) XVc een ende tachtich. (get.) Adolff, graff zu Neuwenar. Opgedrukt zegel verloren. Oorspr. - Paper; Bibliotheek Prov, Gen. v, K. en W. in N.-Brabant, inv.
no. 305a. Gedrukt: Taxandria, 1896, blz. 251. 417. ADOLF, GRAAF VAN NIEUWENAAR, HEER VAN ALTENA, STELT BEPALINGEN
VAST, IN HOOFDZAAK DAARTOE STREKKENDE, DAT ZIJ, DIE TEN GEMEENEN NUTTE GELDEN VOORSCHIETEN,
DE ZEKERHEID ERLANGEN DEZE GELDEN TERUG TE KRIJGEN. 1581 December 31 (of 21). Verdere ordonnantien bij de welgeboorren heere, heere
Adolff, grave tot Nuwenaer, Moers ende Limburch, heere tot Bedbur, Alpen,
Weert, Althena, etc., bij advys van de gemeene, seo buyten ende binnen woonende
geerffden, mitsgaders bij meerdere a) verclaringe over twee voorgaende
ordonnantien, anno seven ende tseventich ende negen, telcken jaere op den 24en
Juny geaccordeert, geraemt, gemaect ende geslooten binnen Gorinchem, op den 6en,
7den ende meet naest volgende dagen der maent December anno 1581. 1.
Eersten, tot meerder
verseeckerthijt ende assurantie van den dijckgraven, ambachtsheeren, schouten,
die in gemeynen noode oft tot gemeyn proffijt haere penningen verschieten
mceten, is gereselveert, wanneer dat den dijckgrave, ambachtsheer ofte schout
eenige uytlegginge gedaen hadde op iemants goederen, die welcke haer luyden
ongelegen waeren oft niet en begeerden selvcr te gebruycken, soo sal die
geenige welcke de uytlegginge gedaen sal hebben, in des;, maniere mogen
procederen, te weeten: sal terstondt naer dat die pandinge gedaen sal sijn,
veertien dagen volstaen, ende drye Sonnendaechsche gebooden daer naer gedaen,
sullen die voorss. dijckgraeff, ambachtsheer ende schout, elcx int sijnen,
mogen verhueren ende dat met gereeden gelden, het lant daer die uytlegginge op
gevallen sal wesen, tsij een, twee, drye efte meet jaeren, ende daer off nemen
haer dubbelt gelt met alle de kosten in dubbelden gelden. 2.
Ende oft sulcke
overgeleverde goederen met soo veel gelden en mochten, als het dubbelt gelt met
de ccsten in dubbelden gelde, soo voorn, is, bedragen, sco sal, die alsoo
duytlegginge gedaen sal hebben, verhueren eenio-e meer ofte alle des mans
andere goederen, gelegen in den geheelen lande van Althena, soo wel buyten als
binnen dijcx, soo lange tot dat dengeene, die duytlejging gedaen sal hebben,
gecomen sal wesen aen sijn uytgcleyt gelt dubbelt met alle die kosten in
dubbclden gelde. Ende sullen des mans goederen verhuert werden, dat sij den
huerman, geduerende sijne huere, van dijck ende ongelden vrijen sal. Ende wat
tselve lant ofte goet meer in huere gelt als het dubbelt uytgeleyt gelt ende
alle costen dubbelt bedraecht, dat sal comen tot proffijt van dengeenige, wiens
goederen alsoo verhuert sijn. Ende dengeene, die alsulcke goederen uyt saecke
voorss. gehuert sal hebben, die sal die goederen alsoo gebruycken sander
iemants tegenseggen. 3.
Ende off daer
over a) iemant, die alsoo verhuerde goederen gebruyckte sonder consent van
dengeene, die duytlegginge gedaen hadde ofte sonder consent van de geenige, die
tselve landt int ophangen van den dijckgraeff, ambachtsheer, ofte schout alsoo
gehuert hadde, die sal verbeuren soo dick ende menichmael tselve bevonden sal
worden, ende hij des beklaecht ende betuycht wort van den dijckgraeff,
ambachtsheer, schout ofte die tselve van haer gehuert sal hebben, seventien
ponden dijckrechts, tot tien stuyvers yder pont, halff den heer ende halff den
dijckgrave, ambachtsheer, schout ofte denQeene, die alsulcke goederen in het
ophangen van haer gehuert sal hebben, welcke men uyt sal panden als des heeren
breucken. 4.
Ende oft geviel
dat sulcke goederen op welcke die uytlegginge geschiet waer, met alle andcre
goederen die alsulcke man int !ant van Althena hadde, soo veel int verhueren
niet gelde en mochten, als het uytgeleyt gelt dubbelt mette costen in dubbelden
gelde bedragende waeren, soo sal die geenige, die de uytle;ginge heeft u:edaen,
terstondt moegen boesemen on des genigens goederen, waer die gelegen sijn in den
lande van Althena, daer alsulcke goederen affgecomen sijn geweest, daer
duytlegginge op gevallen is geweest. Ende oft alsulcke mans goederen niet
gevonden worden ofte niet goet zenoch en waeren, soo sal men voorts boesemen
ende verhueren son lange, totdat die (d)uytle2ginu gedaen sal hebben, gecomen
sal wesen aen sijn dubbelt zelt ende alle costen dubbelt. 5.
Ende oft geviel
dat men niet verder en wiste te boesemen ende dat diegeene, die duytlegginge
gedaen hadde, tlandt ofte goet, daer duytlegginge op gevallen waere, voor het
dubbelt gelt, mette costen dubbelt, met en begeerden te houden, soo sal die
gemeene cuype des landts van Althena dan alsulcken goet ofte landt aen haer
nemen ende betalen den geenigen sijn dubbelt gelt met alle die casten dub:
belt, welcke de uytlegginge gedaen sat hebben. 6.
Dat oock niemant
aen alsulcken landt ende goederen als uyt saecke van overleveringe gepandt sat
sijn, huyre behouden sat, al waert oock dat den huyerman datselve landt ofte
goet, aleer dat gepant, betaelt ende gevreyt hadde van allen ongelden, dan sat
den selven huyerman den geenigen die de uytlegginge gedaen sat hebben, betalen
then ongelden van het lant, daer die overleveringe op gevallen sat sijn, in
dubbelden gelden met die kosten dubbelt, indien hij sijne huyre behouden sat
willen. Ende alsulcx betaelt hebbende, soo sat den huyerman in sulcken gevallen
sijn gehuert lant, twelck bij den dijckgrave, ambachtsheer ofte schoudt alsoo
gepandt is geweest, gebruycken sonder huyere te betalen; met oock dat landt dat
daer overgelevert was, waervoor sijn gehuyert landt gepandt was, soo lange ende
ter tijdt toe sijnen landtheer hem allen kosten ende sijn verschoote penningen
wederom betaelt ende gegeven sat hebben. 7.
Dat oock
dengeenen, die sijn landt overgelevert is, ofte naermaels overgelevert sat
werden, met en sat mogen betrecken, hetsij voor den Hove van Hollant ofte
elders, dengeene die de overleveringe gedaen heeft uyt saecke dat hij sijn
landt gepandt ofte verhuert heeft, maer sat, naedat hij in dubbelden gelden
betaelt sat hebber., den waersman van then polder daer voor mogen daen roepen,
indien hij eenige actie moveert ofte pretendeprt, ende dat alleen Jut landt van
Althena voor sijnen competentenrechter ende met verder. 8.
Dat oock, indien
eenige landen alsao aen de gemeene cuype overgelevert waeren, ende drye jaeren
daernaer met gevrijdt ofte gelost en worden, soo sat die gemeene cuype tselve
landt mogen vercoopen ofte anders daervan disponeeren, als men oirbaerlick
bevinden sat. 9.
Ende omme alle
waersluyden bij ordonnantien bequamelijck te versien, dat se aen haer
deuchdelick achterwesen mochte geraecken, nietjegenstaende eenige verjaerthijt
bij desen traubelen gevallen, waerover anno seven ende negen ende tseventich,
opten z4en Junij is gedisponeert, maer niet soo volcomentlick als twel
behoorden, overmidts in deselve niet en is uytdruckelijck verclaert, waeraen
die waersluyden saude panden ofte richten, soo is in dit stuck sijnre Ge.
expresselijck bevel ende ordonnantie, dat voortaen alsulcken klagende
waersluyden, nietjegenstaende eenige verjaerthijt ofte laps van tijt, sullen
mogen tot bevorderinge van haer deuchdelijck gejustificeert achterwesen
procederen bij pandinge ende richtinge aen den eygenaer ofte huyerman, sulcx
den waersman dat gelieven sat, haere gereeste goederen ofte landen, daeraen den
waersman ten achteren is, scnder dat door eenige andere oppositie, hoe die
mocht gepractiseert werden sal die executie ofte distractie gesuspendeert of te
verhyndert wcrden a); dan sullen den grontheer ofte huyerman ten believe van de
waersluyden, als voorss. is, promtelijck gehouden sijn des waersmans
achterwesen te namptiseeren, cer sij in rechten gehcort ofte ontfangen sullen
mcgen werden, welcke alsoo genamptiseerde penningen die waersluyden sullen
mogen lichten onder cautie suffisant de restituendo indien ter diffinitive
sulcx bevonden sat warden te behooren, sullende oock dese saecke met verder dan
voor den competenten rechter in den lande van Althena betrocken werden. 10. Ende indien die waersman, mits
distraheerende die gereede goederen ende landen, tot sijne volle betalinge met
en mochte comen, sat hij alsdan oock boesemen mogen ende bij gebreecke van
verdere boesem van den gemeenen ban verseecxert ende betaelt worden als hier
bevoorens van den dijckgrave geseyt is van den gemeene cuype. 11. Vorder, dewijle bij voorss.
articulen dijckgraeff, ambaclasheeren ende schouten van haer uytlegginge
verseeckert sijn, ende noodich is jegens die selve bequamelijck te versien, dat
die waersluyden ende particuliere gemeente bij onwillichijt der voorss.
officieren om uytlegginge te doen, met worden verkort, heeft sijn G.
gestatueert ende geordonneert, statueert ende ordonneert bij desen, dat, soo
wanneer waersluyden haere reeckeninge gedaen sullen hebben, soo op tstuck van
den dijckagien binnen bans als andersints, sat naer luyt seeckere ordonnantie,
bij dijckheemraden gemaect, den derden dach Junij anno twee ende tseventich - -
die in desen bij sijn G. wert geapprobeert - - den dijckgraeff, ambachtsheeren
ende schouten, elcx int sijne - - wel observerende de natityre van de schulden
- - gehouden ende verbonden wesen die clagende waersluyden, gadermeesters ofte
particuli!:re persoonen, die aen de dijcken ofte binnenwercken ofte gelijcke
saecke ten achteren sijn, met overleveringe haerder claer cedulle binnen drye
weecken precise, daer naer dat sij respective sul.en gereqmreert sijn,
uytlegginge te doen, op pene, telcke rijse d.e m gebreecke viele, te verbeuren
alle dagen twintich stuyvers, haiff tot prortijc van den heer ende halff tot
proffijt van den cuype ofte ban, nae natuyre van de uytlegginge. Ende sal in
sulcken gevalle den drost sulcke der voorn, officieren faulten ende gebreecken,
indien die langhe vallen mochten, op proffijt van dubbelden gelde bij
uytlegginge voldoen a) mogen, procederende met te min tegens die gebreeckelicke
bij executie van de pene vcorss., welcke oock niet sal bij eenige provocatie
ofte andere middaen mogen gesuspendeert ofte verhindert worden. 12. Alle citatien oft dagementen, soo
int crimineel, civiel als voor dijckrecht, sullen moeten behoorlicken gedaen
worden binnen landts dry.- dagen ende buyten landts ses dagen te vooren,
tenwaere die distantie ende veerte van de plaetse daer den geene, d::,
geciteert soude worden, woonden, anderen tijdt behouffden, waerinne die
justicieren, elcx int haer, bequamen tijdt sullen hebben te ordonneren, welcke
alsoo aengestelde rechtdagen met en sullen uytgestelt mogen worden, tenwaere
den uyttersten noodt sulcx vereyste, in welcken gevallen het vorich gedaen
dagement ende citatic nochtans meer gcen plaetse grijpe en sal, maer sullen
alsulcken dagement ofte citatien moeten vernieut worden. 13. Belangende des dijckgraeffs
gerichtdagen sullen voortaen partijen gesamentlijck, soo den aenleggere als
verweerder, trecht, van outs daer toe staende, tot een en dertich stuyvers,
namptiseeren telcken gerechtdage, te weeten voor trecht der tegenwoordiger
heemraden ende secretaris elcx drye stuyvers ende die reste voor den
dijckgrave. 14. Wel verstaende, dat naer die oude
ordonnantie alle processen in vyer termeynen sullen moeten getermineert worden,
sonder nicer, dan andere vorder sullen die heemraden moeten doen tot haeren
costen. 15. Voorts meer sullen des dijckgraven
keuren, te weeten Maesdijck hebbende jaerlicx vyer stuyvers, Seedijck twee
stuyvers, naer ouder gewoonte, ende yder geerffden, naedat bij openbaere
publicatie maninge gedaen sal sijn, promptelick moeten betaelt worden ten
lancxsten binnen veertien dagen, tot executie van welcke den dijckgrave
gebruycken sal pandinge ende richtinge in maten a) en.de vougen als den
waersluyden hyervooren verleent is, sulcx dat door egeene oppositie van
pantkeeringe off richtweeringe, appellatie, reformatie ofte andersints in
eenige manieren die executie ofte distractie met sal mogen gesuspendeert ofte
verhindert wesen. 16. Voorts, aengemerckt in voorleden
jaeren groote ende vele processen geresen sijn uyt seeckere clausulen der
dijckboecken, beginnende Mr. Johan Pontiaens erven, etc., mitsgaders een
merginale annotatie in een van de vaorss. dijckboecken, aldus luydende: Nota, noch
28 roeden onvermindert het dijckstal, ende apparentelijck alle jaer meer soude
reyse, alsoo daer geene heeringe te recht en kan geschieden, soo lange den
inhout ofte tenvur &r dijckboecken gecontreverteert wert, soo heeft sijn G.
volgende het advys van vyer onpartijdige advocaeten, postulerende voor den hove
van Uytrecht, naementlijck Mr. H. van Medemblick, A. Buyser, J. van Bergen ende
C. van Cuyck, welcke de dijckboecken in handen sijn gestelt geweest,
geordonneert ende gestatueert, ordonneren ende statueren mits desen, dat van nu
voortaen in alle heeringe ofte desighnatie van dijckslagen, volgende den
claeren tecxt der dijckboecken, maar eenmael acht ende twintich roeden tussen
die Pontiaens erven sullen affgemeten worden, sonder te letten op die marginale
annotatie, die in een van de joncxste boecken bevonden wort, als met konnende
violeren den klaren tecxt van de voorn. boecken, daer op alleen, naer de
redenen ende oock het advys van de voorss. advocaeten, in consideratie genomen
moet werden, edoch sonder hyer mede ::enichsints te prejudicieeren die
processen, hyer bevaorens geresen, noch ongedecideert hangende, telcke partijen
prosequeren ende justificieeren mogen alsoo sij te raden bevinden sullen. 1. Ende omme desgelijcken alle
duysternissen, misverstanden ende processen te verhoeden, die rijse mochten uyt
eenige allegatien van ccstuymen locael, gewesen vonnissen, advys van heemraden
ofte stijle van procedeeren, geschreven ofte ongeschreveu, die handtvesten ofte
statuyten met conform, welcke doch van sijn G. voorsaten, heeren van Althena,
expresselijck gederogeert ende geanuleert sijn, soo hebben sijn h. nochmaels
dieselve teenemael gederogeert, gecasseert, doodt ende te niette gedaen, als
sijn G. oock doet bij desen, blijvende alleen die handtvesten, statuten ende
ordonnantien, bij de heer van Althena gemaeckt, gegeven ofte ten wijnichsten
klaerlijck ende expresselijck geapprobeert, dese niet contrarierende, in haeren
geheel ende effecte, bevelende de selve, als oock dese sijn G. vorder ordonnantien,
sa'o voorss., van alle officieren, justicieren ende ondersaten strictelijck
ende scherpelijck achtervalcht ende onderhouden te worden. Gegeven tot Vyanen onder sijn G. segel, in placcate hyer op
gedruckt, den een ende dertichsten Decembris anno vijftienhondert een ende
tachtich, ende was onderteyckent: Adolff, Graeff in Nuwenaer. Afschr. - Rijksarchief te 's-Hertogenbosch, archief Oud land van Altena,
inv. no. 33, fol. 110 verso-117. Onder het Afschrift is aangeteekend: Onder stont geschreven: gecollationeert
jegens sijn originaelen, hebbende eenen grooten segel opgedruckt van rooden
wasse, wesende gefigureert mette wapenen van sijn G., mij ondergeschr, bekendt,
is dese bevonden daermede accorderende. In kennisse van mij, ende was
onterteyekent: J. Bammelroy. Onder stont: gecollationeert dese copia copie
tegens sijne autentycke copie, is bevonden accorderende, bij mij, was
geteyckent: J. Bammelroy. Lager stont: nae gedaene collatie met de
geautentiseerde copia is dese daermede van woorde tot wocrde bevondera te
accordeeren, desen elf fden Augusti XVIc ses ende tsestich, bij mijn, hooffs
van Hollant geadmitteert binnen Gorinchem residerende notaris, was geteyckent:
Aert Kemp, nots. publ. Naer collatie jegens sijne geautentiseerde copia copie is d'ese daermede
accorderende bevonden, bij mij secretaris van de dijckagie van den lande van
Althena, op den dertienden Oct.obris XVIc een ende tseventich, (get.) Jacob
Leeuwevelt, 1671. Ander Afschri f t: Bibliotheek Dr. A. A. Beekman te 's-Gravenhage,
handvestenbundel betr. Heusden, Altena en de Bommelerwaard, 101. 47 recto-52
verso, onder welk Afschriftaangeteekend is: Ende was besegelt met een groot
cpgedruckt cachet zegel in roden wasse, bedect met een viercant pampierken. Litt.: Inleiding, blz. 129-130, 133. 418. TEN OVERSTAAN VAN SCHOUT EN DRIE HEEMRADEN VAN RIJSWIJK
LEGGEN VIER HEEMRADEN (VAN WIE TWEE TOT DE OORKONDERS BEHOOREN), TEN VERZOEKE
VAN DEN GEMACHTIGDE VAN DEN ABT VAN BERNE, OP HUN AMBTSEED EEN VERKLARING AF
OMTRENT DE LIGGING VAN STUKKEN LAND IN DEN BAN VAN RIJSWIJK, TEZAMEN 43 MORGEN
GROOT, DIE VAN OUDSHER GESTAAN HEBBEN TEN NAME VAN DEN ABT VAN BERNE OF VAN DE
PROOSDIJ VAN HONSWIJK. 1582 Januari 19. Met de uithangende zegels van den schout Dirk van zevender
en den heemraad Hendrik Hendriksz, in groene was. Oorspr. - Archief der abdij van Berne te Heeswijk, Cart., II, no. 172
(XII, 2). 419. TEN OVERSTAAN VAN JAN TUELING GIJSBRECHTSZ., GEMACHTIGD
SCHOUT DER STAD WOUDRICHEM, EN TWEE SLIJKHEEMRADEN LEGGEN DRIE SLIJKHEEMRADEN
(ONDER WIE JAN TUELING), TEN VERZOEKE VAN DEN GEMACHTIGDE VAN DEN ABT VAN
BERNE, OP HUN AMBTSEED EEN VERKLARING AF OMTRENT DE LIGGING VAN VIER EN TWINTIG
MORGEN EN EEN MORGEN LAND IN DEN OUDEN BAN VAN WOUDRICHEM, EN VAN ZES MORGEN EN
EEN HALF MORGEN LAND IN DEN BAN VAN HONSWIJK, AL WELK LAND VAN OUDSHER IN HET
DIJKBOEK,GESTAAN HEEFT TEN NAME VAN DE PROOSDIJ VAN HONSWIJK. 1583 Maart 13. Met de uithangende zegels van Jan Tueling, Jan Schellaert en Jan van
Balen in groene was. Oorspr. - Archief der abdij van Berne te Heeswijk, Cart., II, no. 162
(XII, 2). 420. TEN OVERSTAAN VAN LEENMANNEN DER GRAFELIJKHEID VAN
HOLLAND, DRAAGT DAVID VAN GOORLE, ALS GEMACHTIGDE VAN WALBURG, GRAVIN VAN
NIEUWENAAR EN MEURS, AAN DE STATEN VAN HOLLAND IN EIGENDOM OVER: "DE
HEERLICHEYT ENDE THUYS VAN ALTHENAE, EENSAMENTLICK DE STEDE VAN WOUDRICHEM,
METTEN DORPEN, LUYDEN, LANDEN, THOLLEN, ACCIJSEN, GEMAEL, THYENDEN,
VISSCHERIEN, VOGELERIEN, CHIJNSEN, MIDDELWAERDEN, UUYTERWAERDEN, VASALLAGIEN,
AENWASSEN ENDE ANDERE HOOCHEYDEN ENDE GERECHTICHEYDEN, MET ALLEN APPENDENTIEN
ENDE DEPENDENTIEN DER VOORSS. HEERLICHEYT, ZULCX DIE DEN HEEREN ENDE VROUWEN
VAN ALTENAE HEEFT GECOMPETEERT ENDE ZIJ BEZETEN HEBBEN ENDE VAN OUDTS VAN DE
GRAEFFELICHEYT VAN HOLLANDT TE LEEN GEHOUDEN HEBBEN", ZULKS TER VOLDOENING
AAN DE GESLOTEN OVEREENKOMST VAN 13, JULI 1590. 1590 October 2. Oorspr. - Rijksarchief te 's-Hertogenbosch, inv. aanw, 1906, no. 13. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 135, fol. 48; verso - 485 verso. Zie
ook: Resolutien Holland, 8 Oct. 1590, blz. 412. Litt.: Inleiding, blz. I; Prfschr., blz. 10, 37, 82, 111, 124.
Ende omdat wi willen, dat alle vriheide ande recht voerscreven wittelijc ende
wael ghehouden werden, ende van ons ende van onsen nacomelinghe onverbroken
bliven, soe hebben wi desen brief open beseghelt met onsen seghelen. Ghegheven
int jaer ons Heren dusent driehondert ses ende vijftich, op sente
Lambrechtsdach.
Ende waer dat sake dat die voecht des niet en dede als voerseyt is, als hl die voechdie
aenghevangen hadde, alsa dicke als yemant van des kynts maghen ons dat toenden,
also dicke verboerde die voecht teghens ons vijftehalf pont.
Ende waer dat onmondige kynder ghenen gherechten voecht en hadden, of dat die
rechte voecht die voechdye niet aen en vinghe binnen eenre maent, als vorseyt
is, soe selen wi dat kynt doen vervoechden in allen vorwaerden ende punten als
voerseyt staen.
Ende wanneere yemont voir die voirscr. scepenen te recht gheset wart of rechts
ghesint, die en sal niet meer dan vijf hyen man op sijn dach brengen, noch
niemont anders doen af laten brenghen. Ende of hij meer luyden dan voirscr.
staen brocht, dairmede soude hij ondervellich blijven ende vervallen van sijnre
saeken 9).
Ende of yemont sinen bastairden eenich goet maicte of gave, ende die bastaert
storve sonder wittachtige gheboert levende achter hem te laeten, soe sal dat
gegheven goet wederom comen op den ghenen, die dat gegheven heeft of an sijn
gherechte erffgenaemen. Mar vercreegen gueden van den bastairden sullen an ons
coemen 10).
Ende wairt sake dat tghestoelen goet yemont van onsen ondersaeten ghecoft had
in onser vrijer mercten, ende dat toebrocht mit goeder wairheyt, so sal
dieghene, die sijn goet weder hebben wil denghenen, diet ghecoft heet, alsoe
weel ghelts weeder gheven als hij dairomme gegheven heet. Ende so sal ons
bailjuwe hem sijn goet weeder gheven ende doen hebben denghenen, diet
ghestoelen is, buyten sijnen cost 9).
Ende soe wanneer ennige gemeyn vergaderinge beteyckent worden ende geboeren,
soe sal men altijt des eenen avonts in der herbergen weezen daert gebueren
sall, om des anderen beteyckenden daegs to acht uren te beginnen ende te
hantieren de saicke, daer men om vergaedert is, dewelcke altijt voir gehandeit
zullen worden eer men van anderen enigen saicken sprecken sal. Ende off ennige
ander saicken gehantiert worden bij dengheenen, die goettijts te daege gecomen
waer, hoewel zij in cleyne getale waeren, dat soude stadt houden omberispt van
dengheenen die niet goettijts te daege gecomen waeren. Ende zoe wanneer die
saicke, daerthoe naemelick die vergaederinge gemaeckt waer, geslicht is, soe
sullen die vergaederden van den anderen saicken, die gemeyne welfaert aengaen,
moegen sprecken ende sluyten nae hoeren besten befoelen, omberispt van
denghenen die daer niet comen en waeren.